Babel de nieuwe wereldmacht
We hebben al gezien waarom Israël was weggevoerd uit het land dat God hun had gegeven. Nu willen we nog even kijken naar de krachtsverhoudingen tussen de landen rondom Israël aan de vooravond van de wegvoering van Juda naar Babel. Israël lag ingeklemd tussen de grootmachten van die dagen, Egypte en Assyrië. Geregeld hadden deze beide grootmachten met wisselend succes om de heerschappij gestreden.
In de laatste dagen van Juda liep de heerschappij van Assyrië ten einde. De laatste Godvrezende koning van Juda was Josia. Onder zijn regering beleefde het volk een opwekking. Helaas beging hij de fout de strijd aan te binden met Egypte, terwijl het leger van Egypte onderweg was om tegen Assyrië te strijden. Dat kostte hem zijn leven (2Kr 35:20-24). Het volk nam zijn zoon Joahaz en maakte hem koning. Hij regeerde slechts drie maanden. Toen farao Necho terugkeerde van zijn veldtocht tegen Assyrië, nam hij Joahaz mee en stelde zijn broer Eljakim aan, die hij de naam Jojakim gaf. Jojakim gaf niets om God (2Kr 36:1-4).
Egypte is snel over het hoogtepunt van zijn macht heen. Een ander rijk is in opmars: Babel. In het derde jaar van de regering van Jojakim, dat is het jaar 606 v.Chr., trekt Nebukadnezar, de koning van Babel, tegen Jeruzalem op (Dn 1:1-2). Hij had daartoe opdracht gekregen van zijn vader, Nabopolassar. Deze was in opstand gekomen tegen de koning van Assyrië en had in 612 v.Chr. het Chaldeeuwse of nieuw-Babylonische rijk opgericht. Nebukadnezar heeft in het derde jaar van Jojakim Jeruzalem wel belegerd, maar het nog niet ingenomen. Dat doet hij pas in het elfde jaar van Jojakim (2Kr 36:5-7).
Maar bij de belegering in het derde jaar van Jojakim neemt hij naast veel materiaal ook een aantal mensen uit Jeruzalem mee. Bij deze eerste wegvoering worden ook Daniël en zijn vrienden naar Babel overgebracht. Hierna volgen nog drie wegvoeringen. God heeft het land volledig in handen van de vijand overgegeven. Maar dat wil niet zeggen dat God Zijn handen van Zijn volk heeft afgetrokken. Zijn plannen met Zijn volk gaan door en die gaat Hij bekendmaken door mededelingen te doen over volken waar Zijn volk mee te maken heeft of nog zal krijgen.
Nebukadnezar droomt
Daniël 2:1. In het tweede regeringsjaar van Nebukadnezar had Nebukadnezar dromen. Daardoor werd zijn geest verontrust en was het met zijn slaap gedaan.
De droom die Nebukadnezar krijgt, is zo veelzeggend, omdat in deze droom in kort bestek de hele wereldgeschiedenis wordt voorgesteld. Vooral het sluitstuk is belangrijk. Dat bevat de oprichting van het rijk van de Heer Jezus en daar gaat het God om.
Op een nacht krijgt Nebukadnezar, de machtigste man op aarde, een droom. Hij beseft dat het geen gewone droom is. Zijn geest is er onrustig door. Hij kan niet meer in slaap komen. Hij, die over het lot van anderen kan beschikken naar het hem goeddunkt (Dn 2:38), is zelf in de hand van God (Sp 21:1).
Het bijzondere is dat God hier aan het hoofd van de volken in een droom een gezicht geeft om iets duidelijk te maken, waarvoor Hij normaal een van de profeten van Zijn volk zou gebruiken. Dat heeft te maken met de inhoud van de droom. Die betreft namelijk de toekomst van het wereldrijk waarover Nebukadnezar heerst en van de wereldrijken die nog zullen volgen.
Er zijn drie redenen in dit hoofdstuk waarom God deze droom aan Nebukadnezar geeft. In de eerste plaats is het om de koning duidelijk te maken waar zijn gezag vandaan komt, wie het hem heeft gegeven. Het gezag dat hij bezit heeft hij niet geërfd van zijn vader. Hij heeft het ook niet te danken aan zijn eigen inspanningen en veroveringen. God laat hem zien dat zijn absolute gezag van Hém komt.
In de tweede plaats maakt het gezicht hem duidelijk dat zijn heerschappij slechts voor een tijd zal zijn. Daar denken heersers meestal niet aan. Zij denken dat zij tot in eeuwigheid zullen regeren. Maar elk rijk heeft een einde, tot alle rijke worden vervangen door het eeuwige rijk van de Heer Jezus, dat door geen ander rijk wordt opgevolgd.
In de derde plaats blijkt door de droom dat, hoewel de koning de droom krijgt, hij het arme Joodse overblijfsel nodig heeft om zowel aan de droom te worden herinnerd als de betekenis ervan te leren kennen. Alleen bij hen die trouw met de Heer leven, is inzicht, hoe gering in aantal zij ook zijn en hoe onbeduidend hun betekenis in de ogen van de wereld ook is. Niet dat zij dit licht in zichzelf hebben. Ze hebben het ontvangen van de Heer. Maar de wereld is afhankelijk van hen voor de verklaring van de toekomstige gebeurtenissen, want God heeft die verklaring aan hen gegeven.
