Voorwaarden
‘Historisch gezien liggen de wortels van de Europese Unie in de Tweede Wereldoorlog.’ Zo staat te lezen op de website van de Europese Unie. Maar als we de Bijbel openslaan, zullen we ontdekken dat de wortels van het huidige Europa niet liggen in een idee van een Franse minister van buitenlandse zaken. In Gods Woord vinden we de werkelijke oorsprong van het Verenigd Europa. In Daniël 2 en 7 en in Openbaring 13, 17 en 19 wordt ons veel verteld over de belevenissen van Europa. Ook in andere profetische boeken staan wel verzen die ons iets vertellen, maar de vijf genoemde gedeelten geven ons toch wel een zo goed als volledig beeld.
Het zijn misschien niet direct onbekende gedeelten als het gaat om bepaalde namen en gebeurtenissen. Maar of we ze ook begrijpen…? Om deze gedeelten te begrijpen, is het nodig ze met een ontvankelijk hart en een gewillige geest te lezen. Wie in die gezindheid leest, zal begrijpen waarom God ze in Zijn Woord heeft laten opschrijven en de rijkdom van deze gedeelten ervaren.
Een eerste vereiste om te begrijpen wat God over Europa zegt, is niet het bezit van een bepaalde mate van intelligentie. God spreekt niet het intellect aan, maar het hart en het geweten. Ieder die ernaar verlangt te begrijpen wat God zegt en wil doen wat God zegt, zal ontdekken wat God bedoelt. De Heer Jezus geeft de voorwaarde om het Woord van God te begrijpen: “Als iemand Zijn [Gods] wil doen wil, zal hij van deze leer erkennen of zij uit God is” (Jh 7:17). Dat betekent dat het iemands verlangen moet zijn om slaaf van God te zijn.
Het is dan ook veelzeggend dat het boek Openbaring is gegeven aan de Heer Jezus, opdat Hij aan “Zijn slaven” zou tonen wat spoedig moet gebeuren (Op 1:1). Hier zien we de gezindheid voor het begrijpen van de profetie. Mensen die als slaven de wil van God wensen te doen, zijn in de juiste gezindheid om de mededelingen van God in Zijn Woord te begrijpen. Die mensen zijn het, die door God van tevoren op de hoogte worden gesteld van wat Hij van plan is: “Voorzeker, de Heere HEERE doet niets tenzij Hij Zijn geheimenis heeft geopenbaard aan Zijn dienaren, de profeten” (Am 3:7). Het is Gods verlangen Zijn kinderen, Zijn volk, op hoogte te stellen van Zijn plannen. Hij ziet ernaar uit dat wij ons daarvoor interesseren. Als wij naar Zijn mededelingen verlangen, zal Hij in rijke mate aan dat verlangen voldoen.
Centrale thema
Het begrijpen van de Bijbel staat in direct verband met het centrale thema van de Bijbel en dat is de Heer Jezus. Alles wat God ons wil laten weten, staat in Zijn Woord. Maar al zouden we de hele Bijbel uit ons hoofd kennen, dan wil dat niet zeggen dat we Gods bedoeling hebben begrepen. Pas als we van een bepaalde waarheid hebben gezien wat die ons over de Heer Jezus vertelt, hebben we Gods bedoeling ervan begrepen.
Dus gaat het om ons hart. Als ons hart naar de Heer Jezus uitgaat, is de basis aanwezig om te gaan begrijpen hoe God naar Europa kijkt. Dan zullen we ons ook wel enigszins willen inspannen om naar gedeelten van de Bijbel te kijken waarvan de betekenis bij het lezen niet direct duidelijk is. Niet dat God het nodeloos ingewikkeld heeft gemaakt, maar Hij heeft Zijn Woord gegeven op zo’n manier, dat de verklaring alleen duidelijk wordt aan hen die Hem liefhebben.
Die liefde kunnen we onder andere laten zien door onze inzet aan tijd en aandacht voor het onderzoek van Zijn Woord. Tot dit onderzoek roept God ons ook op door middel van de profeet Jesaja: “Zoek na in het boek van de HEERE en lees” (Js 34:16). Hij heeft Zijn Woord gegeven, opdat we alles wat gebeurt daaraan kunnen toetsen.
God bepaalt de geschiedenis
Gods Woord verklaart de geschiedenis. Het maakt daarbij niet uit of die geschiedenis al voorbij is of nog moet komen. Voor God is de toekomst ook verleden tijd. Hij werkt in de tijd, neemt er in dat opzicht aan deel, maar in Zijn Wezen omspant Hij de tijd. De tijd is door Hem geschapen.
