De droom van Daniël
Daniël 7:1 In het eerste jaar van Belsazar, de koning van Babel, [had] Daniël op zijn bed een droom en kreeg visioenen voor ogen. Toen schreef hij de droom op. De kern van de zaken omschreef hij [als volgt]: 2 Daniël nam het woord en zei: Ik zag ’s nachts in mijn visioen, en zie, de vier winden van de hemel zweepten de grote zee op, 3 en vier grote dieren stegen op uit de zee, die van elkaar verschilden. 4 Het eerste was als een leeuw, met vleugels van een arend. Ik bleef kijken totdat zijn vleugels uitgerukt werden. Het werd van de aarde opgeheven, het werd als een mens op [zijn] voeten gezet en het werd een mensenhart gegeven. 5 En zie, een ander dier, het tweede, leek op een beer. Het richtte zich op naar één kant. Het had drie ribben in zijn muil, tussen zijn tanden. Men zei het volgende tegen het [dier]: Sta op, eet veel vlees. 6 Daarna zag ik, en zie, er was [nog] een ander [dier], als een luipaard. Het had vier vogelvleugels op zijn rug en het dier had vier koppen. En het werd heerschappij gegeven.
Het gezicht dat Daniël krijgt, vindt plaats onder de laatste koning van Babel. Het gezicht laat Daniël het einde van dit Babylonische rijk zien. Hij ziet ook dat er nog meer rijken zullen komen. Ook wordt in dit gezicht duidelijk dat het eeuwige rijk, dat van de Heer Jezus, niet komt tijdens het Babylonische of Medisch-Perzische rijk, ook niet tijdens het derde, maar tijdens het vierde rijk, het Romeinse.
Eigenlijk ziet Daniël drie gezichten (Dn 7:2,7,13). Het eerste gezicht gaat over de eerste drie wereldrijken, het tweede over het vierde dier en het derde over het eeuwige koninkrijk. Dan volgt een eerste uitleg (Dn 7:15-18) en daarna de tweede uitleg (Dn 7:19-26).
We vinden hier, net als in Daniël 2, een voorstelling van de vier wereldrijken. Hier is het echter geen droom van Nebukadnezar, maar van Daniël zelf. Dit keer worden de rijken ook niet getoond in de gestalte van een beeld dat grote indruk maakt, met prachtige metalen, zoals de mens die rijken graag ziet. God toont de rijken, zoals Hij ze ziet: in hun verdorven karakter, als redeloze dieren. Dieren zijn wezens zonder enige erkenning van God, wezens die geen kennis en verstand hebben van de Goddelijke dingen. God laat ook zien wat deze rijken Zijn volk zullen aandoen, als zij zich in hun gebrek aan verstand tegen de heiligen keren.
De eerste drie dieren
Daniël ziet vier grote dieren uit de grote zee opstijgen. De grote zee stelt de roerige massa van de volken voor (Js 17:12). Uit de toenmalige volkenzee verrijzen achtereenvolgens vier wereldrijken. De vier winden, die geestelijke machten voorstellen, besturen deze rijken.
Het eerste rijk verschijnt in de gedaante van een leeuw. Dit stelt het Babylonische rijk voor (Jr 50:17). Deze leeuw heeft adelaarsvleugels. Dat ziet op de enorme snelheid waarmee het zijn prooi overvalt. Maar deze vleugels worden ook weer uitgerukt. Aan de snelle machtsuitbreiding komt een eind. Dat dit rijk daarna met een mens wordt vergeleken, laat zien dat dit rijk tot zijn ware nietige betekenis wordt teruggebracht. Het is gedaan met alle macht.
Het tweede rijk verschijnt in de gedaante van een beer. Dit stelt het Medisch-Perzische rijk voor. Het tweeledige van dit rijk wordt aangegeven door de bijzonderheid “het richtte zich op naar één kant”. Eerst bepalen de Meden het karakter van dit rijk, later de Perzen. De drie ribben die de beer in zijn muil heeft, zien mogelijk op drie koninkrijken die door hen werden ingenomen.