Nebukadnezar en zijn raadgevers
Daniël 2:2 Toen zei de koning dat men de magiërs, de bezweerders, de tovenaars en de Chaldeeën moest roepen om de koning zijn dromen bekend te maken. Zij nu kwamen en gingen vóór de koning staan. 3 De koning zei tegen hen: Ik heb een droom gehad, en mijn geest is [zo] verontrust dat ik die droom wil weten. 4 Toen spraken de Chaldeeën tot de koning, [in het] Aramees: O koning, leef in eeuwigheid! Vertel uw dienaren de droom, dan zullen wij de uitleg [ervan] te kennen geven. 5 De koning antwoordde en zei tegen de Chaldeeën: De zaak staat wat mij betreft vast. Als u mij de droom en de uitleg ervan niet laat weten, zult u in stukken worden gehouwen, en zullen uw huizen tot een mesthoop worden gemaakt. 6 Maar als u de droom en de uitleg ervan [wel] te kennen geeft, zult u geschenken, een beloning en bijzondere eer van mij ontvangen. Daarom, geef mij de droom en de uitleg ervan te kennen. 7 Zij antwoordden voor de tweede keer en zeiden: Laat de koning zijn dienaren de droom vertellen, dan geven wij de uitleg [ervan] te kennen. 8 De koning antwoordde en zei: Ik weet zeker dat u tijd probeert te winnen, omdat u ziet dat de zaak wat mij betreft vaststaat. 9 Als u mij de droom niet laat weten, dan is er voor u één vonnis! U hebt met elkaar afgesproken om een leugenachtig en bedrieglijk woord tegen mij te zeggen, totdat de tijd zou veranderen. Daarom, vertel mij de droom, dan weet ik dat u mij [ook] de uitleg ervan te kennen kunt geven. 10 De Chaldeeën antwoordden in de tegenwoordigheid van de koning en zeiden: Er is geen mens op de aardbodem die de zaak van de koning te kennen zou kunnen geven. Daarom is er ook geen koning, hoe groot of machtig ook, die een zaak als deze gevraagd heeft van welke magiër, bezweerder of Chaldeeër dan ook. 11 Want de zaak waar de koning om vraagt, is te moeilijk. Er is niemand anders die het in de tegenwoordigheid van de koning te kennen kan geven dan de goden, die hun verblijf niet bij de schepselen hebben. 12 Hierdoor werd de koning woedend en zeer verbolgen, en hij beval dat men al de wijzen in Babel om moest brengen. 13 Het bevel ging dan uit dat de wijzen ter dood gebracht moesten worden. En men zocht [ook] Daniël en zijn metgezellen om ter dood gebracht te worden. (Dn 2:2-13)
In deze verzen ontvouwt zich een tafereel dat de tragiek toont van het zoeken naar verklaringen over toekomstige dingen zonder te vragen naar God. De macht van Nebukadnezar en de geleerdheid van zijn raadgevers komen op ontluisterende wijze naar voren.
Zo gaat het altijd. Eerst zal de mens proberen met alle middelen die hem ter beschikking staan de raadsels van het leven en de toekomst op te lossen. Pas als is gebleken dat op deze manier er geen bevredigend antwoord komt, is men geneigd naar God te luisteren.
Nebukadnezar wil de betekenis van zijn droom weten. Hij laat zijn hele staf raadgevers aanrukken, allemaal specialisten op het gebied van droomverklaringen, ieder vanuit een eigen invalshoek. Laat de koning zijn droom maar vertellen en zij zullen hem de verklaring leveren. Uit de tekst wordt niet duidelijk of de koning de droom inderdaad vergeten is of dat hij hem gewoon niet wil vertellen. Van belang is dit ook niet. Waar het om gaat is dat, als Nebukadnezar hun de droom zou vertellen, zij daar wel een betekenis voor klaar hadden.
Het is niet ondenkbaar dat hij hun gedraai met uitleggingen kende en dat hij wist hoe ze de uitleg van zijn droom zouden manipuleren. Zolang hem dat zelf goed uitkwam, verdroeg hij hun gedraai en gemanipuleer. Maar omdat God aan het werk is, neemt hij ditmaal geen genoegen met een aannemelijke verklaring. Hij wil de juiste betekenis weten. Wie de droom kan vertellen, kan ook vertrouwd worden wat de uitleg betreft.
God gebruikt de eis van de koning om de dwaasheid en het onvermogen van zijn raadslieden aan het licht te brengen. Ze antwoorden dat ze niet in staat zijn de koning zijn droom te vertellen. Ze geven onbewust het juiste antwoord, dat er geen sterveling is die aan de eis van de koning kan voldoen (Dn 2:10-11). Daarmee erkennen ze hun afgang. Alleen de goden kunnen de droom te kennen geven. Maar de afgoden laten het afweten. De geleerden kunnen hun pretenties dat zij met de hogere wereld in contact staan, ditmaal niet waarmaken. Alleen de ware God kan deze droom bekendmaken, omdat die van Hem komt. En daarvoor maakt Hij Zelf de weg vrij door de ontmaskering van deze lieden.
