Belofte van de opstanding
Het is al gezegd: begraven als vorm van lijkbezorging is altijd gebruik geweest in bijbelse tijden. De eerste begrafenis waarvan in de Bijbel sprake is, is de begrafenis van Sara door Abraham (Gn 23:19). In dat hoofdstuk zien we hoeveel moeite en geld Abraham ervoor over heeft Sara te begraven. Verder lezen we in Genesis nog over de begrafenis van Rachel (Gn 35:20), van Izak (Gn 35:29), van Jakob (Gn 50:13) en van het leggen van Jozef in een kist om hem daarin mee te dragen naar het beloofde land om daar begraven te worden (Gn 50:25-26).
Waarom zouden de aartsvaders zo te werk zijn gegaan? Voordat Abraham Sara begroef, zijn er al heel wat mensen gestorven. We lezen over hun dood. Maar over hun begrafenis horen we niet. Dat komt omdat God Zijn waarheid gaandeweg in Zijn Woord ontvouwt. Telkens voegt Hij nieuwe onderwerpen toe aan wat Hij al heeft bekendgemaakt.
Dat Hij pas vanaf Abraham over begrafenissen gaat spreken, heeft te maken met Zijn beloften die Hij aan Abraham en zijn nageslacht heeft gedaan. God heeft Abraham, Izak en Jakob beloften gedaan die bij hun leven niet zijn ingelost. Het zijn beloften die zelfs vandaag de dag nog op hun vervulling wachten.
Maar toen Abraham stierf, vervloog zijn hoop niet. Hij en de andere gelovigen van de oude dag zijn “allen gestorven, zonder de beloften te hebben ontvangen, maar zij zagen het in de verte en begroetten het” (Hb 11:13). Abraham en de anderen zijn gestorven met het oog gericht op de toekomst. Zij geloofden in de opstanding. Abraham had God met het offeren van Izak leren kennen als de God van de opstanding: “Hij heeft overwogen dat God machtig was hem zelfs uit de doden op te wekken” (Hb 11:18).
Begrafenis en opstanding horen bij elkaar
Abraham en zijn nakomelingen hebben altijd uitgezien naar de opstanding. Ze doen dat nu nog steeds. Wij zijn in de gelukkige omstandigheid dat we het Nieuwe Testament bezitten. Daarin wordt ons ontvouwd wat de gelovigen in het Oude Testament slechts vaag hebben gezien. Om te begrijpen wat de opstanding betekent, hebben we wel de voorlichting van de Heilige Geest nodig, maar daar mogen we op vertrouwen als we verlangend zijn van God te horen wat Hij over de opstanding te zeggen heeft.
Het hoofdstuk in de Bijbel dat uitvoerig over de opstanding spreekt, 1 Korinthiërs 15, begint met het evangelie. Paulus zegt van het evangelie waarmee hij bij de Korinthiërs was gekomen, dat ze dat hadden aangenomen en dat ze daardoor behouden werden. Hij vertelt hun nog een keer, waar het in het evangelie om gaat. Dat doet hij dit keer schriftelijk, zodat wij het nu ook weten: “Want ik heb u in de eerste plaats overgegeven wat ik ook ontvangen heb: dat Christus voor onze zonden gestorven is, naar de Schriften; en dat Hij is begraven, en dat Hij op de derde dag is opgewekt, naar de Schriften” (1Ko 15:1-4).
Door de uitdrukking “naar de Schriften” wordt de zin in twee delen verdeeld. We zien dan dat in het tweede deel van de zin “begraven” en “opgewekt” bij elkaar horen. Dat is een belangrijke constatering. We zullen zien dat Paulus daar later in dit hoofdstuk nader op terugkomt.
