Verder kijken dan de dood
Met het voorgaande is niet alles gezegd wat er over dood en begrafenis of crematie te melden is. Er zou misschien wel een keus gemaakt kunnen worden, maar het zou erop kunnen lijken dat de dood het laatste woord heeft en de begrafenis of crematie daarvan slechts de nagalm is. Als je alles alleen in aards perspectief beziet, zoals ik tot nu toe heb gedaan, is dat ook zo.
Daarmee beweer ik niet dat ik alle aspecten van deze verschijnselen naar voren heb gebracht. Er is zeker nog wel wat aan toe te voegen. Er kunnen ook nog wel wat nuanceringen worden aangebracht. Je zou bijvoorbeeld kunnen kijken naar de manier waarop mensen sterven, op welke manier ze daarmee omgaan, hoe ze zichzelf daarop wel of niet voorbereiden. Het ging mij echter om de grote lijnen van een onderwerp dat noodzakelijk eerst aan de orde moest komen.
Nu het uitgangspunt is vastgesteld, kunnen we verder gaan kijken dan de dood. We hebben gezien wat mensen kunnen doen met het dode lichaam. Maar ook daarbij wil ik niet blijven stilstaan. Ik wil verder kijken dan alleen naar wat er gebeurt met de materie, met het lichaam als stof. Ik wil namelijk ook over het graf of de as, al dan niet uitgestrooid, heen kijken en kijken naar de betekenis die het lichaam voor God heeft en naar Zijn bedoeling ermee.
We zullen zien dat de dood niet het laatste woord heeft. We zullen zien dat er meer is dan alleen het aardse perspectief. Er is een hiernamaals. Hoe het er daar uitziet, hoef ik niet te verzinnen. Ik hoef ook niet als waarheid aan te nemen wat mensen met bijna-dood ervaringen daarover vertellen. De mens is geen betrouwbare bron. Wie een bijna-dood ervaring heeft gehad en daarover vertelt, hoeft helemaal niet bewust een fantasieverhaal op te hangen, maar hij geeft mij geen objectieve informatie. Wat hij me vertelt, is een eigen, niet door mij te controleren ervaring.
De enige die mij en ons daarover echt kan informeren, is God. Hij staat buiten de dood, op Hem heeft de dood geen vat, Hij alleen heeft onsterfelijkheid (1Tm 6:16). Hij is de Enige Die objectief de waarheid over de dood kan vertellen en dat ook doet. Dat doet Hij in Zijn Woord, de Bijbel.
Zijn Woord heeft mij overtuigd van de oorsprong van de dood. Ik zou zelf niet op een relatie tussen zonde en dood gekomen zijn als Hij het niet had gezegd. Zoals ik ben aangewezen op de Bijbel als het gaat om de oorsprong en betekenis van de dood, zo ben ik het ook als het gaat om de waarde van het lichaam en om zaken die achter de dood liggen.
De eerste mens
De mens is door God geschapen als een persoon die “geest en ziel en lichaam” is (1Th 5:23). Zijn lichaam werd gevormd uit het stof van de aardbodem (Gn 2:7; 3:19; Ps 103:14): “De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk” (1Ko 15:47). Hij werd een levend wezen doordat God de levensadem in zijn neusgaten blies (Gn 2:7).
Bij de schepping van de mens is God anders te werk gegaan dan bij de schepping van de dieren. Toen God de mens schiep, deed Hij dat na overleg. Bij de dieren zei Hij: “Laat de aarde levende wezens naar hun soort voortbrengen: vee, kruipende dieren en wilde dieren van de aarde, naar zijn soort! En het was zo” (Gn 1:24). Bij de mens zei Hij: “Laten Wij mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis” (Gn 1:26). God beraadslaagt als het ware bij Zichzelf.