Maar ook Nebukadnezar wordt in zijn macht ontluisterd. Zijn ergste dreigementen bewerken niet dat hij te weten komt wat hij absoluut wil weten. In machteloze woede laat hij zijn dreigementen uitvoeren. De executie van de wijzen wordt in gang gezet.
Reactie op het bevel van de koning
Daniël 2:14 Toen wendde Daniël zich met raad en verstandige woorden tot Arioch, het hoofd van de lijfwacht van de koning, die was uitgetrokken om de wijzen van Babel ter dood te brengen. 15 Hij nam het woord en zei tegen Arioch, de bevelhebber van de koning: Waarom is [dit] bevel van de koning zo overhaast uit[gegaan]? Toen liet Arioch Daniël de zaak weten. 16 Toen trad Daniël binnen en verzocht de koning of hij hem een [bepaalde] tijd wilde gunnen om aan de koning de uitleg [ervan] te kennen te geven. 17 Daarop vertrok Daniël naar zijn huis en liet hij de zaak aan zijn metgezellen Hananja, Misaël en Azarja weten, 18 opdat zij het aangezicht van de God van de hemel zouden zoeken om barmhartigheid met betrekking tot deze verborgenheid, opdat men Daniël en zijn metgezellen niet met de rest van de wijzen van Babel zou doen omkomen. 19 Toen werd aan Daniël in een nachtvisioen de verborgenheid geopenbaard. Daarop loofde Daniël de God van de hemel. 20 Daniël nam het woord en zei:
De Naam van God zij geloofd
van eeuwigheid tot in eeuwigheid,
want van Hem is de wijsheid en de kracht.
21 Hij verandert de tijden en gelegenheden,
Hij zet koningen af en stelt koningen aan,
Hij geeft de wijsheid aan wijzen,
de kennis aan wie verstand hebben.
22 Hij openbaart diepe en verborgen dingen,
Hij weet wat in het duister is,
want het licht woont bij Hem.
23 U, God van mijn vaderen, dank en prijs ik,
omdat U mij wijsheid en kracht hebt gegeven,
en mij nu hebt laten weten wat wij van U hebben verzocht,
want U hebt ons de zaak van de koning laten weten.
Als Daniël hoort van de dreiging gedood te worden, gaat hij het probleem niet uit de weg. Hij informeert eerst wat er aan de hand is. Vervolgens gaat hij naar de koning en vraagt om uitstel. De wijze waarop hij dat doet, getuigt van geloof. Hij zegt de koning toe dat hij hem de uitlegging te kennen zal geven. Ook getuigt hij ervan dat de uitlegging niet van hemzelf komt, maar dat Gód de uitlegging bekendgemaakt heeft (Dn 2:28). Hier weet Daniël echter nog niets van de droom. Maar Hij weet van een God Die “diepe en verborgen dingen” openbaart (Dn 2:22). Omdat Daniël een levend geloof in God heeft en Hem onvoorwaardelijk vertrouwt, kan hij zo tot de koning spreken.
In zijn spreken klinkt geen aanmatiging door. Hij is niet zelfverzekerd, maar vraagt uitstel. Hij vraagt geen uitstel om allerlei spitsvondige mogelijkheden te onderzoeken en plannen te beramen om aan het dreigende gevaar te ontkomen. Hij gebruikt het uitstel om te bidden. Geloof brengt tot afhankelijkheid van God. Samen met zijn vrienden buigt hij zijn knieën. In dit, naar ik meen, eerste gemeenschappelijke gebed dat we in de Bijbel aantreffen, bidden ze tot “de God van de hemel”. Ze naderen God in de juiste gezindheid, zonder aanmatiging Zijn volk te zijn. Ze vragen van Hem barmhartigheid, opdat ze niet ter dood gebracht zullen worden.
Verhoring en lofprijzing
Dan wordt hun gebed op indrukwekkende wijze verhoord. Daniël krijgt in een nachtgezicht precies hetzelfde te zien wat Nebukadnezar heeft gezien. Tevens wordt hem de uitlegging gegeven. Hier wordt het woord bewaarheid: “Vertrouwelijk gaat de HEERE om met wie Hem vrezen, Zijn verbond maakt Hij hun bekend” (Ps 25:14). Er bestaat bij Daniël en zijn vrienden geen twijfel over dit antwoord van God.
Zijn eerste reactie is niet een spoorslags naar de koning gaan om hem de droom te vertellen, maar een dankzegging aan God. Hij roemt God om Wie Hij is en wat Hij doet en waartoe Hij in staat is. Alle verandering komt van Hem. Het is belangrijk dat te zien en te beseffen. Alle gezag komt van Hem, Hij zet koningen af en stelt ze aan. Ook geeft Hij aan mensen wat ze nodig hebben aan wijsheid en kennis.
Daniël is niet trots dat het hem is geopenbaard. Hij spreekt over “wat wij van U hebben verzocht, want U hebt ons de zaak van de koning laten weten” (Dn 2:23). Er is geen waarheid die we ons privébezit kunnen noemen. Wat we hebben ontvangen, behoort toe aan allen die geloven. Dat zal ons ervoor bewaren ons te beroemen op wat we van de Heer aan inzicht hebben gekregen.
