Inleiding
Het kerkhof en het crematorium – ‘crematorium’ is afgeleid van het Latijnse woord ‘cremare’, dat ‘verbranden’ betekent – horen bij de realiteit van het leven. Ze zijn niet uit het dagelijks leven weg te denken. Voor het kerkhof gold dat al langer, voor het crematorium pas sinds het begin van de vorige eeuw. Dat veel mensen liever niet aan die plaats en dat gebouw denken, verandert niets aan hun bestaan. Elke begrafenisstoet die ze zien, elk sterfgeval in hun directe omgeving, rouwadvertenties in kranten die ze doornemen, het drukt hen met de neus op de feiten.
Aan het maken van een keus tussen kerkhof en crematorium is niet te ontkomen. Die onontkoombaarheid ligt in het bestaan van de dood. Als mensen niet zouden doodgaan, zouden die plaatsen niet nodig zijn. Maar mensen gaan nu eenmaal dood. Dat is niet tegen te houden. Soms kan het leven nog wat gerekt worden, maar een keer gaat de mens dood, onherroepelijk. Bij het rekken van het leven denk ik dan niet alleen aan terminale patiënten, die nog een paar uur of een paar dagen in leven worden gehouden. Ik denk ook aan technieken die ontwikkeld en uitgeprobeerd worden om mensen langer jong te houden. Het bezit van de eeuwige jeugd blijft echter een illusie, hoeveel geld je er ook voor over zou hebben.
Maar stel dat er een techniek zou komen waardoor mensen heel lang kunnen leven, zou daarmee tegelijk de kwaliteit van het leven verbeteren? Want wat heb je aan een leven in een wereld vol ellende, waarin je leven voortdurend gevaar loopt? Je moet constant uitkijken dat je niet voortijdig door de dood gegrepen wordt. Wie zal zeggen of de volgende terrorist zichzelf niet opblaast in de coupé waarin jij zit, of bij de bushalte waarbij jij staat te wachten, of het gebouw waar jij toevallig voorbijloopt, zoals het gebeurde en gebeurt in diverse steden over de hele wereld?
Soms is het allemaal ver weg. Maar soms gebeurt het ook een stuk dichterbij. Terroristen kunnen overal op plekken en ogenblikken waar je het niet verwacht, toeslaan. Ik hoop niet dat dit doemscenario werkelijkheid wordt. Alleen al het denken aan die mogelijkheid kan de kwaliteit van het leven danig omlaaghalen.
En wat te denken van de toename van zinloos geweld. Ondanks alle acties ertegen worden mensen nog steeds onvermoed doodgeschopt of doodgeschoten. Iemand zal het maar op je gemunt hebben. Wie het is overkomen, kan het niet navertellen. Maar zou een van de slachtoffers hebben gedacht op die manier met de dood te worden geconfronteerd? Ook het drukker en vooral agressiever wordende verkeer en verschillende ziekten eisen hun slachtoffers op.
Er zijn ook die plotselinge ongelukken die het leven van meerdere mensen, jong en oud, abrupt beëindigen. Jij kunt de volgende zijn. Ook natuurgeweld eist zijn tol. Weer allerlei doemscenario’s? Nee, ik geef slechts enkele herkenbare situaties waarin het leven constant gevaar loopt plotseling afgesneden te worden.
Je zult met mij constateren dat met het voortschrijden van de techniek de kwaliteit van het leven niet toeneemt, maar juist afneemt. Die wordt namelijk niet bepaald door de techniek, maar door de mens. Die mens wordt steeds harder, bruter, gevoellozer.
De dood ligt altijd en overal op de loer. Je kop daarvoor in het zand steken is dom, dan zie je helemaal niets meer. Eerder zouden we moeten vragen: maar hoe is de dood dan ontstaan? Heeft de dood altijd deel uitgemaakt van het leven? Nee. Voor het ontstaan ervan moeten we nóg een stap in de keten terug. Zoals begrafenis en crematie hun oorzaak hebben in het bestaan van de dood, zo heeft ook de dood een oorzaak. De dood is geen ingeschapen gegeven. Dat het leven eindigt met de dood is niet altijd zo geweest. De dood staat niet op zichzelf, maar is het noodlottig gevolg van de zonde.
Het ontstaan van de zonde
Hoe is de zonde in de wereld gekomen? Door de mens. In de Bijbel staat: “Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood” en: “Het loon van de zonde is de dood” (Rm 5:12a; 6:23a). Over het begrip ‘dood’ zal niet veel misverstand bestaan. Maar wat betekent ‘zonde’? Is dat alleen maar een ander woord voor ‘jammer’? In die zin wordt het woord ‘zonde’ vaak in het spraakgebruik gebezigd. Maar dat is niet wat de Bijbel zegt. God zegt in Zijn Woord: “De zonde is de wetteloosheid” (1Jh 3:4b). “Wetteloosheid” wil niet zeggen ‘zonder wet’, maar ‘zonder erkenning van gezag dat boven ons staat’.