Het derde rijk verschijnt in de gedaante van een panter. Een panter is een buitengewoon snel dier. Het duidt op de snelheid waarmee Alexander de Grote het voorgaande rijk overweldigde. Zijn regering heeft slechts acht jaar geduurd, van 331 tot 323 v.Chr. Hij was drieëndertig jaar toen hij stierf. Deze panter heeft vier vleugels en vier koppen. Dit lijkt aan te geven dat Alexander zijn snelle veroveringen heeft kunnen uitvoeren dankzij de steun van zijn vier generaals (vier vleugels), die na zijn dood zijn rijk onder zich hebben gedeeld (vier koppen). Alexander was wel zelf het hoofd van het rijk. Aan hem werd de macht gegeven.
Het vierde dier | Dn 7:7-8
Daniël 7:7 Daarna zag ik in de nachtvisioenen, en zie, het vierde dier was schrikwekkend, gruwelijk, en uitzonderlijk sterk. Het had grote ijzeren tanden. Het at en verbrijzelde, en de rest vertrapte het met zijn poten. Het verschilde van al de dieren die ervoor geweest waren. En het had tien horens. 8 Terwijl ik op de horens lette, zie, een andere, kleine, horen rees daartussen op. Drie van de eerdere horens werden voor hem uitgerukt. En zie, in die horen waren ogen als mensenogen en een mond vol grootspraak.
Het vierde rijk ten slotte verschijnt in de gedaante van een schrikwekkend dier. Dit kenmerk van schrikwekkendheid wordt ook genoemd in verbinding met het ijzer van het beeld (Dn 2:31). Dit dier heeft geen naam. Het heeft geen gelijkenis met een van de door God geschapen dieren. Daniël kan het alleen maar omschrijven. De beschrijving wekt de indruk dat we te maken hebben met een machinerie die zonder enig gevoel van mededogen alles verslindt wat binnen zijn bereik komt.
Het lijkt op een dier dat alleen in nachtmerries voorkomt, maar waaraan gewetenloze lieden vandaag de dag in diverse computerspellen vorm geven. Allen die hun vertier zoeken in spelletjes waarin een monster alles opslokt en verplettert, zullen steeds minder het schrikwekkende karakter onderkennen van het monster dat binnenkort op het wereldtoneel verschijnt.
Het monster had tien horens, dat wijst op de tiendeligheid ervan. Het eerste rijk was een eenheid, het tweede rijk bestond uit twee delen en bij het derde rijk was sprake van een vierdeling. Het verschil tussen de eerste drie rijken en het vierde rijk is echter niet alleen getalsmatig. Het verschil is vooral, dat dit vierde rijk in zijn geschiedenis nooit uit tien delen heeft bestaan, zoals er bij de vorige rijken wel eenheid was of een bestaan uit twee of vier delen. Maar zoals we al in Daniël 2 hebben gezien, zal die tiendeligheid in de (nabije) toekomst een feit worden.
De kleine horen
De aandacht van Daniël is getrokken door de horens. Dan ziet hij hoe ten koste van drie horens een elfde, kleine horen zich boven alle horens verheft. Als bijzonder kenmerk van deze kleine horen merkt hij op dat deze een mens voorstelt. Hij neemt ogen waar als mensenogen en een mond vol grootspraak. De persoon die in deze horen wordt voorgesteld, is buitengewoon scherpzinnig en tevens bijzonder verwaten in zijn taalgebruik, waarbij in het bijzonder God, Christus en de gelovigen het moeten ontgelden.
God op de troon
Daniël 7:9 Ik bleef kijken,
totdat er tronen werden geplaatst,
en de Oude van dagen Zich neerzette.
Zijn kleed was wit als sneeuw
en het haar van Zijn hoofd als zuivere wol.
Zijn troon waren vuurvlammen
en de wielen ervan waren laaiend vuur.
10 Een rivier van vuur stroomde
en ging voor Zijn aangezicht uit.
Duizendmaal duizenden dienden Hem
en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Zijn aangezicht.
Het gerechtshof hield zitting
en de boeken werden geopend.
11 Toen bleef ik kijken vanwege het geluid van de grote woorden die de horen sprak. Ik bleef kijken totdat het dier gedood werd en zijn lichaam vernietigd werd, en aan het laaiend vuur werd prijsgegeven. 12 Ook de rest van de dieren ontnam men hun heerschappij, want verlenging van het leven was hun gegeven tot een [bepaald] tijdstip en een [bepaalde] tijd.