Daniël voor de koning
Daniël 2:24 Daarom ging Daniël naar Arioch, die de koning had aangesteld om de wijzen van Babel om te brengen. Hij ging naar [hem] toe en zei het volgende tegen hem: Breng de wijzen van Babel niet om. Breng mij bij de koning, zodat ik de koning de uitleg [ervan] te kennen kan geven. 25 Toen bracht Arioch Daniël met spoed bij de koning en zei het volgende tegen hem: Ik heb onder de ballingen uit Juda een man gevonden die de koning de uitleg [ervan] zal laten weten. 26 De koning antwoordde en zei tegen Daniël – zijn naam was Beltsazar –: Bent u in staat mij de droom te laten weten die ik gezien heb, en de uitleg ervan? 27 Daniël antwoordde in de tegenwoordigheid van de koning en zei: De verborgenheid die de koning vraagt, kunnen wijzen, bezweerders, magiërs en toekomstvoorspellers de koning niet te kennen geven. 28 Maar er is een God in de hemel Die verborgenheden openbaart. Hij heeft koning Nebukadnezar laten weten wat er in later tijd gebeuren zal. Uw droom en de visioenen die u voor ogen kreeg op uw bed, zijn deze: 29 [Terwijl] u, o koning, op uw bed [lag], kwamen er gedachten [in] u op over wat hierna gebeuren zal. En Hij Die de verborgenheden openbaart, heeft u laten weten wat er gebeuren zal. 30 Mij nu, aan mij is deze verborgenheid geopenbaard, niet door een wijsheid die in mij is boven alle levenden, maar daarom dat men de koning de uitleg [ervan] zou laten weten en dat u de gedachten van uw hart zou weten.
Daniël gaat onverschrokken naar Arioch en zegt hem de wijzen niet ter dood te brengen. Ditmaal lijkt het meer op een bevel dan op een verzoek. Als God iets heeft bekendgemaakt, is elke aarzeling een smet op Hem. Als Daniël optreedt in de zekerheid van het geloof, bevestigt God Zijn tegenwoordigheid door voor Daniël de weg tot de koning te banen. Arioch brengt Daniël met spoed naar de koning. Hij introduceert Daniël bij de koning als een van de “ballingen uit Juda”.
Dat legt er de nadruk op dat alleen bij dat volk kennis van de ware God aanwezig is en dat God alleen aan de leden van dat volk Zijn gedachten openbaart. Het legt er ook de nadruk op dat het hoofd van de volken voor het kennen van de openbaring van God van dat volk afhankelijk is. De koning moest weten dat de wijsheid te vinden is bij de getrouwen die een overblijfsel vormen, hoezeer ze ook gefaald hebben.
We zien hierin een algemeen beginsel dat ook vandaag geldt. De waarheid aangaande God geopenbaard in Christus is alleen in het christendom te vinden. Om de waarheid te leren kennen van Wie God is, moet men bij de gemeente zijn, want die is “de pilaar en grondslag van de waarheid” (1Tm 3:15-16), hoezeer de gemeente ook heeft gefaald. In de praktijk moet men zijn bij hen die erkennen gefaald te hebben en die als een overblijfsel trouw willen zijn aan Gods Woord. Buiten de gemeente van de levende God om kan men niet tot kennis van de waarheid komen. Dat stelt elke andere wereldgodsdienst als leugen aan de kaak.
Het gevaar is altijd groot dat een mens zich verheft op zijn kennis van wat God heeft bekendgemaakt. Daarom is de houding van Daniël zo waardevol. We zien bij hem dat werkelijke diepe kennis van de wegen van God niet opblaast, maar nederig maakt. Hij schrijft zichzelf geen enkele eer toe. Hij verklaart dat hij niet slimmer is dan welk ander mens ook. Alles wat hij weet, komt van God en hij geeft Hem dan ook alle eer.
De eindtijd
Het ware doel van wat God heeft laten zien, is Nebukadnezar te laten weten “wat er in later tijd gebeuren zal”. Dit doel noemt Daniël twee keer (Dn 2:28-29). Het gaat daarbij niet om gebeurtenissen in direct aanstaande dagen, maar om wat er in ‘later tijd’, met andere woorden, in de eindtijd, gebeurt. Zeker zegt de droom ook iets over de voor Nebukadnezar nabije toekomst. Maar het gaat in het bijzonder om de eindtijd. Nebukadnezar ziet geen beeld dat groeit, maar een kant en klaar beeld. En dan ziet hij de vernietiging van het beeld door een steen en hij ziet die steen groeien tot een grote berg (Dn 2:34-35,44-45). De nadruk ligt op wat de steen doet en wordt. Als we aan de betreffende verzen toe zijn, zullen we de grote betekenis daarvan zien.
Het lijkt erop dat Nebukadnezar in zijn gedachten veel is bezig geweest met de toekomst van zijn rijk en dat God door de droom daarop antwoord heeft gegeven (vgl. Pr 5:2a). God heeft Nebukadnezar in de droom persoonlijk toegesproken: “Heeft u laten weten” (vers 29). In tegenstelling tot wat Elihu constateert over Gods spreken door dromen (Jb 33:14-15), geeft Nebukadnezar wel acht op de droom en wil hij de betekenis ervan weten. Hij mag dan wel een heidens vorst zijn, hij is niet zoals zoveel mensen vandaag die zich om de toekomst en hun eigen toekomst niet bekommeren.