De opstanding
Waar hij eerst mee verdergaat, is het feit van de opstanding en de getuigen ervan. Laten we goed naar zijn argumentatie luisteren. Waarom gaat hij zo uitvoerig op de opstanding in? Omdat er mensen in Korinthe waren, “sommigen onder u” (1Ko 15:12), die zeiden dat er geen opstanding is. Dat waren collega’s van de sadduceeën uit de dagen van de Heer Jezus. En die collega’s zijn niet uitgestorven, ze zijn er vandaag ook. Zij zetten de Bijbel in de beklaagdenbank en beschuldigen Gods Woord ervan dat het onwaarheid over de opstanding verkondigt. Paulus kon de Korinthiërs en kan ook allen die vandaag de opstanding loochenen, wijzen op een enorm aantal getuigen van de opstanding (1Ko 15:5-8). Het zijn allemaal getuigen à decharge, getuigen die de beschuldigingen als leugens ontmaskeren.
Hij stelt ze voor. Eerst Petrus. Paulus verklaart dat de Heer Jezus aan Petrus is verschenen. Nee, hij heeft zich niet vergist, hij heeft niet gedroomd en ook geen engel gezien. Het was werkelijk de Heer Zelf. Als alle discipelen samen zijn, komt de Heer Zelf in hun midden, eerst op de dag van Zijn opstanding, en precies een week later weer. Twijfelt iemand aan het getuigenis van deze mannen? Het zijn stuk voor stuk nuchtere, eerlijke, betrouwbare mannen, die goed weten waarover ze het hebben.
Paulus wil elke twijfel aangaande dit feit uitsluiten en wijst erop dat de Heer Jezus na Zijn verschijning aan de discipelen aan wel meer dan vijfhonderd broeders tegelijk is verschenen. Als iemand die getuigen persoonlijk wil gaan vragen, kan dat in de meeste gevallen gebeuren, want veel van hen leven nog. Het kan toch niet zijn dat al die honderden mensen allemaal op hetzelfde ogenblik iets gezien hebben dat er helemaal niet was?
De opstanding van Christus: fundament van het christendom
Het verschil tussen het graf van de Stichter van het christendom en het graf van de stichter van de islam is een van de meest wezenlijke verschillen tussen de beide godsdiensten. De mohammedanen beroemen zich erop dat hun godsdienst hoger is dan het christendom omdat zij in Mekka het graf van Mohammed, hun grote profeet, kunnen aanwijzen. Het christendom daarentegen, zo zeggen zij, heeft een leeg graf en daarbij weet men nog niet eens in welk graf Christus heeft gelegen.
Maar dat is juist het meest wezenlijke van het christendom, want het christendom begint met een leeg graf. De opstanding van Christus is fundamenteel voor het christelijk geloof. Als zou blijken dat Christus niet werkelijk zou zijn opgewekt, zou het christendom op een illusie steunen en weggevaagd zijn.
Bewijzen van de opstanding van Christus
Het geloof twijfelt er niet aan dat de opstanding een feit is. Maar er zijn twijfelaars die zekerheid zoeken. De Schrift bewijst de opstanding. Iemand die objectief informatie wil over de opstanding en daarvoor de ter beschikking staande bronnen onbevooroordeeld wil raadplegen, zal door een overvloed aan betrouwbare bewijzen overtuigd worden. Er zijn weinig feiten in de geschiedenis die zo duidelijk bewezen zijn als de opstanding van Christus. Wat dat betreft staan de feiten aan de kant van de christenen die in de opstanding geloven.
De bewering dat de opstanding in strijd is met de moderne wetenschap is niet wetenschappelijk te onderbouwen. De wetenschap kan niet bewijzen dat iets onmogelijk is. Wil een wetenschapper dat toch, dan komt dat voort uit zijn geloofsovertuiging. Hij gaat uit van natuurwetten waarbij de opstanding niet past. Moderne theologen sluiten zich bij zulke wetenschappers aan en beweren ook dat de opstanding onzin is.
De opstanding is altijd onaanvaardbaar geweest voor ieder mens. Het probleem daarbij is niet zijn verstand, maar zijn hart. Het hart is verduisterd door de zonde, het denken is verduisterd. Alleen wie zijn hart openzet voor de waarheid is te overtuigen.