Met Zijn volmaakte voorkennis van alle dingen weet Hij precies hoe de tijd verloopt en wat daarin zal gebeuren. “Denk aan de dingen van vroeger, van oude tijden af, dat Ik God ben en niemand anders. [Ik ben] God, en er is er geen als Ik, Die vanaf het begin verkondigt wat het einde zal zijn, van oudsher [de dingen] die nog niet plaatsgevonden hebben” (Js 46:9-10a). We zullen zelfs zien dat God niet alleen alles weet, maar ook dat alles zal gaan, zoals Hij het gepland heeft. Dit wordt treffend weergegeven in het achtste gezicht dat de profeet Zacharia kreeg. Daarin ziet hij vier wagens met paarden ervoor die tussen twee bergen van koper lopen (Zc 6:1). Dat geeft prachtig aan dat de ontwikkeling van de vier wereldrijken voortgaat op een weg waarvan onmogelijk kan worden afgeweken. Over deze vier wereldrijken zullen we nog veel horen.
Dat houdt niet in dat Hij het kwaad heeft gewild, maar dat Hij het kwade van de mens gebruikt tot vervulling van Zijn voornemen. Er zijn dingen waarin wij God niet kunnen narekenen. Hij is en blijft tenslotte God, oneindig boven ons verheven. Toch heeft Hij ons meegedeeld, wat er gaat gebeuren. Zo kunnen wij de juistheid van Zijn geschiedschrijving nagaan en zien dat Hij niet aan geschiedvervalsing doet.
Er komt een moment dat gezegd kan worden: “Het is gebeurd” (Op 21:6). Dan komt er geen geschiedenis meer, dan is de geschiedenis voorbij. De eeuwigheid is aangebroken. Dan zal blijken hoe waarachtig God is geweest in alles dat Hij heeft gezegd en heeft laten neerschrijven als zijn Woord: “Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig” (Op 21:5). Deze woorden zijn een grote bemoediging en aansporing om aan een dankbaar onderzoek te beginnen.
Het ontstaan van de volken
We willen ons bezighouden met wat er in de toekomst met Europa zal gebeuren. Om die gebeurtenissen in het juiste perspectief te plaatsen is het nodig te kijken naar zijn oorsprong. En die ligt heel wat verder terug dan het jaar 1950. Die oorsprong ligt zelfs verder terug dan rond het jaar 600 v.Chr., de tijd van Daniël die ons zoveel over de wereldrijken zal vertellen.
Het ontstaan van de volken dateert van heel vroeg in de geschiedenis van de mensheid. Ze is het gevolg van een specifieke zonde van de mens. Die zonde was het streven van de mens naar eenheid en macht, naar een als God willen zijn. Daaraan gaven ze uiting door een toren te gaan bouwen die tot in de hemel moest reiken. Gods antwoord op dit streven was de spraakverwarring. Daardoor werd de mens over de aarde verstrooid en ontstonden de volken. De plek waar dat gebeurde, kreeg de naam Babel, een naam die we nog meerdere keren zullen tegenkomen (Gn 11:1-9).
De ontrouw van Israël
God heeft de volken daarna hun gang laten gaan (Hd 14:16). Op zeker moment heeft Hij uit de volken een volk genomen dat Hij tot Zijn volk maakte, het volk Israël. Hij deed dat uit pure genade, vanuit Zijn eigen liefde (Dt 7:6-8). Hij wilde hen tot hoofd van de volken maken en door hen wilde Hij de wereld zegenen. Voorwaarde was dat ze Hem trouw zouden dienen. Maar dat deden ze niet. Daarom kon God hen niet langer als Zijn volk erkennen.
Dat is de situatie als we Daniël in Babel, en dus niet in Israël, aantreffen. Hij vertelt ons veel over allerlei profetische gebeurtenissen en met name over Europa. We zullen dat zien in Daniël 2 en Daniël 7. De oorsprong van wat wij in onze dagen opmerken in een Europa op weg naar eenheid, wordt letterlijk uitgebeeld in een droom die Nebukadnezar, de koning van Babel, kreeg. Deze droom – en de uitleg daarvan door Daniël – geeft ons een schat aan informatie over het ontstaan, de ontwikkeling en de afloop van vier wereldrijken, waarvan het Romeinse rijk het laatste is. Naar dit rijk gaat al onze belangstelling uit.
Daniël in Babel
Als inleiding daarop is het goed te weten hoe de jonge, Godvrezende Daniël in Babel is terechtgekomen. Hij is daar niet vrijwillig heengetrokken, op zoek naar een beter vaderland. Als trouwe Israëliet wilde hij helemaal niet weg uit het land dat God aan zijn voorouders, de aartsvaders Abraham, Izak en Jakob, had gegeven. Daar lag immers de stad Jeruzalem. En in die stad stond de troon van de HEERE (1Kr 29:23) en de tempel, waarin Hij woonde. Het was het land dat God had uitverkoren, opdat het volk dat Hij had uitverkoren Hem daar zou dienen. Vandaar uit wilde God Zijn volk tot een zegen stellen voor de hele aarde tot een getuigenis voor Zijn Naam.