Daniël vertelt de droom
Daniël 2:31 U, o koning, zag, en zie: een groot beeld. Dit beeld was hoog, de glans ervan uitzonderlijk. Het stond voor u. De aanblik ervan was schrikwekkend. 32 Het hoofd van dit beeld was van goed goud, zijn borst en zijn armen waren van zilver, zijn buik en zijn dijen van koper, 33 zijn benen van ijzer, zijn voeten gedeeltelijk van ijzer, gedeeltelijk van leem. 34 [Dit] zag u totdat er, niet door [mensen]handen, een steen werd afgehouwen. Die trof dat beeld aan zijn voeten van ijzer en leem, en verbrijzelde die. 35 Toen werden het ijzer, het leem, het koper, het zilver en het goud tegelijk verbrijzeld. Ze werden als kaf op een zomerdorsvloer. De wind voerde ze weg, zodat er geen spoor van [terug]gevonden werd. Maar de steen die het beeld getroffen had, werd tot een grote berg en vulde de hele aarde.
Het eerste kenmerk van het beeld is dat het groot is. Verder is het hoog en heeft het een buitengewone uitstraling. Het geheel is imponerend. Wie het zag, kwam er diep van onder de indruk. Tegelijk boezemt de aanblik ervan angst in. Er gaat een grote dreiging van het beeld uit. Zo ziet Nebukadnezar het beeld. Het beantwoordt aan zijn kijk op een wereldrijk. Dat is anders dan in Daniël 7. Daar worden de wereldrijken aan Daniël getoond. En hoe ziet hij ze? Als verscheurende dieren. Daniël ziet het karakter van de wereldrijken, Nebukadnezar het uiterlijk ervan.
Nebukadnezar ziet het beeld in de vorm van een standbeeld van de mens. Aan deze mens behoort de aarde toe, het is de aardse mens. In het beeld komt de zelfverheerlijking van de mens tot uitdrukking. Nebukadnezar krijgt de wereldrijken te zien, zoals de mens daar graag naar kijkt. Daarin staat de mens centraal die zich beroemt op de resultaten van zijn eigen inspanningen.
De onderdelen van het beeld
Het beeld bestaat uit vier onderdelen van verschillend materiaal. Het stelt de geschiedenis van vier elkaar opvolgende wereldrijken voor. Toch is het maar één beeld. De rijken kunnen elkaar wel afwisselen, maar de hoofdgedachte is dat het gezag bij de volken berust, ongeacht het volk dat aan de macht is.
De beschrijving van het beeld begint bij het hoofd en eindigt bij de voeten. De materialen waaruit de lichaamsdelen bestaan, nemen in waarde af. Ze lopen van het duurste tot het goedkoopste materiaal: van goud via zilver en koper naar ijzer, waarbij dit ijzer ten slotte wordt vermengd met leem. Dat ze aflopen in waarde, wil niet zeggen dat ze afnemen in omvang, maar in macht. Dat zullen we bij de uitleg zien.
Het is opmerkelijk dat het laatste rijk niet alleen in de benen van ijzer wordt voorgesteld, maar dat het nog lager in de voeten wordt gezien, die zijn samengesteld uit ijzer en leem. Dat betekent dat dit vierde rijk aan het eind (voeten) een ander karakter zal hebben dan aan het begin (benen). In het begin is het alleen ijzer, dat wil zeggen er is een samenhangend geheel dat hard is als ijzer. Het einde echter zal onsamenhangend zijn, zoals we zien in de voeten. Bij de verklaring van het beeld zullen we plotseling over “de voeten en de tenen” en “de tenen van de voeten” horen (Dn 2:41-42). Dan wordt duidelijk dat de laatste verschijningsvorm van dit rijk uit tien rijken zal bestaan, die tot één rijk verbonden zijn, zoals de tenen aan de voeten zijn verbonden.
Het eind van het beeld
Dat het hele beeld rust op een constructie van ijzer en leem, geeft aan hoe onstabiel het is. Het bewijs daarvan wordt geleverd als onder het toeziend oog van Nebukadnezar een steen losraakt die het beeld aan de voeten treft. Als gevolg van die botsing valt het beeld niet slechts om, nee, het hele beeld wordt door de steen verbrijzeld, er blijft niets van over. Van de steen die losraakt, wordt als bijzonder kenmerk gegeven dat dit “niet door [mensen]handen” (vers 34) gebeurt. Dat wil zeggen dat God dit bewerkt (vgl. Jb 34:20; Ko 2:12).
Tot slot ziet Nebukadnezar de enorme tegenstelling tussen wat er met het beeld gebeurt en wat er met de steen gebeurt. Het beeld wordt zo grondig verbrijzeld, dat er geen spoortje meer van terug is te vinden. Daartegenover groeit de steen zozeer, dat hij ten slotte de hele aarde vult.