De zonde kwam in de wereld toen Adam en Eva aten van de boom, waarvan God had gezegd dat ze daarvan niet mochten eten (Gn 3:11). Met die handeling zetten zij het gezag van God opzij, ze stoorden zich er niet aan. Zonde is elk woord dat we spreken, elke handeling die we doen, elke gedachte die we koesteren, zonder dat we rekening houden met wat God zegt. Dat bedoelt het Schriftwoord “de zonde is de wetteloosheid” te zeggen. God is onze Schepper. Hij heeft ons gemaakt met het doel dat we voor Hem zouden leven. Mag Hij?
Omdat Hij onze Gebieder is, heeft Hij ook het recht een sanctie te zetten op dingen die we doen zonder dat Hij daarvoor de opdracht heeft gegeven. Voor Adam en Eva was die sanctie: “Op de dag dat u daarvan eet, zult u zeker sterven” (Gn 2:17).
Als God willen zijn
Voordat de zonde er was, leefde de mens in volmaakte vrede en harmonie met God en zijn omgeving. In het begin schiep God in zes dagen de hemel en de aarde. Op de zesde dag schiep Hij de mens, Adam en Eva. Op de voorgaande dagen had Hij voor hen een omgeving gecreëerd waarin zij zich optimaal gelukkig zouden voelen. Alles wat God had gemaakt, stond hun ter beschikking. God had hun de grootst mogelijke zegeningen geschonken. In een speciaal voor hen klaargemaakte plaats, het paradijs, mochten ze vrij genieten van alles wat daar was.
Er was slechts één beperking, één verbod. Ze mochten van een door God aangewezen boom niet eten. Door zich aan dit verbod te houden, zouden ze laten zien dat ze Hem gehoorzaam waren. Toch werden ze ongehoorzaam en aten wél van die boom. Ze keerden Hem de rug toe. Hoe kwam dat? Ze luisterden naar de duivel die in de gedaante van een slang naar Eva kwam. Hij ging listig te werk. Eerst zaaide hij twijfel in haar hart over de goedheid van God. Toen dat gelukt was, maakte hij de begeerte in haar wakker naar wat God verboden had. Wat was het lokmiddel? Zijn als God! Dat kenmerkt het gedrag van de mens tot op vandaag.
Zijn als God betekent: zelf bepalen wat je doet, je eigen leven invullen zonder dat je daarvoor verantwoording wilt afleggen aan je Schepper. De duivel speelt sluw in op de begeerte van de mens naar meer en hoger. Ieder mens slikt dit lokaas gretig naar binnen. Tegelijk met het lokaas gaat het vergif van de zonde mee naar binnen.
De begeerte
Misschien ken je het raadseltje: Wat is de grootmoeder van de dood? De oplossing is: de begeerte. Luister maar naar Jakobus: “Maar ieder wordt verzocht als hij door zijn eigen begeerte meegesleept en verlokt wordt. Daarna, als de begeerte bevrucht is, baart zij zonde; en als de zonde volwassen geworden is, brengt zij de dood voort” (Jk 1:14-15). De kwaliteit van het leven is in de wortel aangetast door een verderf dat niet te stoppen is: de begeerte.
Vanaf het moment dat de begeerte zich van de mens meester maakte en hij daaraan toegaf, is het mis gegaan. Het is niet verstandig dit gegeven te ontkennen. Wie om zich heen kijkt, en vooral, wie naar zichzelf kijkt, zal erkennen dat de begeerte een ingebakken, onuitroeibaar element van zijn bestaan uitmaakt. Geen mens is vrij van begeerten en hij is ook niet in staat daarvan vrij te komen. Geen mens is in staat zijn begeerten zodanig te beheersen dat hij zijn hele wezen kan besturen en laten functioneren zoals God het wil.
De dood
In het paradijs was de mens in de ideaalste omstandigheden. Toch heeft hij zich laten verleiden tot ongehoorzaamheid aan God. Toen ging in vervulling wat God als sanctie op de overtreding had gezet: de mens stierf. Hij is lichamelijk de dood gestorven, maar hij is ook geestelijk gestorven. Zijn geestelijke dood trad onmiddellijk in, want zijn contact, zijn gemeenschap met God was weg. De dood is niet alleen een lichamelijke zaak, het is ook een geestelijke zaak. Alles wat niet in verbinding met de levende God staat, is dood.
Mensen die leven in de zonde, zijn in Gods oog dode zondaars. Zo zegt Paulus het tegen de gelovigen in Efeze: “Toen u dood was in uw overtredingen en zonden, waarin u vroeger hebt gewandeld” (Ef 2:1b-2a). De lichamelijke dood is het gevolg van de geestelijke dood. De mens ging los van God leven, God bestond niet meer voor hem. Hij had niet slechts een zondige daad gedaan, maar zijn staat van onschuld was weg. God kon hem die niet teruggeven. Het paradijs was verspeeld.