Hij plaatst de mens in een positie van gezag over de schepping en verleent hem eigenschappen waardoor hij in die positie ook kan functioneren. Het “beeld” van God zien we in de positie die de mens als hoofd van de schepping inneemt. Hij is daarin Gods vertegenwoordiger. De “gelijkenis” van God komt tot uiting in het functioneren van de mens: hij heeft inzicht in de schepping, waardoor hij bijvoorbeeld de dieren namen kan geven (Gn 2:19).
Door zijn lichaam neemt hij deel aan de schepping en is hij zichtbaar voor de dieren. Zijn lichaam is het instrument waardoor zijn geest en zijn ziel zich uiten en waardoor hij handelt. De ziel is de zetel van de persoonlijkheid en ook de bron van de verlangens en gevoelens. Door zijn geest staat hij in verbinding met God.
Door zijn persoonlijkheidsbesef en zijn geest is hij ver boven de dieren verheven. Hij kan met overleg te werk gaan en geroepen worden tot het afleggen van verantwoording van zijn daden.
De verandering door de zonde
God had de mens dus in een schitterende omgeving geplaatst, in een positie van heerschappij en met kwaliteiten die hem in staat stelden aan alle verwachtingen te voldoen. Voor het onderhoud van zijn lichaam mocht hij gebruikmaken van alle heerlijks dat overvloedig aanwezig was. Hij was afhankelijk van voedsel om in leven te blijven. Maar het voedsel was van een kwaliteit dat hij door voortdurend te eten ook voortdurend zou blijven leven en dan ook voortdurend kon genieten van alles wat God voor hem had gemaakt.
Toch was de mens niet alleen afhankelijk van voedsel om in leven te blijven. Hij was bovenal afhankelijk van God. Luisteren en gehoorzaam zijn aan wat God gezegd had, was de enige garantie voor een voortdurend leven. De Heer Jezus wijst daarop als de duivel Hem wil verzoeken om van stenen brood te maken en zo Zijn honger te stillen: “Niet van brood alleen zal de mens leven, maar van alle woord dat door de mond van God uitgaat” (Mt 4:3-4).
In de avondkoelte kwam God de mens opzoeken om met hem contact te hebben en van gedachten te wisselen. Bij alle geluk was dat het grootste geluk voor de mens. Ook voor God was het een vreugde met Zijn schepsel om te gaan. Er werd geen wanklank gehoord. Totdat... die vreselijke gebeurtenis plaatsvond die we al voor ons hebben gehad.
Vanaf dat moment lag de vloek over de schepping. De dood had zijn intrede gedaan. Hoewel de mens niet ogenblikkelijk de lichamelijke dood stierf, waren de gevolgen van de zonde wel aan zijn lichaam te merken. Om aan de noodzakelijke behoeften van het lichaam te voldoen moest hij er nu hard voor gaan werken. Aan het resultaat van zijn harde werken zouden ook de gevolgen van de zonde kleven. De dorens en distels zijn daarvan een illustratie. De opbrengst zou hij al zwetend en niet in rust tot zich moeten nemen. Ten slotte zou zijn lichaam sterven en terugkeren tot de aardbodem waaruit hij genomen was (Gn 3:17-19).
Jezus Christus, de tweede mens
Door de zondeval is de mens een zwakke, sterfelijke mens geworden. Het verlies is groot. Van zijn oorspronkelijke heerlijkheid is niet veel over, hoewel hij de kroon van de schepping is gebleven en als beeld van God zijn positie nog steeds heeft. David beseft dat, wanneer hij als het ware verbaasd uitroept: “Wat is [dan] de sterveling, dat U aan hem denkt …?” (Ps 8:5a).
God heeft de mens, zoals deze is geworden, laten bestaan. Hij heeft hem niet vervangen door een andere Adam uit het stof van de aardbodem te vormen. God heeft andere, hogere plannen. Daarvan getuigt David als hij verdergaat in Psalm 8: “… en de mensenzoon, dat U naar hem omziet?” (Ps 8:5b). De verandering in bewoording heeft een diepe betekenis. Dit tweede deel van Psalm 8:5 ziet op de Heer Jezus. Hij is de ware Mensenzoon of Zoon des mensen.