We leven nog altijd in de geschiedenis van de vier wereldrijken. Als aan het eind het beeld wordt verwoest, betreft deze verwoesting het hele beeld, dus alle rijken en niet slechts het laatste rijk. Elk rijk dat het voorgaande rijk veroverde, nam van het veroverde rijk elementen in zich op. Daardoor bleef er iets van voortbestaan. Zo worden alle wereldrijken in wat ervan over is tegelijkertijd vernietigd.
De uitleg van de droom
Daniël 2:36 Dit is de droom. [Nu] zullen wij de uitleg ervan in de tegenwoordigheid van de koning vertellen: 37 U, o koning, bent een koning der koningen, want de God van de hemel heeft u het koningschap, macht, sterkte en eer gegeven. 38 Overal waar de mensenkinderen wonen, heeft Hij de dieren van het veld en de vogels in de lucht in uw hand gegeven. Hij heeft u aangesteld tot heerser over dit alles. U bent dat gouden hoofd. 39 Na u zal een ander koninkrijk opkomen, lager [van waarde] dan het uwe. Daarna [nog] een ander, het derde koninkrijk, van koper, dat heersen zal over de hele aarde. 40 En het vierde koninkrijk zal sterk zijn als ijzer, want het ijzer verbrijzelt en vergruist alles. Juist zoals het ijzer alles verplettert, zo verbrijzelt en verplettert dit [koninkrijk] alles. 41 Dat u verder de voeten en de tenen, gedeeltelijk van leem van een pottenbakker en gedeeltelijk van ijzer, gezien hebt – dat zal een verdeeld koninkrijk zijn. Het zal [iets] hebben van de hardheid van ijzer – juist daarom zag u ijzer vermengd met modderig leem. 42 En de tenen van de voeten, gedeeltelijk van ijzer en gedeeltelijk van leem – dat koninkrijk zal gedeeltelijk sterk zijn en gedeeltelijk broos. 43 Dat u gezien hebt ijzer vermengd met modderig leem – ze zullen zich door menselijk zaad vermengen, maar ze zullen zich niet aan elkaar hechten, zoals ijzer zich niet vermengt met leem. 44 In de dagen van die koningen zal de God van de hemel echter een Koninkrijk doen opkomen dat voor eeuwig niet te gronde zal gaan en waarvan de heerschappij niet op een ander volk zal overgaan. Het zal al die [andere] koninkrijken verbrijzelen en tenietdoen, maar zelf zal het voor eeuwig standhouden. 45 Daarom hebt u gezien dat niet door [mensen]handen uit de berg een steen werd afgehouwen, die het ijzer, koper, leem, zilver en goud verbrijzelde. De grote God heeft de koning laten weten wat hierna geschieden zal. De droom is waar en de uitleg ervan betrouwbaar.
Het eerste rijk
We zijn nu aan de uitleg toe. Daarbij is het goed te bedenken dat we niet de geschiedenis nodig hebben om te verklaren wat we in Gods Woord lezen, maar dat het precies omgekeerd is. We hebben Gods Woord nodig om de geschiedenis te verklaren. Achteraf blijkt de geschiedenis altijd te bevestigen wat God van tevoren in Zijn Woord heeft gezegd over hoe het zal gaan.
Daniël heeft de droom nauwkeurig weergegeven. Daarmee is aan de eerste voorwaarde van Nebukadnezar voldaan. Nu kan deze ook gerust zijn wat betreft de uitleg. Daniël begint met het gouden hoofd. Met de verschuldigde eerbied spreekt hij Nebukadnezar aan. Dan zegt hij de machthebber dat deze alles wat hij is en bezit slechts aan God te danken heeft. Daniël laat er geen twijfel over bestaan wie het gouden hoofd voorstelt. Hij zegt tot Nebukadnezar: “U bent dat gouden hoofd.” God maakt door de uitleg die Daniël geeft, bekend dat Hij aan Nebukadnezar als hoofd van de volken de heerschappij heeft overgedragen.
Israël is vanaf dat moment niet langer het centrum van de aarde en de geschiedenis. God maakt door de droom via de uitleg van Daniël duidelijk hoe de geschiedenis van de wereld zal verlopen na de terzijdestelling van Israël. God gaat de geschiedenis rekenen naar de hoofden van de volken. Het rijk van Nebukadnezar is het eerste grote wereldrijk nadat Israël terzijde is gesteld. Assyrië en Egypte waren eerder ook wereldrijken, maar toen werd Israël nog door God erkend als Zijn volk.
De twee volgende rijken
Het eerste rijk is dus Babel, vertegenwoordigd in Nebukadnezar. Maar er volgen nog drie rijken. Als Nebukadnezar zich al gevleid heeft met de gedachte dat zijn rijk tot in eeuwigheid zou bestaan (iets wat elke heerser in zich heeft), dan wordt hij door de droom uit die droom geholpen. Zijn rijk zal worden opgevolgd door een dat “lager [in waarde] dan het uwe” is, zoals zilver geringer is dan goud. Met het zilver wordt het Medisch-Perzische rijk bedoeld (Dn 5:28). Ook de profeet Jeremia laat hierover geen twijfel bestaan (Jr 51:11,28-29). Het is een dubbel rijk, wat wordt weergegeven in de twee armen.
