De mens zonder God
In de brief aan de Romeinen staat alles wat we nodig hebben om erachter te komen hoe God de mens ziet die Hem niet kent én hoe Hij de mens ziet die Hem wel kent. De brief begint daarom in het gedeelte van Romeinen 1:18-3:18 met een uitvoerige beschrijving van wie de mens zonder God is. De conclusie is dat elke mond wordt gestopt en de hele wereld strafschuldig is voor God (Rm 3:19-20).
Dit geldt voor de heidenen en de Joden, dat wil zeggen voor mensen die zonder God leven en voor mensen die zeggen met God te leven, maar met Hem geen rekening houden. Het geweldige nieuws voor al die mensen is dat zij van Gods oordeel gered kunnen worden door geloof in Jezus Christus. Jezus Christus heeft daarvoor Zijn bloed als verzoening gegeven (Rm 3:21-26).
In de schildering die God geeft van de mens die zonder Hem leeft, staat in verband met ons onderwerp in Romeinen 1 het volgende:
“22 Bewerend wijzen te zijn, zijn zij dwaas geworden 23 en hebben de heerlijkheid van de onvergankelijke God vervangen door [iets] dat lijkt op [het] beeld van een vergankelijk mens, van vogels, van viervoetige en van kruipende dieren. 24 Daarom heeft God hen in de begeerten van hun harten overgegeven aan onreinheid, om hun lichamen onder elkaar te onteren; 25 zij die de waarheid van God vervangen hebben door de leugen en het schepsel geëerd en gediend hebben boven de Schepper, Die gezegend is tot in eeuwigheid. Amen. 26 Daarom heeft God hen overgegeven aan onterende hartstochten; want ook hun vrouwen hebben de natuurlijke omgang vervangen door de tegennatuurlijke; 27 en evenzo hebben ook de mannen de natuurlijke omgang met de vrouw opgegeven en zijn in hun lust tegen elkaar ontbrand, zodat mannen met mannen schandelijkheid bedrijven en het verdiende loon voor hun afdwaling in zichzelf ontvangen. 28 En daar het hun niet goeddacht God te erkennen, heeft God hen overgegeven aan een verkeerd denken, om dingen te doen die niet betamen” (Rm 1:22-32).
God windt er geen doekjes om. Hij beschrijft hoe diep de mens gevallen is, nadat deze Hem de rug heeft toegekeerd. God heeft de mens niet slecht gemaakt. In Genesis 1 staat: “En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed” (Gn 1:31a). Daar hoort ook de mens bij. Maar als de mens zijn verbinding met God prijsgeeft, geeft God de mens over aan zichzelf. Dat lezen we drie keer in Romeinen 1 (Rm 1:24,26,28).
Als mensen de waarheid van God veranderen in de leugen (Js 5:20), geeft God hen over aan onterende hartstochten, wat tot uiting komt in homoseksualiteit zowel bij mannen als bij vrouwen. Als het schepsel geëerd en gediend wordt boven de Schepper, is dit het resultaat. Omdat de mensen God buiten hun denken hebben gesloten, heeft God hen “overgegeven aan een verkeerd denken”. Daardoor zijn ze dingen gaan doen die niet betamelijk, die niet netjes of fatsoenlijk zijn.
Als we de verzen lezen die hieraan voorafgaan, zien we de verbinding met het geloof in God als Schepper:
“19 omdat wat van God gekend kan worden, onder hen openbaar is, want God heeft het hun geopenbaard 20 – want van [de] schepping van [de] wereld af worden wat van Hem niet gezien kan worden, Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, uit Zijn werken met inzicht doorzien –, opdat zij niet te verontschuldigen zijn, 21 omdat zij, hoewel zij God kennen, [Hem] als God niet verheerlijkt of gedankt hebben, maar in hun overleggingen zijn zij tot dwaasheid vervallen en hun onverstandig hart is verduisterd geworden” (Rm 1:19-21).
