Orden en rangen
Binnen de wereld van de engelen kunnen we verschillende rangen en orden opmerken. Zoals gezegd noemt de Bijbel het woord ‘engel’ meer dan 250 keer. Een speciale vermelding is die van de Engel van de HEERE. Daarnaast lezen we nog van cherubs, serafs, een aartsengel, tronen, heerschappijen, overheden, machten, krachten. We zullen in grote lijnen nagaan wat de Bijbel ervan zegt.
Engel van de HEERE
Als deze bijzondere uitdrukking wordt gebruikt, wordt daarmee vaak de Heer Jezus aangeduid. Het gaat dan om een zogenaamde ‘theofanie’, dat is een verschijningsvorm van God. Overal waar God Zichzelf openbaart, doet Hij dat in de Heer Jezus. Omdat de Heer Jezus in het Oude Testament nog niet als “geopenbaard in het vlees” (1Tm 3:16) is gekomen, verschijnt Hij in het Oude Testament in de gedaante van een engel. Uit het verband moet dan duidelijk worden of het inderdaad een verschijning van God betreft of dat het toch om een ‘gewone’ engel gaat. Zo maakt Genesis 16 enkele keren melding van ‘de Engel van de HEERE’ (Gn 16:7-14). Het verband maakt duidelijk dat het daar om de HEERE Zelf gaat.
De HEERE in het Oude Testament is de Heer Jezus. Dat wordt duidelijk uit een vergelijking tussen Js 6:1-5 en Jh 12:37-41. Wat in Js 6:1-5 van de HEERE staat, heeft volgens Jh 12:41 betrekking op de Heer Jezus. Als er sprake is van de Engel van de HEERE als een verschijning van de HEERE, betreft het een oudtestamentische verschijning van de Heer Jezus. In Genesis 22 wordt de Engel van de HEERE ook genoemd (Gn 22:15), Die in het volgende vers de HEERE Zelf blijkt te zijn (Gn 22:16).
Cherubs
Meerdere keren worden zij vereenzelvigd met de troon van God (Ps 80:2; 99:1; Js 37:16) of daarmee verbonden (Ez 10:1). Een troon wijst op regering en het uitoefenen van gerechtigheid. De eerste keer dat er iets over cherubs in de Bijbel staat, in Genesis 3, blijkt dat al (Gn 3:24). Daar is duidelijk hoe zij ervoor zorgen dat Gods rechtvaardig oordeel wordt uitgeoefend over de in zonde gevallen mens. Zij sluiten met een flikkerend zwaard de weg naar de boom van het leven af.
Cherubs zijn ook te zien in de tabernakel, Gods woonplaats te midden van Zijn volk Israël in de woestijn. Ze staan geborduurd op het voorhangsel dat de toegang tot het heilige der heiligen afsluit (Ex 26:31). Zij bewaken de toegang tot God, opdat de zondige mens niet tot Hem zal komen. God kan nooit in verbinding met de zonde worden gebracht. Achter het voorhangsel, op de ark, troont God tussen de cherubs (Ex 25:22).
Serafs
Over deze wezens staat alleen iets in Jesaja 6, de enige plaats waar ze vermeld worden (Js 6:2-7). Naar de betekenis van hun naam zijn zij ‘vurige wezens’, vuurengelen. Zij geven daar een duidelijk getuigenis van de heiligheid van God door het elkaar toe te roepen: “Heilig, heilig, heilig is de HEERE van de legermachten.” Evenals de cherubs zijn zij verbonden met de troon van God. Evenals bij de cherubs is er bij de serafs sprake van vleugels. Het onderscheid tussen serafs en cherubs lijkt te zijn dat serafs lofprijzende engelen zijn, die vervuld zijn van de heiligheid van God, terwijl bij de cherubs het meer gaat om de beginselen van Gods rechtvaardige regering op aarde.
Aartsengelen
In de Bijbel wordt slechts tweemaal over een aartsengel gesproken (1Th 4:16; Jd 1:9). In de laatst aangehaalde tekst wordt een aartsengel met name genoemd, “de aartsengel Michaël”. In de eerst aangehaalde tekst komt alleen het woord “aartsengel” voor. In de Bijbel wordt van de engelen naast Michaël alleen nog Gabriël met name genoemd, en wel gewoon als “de engel Gabriël” (Lk 1:26,19; Dn 8:16; 9:21). Alleen Michaël wordt aartsengel genoemd, Gabriël niet.
De traditie van de kerk spreekt van in totaal zeven aartsengelen. Die opvatting zou men baseren op wat in Openbaring 8 staat (Op 8:2). Daar is sprake van “de zeven engelen die vóór God staan”. Naast de twee al genoemde namen circuleren binnen de traditie van de kerk nog de namen Rafaël, Uriël, Raguël, Remiël en Razaël. Maar daarvoor ontbreekt elk bijbels fundament. Daarom kunnen die zogenaamde aartsengelen als pure verzinsels aan de kant worden geschoven. De Bijbel is de enige betrouwbare bron in het onderzoek naar engelen.