Maar ook aan het Medisch-Perzische rijk zal een einde komen. Er zal een derde wereldmacht opstaan die de tweede wereldmacht zal overmeesteren. De strijd tussen de beide wereldrijken wordt beschreven in Daniël 8. Daar vernemen we ook dat dit derde wereldrijk het Griekse rijk is (Dn 8:21). In slechts enkele jaren veroverde Alexander de Grote het reusachtige voorgaande rijk en nog meer. Hij moet geklaagd hebben dat er geen andere wereld meer te veroveren was. Toen hij drieëndertig jaar was, stierf hij. Daarna hebben zijn vier generaals het rijk onder elkaar gedeeld.
Steeds minder in macht
In het afnemen van de waarde van de metalen zien we het afnemen van de macht van de elkaar opvolgende koningen. Deze gang van zaken strookt niet met wat de mens beweert. Volgens de mens wordt het allemaal steeds beter. Maar de Schrift zegt dat er neergang is. Die neergang zit hem niet in de grootte van de wereldrijken, maar in de morele beginselen, omdat ze niet naar Gods ideaal hebben gehandeld.
Nebukadnezar was een absolute dictator. Hij was heerser over alles (Dn 2:38; Jr 27:5-6; 28:14). Bij de Meden en Perzen was het gezag van de koning niet absoluut. De heersers waren zelf gebonden aan de wetten van dat rijk. Bij het derde rijk was het gezag van de heerser nog minder. Alexander was afhankelijk van de steun van zijn generaals. Het vierde rijk, het Romeinse, is het minst absoluut in zijn heerschappij. De keizers regeerden bij de gratie van het volk. Hoe belangrijk de stem van het volk was, zien we in de angst van Pilatus dat het volk hem bij de keizer zou aanklagen (Jh 19:12-13).
Het vierde rijk is het Romeinse rijk
De bewijsvoering dat het vierde rijk het Romeinse rijk is, zullen we vooral straks in Openbaring 17 vinden. Maar er is wel alvast een vanuit de Bijbel afgeleid bewijs te noemen. Elk van de drie tot nu toe genoemde wereldrijken heeft over Israël geheerst. Dat is feitelijk ook de reden dat ze genoemd worden. Een volk heeft alleen een plaats in de Bijbel als het op de een of andere manier betrokken is bij de geschiedenis van Gods volk.
We mogen dan ook als vaststaand aannemen dat ook dit vierde rijk over Israël heeft geheerst. De Schrift bevestigt dit. We lezen dat de Romeinse keizer Augustus over Judéa regeert (Lk 2:1) en we lezen over de Romeinse keizer Tiberius (Lk 3:1). Ook andere plaatsen in de evangeliën bewijzen de heerschappij van Rome over het land Israël (Lk 20:22-24; Jh 11:48; 19:10-11,15). Het hoeft ons niet te verbazen dat we dit terugvinden in de geschiedenis. In het jaar 63 v.Chr. heeft Pompejus Judéa veroverd dat daarna tot een Romeinse provincie werd gemaakt.
De drie voorgaande rijken werden betrekkelijk kort beschreven. De beschrijving van het Romeinse rijk is daarbij vergeleken uitvoerig. Deze beschrijving met de uitleg levert al behoorlijk veel bijzonderheden op. Het geeft aan dat juist dit rijk buitengewoon belangwekkend is. En als we zien dat ons in dit rijk de geschiedenis van Europa wordt gegeven, boeien de gegevens ons des te meer.
Twee fasen
In de ontwikkeling van dit rijk zijn twee fasen te onderscheiden die verband houden met de verdeling van het rijk in een oostelijk en een westelijk deel. Het West-Romeinse rijk hield op te bestaan toen in 476 Rome werd verwoest. Pas in 1453 kwam er een eind aan het Oost-Romeinse rijk toen de Turken het veroverden. Van deze twee rijken valt het West-Romeinse rijk binnen het kader van de profetie.
Dit brengt ons tot de bespreking van een probleem waarmee we ons eerst moeten bezighouden voordat we verder gaan: Hoe kan de steen het beeld aan de voeten, dus het Romeinse rijk, treffen, als het niet meer bestaat? Als oplossing daarvoor is wel bedacht dat de steen het christendom, dat door Christus is ontstaan, voorstelt. Dan zou met de komst van het christendom de droom van Nebukadnezar in vervulling zijn gegaan.
Maar de komst van Christus, en met Hem het christendom, heeft het rijk niet verwoest. Wat Christus betreft, is het tegendeel het geval, want dat rijk heeft Christus omgebracht. Maar ook het christendom kan niet de vervulling zijn. De droom toont de vergruizeling van het beeld als een plotselinge zaak, waarna de steen de hele aarde vult. Wie durft te beweren dat het christendom het Romeinse rijk plotseling heeft overvallen en daarna een algehele heerschappij over de wereld heeft gekregen?
Dat betekent dat dit vierde rijk nog altijd moet komen. Maar hoe is dat mogelijk? Het heeft toch al bestaan en nu bestaat het toch niet meer? De oplossing van dit probleem vinden we in Openbaring 17 in de woorden “was, en is niet en zal uit de afgrond opstijgen” (Op 17:8). Niet alleen het rijk zelf is in twee delen verdeeld (oost en west), ook de geschiedenis van het rijk is in twee delen verdeeld. De eerste fase van het rijk is verleden tijd (“was”) – nu bestaat het rijk niet (“en is niet”) – en de tweede fase is nog toekomst (“en zal uit de afgrond opstijgen”).
