Engelen en mensen
Engelen zijn dienende geesten. Het is te begrijpen dat zij met grote vreugde de Heer Jezus hebben gediend. Maar dienen zij ook met vreugde falende en zwakke gelovigen? Jazeker, omdat het hun vreugde is God te dienen. En als God hun de opdracht geeft, falende en zwakke gelovigen te helpen, doen ze dat graag. Hun taken zijn veelomvattend. Hun werk is niet saai. Ze krijgen de meest uiteenlopende opdrachten:
a. Bericht brengen
Soms moeten ze een boodschap afleveren. Abraham krijgt bezoek van drie engelen. Het zijn drie mannen. Abraham krijgt te horen dat Sara en hij een zoon zullen krijgen. In de loop van het verhaal in Genesis 18 wordt duidelijk dat Eén van de drie de HEERE Zelf is. Dan gaan twee van de mannen verder, terwijl de HEERE bij Abraham blijft om hem te vertellen wat Hij gaat doen (Gn 18:16-17). De twee andere mannen gaan naar Sodom: “De twee engelen kwamen 's avonds in Sodom aan” (Gn 19:1). Hier blijkt dat Abraham engelen op bezoek heeft gehad. Nu gaan ze naar Lot. Voor hem hebben ze ook een boodschap. Die liegt er niet om. Maar het is een boodschap om zijn bestwil. Abraham en Lot behoren beiden tot de categorie ter wille van wie engelen worden uitgezonden. Beiden zullen ze de behoudenis beërven. In Handelingen 8 heeft een engel een boodschap voor Filippus (Hd 8:26).
b. Oordelen
Soms moeten ze oordeel uitoefenen. Dat heeft Herodes ondervonden. Hij meende goddelijke eer te kunnen aanvaarden. “En onmiddellijk sloeg een engel van de Heer hem, omdat hij God niet de heerlijkheid gaf; en hij werd door wormen gegeten en stierf” (Hd 12:23; Op 16:1-2).
c. Versterken
Soms worden ze uitgezonden om vermoeide dienaren op krachten te brengen (1Kn 19:5). Zoals gezegd kwam ook bij de Heer Jezus “een engel uit de hemel die Hem sterkte”, toen Hij in Gethsémané was (Lk 22:43). In de andere evangeliën wordt niet over een engel in Gethsémané gesproken. Dat de engel wel door Lukas wordt vermeld, past bij de wijze waarop Hij over de Heer Jezus schrijft. Hij stelt Hem namelijk voor als waarachtig Mens. De engel sterkt Hem alleen maar lichamelijk, niet door Hem moed in te spreken.
d. Bescherming
Soms gaat een heel leger mee om leden van Gods volk te beschermen, om hen door hun aanwezigheid te bemoedigen. Jakob doet die ervaring op als hij op de vlucht is voor zijn broer Ezau (Gn 32:1). Elisa bemoedigt zijn bange knecht door hem een blik te gunnen in de ‘hogere wereld’ (2Kn 6:17).
e. Verlossing
Soms verlossen ze gevangen genomen dienstknechten van God. God zendt ze met die opdracht uit, als Hij vindt dat deze dienstknechten Hem beter in vrijheid kunnen dienen (Hd 5:19-20; 12:5-11). Anderen dienstknechten laat Hij in de gevangenis. Hij laat het zelfs soms toe dat ze worden gedood (Hd 12:2). God blijft vrijmachtig in Zijn gebruik van engelen. Engelen zijn niet voor gelovigen ‘op afroep beschikbaar’.
f. Dienst na ontslapen van een gelovige
Zij brengen ontslapen gelovigen in de gelukzaligheid bij God. “Het gebeurde nu dat de arme stierf en door de engelen werd gedragen in de schoot van Abraham” (Lk 16:22). Niets wijst erop dat de Heer Jezus met de geschiedenis van de rijke man en de arme Lazarus een verzonnen verhaal vertelt. Hij laat hier de werkelijkheid zien van wat er gebeurt als iemand sterft.
Verschijning van engelen in de Bijbel
Eén van de meest gestelde vragen over engelen is wel die naar hun verschijning. Dat mag ook, want er zíjn engelen verschenen. Ze zijn verschenen aan Abraham en ook aan Lot. Hoe? Als gewone mensen, aan wie niet te zien was dat ze engelen waren (Gn 18:16-17; 19:1). Door hun gastvrijheid te bewijzen, hebben zowel Abraham als Lot “onwetend engelen gehuisvest” (Hb 13:2). Bent u een gelovige en hebt u nooit een engel gezien? Bewijs maar gastvrijheid en voor de rechterstoel van Christus zal duidelijk worden hoeveel engelen u hebt gezien zonder ze als zodanig te herkennen (vgl. Mt 25:34-40).