Daniël ziet verder dat tronen (let op het meervoud!) worden opgesteld. Een troon spreekt van regering, maar ook van rechtspraak. Aan Daniël kon nog niet worden bekendgemaakt wie er op die tronen zullen plaatsnemen. Ze worden vaag aangeduid met de term “het gerechtshof”. In het licht van het Nieuwe Testament weten we wie dit zullen zijn. Het boek Openbaring verklaart dat op die tronen de gelovigen uit het Oude Testament en uit het Nieuwe Testament zullen zitten, voorgesteld in vierentwintig oudsten (Op 4:4; 20:4).
Daniël ziet wel dat op één bepaalde troon Iemand plaatsneemt en wel een Oude van dagen. De Oude van dagen is God. Het uiterlijk en gedrag (kleed) van deze Oude van dagen geven aan dat Hij volmaakt rein en heilig is. Zijn Persoon straalt onberispelijke en krachtige eerbiedwaardigheid uit (hoofdhaar). De beschrijving van de Oude van dagen komt overeen met die van de Heer Jezus als de Zoon des mensen (Op 1:13-15). Het is een van de vele bewijzen in de Schrift dat de Heer Jezus God is.
De kenmerken van de troon van de Oude van dagen duiden op een verterend oordeel dat wordt uitgeoefend zonder enige verzachting en zonder dat enige weerstand mogelijk is. Voor de voltrekking van het gericht staan ontelbare engelen Hem ten dienste. Voordat het gericht wordt uitgevoerd, worden de bewijzen van de rechtvaardigheid ervan geleverd. De boeken werden geopend. In die boeken staat feilloos genoteerd wat de aanklacht is (vgl. Op 20:12). Niemand die wordt geoordeeld, zal aanleiding hebben de reden van zijn veroordeling tegen te spreken.
Het oordeel over de kleine horen
De rechtszaak spitst zich toe op de horen die grote woorden sprak. Die grote woorden worden de reden van zijn veroordeling. Ze waren de uiting van een totale verwerping en lastering van God. Daarom wordt het dier gedood. Let op de omschakeling van horen naar dier. Het dier en de horen stellen hetzelfde voor. De horen is de heerser, het dier is het Romeinse rijk. In deze horen zien we de vertegenwoordiger van dat rijk.
Nadat het dier is gedood, wordt zijn lichaam vernietigd en in de vuurzee geworpen. Als eerste levende wezen belandt het dier (samen met de valse profeet) in de hel (Op 19:20). Tegelijk met dit oordeel over het dier en het vierde rijk wordt ook de heerschappij van de andere rijken weggenomen. De andere rijken bestonden niet meer als wereldrijk. Ze waren opgenomen in de volgende rijken. Dat wil niet zeggen dat ze volledig hadden opgehouden te bestaan. Ze bestonden nog als rijken, maar zonder (wereld)heerschappij. God had de tijd van elk rijk vastgesteld.
In de eindtijd, de tijd waarin wij leven, zien we dat deze rijken op het wereldtoneel hun plaats hebben. Het huidige Irak is het vroegere Babylon, Iran is het vroegere Perzië en Griekenland spreekt voor zichzelf.
De Zoon des mensen en Zijn koninkrijk
Daniël 7:13 [Verder] zag ik in de nachtvisioenen,
en zie, er kwam met de wolken van de hemel Iemand
als een Mensenzoon.
Hij kwam tot de Oude van dagen
en men deed Hem voor Zijn aangezicht naderbijkomen.
14 Hem werd gegeven heerschappij, eer en koningschap,
en alle volken, natiën en talen moesten Hem vereren.
Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die [Hem] niet ontnomen zal worden,
en Zijn koningschap zal niet te gronde gaan.
De Zoon des mensen
Gespannen blijft Daniël toekijken. Hij neemt een nieuw verschijnsel waar, of beter een nieuwe verschijning die hij omschrijft als “Iemand als een Mensenzoon”. Deze Persoon is niemand minder dan de Heer Jezus. De Heer Jezus noemt Zichzelf in de evangeliën regelmatig de Zoon des mensen. Het wordt voor de overpriesters en schriftgeleerden dé reden om Hem te veroordelen (Mt 26:64-66). Deze verdorven leidslieden van het volk wisten maar al te goed dat Hij Daniël 7aanhaalde (Dn 7:13). Dat betekende voor hen – en dat was terecht! – dat Hij Zichzelf tot Gods Zoon verklaarde. Maar hun verdorvenheid blijkt daaruit, dat ze Hem op grond van dit getuigenis veroordelen. Dat wil zeggen dat de Heer Jezus wordt veroordeeld vanwege het afleggen van een getuigenis aangaande de waarheid van Zijn Persoon.