De oorzaak van het morele verval is dat de mens geen aandacht schenkt aan “wat van God gekend kan worden”. Nooit zou een mens iets van God hebben kunnen kennen als God het Zelf niet had geopenbaard. In de schepping, het werk van Zijn vingers, heeft God “Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid” zichtbaar gemaakt. Ieder weldenkend mens moet, op grond van wat hij om zich heen in de schepping waarneemt, tot de conclusie komen dat er een God is. Dat zou hem moeten brengen tot verheerlijking van of dank aan God.
Het resultaat is helaas anders. Wie in zijn overleggingen God buitensluit, vervalt tot dwaasheid en raakt elk licht op de oorsprong, de zin en het doel van het leven kwijt. “Hun onverstandig hart is verduisterd geworden.” Hoe zal een dergelijk mens iets zinnigs kunnen zeggen over het ontstaan van de wereld en over de morele toestand van de mens?
Onrechtvaardigen gerechtvaardigd
Over het verschil tussen vroeger en nu en de gevolgen daarvan onder andere voor seksualiteit lezen we ook in de eerste brief aan de Korinthiërs:
“9 Weet u niet, dat onrechtvaardigen Gods koninkrijk niet zullen beërven? 10 Dwaalt niet! Geen hoereerders, afgodendienaars, overspelers, schandjongens, zij die bij mannen liggen, dieven, hebzuchtigen, dronkaards, lasteraars of rovers zullen Gods koninkrijk beërven. 11 En dit waren sommigen [van u]; maar u bent afgewassen, maar u bent geheiligd, maar u bent gerechtvaardigd door de Naam van de Heer Jezus <Christus> en door de Geest van onze God” (1Ko 6:9-11).
Wie zijn broeder in enig opzicht onrecht aandoet, is een onrechtvaardige en komt niet in het koninkrijk van God. Hij wordt op één lijn gesteld met de bedrijvers van de vreselijke zonden die hier worden opgesomd (1Ko 6:10). In het koninkrijk van God is geen ruimte voor welke zondaar dan ook. Daarin horen alleen mensen thuis die gebroken hebben met hun zondige verleden en nu voor God willen leven. Wie terugvalt in oude zonden, moet dat direct erkennen en er opnieuw mee breken.
Het is nodig dat we weleens worden herinnerd aan wie we vroeger zijn geweest. Tegelijk worden we er dan ook aan herinnerd wat er allemaal met ons is gebeurd. Onze zonden zijn “afgewassen” door het bloed van de Heer Jezus. We zijn “geheiligd”, dat wil zeggen dat God ons voor Zichzelf heeft afgezonderd om voor Hem te leven. We zijn ook “gerechtvaardigd”. Dat wil zeggen dat God ons ziet als mensen die nooit hebben gezondigd en daarom nu bij Hem passen. God heeft dat kunnen doen “door de Naam van de Heer Jezus Christus en door de Geest van onze God”. Alleen door Wie de Heer Jezus voor God is en door het werk dat Hij heeft volbracht, heeft God zo met ons kunnen handelen. En de Geest van God, Die in ons woont, geeft ons de zekerheid dat God zo met ons heeft gehandeld.
De Korinthiërs trekken hieruit de verkeerde conclusie dat het niet belangrijk is wat je met je lichaam doet. Het blijkt dat zij er ‘gewoon’ hoererij mee bedrijven. Wat hier tegen de Korinthiërs wordt gezegd, is voor ons actueel. In onze westerse wereld is de waarheid van God, ook ten aanzien van huwelijk en seksualiteit, in zijn algemeenheid overboord gegooid.
We hebben te maken met een generatie die niets wil weten van wat de Bijbel zegt over huwelijk en seksualiteit. Het is noodzakelijk dat mensen die tot bekering en geloof komen, onderwezen worden uit de Bijbel over de functie van het lichaam.