Van Michaël wordt bij nader onderzoek nog iets meer duidelijk. Zijn naam wordt namelijk nog in enkele andere plaatsen genoemd (Dn 10:13; 12:1; Op 12:7). In die teksten blijkt hij steeds de tegenstander van de satan te zijn. De betekenis van zijn naam (‘wie is als God?’) maakt hem tot het passende instrument tegen de satan. Satan wilde zich immers aan God gelijk wilde stellen (Js 14:14)? Maar niemand is aan God gelijk (Js 40:25; Jr 10:6-7; 49:19; 50:44). Opvallend is ook de relatie die er lijkt te bestaan tussen Michaël en Israël. Telkens als er over hem wordt gesproken, gebeurt dat in verbinding met dat volk.
Tronen – heerschappijen – overheden – machten – krachten
Met deze aanduidingen worden ook engelen bedoeld (Ef 6:12; Ko 1:16; 1Pt 3:22). Kijk bijvoorbeeld maar naar Efeziërs 6. Daar wordt een duidelijk contrast gemaakt tussen wat zichtbaar is enerzijds, “bloed en vlees”, en wat onzichtbaar is anderzijds, “geestelijke machten… in de hemelse gewesten” (Ef 6:12).
Het is niet eenvoudig om het onderscheid tussen deze aanduidingen aan te geven. Daartoe ben ik in elk geval niet in staat. Mogelijk wijst de hier gegeven indeling op een hoge organisatiegraad binnen de engelenwereld. Het belangrijkste is dat al deze machten door Christus geschapen en aan Hem onderworpen zijn.
‘Gewone’ engelen
Rest nog de ‘gewone’ engel. Het woord ‘engel’ betekent ‘bode’, ‘boodschapper’, ‘gezant’. Er kan een menselijke, maar ook een hemelse bode mee worden aangeduid. Voor ‘engel’ als een aanduiding van een menselijke bode (Hg 1:13; Ml 2:7; Op 1:20).
Engelen zijn geen eeuwige, maar geschapen wezens. Wel blijven ze tot in eeuwigheid bestaan. Ze hebben een eigen persoonlijkheid. Ook hebben ze een wil. (Vandaar dat satan persoonlijk wordt geoordeeld voor zijn opstand tegen God, evenals alle engelen die hem in zijn opstand zijn gevolgd.) Ze zijn begiftigd met inzicht, met wijsheid (2Sm 14:17,20). In zijn strijd met de satan om het lichaam van Mozes geeft Michaël blijk van een persoonlijke overtuiging en afweging, waaraan hij een conclusie verbindt. Hij “durfde, toen hij met de duivel redeneerde en redetwistte over het lichaam van Mozes, geen oordeel van lastering tegen hem uitbrengen, maar zei: Moge de Heer u bestraffen” (Jd 1:9). Dit handelen met inzicht vinden we ook bij Gabriël in zijn gesprek met Zacharia (Lk 1:11-21). Hij deelt een straf uit aan Zacharia omdat deze de woorden van Gabriël, “mijn woorden” (Lk 1:20), niet geloofde.
Engelen hebben ook gevoelens. Ze jubelden bij de schepping (Jb 38:4-7). En de Heer Jezus zegt in Zijn gelijkenis van de verloren munt: “Zo, zeg Ik u, ontstaat er blijdschap voor de engelen van God over één zondaar die zich bekeert” (Lk 15:10). Het betreft hier de blijdschap van God die door de engelen wordt waargenomen. Maar zullen zij, die jubelden bij de schepping, niet delen in Gods blijdschap als iemand “een nieuwe schepping” (2Ko 5:17) wordt?
Andere kenmerken
Engelen zijn persoonlijkheden. Ze bezitten een wil, wijsheid en inzicht, gevoel. Alle plaatjes en schilderijen ten spijt zijn het geen gevleugelde, vertederende figuren die op een wolkje een harp bespelen. Behalve bij de cherubs en serafs is nergens een aanwijzing te vinden dat engelen gevleugelde wezens zijn. Wel worden ze “sterke helden” genoemd (Ps 103:20). Uitdrukkingen als “machten en krachten” (1Pt 3:22) en een “sterke engel” (Op 18:21) onderstrepen dat. Het zijn wezens die bij hun verschijning vaak vrees aanjagen en ontzag inboezemen. Tot bevreesde gelovigen spreken ze eerst een geruststellend woord, voordat ze hun boodschap brengen (Lk 1:13,30; 2:10; Mt 28:2-5).
Een ander belangrijk kenmerk is hun gehoorzaamheid. Zonder enige tegenspraak doen zij ogenblikkelijk wat God hun opdraagt: “Die Zijn woord uitvoeren, gehoorzaam aan het woord dat Hij spreekt” (Ps 103:20). In de hemel doen zij de wil van de Vader die in de hemelen is (Mt 6:10). Het zijn “dienaren van Hem, die Zijn welbehagen doen” (Ps 103:21). Het woord “dienaren” geeft prachtig de uitwerking van hun gehoorzaamheid aan. In Hebreeën 1 worden ze “dienaars” en “dienende geesten” genoemd (Hb 1:7,14).