Dat in Daniël 7 met de mensenzoon God Zelf wordt bedoeld, zien we ook in Zijn komst “met de wolken van de hemel”. Vaak gaat in het Oude Testament de komst van God tot Zijn volk of tot een ander volk gepaard met wolken (Ex 13:21; Dt 33:26; Js 19:1). Dat Hij Zich bedient van en omgeeft met wolken, vergroot de indruk van Zijn majesteit.
Als dan de Zoon des mensen God Zelf is, hoe kan Hij dan tot de Oude van Dagen, die toch ontegenzeglijk ook God is, komen en uit Zijn handen het koninkrijk ontvangen? God kan toch niet tot God komen om iets te ontvangen? Hier hebben we een mysterie dat niet door menselijke logica te verklaren is. Dat heeft te maken met het onverklaarbare wonder van Christus in de heerlijkheid van Zijn Persoon sinds Hij Mens is geworden. Hij is Mens geworden, evenwel zonder op te houden God te zijn.
De evangeliën staan vol met bewijzen van de ondoorgrondelijkheid van Zijn Persoon. Een voorbeeld: Hij Die als waarachtig Mens vermoeid aan boord van een schip ligt te slapen, blijkt, als Hij wakker wordt gemaakt door bange discipelen, de waarachtige en almachtige God te zijn, Die de winden en golven met een machtswoord het zwijgen oplegt (Mk 4:38-39). De aandachtige lezer van de evangeliën zal dit voorbeeld met vele andere kunnen aanvullen. Wat dit wonder aangaande Zijn Persoon betreft, zegt de Heer Jezus: “Niemand kent de Zoon dan de Vader” (Mt 11:27a). Wat door ons, mensen, niet is te verklaren, kunnen we wel geloven en aanbidden.
Het koninkrijk van de Zoon des mensen
Na het doden van de kleine horen, het vierde dier en het beëindigen van de heerschappij van de andere dieren, is de weg vrij voor een totaal ander koninkrijk met een totaal andere Heerser. Het vijfde rijk wordt aangekondigd en Hij Die daarover de leiding krijgt. De Heerser over dat rijk wordt in onderscheid met alle eerdere heersers gekenmerkt door twee dingen. Het is in de eerste plaats Iemand aan Wie God vanwege de waardigheid van Zijn Persoon heerschappij en eer en koninklijke macht geeft. Maar Hij is niet alleen waardig, Hij is in de tweede plaats ook bekwaam om over alle volken te regeren. God onderwerpt alle volken, ja, alles, aan Hem: “U doet Hem heersen over de werken van Uw handen, U hebt alles onder Zijn voeten gelegd” (Ps 8:7).
Ook Zijn heerschappij heeft kenmerken die zich volledig onderscheiden van eerdere heerschappijen. Zo is Zijn heerschappij niet beperkt tot slechts een deel van de aarde, hoe groot dat ook mocht zijn, maar Hij regeert over de hele aarde én in de hemel (Mt 28:18). Een ander kenmerk van Zijn heerschappij is, dat het een eeuwige heerschappij is. In de uitoefening van Zijn regering zal Hij niet falen. Niemand zal Zich tegen Hem verzetten, maar daar zal ook geen enkele reden toe zijn. Zijn regering zal een weldaad zijn voor de hele wereld. In alle opzichten vormt Zijn regering een enorm contrast met elke voorgaande menselijke regering!