In Mattheüs 28 verschijnt op de opstandingsmorgen een engel bij het graf van de Heer Jezus van wie “de gedaante nu was als een bliksem en Zijn kleding wit als sneeuw” (Mt 28:3). Dat maakt meer indruk dan een engel die als een onopvallende mens verschijnt: “Uit bangheid voor hem nu beefden de wachters en werden als doden.” Maar niet alleen ongelovige soldaten worden bang. Zijn gedaante boezemt ook de vrouwen angst in, maar hen stelt de engel gerust ( Mt 28:4-5; vgl. Lk 1:12; 2:9; Dn 8:17).
Bij de hemelvaart is sprake van “twee mannen… in witte kleren” (Hd 1:10). Cornelius beschrijft de engel van God die hem bezocht (Hd 10:3) als “een man… in een prachtig kleed” (Hd 10:30). Engelen kunnen onopvallend verschijnen en ze kunnen opvallend verschijnen, met de uitstraling van een engel (vgl. Hd 6:15). Als ze opvallend verschijnen is er vaak vrees, grote vrees zelfs. Engelen komen uit de heiligheid van God. Mensen die met hemelwezens in aanraking komen, roepen het “wee” over zichzelf uit (Ri 6:22; Js 6:5; Dn 8:16-17; Lk 2:9).
Engelen kunnen ook in een droom verschijnen (Mt 1:20; 2:13). Mogelijk dat het spreken van de Heer tot Paulus in een gezicht ook door een engel is geweest (Hd 18:9). De grenzen zijn niet altijd even duidelijk te trekken. Dat hoeft ook niet, want de engelen zijn zo één met hun boodschap dat hun spreken als het spreken van God kan worden aangemerkt.
Verschijning van engelen buiten de Bijbel
Veelal vindt men het aardig te weten wat engelen doen. Het is verhelderend te zien wat er zoal over engelen in de Bijbel staat. Maar het is best mogelijk dat een lezer bij zichzelf zegt: maar dat alles boeit me toch niet zozeer als de vraag naar hun verschijning. Nieuwsgierig vraagt men zich af: Wat kan een engel in mijn leven betekenen? Als ik er maar eens één keer eentje zou mogen zien, dan zou dat mijn geloofsleven toch wel erg versterken. Hoe kan ik hem zien of waarin kan ik hem opmerken?
Nu zijn de verhalen over engelenverschijningen legio. De persoon die zegt er één te hebben gezien, kan daar veel of weinig ophef over maken. Of het een werkelijke verschijning is geweest? Feit is dat het een persoonlijke ervaring betreft. Die is door anderen niet te controleren. Een persoonlijke ervaring is ook niet te bestrijden. Maar wat moet ík ermee? Moet ik, die nooit een dergelijke ervaring heb gehad, daarnaar gaan verlangen? Moet ik me misdeeld voelen, als een dergelijke ervaring uitblijft?
De Bijbel contra ervaring
Het is voor het geloofsleven levensgevaarlijk naar een verschijning van engelen als een speciale ervaring te gaan verlangen. Ik zeg niet dat ervaring geen rol speelt in het geloof. Wie zijn geloof niet beleeft, ervaart, heeft een dood geloof. Nee, ik bedoel een verlangen naar meer, naar iets waarvoor de Schrift ons waarschuwt: het indringen in de onzichtbare wereld (Ko 2:18). Wie dit doet, speelt de duivel enorm in de kaart. Hij weet dat hij daarmee de gelovigen kan weglokken van de vaste bodem van de Schrift. Wie ervaringen een rol wil laten spelen naast de Schrift, komt terecht in het drijfzand van het menselijk gevoel. Dat gebeurt vaak via het proces van de geleidelijkheid. Zonder dat men het in de gaten heeft, verwijdert men zich steeds meer van de Schrift, men raakt de weg kwijt en komt ten slotte om in het moeras.
We moeten ervaring niet belangrijker maken dan geloof. We moeten geloof ook niet afhankelijk maken van ervaring. Geloof richt zich op God en op Zijn Woord. God is de God van de waarheid, Zijn Woord is de waarheid, los van onze ervaring. Het geeft juist de kracht van het geloof aan dat we God en Zijn Woord vertrouwen, ook al ervaren we bepaalde dingen niet. Het geloof zegt: Wij weten! God wenst wat wij onze hoop alleen op Hem, op de Heer Jezus en op Zijn Woord vestigen en niet op engelenervaringen of welke ervaring dan ook.
Beschermengelen?