De Korinthiërs waren ook nog niet zo lang bekeerd. Sommigen hadden in de verschrikkelijkste seksuele zonden geleefd (1Ko 6:9-11). Om hen heen leefden hun volksgenoten, die deze manier van leven heel gewoon vonden. Daardoor liepen ze gevaar de ernst van bepaalde zonden niet meer te voelen. Dit is voor ons precies hetzelfde.
De christen kan niet met zijn lichaam doen wat hij wil. Zijn lichaam is niet voor de hoererij. Hoererij is een verzamelnaam voor alle ongeoorloofde seksuele omgang, voor seksualiteit, buiten het huwelijk. Het lichaam van de christen en de Heer horen bij elkaar. Zijn lichaam is voor de Heer en de Heer zorgt voor zijn lichaam. Daarom mag de christen met zijn lichaam nooit een relatie aangaan met iemand die de Heer niet voor hem heeft bestemd.
Verheerlijk God in je lichaam
In hoofdstuk 6 van de eerste brief aan de Korinthiërs staan nog enkele belangrijke aanwijzingen over de grote waarde die het lichaam van de gelovige voor de Heer Jezus heeft. Die grote waarde gaat verloren als er hoererij mee wordt bedreven:
“16 <Of> weet u niet, dat wie een hoer aanhangt, één lichaam [met haar] is? ‘Want die twee’, zegt Hij, ‘zullen tot één vlees zijn’. 17 Maar wie de Heer aanhangt, is één geest [met Hem]. 18 Ontvlucht de hoererij! Elke zonde die een mens doet, gaat buiten het lichaam om, maar wie hoereert, zondigt tegen zijn eigen lichaam. 19 Of weet u niet, dat uw lichaam [de] tempel is van [de] Heilige Geest Die in u is, Die u van God hebt, en dat u niet van uzelf bent? 20 Want u bent voor een prijs gekocht; verheerlijkt dan God in uw lichaam!” (1Ko 6:16-20).
Door een hoer aan te hangen wordt iemand één lichaam met haar. Het bewijs daarvoor komt uit Genesis 2, waar God het huwelijk heeft ingesteld (Gn 2:24). De eenmaking die in de geslachtsgemeenschap tot stand komt, is iets wat binnen het huwelijk hoort. Wie buiten het huwelijk, met andere woorden in hoererij, met een ander geslachtsgemeenschap heeft, wordt in die daad één lichaam met die ander. Begaat iemand die getrouwd is deze zonde, dan noemt de Bijbel dat ‘overspel’. Alleen belijdenis en vergeving kunnen de geschonden relatie weer herstellen.
Als ongetrouwden geslachtsgemeenschap hebben, zondigen zij tegen wat God over het huwelijk heeft gezegd. Daarom staat hier ook niet dat wie een hoer aanhangt één vlees met haar is, maar dat hij “één lichaam” met haar is. De verwijzing naar het huwelijk is vanwege Gods bedoeling ermee en daarom staat er “één vlees”. In alle gevallen van geslachtsgemeenschap buiten het huwelijk om, is alleen sprake van “één lichaam”.
De oproep is duidelijk: “Ontvlucht de hoererij!” (1Ko 6:18). Hoererij heeft onder al de zonden die een mens kan begaan een speciale plaats omdat het lichaam daar direct, en wel op een bijzonder negatieve manier, bij betrokken is. En dat terwijl het lichaam van de christen zo’n positieve functie van God heeft gekregen. Zijn lichaam is een huis waarin de Heilige Geest woont. Als God de Heilige Geest daarin woont, heeft Hij toch zeker alle rechten in en over dat huis?
We worden eraan herinnerd hoe Hij het eigendomsrecht op ons lichaam heeft gekregen. De volle prijs ervoor is betaald met het kostbare bloed van de Heer Jezus dat Hij, na Zijn vreselijke lijden aan het kruis, heeft gestort. Laat nog maar eens op je inwerken, denk er nog maar eens over na, wat de Heer Jezus daar allemaal voor over heeft gehad. Laten we daarom God in ons lichaam verheerlijken!