De heiligen van de Allerhoogste
Daniël 7:15 Ik, Daniël, was tot in het diepst van mijn geest geraakt, en de visioenen die ik voor ogen kreeg, verschrikten mij. 16 Ik naderde tot een van hen die daar stonden, en vroeg hem naar de juiste betekenis van dit alles. Hij vertelde [die] mij en liet mij de uitleg van deze zaken weten: 17 Die grote dieren, die vier [in getal] zijn, zijn vier koningen die uit de aarde zullen opstaan. 18 De heiligen van de Allerhoogste zullen echter het koningschap ontvangen. Zij zullen het koningschap in bezit nemen tot in eeuwigheid, ja, tot in der eeuwen eeuwigheid. 19 Toen wilde ik de ware betekenis weten van het vierde dier, dat verschilde van al de andere – uitzonderlijk schrikwekkend, zijn tanden waren van ijzer, zijn klauwen van koper, het at, verbrijzelde en de rest vertrapte het met zijn poten – 20 en van de tien horens die op zijn kop zaten en van die andere, die oprees en waarvoor er drie afgevallen waren, namelijk die horen die ogen had en een mond vol grootspraak en waarvan de verschijning groter was dan zijn metgezellen. 21 Ik had [namelijk] gezien dat die horen oorlog voerde tegen de heiligen en dat hij hen overweldigde, 22 totdat de Oude van dagen kwam, de heiligen van de Allerhoogste recht verschaft werd en het tijdstip was bereikt dat de heiligen het koningschap in bezit namen.
De ware zin willen weten
Wat Daniël heeft gezien, heeft hem niet onberoerd gelaten. De vraag mag wel worden gesteld: Doet het mij iets als de Heer me laat zien hoe het in de toekomst zal gaan? Hoewel Daniël nog niet eens de betekenis weet, maakt het al grote indruk. Als hij die ook nog weet, trekt alle kleur uit zijn gezicht weg (Dn 7:28). De dingen van God spreken niet in de eerste plaats ons verstand aan, maar ons hart en geweten. God wil dat Zijn mededelingen iets in ons bewerken.
Daniël is aangesproken door wat hij heeft gezien. Hij begrijpt niet wat het allemaal betekent, maar wel dat het van God komt en dat het een betekenis heeft. Hij wil de ware zin weten. Van vragen stellen word je wijs. Maar we krijgen alleen antwoord als we onze vragen in de juiste gezindheid stellen. God geeft geen antwoord, als we aan de juistheid van Zijn Woord twijfelen. We krijgen antwoord als we erkennen dat wij zelf niet in staat zijn de bedoeling van Zijn Woord te verklaren. Dit is de houding die we bij Daniël zien.
De verklaring van de vier dieren is eenvoudig. Zij stellen vier koningen voor die uit de aarde opstaan. In het begin staat trouwens dat ze uit de zee komen (Dn 7:3). De uitleg bevestigt dat de zee de volkenzee voorstelt. Het gaat om volken op aarde die net als de zee in grote beroering zijn. Elke rust ontbreekt. Dat hier over de aarde wordt gesproken als de oorsprong van deze vier koningen of koninkrijken maakt tevens het contrast met het vijfde koninkrijk duidelijk dat na die vier zal komen. Dat vijfde koninkrijk komt namelijk uit de hemel en wordt door een hemelse regering bestuurd.
De heiligen en de Allerhoogste
In de verklaring krijgt Daniël vervolgens iets te horen wat niet in directe zin op iets uit zijn droom slaat. In de droom heeft Daniël gezien hoe de Zoon des mensen de heerschappij ontvangt. Hier in de uitleg wordt gezegd dat “de heiligen van de Allerhoogste” het koningschap ontvangen. Deze heiligen zijn de gelovigen die hun hart aan de HEERE hebben toegewijd. Zij zullen veel moeten lijden, maar zij zullen ook het koninkrijk ontvangen, dat wil zeggen er een deel in krijgen. Zij gaan het vrederijk van de Messias binnen. Deze veelbetekenende toevoeging houdt in dat de Heer Jezus in Zijn toekomstige heerschappij mederegeerders zal hebben.
Het is ook mooi eraan te denken dat de naam “Allerhoogste” die we hier regelmatig tegenkomen, bij uitstek de Naam van de Heer Jezus is die Zijn heerschappij over alle dingen in het duizendjarig vrederijk aangeeft. Dit wordt prachtig weergegeven door David in de Psalm 7 en Psalm 8. In Psalm 7 ziet David zich omgeven door boosheid en ongerechtigheid. Maar hij eindigt de psalm met de mededeling dat hij “de Naam van de HEERE, de Allerhoogste, psalmen zingen” (Ps 7:18) zal. Dat doet hij in de volgende psalm, waarin hij op voortreffelijke wijze de heerschappij van de Zoon des mensen bezingt. De psalm begint en eindigt met: “Hoe machtig is Uw Naam op de hele aarde” (Ps 8:1,10). Dit is het resultaat van de regering van de Zoon des mensen als de Allerhoogste over al de werken van de Allerhoogste.