En de opstanding is te bewijzen. Hoe bewijs je in het algemeen iets dat in het verleden heeft plaatsgevonden? Hoe komt het dat we zo zeker weten en als bewezen beschouwen dat de slag bij Nieuwpoort in 1600 plaatsvond? Niemand van ons was erbij aanwezig. Toch geloven we het, omdat die gebeurtenis goed is gedocumenteerd. Als de documenten betrouwbaar zijn, zijn de feiten betrouwbaar.
Zo is het met de opstanding van Christus. De evangeliën zijn betrouwbare verslagleggingen. De documenten van het Nieuwe Testament zijn geschreven binnen enkele tientallen jaren na de gebeurtenissen. Zou het mogelijk zijn dat tienduizenden, ja miljoenen mensen tot geloof komen als het christendom slechts op een verzinsel of leugen of zinsbegoocheling gebaseerd zou zijn?
Veel ooggetuigen waren nog in leven. Dat waren niet alleen de genoemde getuigen die de gebeurtenis vanuit hun geloof in de Heer Jezus bevestigden. Ook ongelovige ooggetuigen leefden nog. Zouden zij de feiten niet met kracht hebben weersproken als er leugen en bedrog in het spel was? Maar er waren geen mensen die konden loochenen dat het graf van Jezus Christus leeg was.
De verslagen in de evangeliën zijn geschreven door mensen met een onberispelijke levensstandaard, eerlijke mensen van onbesproken gedrag. De verslaggevers waren mensen die van dichtbij en na onderzoek tot het verslag zijn gekomen. De evangeliën bevatten ooggetuigenverslagen. Lukas wijst in zijn verslag op hen. Zelf doet hij nauwkeurig onderzoek naar alle gebeurtenissen, voordat hij ze te boek stelt (Lk 1:1-4). Het is van belang naar het getuigenis van deze evangelisten te luisteren.
De discipelen waren geen mensen die met een leugen de wereld zijn doorgegaan. Er was geen geld en eer aan te verdienen, alleen haat en vervolging. Toch gingen ze, lieten hun gezin achter; ze waren bereid te sterven voor, niet een leugen, maar voor Christus en ook om voor Hem gemarteld te worden.
Waarom zou een mens niet geloven wat zo overduidelijk een geschiedkundig feit is? Er zijn zoveel verhalen van gebeurtenissen in het verleden die we aannemen, ook zonder erbij aanwezig te zijn geweest. Waarom geloven mensen niet dat de opstanding heeft plaatsgevonden, ondanks zoveel betrouwbare getuigenissen? Daar kan maar één reden voor zijn: zij wíllen het niet.
Als er geen opstanding is ...
Voor wie absoluut niet in de opstanding wil geloven, is er geen hoop. Maar wie na dit intermezzo met bewijzen dat de opstanding van Christus een historisch niet te loochenen feit is, toch meer wil weten, mag mee terug naar 1 Korinthiërs 15. We pakken de draad op van de argumentatie die Paulus volgt tegenover hen die zeggen dat er geen opstanding is (1Ko 15:12). Hij stelt hun de gevolgen van hun opvatting helder en indringend voor ogen. Het is in het belang van ons onderwerp dat we zijn argumenten op de voet volgen. Als we ons hart openstellen voor zijn onderwijs, zal dat veel licht geven over de opstanding.
Op een eenvoudige manier wordt aangetoond hoe vérstrekkend de loochening van de opstanding is (1Ko 15:12-19). Wanneer we rustig deze verzen doorlezen, ervaren we de kracht van het betoog van de apostel. Het is allemaal even helder en klaar.
Paulus zegt als het ware: ‘Jullie moeten even doordenken, beste Korinthiërs, wat het wil zeggen als jullie niet meer in de opstanding van de doden geloven. Luister goed: als er geen doden opstaan, is ook Christus niet opgewekt; en als Christus niet is opgewekt, heeft jullie geloof geen enkel nut, want jullie zijn dan nog in jullie zonden. En wij zijn dan valse getuigen geweest, want wij hebben jullie maar wat op de mouw gespeld met onze prediking. En degenen die al ontslapen zijn, zijn verloren.