Een woord over ‘beschermengelen’ mag niet ontbreken. De gedachte aan beschermengelen is ontstaan naar aanleiding van een woord van de Heer Jezus (Mt 18:10). Daar waarschuwt Hij om vooral “niet een van deze kleinen” te verachten. “Want”, voegt Hij er aan toe “Ik zeg u dat hun engelen in de hemelen altijd het aangezicht zien van mijn Vader die in de hemelen is.” Maar is het wel juist om hieruit de conclusie te trekken dat kinderen ieder een eigen ‘beschermengel’ hebben?
Het is zeker waar dat kinderen de speciale aandacht van de Heer Jezus hebben. Uit Mattheüs 2 kan zelfs worden opgemaakt dat de Heer Zelf als Kind de bescherming van een engel genoot (Mt 2:13,19). Maar het genieten van een speciale zorg betekent nog niet dat ieder kind of ieder mens een speciale engel bij zich heeft om hem te beschermen.
Het lijkt in Mattheüs 18 ook niet om kleine kinderen te gaan. De Heer spreekt niet over kinderen, maar over kleinen (Mt 18:6,10). ‘Klein’ ziet hier niet op leeftijd of lichaamslengte, maar heeft de betekenis van ‘gering’ of ‘ootmoedig’ en wijst op ‘klein van zichzelf denken’. De Heer bedoelt hier met “deze kleinen” Zijn discipelen. De engelen zijn hier eerder wezens die deze kleinen permanent voor de Vader vertegenwoordigen, oftewel hun bestaan onder de aandacht van de Vader brengen. Als er al sprake is van bescherming in dit gedeelte, is dat bescherming van de kant van de Vader en niet van de engelen. De kleinen mogen dan op aarde veracht zijn, maar hemelse vertegenwoordigers van deze kleinen zijn permanent in de onmiddellijke tegenwoordigheid van God, de Vader. Daaraan ontlenen engelen dan ook het gezag van hun dienst. Hun dienst geldt de kleinen (Hb 1:14).
Engelen zijn geesten
Een andere verklaring is dat de ‘engelen’ van de ‘kleinen’ de geesten van de kleinen zijn na hun dood. Na hun dood zien deze kleinen altijd het aangezicht van de hemelse Vader. ‘Veracht die kleinen niet’, zegt de Heer, ‘want hun bestemming is de onbedekte heerlijkheid van de tegenwoordigheid van de Vader.’ Deze verklaring past ook bij wat in Handelingen 12 in verband met Petrus te lezen is.
Als Petrus uit de gevangenis is bevrijd door een engel, gaat hij naar het huis van Maria. Daar zijn de gelovigen voor hem aan het bidden. Hij klopt op de deur. Rhodé, het dienstmeisje hoort bij de deur de stem van Petrus. Ze is zo blij dat ze, in plaats van open te doen, vlug weer naar binnen loopt om te zeggen dat Petrus voor de deur staat. Hoewel ze de hele nacht voor hem hebben gebeden, geloven ze haar niet. Ondanks haar verzekering dat het echt Petrus is, zeggen ze: “Het is zijn engel” (Hd 12:15). Dit woord heeft het idee versterkt dat God iedere gelovige van een eigen engel heeft voorzien. Maar dat is niet de betekenis van wat de gelovigen ten aanzien van Petrus zeggen. Zij bedoelen zijn ‘geest’.
In Zijn onderwijs leert de Heer Jezus dat de gelovigen in de opstanding zullen zijn ‘als engelen in de hemel’. Daarbij wijst Hij erop dat engelen niet trouwen (Mt 22:30) en niet meer sterven (Lk 20:36). Dit onderwijs van de Heer lijkt de mogelijkheid te onderstrepen om bij ‘de engelen van de kleinen’ en bij ‘de engel van Petrus’ aan hun ‘geest’ na hun dood te denken.
In dienst van God, ten dienste van de mens
Het zal duidelijk zijn geworden dat engelen wel ten dienste van mensen worden gebruikt, maar in dienst van God staan. Gód bepaalt hun werk. Als Hij het nodig vindt dat een engel, in welke gedaante ook, een van Zijn kinderen beschermt of helpt, is dat opdat Híj daarvoor geëerd wordt. Dat was de reactie van Petrus, toen een engel hem uit de gevangenis bevrijdde. Als de engel klaar is met Zijn werk, verdwijnt hij. Dan komt Petrus tot zichzelf en zegt: “Nu weet ik waarlijk, dat de Heer Zijn engel heeft uitgezonden en mij verlost heeft uit de hand van Herodes en uit al de verwachting van het volk der Joden” (Hd 12:11). De Héér heeft het gedaan. Hij krijgt de eer, niet de engel.