God bepaalt de grens
Voordat er meer over de regering van de heiligen wordt gezegd, wil Daniël de ware zin weten van het vierde dier, van de tien horens en van de kleine horen. Zijn volle belangstelling gaat uit naar deze buitengewone verschijningen met hun bijzondere kenmerken. Voor de drie andere dieren lijkt hij geen noemenswaardige aandacht te hebben. Maar wat hij in verbinding met het vierde dier heeft gezien, heeft diepe indruk op hem gemaakt. Hij noemt nog een keer uitvoerig de gruwelijke kenmerken ervan.
Het spreekt hem daarom zo aan, omdat hij ziet hoe de kleine horen strijd voert tegen de heiligen. We hebben al gezien dat de kleine horen de machtige heerser van het herstelde Romeinse rijk voorstelt (Dn 7:7-8). Deze heerser richt zijn vijandschap tegen de heiligen van het volk van God.
De heiligen zullen door de kleine horen worden gedood. Maar zijn succes duurt net zo lang als God het toelaat. Er is sprake van een “totdat” (Dn 7:22). De grens is bereikt als de Oude van dagen komt. Hij komt om recht te doen aan hen die door de kleine horen zijn vervolgd en gedood. Toen leek het alsof zij de verliezers waren. Nu komt het moment van de waarheid. God maakt het recht openbaar. Het grote onrecht dat hun is aangedaan, wordt door God openlijk rechtgezet. De vervolgden van toen worden nu de regeerders. Zij ontvangen een koninkrijk, dat wil zeggen dat zij koninklijke heerschappij krijgen.
Vierde dier, tien horens, kleine horen
Daniël 7:23 Hij zei het volgende:
Het vierde dier zal het vierde koninkrijk op aarde zijn,
dat verschillen zal van al de [andere] koninkrijken.
Het zal heel de aarde verslinden,
het zal haar vertrappen en haar verbrijzelen.
24 En de tien horens [duiden aan dat]
uit dat koninkrijk tien koningen zullen opstaan,
en na hen zal een ander opstaan.
Die zal verschillen van die er eerder geweest waren.
Drie koningen zal hij vernederen.
25 Woorden tegen de Allerhoogste zal hij spreken,
de heiligen van de Allerhoogste zal hij te gronde richten.
Hij zal erop uit zijn
[bepaalde] tijden en de wet te veranderen,
en zij zullen in zijn hand worden overgegeven
voor een tijd, tijden en een halve tijd.
26 Daarna zal het gerechtshof zitting houden: men zal hem zijn heerschappij ontnemen,
hem verdelgen en volledig vernietigen.
Nog eens worden de kenmerken van het vierde dier opgesomd. Het vierde dier is het vierde koninkrijk, dat is het herstelde West-Romeinse rijk, ofwel het verenigd Europa. In de tien horens op zijn ene kop zien we enerzijds de eenheid van het rijk voorgesteld dat anderzijds uit tien afzonderlijke rijken bestaat. Dan staat er nog een horen op. Het vierde rijk verschilt van de voorgaande rijken. Ook de laatste horen verschilt van de tien. Die tien staten (horens) zullen al hun macht vrijwillig leggen in de hand van één enkele heerser, dat is de kleine horen. Dat is het verschil met de vorige rijken, die allen waren ontstaan door onderwerping van de volken. Het verschil tussen de kleine horen en de tien is dat hij er drie zal uitschakelen en een ongekende macht zal bezitten die hij in ongeëvenaarde boosheid zal uitoefenen.
Met die macht zal hij zich op satanische wijze keren tegen God en Zijn volk dat dan op aarde is. Omdat hij God niet kan bereiken, zal hij met satanisch genoegen allen die God toebehoren zoeken te verdelgen om daarmee ook God te tergen. Voor dit doel zal hij tijden en wetten veranderen op een wijze die de dienst aan de ware God onmogelijk zal maken. Hieruit blijkt overigens dat het niet over de gemeente gaat, want de dienst van de gemeente aan God wordt niet door tijden en wetten geregeld (Jh 4:21-24). De gemeente is dan trouwens ook al in de hemel.