Wat zijn we een stelletje grote domkoppen als wij alleen in dit leven onze hoop op Christus zouden stellen. Dat zou betekenen dat wij in dit leven afstand doen van de pleziertjes en genoegens van de wereld en in plaats daarvan beproevingen meemaken, terwijl er niets tegenover staat in het hiernamaals. Wij zijn dan de ellendigste van alle mensen. Nu hebben we niets en straks hebben we niets. Alles voor niets.’
De Korinthiërs bedoelden dat allemaal niet zo, maar Paulus toont aan dat dit de gevolgen zijn van wat sommigen onder hen zeiden. Juist de opwekking van de Heer Jezus door God is het zekere bewijs dat alle zonden van alle gelovigen zijn weggedaan. Je ziet hier ook hoe onafscheidelijk Christus met de gelovigen verbonden is. Wat voor de gelovigen geldt, geldt ook voor Christus. Worden de gelovigen niet opgewekt? Dan is ook Christus niet opgewekt!
Christus ís opgewekt
Dan volgt in 1 Korinthiërs 15 wat je een tussenzin kunt noemen (1Ko 15:20-28). Sommige vertalingen geven dat ook aan door dit gedeelte tussen haakjes te zetten. Deze tussenzin geeft een schitterend overzicht van de loop van de geschiedenis vanaf de opstanding van Christus tot en met de eeuwige heerlijkheid, waar de tijd is opgehouden. Het is wel erg beknopt, maar de toekomst straalt je tegemoet.
Paulus wil, voordat hij doorgaat met nog meer argumenten op te noemen om de dwaasheid van de dwaling aan te tonen, eerst de geweldige positieve gevolgen van de opstanding van Christus laten zien. Na de troosteloze conclusie die hij getrokken heeft in het geval dat Christus niet zou zijn opgestaan, klinkt het als een juichkreet: Christus is opgewekt (1Ko 15:20)! Hij is opgewekt uit de doden. Dat wil zeggen dat Hij tussen al de doden uit als Enige is opgewekt. Hij werd opgewekt, terwijl alle andere doden in het graf bleven. Hij wordt de Eersteling genoemd, want Hij is de eerste Die opgewekt werd, maar later zullen er nog meer volgen.
Daarop gaat Paulus door (1Ko 15:23). Degenen die later zullen volgen, zijn de gelovigen, want er wordt gesproken over “hen die ontslapen zijn”. Het woord “ontslapen” wordt alleen voor gelovigen gebruikt. Ook dat komt in het genoemde vers duidelijk naar voren. Maar eerst geeft Paulus aan wat God met de opstanding wil zeggen (1Ko 15:21-22). Het indrukwekkende van de opstanding van de Heer Jezus is, dat de dood overwonnen is door een Mens!
De dood is ook in de wereld gekomen door een mens, Adam. Maar nu is door een andere Mens de opstanding van de doden een realiteit geworden. Het leek erop dat de dood het laatste woord had en dat alle plannen van God niet uitgevoerd konden worden. Niemand is ooit ontkomen aan de gevolgen van Adams daad, allen zijn gestorven. [Dat door de macht van God Henoch en Elia zonder te sterven naar de hemel zijn gegaan (Hb 11:5; 2Kn 2:11), staat hier los van en bevestigt alleen maar dat de macht van God eraan te pas moet komen om aan de dood te ontkomen.]
De regering van Christus
Tegenover Adam staat Christus. Omdat Christus opstond uit de dood, zullen allen die bij Hem horen een keer levend gemaakt worden. We zien dat er een volgorde in de opstanding is (1Ko 15:23). Er is niet zoiets als een algemene opstanding. De eersteling, Christus, is al opgestaan. Allen die vanaf Abel – hij is de eerste gelovige die stierf – in het geloof gestorven zijn, zijn nog steeds in de graven. Maar dat zal veranderen wanneer Christus terugkomt. Dan zal Hij allen die in de graven zijn en Hem toebehoren, uit die graven tevoorschijn roepen, zoals Hij Lazarus uit het graf riep (Jh 11:43).