Maar Zijn volk was van Hem afgeweken. In groot geduld heeft de HEERE vele malen door Zijn profeten Zijn volk opgeroepen zich te bekeren (2Kn 17:13). Het volk luisterde echter “en verkochten zich om te doen wat slecht was in de ogen van de HEERE [en] Hem tot toorn te verwekken. De HEERE was zeer toornig op Israël, zodat Hij hen wegdeed van Zijn aangezicht. Er bleef niets over dan alleen de stam van Juda” (2Kn 17:17b-18). Voor de uitvoering van dit oordeel maakte de HEERE gebruik van de koning van Assyrië. Deze voerde tien stammen weg in ballingschap (2Kn 17:23).
Het lot van de tien stammen had een waarschuwing voor Juda moeten zijn. Maar Juda kwam er niet van onder de indruk. Zij volhardden in hun zondige handel en wandel, ondanks al Gods bemoeienissen met hen om hen trouw te doen zijn aan Hem. “Maar zij spotten met de boden van God, verachtten Zijn woorden en maakten Zijn profeten belachelijk, tot de grimmigheid van de HEERE tegen Zijn volk [zo hoog] opsteeg dat er geen genezing [meer mogelijk] was. Toen deed Hij de koning van de Chaldeeën tegen hen optrekken, …” (2Kr 36:16-17a).
De tijden van de volken
De toestand die dan aanbreekt, is een enorme verandering in Gods handelen met Israël en de volken. Tot dan toe liep Gods verbinding met de wereld via Israël. Wilde iemand in contact komen met de ware God, dan moest hij in Jeruzalem zijn (1Kn 10:1-9). Dat was voorbij. De heerlijkheid van God had de tempel in Jeruzalem verlaten (Ez 10:18-19; 11:22-23). De HEERE woonde niet meer bij Zijn volk dat van Hem was afgevallen.
De heerschappij die Hij aan Israël had willen geven, maar die zij zich onwaardig hadden gemaakt, legde Hij vanaf dat ogenblik in de handen van de volken. Hiermee nemen, wat de Heer Jezus noemt “de tijden van de volken” (Lk 21:24) een aanvang. Dan wordt de loop van de wereldgeschiedenis niet meer door God in verbinding met Zijn uitverkoren volk bepaald, zoals het was toen Zijn troon nog in Israël stond. Die troon heeft Hij gegeven in de handen van de volken, terwijl Hij Zich terugtrok in de hemel. De tijden van de volken eindigen als de Heer Jezus bij Zijn wederkomst Zijn vrederijk opricht en de wereld zegen ontvangt via het dan herstelde Israël.
De overdracht van de heerschappij aan de volken is bepalend voor de loop van de wereldgeschiedenis. Het gaat niet slechts om een gebeurtenis in de dagen van Daniël en de gevolgen daarvan voor de korte termijn. Daniël verklaart dat God aan Nebukadnezar in zijn droom heeft “laten weten wat er in later tijd gebeuren zal” (Dn 2:28). Wij staan op de drempel van die latere tijd. Ze werpen hun schaduwen vooruit. En wij leven in die schaduw, die onmiddellijk aan de nacht voorafgaat, de nacht die over de wereld zal dalen en deze in duisternis zal hullen. Over die dagen heeft de Heer Jezus tot de ziener Johannes op Patmos gezegd, dat “de tijd nabij is” (Op 1:3). Alles wat na dit vers in het boek Openbaring volgt, laat zien wat die tijd zal brengen.
Uitleg van de profetie
Het verband tussen de boeken Daniël en Openbaring zal zelfs voor de meest oppervlakkige lezer duidelijk zijn. Dit verband is een prachtige illustratie van een regel die noodzakelijk toegepast moet worden bij de uitleg van de profetie: “Weet dit eerst, dat geen profetie van de Schrift een eigen uitlegging heeft” (2Pt 1:20). Anders gezegd: we moeten Schrift met Schrift vergelijken. Dat geldt voor alle waarheden die we in de Bijbel hebben. Maar het aangehaalde vers heeft vooral betrekking op de profetieën van de Bijbel. Het begin van het vers (“weet dit eerst”) legt de nadruk op deze regel. De betekenis ervan is, dat geen enkele profetie op zichzelf staat, maar deel uitmaakt van een groot geheel. Dat grote geheel heeft één groot doel: de vestiging van het koninkrijk van God onder de heerschappij van Zijn Christus.
Deze methode van uitleg van de profetie is geen vinding van mensen. Als dat zo was, hadden we geen betrouwbare mededelingen over de toekomst. Nee, de betrouwbaarheid van het profetische woord wordt gegarandeerd door het feit dat de Auteur van de profetie God de Heilige Geest is. “Want niet door de wil van een mens werd ooit profetie voortgebracht, maar heilige mensen van Godswege hebben, door de Heilige Geest gedreven, gesproken” (2 Pt 1:21). De Heilige Geest heeft wel mensen gebruikt, maar Hij heeft hen laten opschrijven wat Hij wilde. Daardoor kunnen we er zeker van zijn dat we in de Bijbel een verslag van toekomstige gebeurtenissen hebben, waarmee niet door mensen is gemanipuleerd. En als we naar de regel van Petrus Schriftplaats met Schriftplaats vergelijken, zullen we er ook voor bewaard blijven over die gebeurtenissen te gaan speculeren.