Toekomst van de satan en zijn engelen
De uiteindelijke bestemming van satan en zijn volgelingen is de hel. Voordat zij daarin terecht komen, worden ze eerst uit de hemel geworpen. Daar hebben ze nu nog toegang om de gelovigen bij God aan te klagen (Jb 1:9-11; Zc 3:1; Op 12:10). Maar aan die arglistige activiteit komt een einde. Satan en zijn engelen worden neergeworpen op de aarde (Op 12:9). In grote razernij vervolgt satan allen die met God in verbinding staan. Maar ook aan die boosaardige activiteit komt een einde. Bij de komst van de Heer Jezus uit de hemel, worden eerst Zijn twee grootste medestanders, het beest en de valse profeet, gegrepen. Hun oordeel vindt zonder vorm van proces plaats: “Levend werden deze twee geworpen in de poel van vuur die van zwavel brandt” (Op 19:20).
Daarna komt er een engel uit de hemel, “die de sleutel van de afgrond en een grote keten in zijn hand had. En hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en bond hem duizend jaren; en hij wierp hem in de afgrond en sloot en verzegelde die boven hem” (Op 20:1-3a). De “afgrond” is niet de hel. Het is de plaats waar satan zijn ‘voorarrest’ uitzit, zonder enige bewegingsvrijheid. “En wanneer de duizend jaar voleindigd zijn, zal de satan uit zijn gevangenis worden losgelaten, en hij zal uitgaan om de naties te misleiden” (Op 20:7-8a). Als hij deze, zijn laatste, opstand heeft georganiseerd, voltrekt God het definitieve oordeel: “En de duivel die hen misleidde, werd geworpen in de poel van vuur en zwavel waar zowel het beest als de valse profeet zijn, en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden tot in alle eeuwigheid” (Op 20:10).
Mensen hoger dan de uitverkoren engelen
Ze zijn eerder geschapen dan de mens. Ze gaan de mens in kracht en wijsheid te boven. Zij zijn de dragers van de troon van God en omringen de troon. Ze bevinden zich in de onmiddellijke nabijheid van God. Zij gehoorzamen terstond elk bevel van God. Toch zal de mens een plaats krijgen boven de engelen. Dat is het gevolg van het werk van Christus op het kruis.
God heeft Christus op grond van Zijn werk aan Zijn rechterhand gezet in de hemelse gewesten, “boven alle overheid, gezag, kracht en heerschappij… en Hem als hoofd over alles gegeven aan de gemeente, die Zijn lichaam is” (Ef 1:20-23). De gemeente (die bestaat uit verloste mensen) is één gemaakt met de Mens Christus Jezus. Daardoor delen die mensen in alles wat Hij als Mens heeft gekregen: het erfdeel, hemel en aarde en de regering daarover (Ef 1:10).
Engelen onderworpen aan mensen
De toekomstige regering over de aarde is niet aan engelen toevertrouwd. Daarover laat Hebreeën 2 geen twijfel of misverstand bestaan: “Want niet aan engelen heeft Hij onderworpen het toekomstige aardrijk” (Hb 2:5). Vanaf dit vers beschrijft de schrijver de heerlijkheid van de Heer Jezus. We hebben gezien hoe de schrijver de heerlijkheid van de Heer Jezus in Hebreeën 1 beschreef. Daar maakte hij duidelijk hoezeer de Heer Jezus als de Zoon van God verheven is boven de engelen. Maar in Hebreeën 2 beschrijft hij Zijn heerlijkheid in verbinding met het komende aardrijk. Daarom richt hij de volle aandacht op Zijn heerlijkheid als Zoon des mensen. Ook hier is de aanleiding een vergelijking met de engelen. Alleen worden ze hier volledig buitengesloten. In Hebreeën 1 hadden ze hun plaats, om aan te tonen hoever de Heer Jezus boven hen verheven is. In Hebreeën 2 hebben ze geen plaats, want ze regeren niet in het toekomstig aardrijk. De plaats van regering zal straks door God aan Zijn Zoon als de Zoon des mensen worden gegeven. De gelovigen mogen dan met Hem regeren. Ze zullen zelfs over engelen regeren (1Ko 6:3), dat wil zeggen dat zij hun opdrachten zullen geven.
Engelen in het vrederijk
Wanneer de Heer Jezus openbaar zal regeren als de Zoon des mensen, en de gemeente met Hem, dan zullen “de engelen van God opstijgen en neerdalen op de Zoon des mensen” (Jh 1:52). Let op de volgorde! Ze stijgen eerst op van de Zoon des mensen. Dat betekent dat de Heer Jezus als Koning op aarde regeert. De engelen zullen tussen de aarde en de hemel heen en weer reizen om Zijn wil, die dan volmaakt zowel in de hemel als op aarde geschiedt, te volbrengen. Hemel en aarde zijn dan verenigd. Dit is de volle vervulling van de lofprijzing die God werd toegebracht in de nacht waarin de Heer Jezus werd geboren: “En plotseling was er met de engel een menigte van een hemelse legermacht, die God prees en zei: Heerlijkheid zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in mensen van Zijn welbehagen” (Lk 2:13-14).