Vervolgens zal Hij Zijn koninkrijk oprichten in deze wereld en er duizend jaar lang over regeren. Dat staat niet met zoveel woorden in dit gedeelte, maar dat kunnen we wel uit dit gedeelte (1Ko 15:24-28) afleiden. Dat zal een heerlijke tijd van vrede en gerechtigheid zijn. Over deze tijd staat veel in de profetieën van het Oude Testament. Ook in het Nieuwe Testament staan verschillende gedeelten die gaan over de openbare regering van de Heer Jezus (Mt 25:31-32; Mk 13:26; Lk 21:25-27; Op 19:11-15; 20:4-6).
Na die heerlijke tijd geeft Hij het koninkrijk over aan God de Vader. Dan is het einde van al het tijdelijke gekomen en begint de eeuwigheid. Bij Hem is het niet gegaan zoals bij alle andere heersers over de koninkrijken van de aarde, aan wie de regering ontnomen werd door vijanden, of die hun regering overdroegen aan andere, allemaal falende, heersers. Hij draagt Zijn koninkrijk ongeschonden over aan God, gezuiverd van alle kwaad. Zijn regering is een volmaakt rechtvaardige regering waarin voor het verkeerde geen plaats is.
God alles en in allen
Voor de vijanden van de Heer Jezus is er geen mogelijkheid meer om aan de macht te komen. Zij worden volledig door Hem beheerst en zullen nooit meer in opstand kunnen komen. Dat ligt opgesloten in de uitdrukking “onder Zijn voeten gelegd”. Dit geldt niet alleen voor alle aardse machten, maar ook voor de laatste vijand die tenietgedaan zal worden, de dood. Door middel van de dood oefent de duivel nog zijn terreur uit over allen die hij in slavernij houdt (Hb 2:14).
De dood zal pas helemaal aan het eind van de tijd volledig uit de schepping worden gebannen. Door de macht van de Heer Jezus zullen ook de ongelovige doden uit hun graven, of waar ze ook maar zijn, tevoorschijn geroepen worden en geoordeeld worden naar hun werken. Dat moment staat op aangrijpende wijze beschreven in Openbaring 20 (Op 20:14).
Er bestaat dan ook geen enkele twijfel over de allesbeheersende, eeuwige regering van Christus: alles is zonder uitzondering aan Zijn voeten onderworpen. Het is duidelijk dat God Hem alles onder Zijn voeten heeft gelegd. Dat houdt in dat God Zelf niet onderworpen is. God vormt een uitzondering op dit “alles”.
Als er staat dat ook de Zoon Zelf aan God onderworpen zal zijn, heeft dat betrekking op de eeuwigheid. Hoe moeten we ons dat nu voorstellen? De Zoon is toch God? Is God dan onderworpen aan God? Dit is niet uit te leggen. We staan hier voor een niet te doorgronden geheimenis. Alleen de Vader doorgrondt het, want “niemand kent de Zoon dan de Vader” (Mt 11:27b). Het wonder van de Persoon van de Zoon bestaat hieruit dat Hij God en Mens in één Persoon is, volmaakt God en volmaakt Mens. Hij was eeuwig God en is Mens geworden, zonder dat Hij ophield God te zijn (Jh 1:1-3,14). Hij, de eeuwige Zoon, is Mens geworden tot in eeuwigheid, opdat God alles in allen zou kunnen zijn.
Wanneer dat ogenblik is aangebroken, zijn alle voornemens van God in vervulling gegaan. De eeuwige rust voor en van God is aangebroken. De liefde en de macht van God hebben op alle terreinen de overwinning behaald. God kan rusten in Zijn liefde. Alles wat er om Hem heen is, zal er zijn voor Hem, en alles wat er is, zal zich in Hem verblijden. Overal en in alles zal God te zien zijn en niets en niemand anders. Al de wensen van Zijn hart zijn dan volmaakt vervuld...