Overal waar engelen bezig zijn in de mensenwereld, is dat met het oog op uiterlijke omstandigheden. Ze beschermen, helpen, verhinderen, bevrijden, oordelen, wijzen de richting aan, begeleiden, verkondigen een aanstaande gebeurtenis, geven opdrachten tot handelen of spreken. In dit alles ligt een grote bemoediging voor de gelovige.
Op weg naar de behoudenis
Engelen helpen de gelovigen in hun weg op aarde. Het einddoel van die weg is ‘de behoudenis’ (Hb 1:14). Daarmee wordt het duizendjarig vrederijk bedoeld. Nu is alles op aarde nog in wanorde en chaos. Dat komt door het wanbeleid en het wangedrag van de mens. Dan zal er vrede zijn. Dat komt omdat de Heer Jezus dan regeert. En allen die bij Hem horen, zullen mogen genieten van de zegen die van Hem uitgaat.
Nu is het nog niet zover. Het bestuur over de wereld ligt nog bij de satan. Hij is “de god van deze eeuw” (2Ko 4:4) en “de overste van deze wereld” (Jh 12:31). Hij stelt alles in het werk om ervoor te zorgen dat de gelovigen het zicht op die toekomstige behoudenis kwijtraken. Hij wil hen daartoe ontmoedigen en in moeilijke situaties brengen, zodat ze hun vertrouwen in God opzeggen.
Paulus’ zeereis als illustratie
Paulus verkeerde in zo’n moeilijke situatie aan boord van een schip dat dreigde te vergaan. Hij was op weg naar Rome. Daar moest hij voor de keizer verschijnen. Zou dat nu niet verhinderd worden? Dan krijgt hij bezoek van een engel van God. Hij getuigt ervan tegenover alle schepelingen: “Want vannacht stond bij mij een engel van de God van Wie ik ben, die ik ook dien, en hij zei: Wees niet bang, Paulus, u moet voor de keizer verschijnen; en zie, God heeft u allen geschonken die met u varen” (Hd 27:23-24). Naar aanleiding van dit woord spreekt hij de schepelingen moed in. En let erop dat Paulus over die engel verder geen woord zegt. In zijn bemoediging zegt hij: “want ik geloof God, dat het zo zal gaan als tot mij is gesproken” en niet: ik geloof die engel. Deze geschiedenis eindigt dan ook met de woorden: “En zo gebeurde het dat allen behouden aan land kwamen” (Hd 27:44).
In de bootreis van Paulus kunnen we een beeld zien van de levensreis van de christen. Evenals in de reis van Paulus, spelen engelen ook een rol in de reis van de christen. God zet Zijn engelen in op momenten waarop Hij dat nodig vindt en op een wijze die bij de situatie past. De christen zal in alle dingen die hem op zijn reis naar ‘de behoudenis’ overkomen, de hand en de stem van God willen herkennen.
Afwezige engelen
God zet engelen in. Ze spelen een rol in de reis van de christen. Wil dat nu zeggen dat God de Zijnen altijd uit alle moeilijkheden verlost en daarbij Zijn engelen gebruikt? Dat is te simpel gedacht.
In Handelingen 12 wordt Petrus door een engel bevrijd. Maar in het begin van dat hoofdstuk staat dat Jakobus met het zwaard wordt gedood. Letten de engelen even niet op? Kijk nog eens naar Paulus. In Handelingen 27 zagen we dat hij op het schip bezoek kreeg van een engel. Maar in het volgende hoofdstuk verblijft hij minstens twee jaar in gevangenschap in Rome. Geen engel verschijnt om hem te bevrijden. Konden de engelen hier niets aan doen? En als hij later ter dood wordt veroordeeld, komt er geen engel om de hand van de beul tegen te houden. Sindsdien zijn talloze christenen in gevangenissen geworpen, wreed gepijnigd en ten slotte op meedogenloze wijze ter dood gebracht. Er kwamen geen engelen om hen te verlossen. Ook in het Oude Testament vinden we hoe God sommigen door middel van engelen beschermt (Dn 6:23). Maar vele andere gelovigen zijn omgekomen (Hb 11:35-38), zonder dat engelen toeschoten om hen te bevrijden. Was dat uit gebrek aan interesse?
Natuurlijk niet. Engelen hebben de grootste belangstelling voor wat er in het leven van gelovigen gebeurt. Zoals legioenen klaar stonden om toe te schieten op één zucht van de Heer Jezus (Mt 26:53), zo stonden en staan ze klaar voor elke gelovige die hun hulp nodig heeft. Maar zíj bepalen niet wat het beste voor de leden van Gods volk is. Dat bepaalt God. Daarbij is alles wat de engelen zien in het leven van lijdende gelovigen onderwijs voor hen. Ze leren daaruit wat God kan bewerken in zwakke mensen die op Hem vertrouwen.