Verleden en toekomst
Het mag duidelijk zijn dat het herstel van het eens verdwenen West-Romeinse rijk nog steeds toekomst is. In de loop van de geschiedenis hebben wel verschillende personen geprobeerd dit rijk in zijn oude glorie te herstellen. Machtige heersers als Karel de Grote, Karel de Vijfde, Napoleon en Hitler hebben allen door geweld getracht dit rijk te doen herleven. Het is niet gelukt. Het rijk zal ook niet door geweld en verovering worden opgericht, maar doordat tien koningen hun macht vrijwillig aan een alleenheerser zullen geven (Op 17:13).
De zojuist genoemde tien koningen vinden we al symbolisch in het beeld aangeduid. Als we nog even naar het deel van het beeld kijken dat het Romeinse rijk voorstelt (benen en voeten), kunnen we in de twee benen en de twee voeten met de tien tenen de twee fasen van het Romeinse rijk zien. De twee benen zijn een beeld van de twee delen van het vroegere Romeinse rijk, dat is het West-Romeinse rijk en het Oost-Romeinse rijk. De tien tenen stellen de indeling van het rijk in de toekomst voor. Het toekomstige rijk zal uit tien delen bestaan met elk een koning, een situatie die het rijk in zijn vroeger bestaan nooit heeft gekend. Als deze tien delen van Europa zich vrijwillig hebben aaneengesloten, zal dat rijk vernietigd worden door de komst van Christus, de steen die van de berg rolt.
Verval van het Romeinse rijk
De tenen bestaan niet alleen uit ijzer, maar uit ijzer en leem. Dit duidt op een verbinding van iets wat hard is als ijzer met iets wat broos is als leem. IJzer en leem zijn twee elementen die naar hun aard niet met elkaar te verbinden zijn. Als verklaring is wel gegeven dat het leem misschien doelt op barbaarse horden die aan het eind van de vierde en het begin van de vijfde eeuw het rijk binnendrongen, waardoor de stabiliteit van het rijk verloren is gegaan. Een andere verklaring is dat het ijzer de monarchie (regering door een vorst) voorstelt en het leem de democratie (regering door het volk). Deze twee verschillende vormen van regering vertegenwoordigen tegengestelde belangen en zijn naar hun aard niet met elkaar te verbinden.
Overigens is het verval en ten slotte de val van het eens zo machtige Romeinse rijk onderwerp van bestudering van heel wat historici geweest. Hun verbazing lag op een ander niveau dan dat van Johannes. Zij hebben onderzoek gedaan naar de oorzaak van het verval en de val van dit eens zo machtige imperium. Een van de geopperde oorzaken, het christendom, hebben we al voor ons gehad. Enkele andere oorzaken worden genoemd in een boekje geredigeerd door Donald Kagan (‘Decline and Fall of the Roman Empire Why Did it Collapse?’). Daarin komt een aantal historici aan het woord. Ieder komt na onderzoek tot een eigen conclusie. En die conclusies zijn zeer divers.
De een wijt de ondergang aan een klassenstrijd, de slaven tegen de heersende klasse. Een ander meent dat klimatologische omstandigheden de oorzaak waren. Daardoor zou er een zekere periode geen regen zijn gevallen met als gevolg misoogsten en het wegtrekken van de bevolking. Dat zou dan ook weer effect hebben gehad op de kracht van het leger, want de aanwas van rekruten staakte door het wegtrekken van de bevolking. Weer een ander acht het mogelijk dat rassenvermenging het verval heeft bewerkt. (Tegen dit laatste aspect heeft Hitler zich misschien wel willen wapenen als we zijn maatregelen in ogenschouw nemen voor de handhaving en bevordering van een zuiver Germaans of Arisch ras. Het idee van het kweken van een superras kwam van Heinrich Himmler, een naaste medewerker van Hitler.)
Het vijfde rijk
Hoewel Daniël het getal tien niet noemt (dat doet Johannes in Openbaring 17), spreekt hij wel van “koningen” (Dn 2:44). Aan al de rijken van die koningen komt een einde, doordat God een koninkrijk opricht dat eeuwig is. Dit vijfde rijk is een totale vervanging van het vierde en zal zelf niet worden opgevolgd. Dit vijfde rijk neemt ook geen enkel element in zich op van de rijken die het heeft verbrijzeld, zoals de vier voorgaande rijken wel hebben gedaan. In Daniël 7 zullen we zien dat de steen overeenkomt met de wederkomst van Jezus Christus.
Keer op keer gebruikt Daniël in zijn uitleg de woorden: “Dat u gezien hebt.” Hiermee herinnert hij de koning aan wat deze met eigen ogen heeft aanschouwd. Het was een extra beklemtoning van de waarheid van de droom en de uitleg. Hij sluit zijn uitleg af met te wijzen op de grote God als de Oorsprong van de droom en met de verklaring dat de “droom waar en de uitleg ervan betrouwbaar” is. Alles wat van God komt, geeft houvast, daar kun je op vertrouwen.