Ook dit eindtijdelijke gegeven van de verandering van tijden en wetten werpt zijn schaduw vooruit. We kunnen het toepassen op de stemmen die in onze dagen steeds luidruchtiger worden om alles wat aan God en Christus herinnert uit de samenleving te bannen. De onverdraagzaamheid tegenover alles wat christelijk is, neemt steeds meer toe.
Nog eens: God bepaalt de grens
Omdat God het toelaat, zal de kleine horen zich kunnen keren tegen allen die hem in de weg staan, dat zijn vooral zij die God willen dienen. Daarvoor krijgt hij een zekere, maar afgebakende tijdspanne. Die wordt hier aangegeven met “een tijd, tijden en een halve tijd”. Deze periode, die ook bekend is als de tijd van de ‘grote verdrukking’ (Mt 24:21; Op 7:14) of een ‘tijd van benauwdheid’ (Jr 30:7; Dn 12:1), duurt drieënhalf jaar. Dat komt tot uiting in de gebruikte termen, waarbij ‘een tijd’ staat voor één jaar, ‘tijden’ voor twee jaar, en ‘een halve tijd’ voor een half jaar (vgl. Dn 9:27; 12:7; Op 11:2-3; 12:6,14; 13:15).
Opnieuw wordt met opmerkelijke helderheid en zonder omhaal van woorden het eind van de heerschappij van deze antigoddelijke persoon vermeld. Van al zijn snoeven en al zijn macht blijft niets over. Hiermee is de weg vrij voor de introductie van een rijk dat totaal anders is, zowel wat betreft zijn Heerser, als wat betreft zijn heerschappij.
De heerschappij van de heiligen
Daniël 7:27 Maar het koningschap en de heerschappij
en de grootheid van de koninkrijken onder heel de hemel
zullen gegeven worden aan het volk van de heiligen van de Allerhoogste.
Zijn koninkrijk zal een eeuwig koninkrijk zijn,
en alles wat heerschappij heeft, zal Hem eren en gehoorzamen.
28 Hier is het einde van [deze] woorden. Wat mij, Daniël, betreft – mijn gedachten verschrikten mij zeer, en mijn gelaatskleur veranderde. [Deze] woorden bewaarde ik echter in mijn hart.
Zoals is al eerder is opgemerkt, horen we over de heerschappij van de heiligen en niet over die van de Zoon des mensen. Dat wil niet zeggen dat de heerschappij van de heiligen los staat van die van de Zoon des mensen. We vinden hier een gegeven, waarvan de volle betekenis ons alleen in het licht van het Nieuwe Testament duidelijk wordt. Daar is sprake van een regering van Christus samen met Zijn heiligen (2Tm 2:12; Op 2:26; 3:21; 5:10; 20:4). Er is overigens geen enkele zegen te bedenken die een gelovige zal genieten los van Christus. Elke zegen die welke gelovige ook bezit, heeft hij te danken aan Christus en kan hij alleen werkelijk genieten als hij Hem erbij betrekt.
Dit geldt op speciale wijze voor de gemeente. Zij is het nieuwtestamentische volk van God. De gelovige van de gemeente is “gezegend met alle geestelijke zegen in de hemelse [gewesten] in Christus” (Ef 1:3). De gemeente is één gemaakt met Christus zoals hoofd en lichaam één zijn (Ef 1:22-23). Een van haar bijzondere zegeningen, die voortvloeien uit haar eenmaking met Hem, is dat zij met Hem mag heersen (Ef 1:10-11). Als Hij regeert, regeert zij als het ware automatisch met Hem. Het kan ook niet anders. Hoe zou het Hoofd kunnen regeren, zonder dat het lichaam regeert?
Alles wat Daniël te weten is gekomen, bewaart hij in zijn hart. Het was voor hem geen theoretische kennis, geen wetenschappelijke aardigheid, maar hij was bij alles ten nauwste betrokken, het doordrong zijn wezen. De wereldgeschiedenis draait om Christus en Zijn volk. Als het op Daniël al zo’n overstelpende indruk maakte waar het het aardse volk van God betreft, hoe groot zou dan de indruk op ons moeten zijn, die de Heer Jezus zoveel beter mogen kennen. Zijn toekomst en onze verbinding met Hem daarin, zou diepe indruk op ons moeten maken en bepalend moeten zijn voor onze visie op de wereldgeschiedenis en ons praktisch leven.