De Heer Jezus, de eeuwige Zoon van God, is Mens geworden. In Hem hervindt God als het ware Zijn welgevallen in de mens, zoals de engelen bij Zijn geboorte in hun lofprijzing zeiden (Lk 2:14). De Heer Jezus heeft bij Zijn komen in de wereld een lichaam aangenomen dat God voor Hem had bereid (Hb 10:5). Dit lichaam was in niets te onderscheiden van andere mensen. Er hing geen stralenkrans om Hem heen. Integendeel: “Gestalte of glorie had Hij niet; als wij Hem aanzagen, was er geen gedaante dat wij Hem begeerd zouden hebben. Hij was veracht, de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, bekend met ziekte, en als [iemand] voor wie men het gezicht verbergt” (Js 53:2b-3; vgl. Fp 2:6-8).
In de Heer Jezus staat de tweede Mens, de laatste Adam, voor ons. In Hem begint God de geschiedenis van de mens opnieuw. Evenals Adam werd Hij verzocht door de duivel. Bij Hem gebeurde dat in een woestijn. Maar terwijl de eerste Adam in het paradijs in zonde viel, viel de laatste Adam in de woestijn niet in zonde, maar bleef staande. Terwijl de eerste Adam ontrouw werd aan God en Hem onteerde, bleef de laatste Adam in alles trouw aan God en gaf Hem alle eer. Hij herstelde alles wat de eerste Adam uit handen had gegeven en in de handen van de duivel had gelegd.
Het leven en de dood van Jezus Christus
De Heer Jezus gebruikte Zijn lichaam om God te verheerlijken. Hij diende God daarin, zoals de mens dat altijd had moeten doen, maar niet heeft gedaan. Dat betekent dat Hij volmaakt aan Gods doel beantwoordde. Hij zondigde niet (1Pt 2:22). Hij kende de zonde niet (2Ko 5:21). In Hem is geen zonde (1Jh 3:5). Daardoor had Hij als enige Mens er recht op altijd te blijven leven.
Hij had de dood, die immers het loon van de zonde is, niet verdiend. Toch stierf Hij. Dat deed Hij vrijwillig. Uit liefde. Zijn liefde voor Zijn God en Vader enerzijds en voor verloren mensen die de dood wel verdienden anderzijds, brachten Hem ertoe het loon van de zonde te ondergaan. Hij stierf aan een kruis dat voor Hem op een heuvel, Golgotha geheten, was opgericht.
Eerst werd Hij nog vreselijk mishandeld, gegeseld, bespot en bespuwd. De hele wereld keerde zich tegen Hem. Alle boze machten spanden samen om Hem te vermoorden. Dat wilden ze al langer, maar ze kregen daartoe pas de gelegenheid toen het Gods tijd was. Zes uren hing Hij aan het kruis. Ook toen bleef Hij het mikpunt van de spot van mensen.
Halverwege die zes uren veranderde het tafereel. Hoewel het midden op de dag was en de zon hoog aan de hemel stond, werd het volslagen duister. In die duisternis gebeurde waar al de voorgaande eeuwen naar was vooruitgezien en waarnaar tot in alle eeuwigheid zal worden teruggezien. Toen werd de Heer Jezus tot zonde gemaakt en nam Hij de zonden van allen die in Hem geloven op Zich en kwam zo voor Gods aangezicht. En God oordeelde Zijn Zoon. Hij spaarde Hem niet (Rm 8:32). In volle hevigheid ontbrandde Gods toorn over de zonde, zodat de Heer Jezus zei: “U legt mij in het stof van de dood” (Ps 22:16).