De zondige natuur
De gevolgen van de zonde blijken ook bij de eerste kinderen die op aarde geboren worden. Kaïn en Abel zijn verwekt door zondige ouders, waardoor zij een zondige natuur meekregen. Die zondige natuur komt in beide zonen tot uiting. Abel erkent dat hij een zondaar is. Hij brengt een bloedig offer aan God, waarmee hij aangeeft zich bewust te zijn dat er zonder bloedstorting geen vergeving is (Gn 4:4; Hb 9:22).
Met het brengen van dit offer erkent hij dat een onschuldige als zijn plaatsvervanger bij God verzoening moest bewerken. Hij zal van zijn ouders hebben gehoord over de zonde die zij hadden gedaan. Hij zal ook hebben gehoord dat God hen bekleedde met het vel van een dier (Gn 3:21) als een bedekking van hun naaktheid voor God.
Met dit slachten van een dier wijst God al heel vroeg in de geschiedenis van de mensheid heen naar het werk van de Heer Jezus aan het kruis. Abel heeft begrepen dat hij als zondaar alleen met een onschuldig, bloedig offer bij God kon komen.
Maar Kaïn boog zich niet voor God. In hem kwam zijn zondige natuur op andere wijze tot uiting: hij vermoordde zijn broer Abel. Het geweld dat we vandaag om ons heen zien, is er al sinds de eerste mens heeft gezondigd. Door de zonde is de dood in de wereld gekomen, “en zo is de dood tot alle mensen doorgegaan, doordat allen gezondigd hebben...” (Rm 5:12b).
Ieder mens is een nakomeling van Adam, die zijn natuur heeft overgedragen aan ieder van zijn nazaten. Job erkende dat, toen hij zei: “Wie zal een reine geven uit een onreine? Niet één” (Jb 14:4). David erkende dat, toen hij zei: “Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen” (Ps 51:7).
Kijk op de dood
Wie ogen in zijn hoofd heeft, erkent dat ieder mens de natuur van zijn ouders en uiteindelijk van Adam heeft. Dat hij die natuur heeft, wordt bewezen doordat hij zondigt. Dat ieder mens een zondaar is, wordt bewezen doordat hij sterft. Ieder mens is vanaf zijn geboorte een zondaar en op weg naar de dood. De weg daarheen kan kort zijn, hij kan ook lang zijn, maar het eindpunt is zeker.
Je kunt op die wetenschap reageren met het uit je denken bannen van elke gedachte aan de dood. Nadenken over de dood is geen aangename bezigheid. Zeker niet als het leven je toelacht, als je flink wat geld tot je beschikking hebt en je je van alles kunt veroorloven wat het leven zo leuk maakt. Het breekbare, het kwetsbare van het leven wuif je weg. Wie dan leeft, die dan zorgt.
Je kunt ook op een andere manier aan de dood denken, namelijk vanuit het perspectief van het kortstondige van het leven. Dan wil je in de korte tijd die het leven duurt, eruit halen wat erin zit. ‘Laten we eten en drinken, want morgen sterven wij.’ Je bent dom als je zwartgallig op de dood gaat zitten wachten. Dood gaan we allemaal, maar nu leven we nog.
Hoe we ook tijdens dit leven met de dood omgaan, er komt een moment dat hij ons in zijn greep krijgt. Dan is het leven op aarde afgelopen. Zijn we daarop voorbereid?
Er is een oude fabel over een man die een merkwaardige afspraak met de Dood maakte. Hij zei tegen Magere Hein dat hij hem graag zou vergezellen wanneer de tijd was aangebroken om te sterven, maar onder één voorwaarde: de Dood moest ruim van tevoren een boodschapper sturen om hem te waarschuwen. Weken gingen voorbij en werden maanden en maanden werden jaren.
Toen, op een bittere winteravond, terwijl de man aan al zijn bezittingen dacht, kwam de Dood plotseling de kamer binnen en tikte hem op de schouder. Geschrokken riep de man uit: ‘Je bent hier zo snel en zonder waarschuwing! Ik dacht dat we iets hadden afgesproken.’ De Dood antwoordde: ‘Ik heb meer gedaan dan mij aan mijn deel van de afspraak houden. Ik heb je veel boodschappers gestuurd. Kijk in de spiegel en je zult een aantal van hen zien.’
Terwijl de man dat deed, fluisterde de Dood: ‘Kijk eens naar je haar. Vroeger was het vol en zwart, nu is het dun en wit. Kijk eens naar de manier waarop je je hoofd houdt om naar mij te luisteren. Dat is omdat je gehoor niet meer goed is. Zie eens hoe dicht je bij de spiegel moet staan om jezelf duidelijk te zien. Ja, ik heb door de jaren heen veel boodschappers gestuurd. Het spijt me dat je niet klaar bent, maar de tijd is gekomen om te vertrekken.’
De les is duidelijk: We moeten leren om aandacht te besteden aan ‘de boodschappers’ die ons laten zien dat we ouder worden, en ons voorbereiden op onze dood.