De Heer Jezus onderging een niets ontziend oordeel van de kant van Zijn God. Hij ervoer de volle diepte van het gescheiden zijn van God vanwege de zonde, waaraan Hij op indrukwekkende wijze uiting gaf in de woorden: “Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?” (Ps 22:2; Mt 27:46; Mk 15:34). De smart die in deze woorden ligt, is door ons niet te peilen.
Als Hij het hele werk heeft volbracht, geeft Hij Zijn geest over in handen van de Vader, laat het machtige “het is volbracht” horen (Jh 19:30) en sterft (Lk 23:46).
De begrafenis van Jezus Christus
Wat gebeurt er vervolgens met Zijn lichaam? Er zijn mensen die zich daar om bekommeren. Daar is Jozef van Arimathéa. “Die ging naar Pilatus en vroeg om het lichaam van Jezus. En toen hij het had afgenomen, wikkelde hij het in een stuk linnen en legde Hem in een uitgehouwen graf waarin nog nooit iemand was gelegd” (Lk 23:52-53). Johannes bericht in zijn evangelie dat Nicodémus hierbij hielp (Jh 19:39). Samen hebben ze het lichaam van Jezus genomen.
En wat lezen we dan in Johannes 19? “Daar legden zij dan [let op: niet het lichaam, maar] Jezus” (Jh 19:42). Ik wijs hier met nadruk op, omdat hier blijkt dat het dode lichaam nog steeds de persoon is. Weliswaar niet compleet, dat wil zeggen zonder geest en ziel, maar daarom niet minder de persoon. Het lichaam is niet het ‘stoffelijk overschot’ of ‘omhulsel’, een verpakking die na de dood niets meer waard is.
Deze conclusie is voor de afweging tussen begraven of cremeren belangrijk. Voor de christen is het zaak om bij alle vragen die hij in het leven tegenkomt te kijken naar de Heer Jezus. Dat betreft zijn houding tegenover elk maatschappelijk verschijnsel en daarom ook tegenover crematie.
De norm: de maatschappij of de Bijbel?
De maatschappij is voortdurend in beweging. Telkens dienen zich culturele veranderingen aan. Vragen als: waarin kan de christen meegaan, en: waarin niet? zijn vragen die telkens weer gesteld worden en ook gesteld moeten worden. De grote vraag die daarbij komt, is: waar zoeken we onze antwoorden? De maatschappij geeft haar antwoorden en de politiek past de regels daarop aan. Mensen die geen ander ijkpunt hebben dan wat algemeen aanvaard wordt geacht, nemen zonder erover na te denken de nieuwe norm over.
Gelukkig heeft de christen een onveranderlijke norm, waaraan alle veranderingen kunnen worden getoetst. Die norm is de Bijbel. Elke norm van de Bijbel vinden we volmaakt waargemaakt in de Persoon van de Heer Jezus. Veel vragen worden opgelost als we Hem als Voorbeeld nemen en Hem volgen. Abraham Kuyper zegt het in een van zijn artikelen tegen crematie, rond 1875 gepubliceerd in ‘De Standaard’, zo: ‘Ik wil niet verbrand, ik wil begraven worden. Mijn Heer is begraven, ik wil ook begraven worden.’
Behalve het voorbeeld van wat met de Heer Jezus is gebeurd, hebben we ook het voorbeeld van een begrafenis die God heeft verzorgd. God heeft Mozes begraven (Dt 34:6). Met die handeling heeft Hij het begraven van de doden als de juiste vorm van lijkbezorging bekrachtigd.
Als we nu naar aanleiding van de waarde van het lichaam van de levende mens hebben vastgesteld dat begraven worden de gepaste vorm van lijkbezorging is, blijft nog de vraag naar de waarde van het dode lichaam en de betekenis van de begrafenis. We zullen zien dat het antwoord op die vraag alles te maken heeft met het geloof in een opstanding. Voordat we ons daarover uitvoerig laten informeren, wil ik eerst aandacht geven aan de toestand waarin de overledene zich bevindt tussen de dood en de opstanding.