Inleiding
Leviticus is het boek van gemeenschap met God en van gemeenschap van de leden van Gods volk met elkaar. Gemeenschap is ‘deelhebberschap’, ofwel deelhebben aan hetzelfde. In Leviticus gaat het om gemeenschap van Gods aardse volk met God. Onze gemeenschap als leden van Gods hemelse volk, de gemeente, is met de Vader en de Zoon (1Jh 1:3). Met de Vader delen we wat we in de Zoon hebben ontvangen en van de Zoon hebben gezien. Met de Zoon delen we wat we van de Vader mogen kennen.
Iemand kan alleen onder Gods eigen voorwaarden gemeenschap met Hem hebben. Zo kan God alleen gemeenschap hebben met een heilig volk, een volk dat voor Hem apart is gezet. Onreinheid, zonde, mag daarin geen plaats hebben. We vinden in de Bijbel dan ook geen boek waarin zoveel woorden voorkomen die gevormd worden met de woorden ‘heilig’ en ‘rein’ (of ‘onrein’) als het boek Leviticus: het woord ‘heilig’ komt ongeveer 150 keer voor, het woord ‘rein’ 76 keer en het woord ‘onrein’ ongeveer 142 keer.
Met het oog op de heiligheid van Zijn volk heeft God ook regels gegeven voor de beleving van seksualiteit. Een aantal van die regels staat in Leviticus 18 en 20. Die regels betreffen hoofdzakelijk ongeoorloofde seksuele verbindingen of handelingen. God geeft daarvan een gedetailleerde opsomming. Hij wil dat Zijn volk zich ook hierin heilig gedraagt, dat wil zeggen als een volk waarmee Hij gemeenschap kan hebben.
In Leviticus 20 lezen we veel wat we ook in Leviticus 18 lezen. Het onderscheid is dat in Leviticus 18 God als de ‘HEERE’ op de voorgrond staat, terwijl Leviticus 20 de nadruk legt op Gods heiligheid. Dat God er zo uitvoerig aandacht aan besteedt, betekent dat Hij Zijn volk tot deze dingen in staat acht. Hij is de Formeerder van de mens, ook van de mannelijke en vrouwelijke geslachtsdelen. Hij heeft daarbij bepaald dat ze binnen het door Hem ingestelde huwelijk hun bijzondere functie hebben. Elk ander gebruik is misbruik.
Dat wij als leden van de gemeente niet onder de wet zijn, maar onder de genade (Rm 6:14), betekent niet dat deze dingen niet voor ons gelden. Tijdens een bespreking in Jeruzalem, net na het ontstaan van het christendom, hebben “de broeders, de apostelen en oudsten” een brief laten uitgaan naar “de broeders uit de volken”. Daarin schrijven zij: ”28 Want de Heilige Geest en wij hebben besloten u geen grotere last op te leggen dan deze noodzakelijke dingen: 29 u te onthouden van wat aan de afgoden is geofferd, van [het] bloed, van [het] verstikte en van [de] hoererij. Als u zich daarvoor in acht neemt, zult u wél doen. Vaarwel!” (Hd 15:28-29).
De last die de volken wordt opgelegd, is niet het juk van de wet dat niemand kan dragen (Hd 15:10), maar de voor iedereen algemeen geldende geboden. Deze dingen worden in de brief “deze noodzakelijke dingen” genoemd (Hd 15:28). Het zijn ‘noodzakelijke dingen’ omdat ze te maken hebben met:
1. De relatie van trouw aan God aan Wie alleen geofferd mag worden (tegenover wat aan de afgoden is geofferd).
2. De erkenning van Zijn exclusieve recht op het leven (tegenover eten van bloed of het verstikte – daarin is het bloed nog aanwezig).
3. De absolute trouw in de relatie tot de naaste in de meest intieme vorm, die van het huwelijk (tegenover hoererij).
Wie zich in die noodzakelijke dingen in acht neemt, waaronder dus hoererij, doet wél. Het rekening houden met deze dingen is een weldaad voor het geestelijk leven. Ze besluiten de brief met de wensgroet dat het hun wél zal gaan.
Nu terug naar Leviticus. Ik citeer de gedeelten die in Leviticus 18 en Leviticus 20 staan en vul die aan met een kort commentaar.
Incest of bloedschande
“6 Niemand mag tot welke bloedverwant van zijn [eigen] familie dan ook naderen om de schaamdelen te ontbloten. Ik ben de HEERE. 7 U mag de schaamte van uw vader, namelijk de schaamdelen van uw moeder, niet ontbloten. Zij is uw moeder, u mag haar schaamdelen niet ontbloten. 8 U mag de schaamdelen van de vrouw van uw vader niet ontbloten. Het is de schaamte van uw vader. 9 De schaamdelen van uw zuster, de dochter van uw vader of de dochter van uw moeder, [of ze nu in dit] gezin of daarbuiten geboren is, hun schaamdelen mag u niet ontbloten. 10 De schaamdelen van de dochter van uw zoon of van de dochter van uw dochter, hun schaamdelen mag u niet ontbloten, want zij zijn uw schaamte. 11 De schaamdelen van de dochter van de vrouw van uw vader, die bij uw vader geboren is – zij is uw zuster – haar schaamdelen mag u niet ontbloten. 12 U mag de schaamdelen van de zuster van uw vader niet ontbloten. Zij is een bloedverwante van uw vader. 13 U mag de schaamdelen van de zuster van uw moeder niet ontbloten, want zij is een bloedverwante van uw moeder. 14 U mag de schaamte van de broer van uw vader niet ontbloten. U mag niet tot zijn vrouw naderen, zij is uw tante. 15 U mag de schaamdelen van uw schoondochter niet ontbloten. Zij is de vrouw van uw zoon, u mag haar schaamdelen niet ontbloten. 16 U mag de schaamdelen van de vrouw van uw broer niet ontbloten. Het is de schaamte van uw broer” (Lv 18:6-16).
De dingen die in deze verzen worden genoemd, zijn bloedschande of handelingen van incest. Ze druisen in tegen Gods oorspronkelijke bedoeling met huwelijk en seksualiteit. Dit moet vanzelfsprekend zijn voor Gods volk. Je veronderstelt ze in de wereld en niet onder het volk van God. Dat God al deze waarschuwingen toch tot Zijn volk richt, bewijst hoe nodig het is, omdat ook Zijn volk tot deze zonden in staat is. God stelt het kwaad voor in zijn afschuwelijkste vormen. Hij weet beter dan de mens zelf waartoe deze kan vervallen.
God verbiedt hier de geslachtelijke omgang tussen bloedverwanten. Het Hebreeuwse ‘schaamte, of schaamdelen, ontbloten’ is een eufemisme – dat is een verzachtende of bedekte term – voor geslachtelijke omgang. Hier betreft het ongeoorloofde geslachtelijke omgang ofwel ontucht (Ez 16:36; 23:18). Zulke betrekkingen zijn onnatuurlijk.
Het verbod begint met het algemene verbod om geslachtelijke omgang met een bloedverwant te hebben. Verboden wordt hier geslachtelijke omgang met:
1. moeder;
2. stiefmoeder;
3. halfzus (zelfde vader of moeder);
4. kleinkind;
5. halfzus (uit het tweede huwelijk van de vader);
6. tante, de zus van vader of moeder;
7. tante, de vrouw van de broer van vader;
8. schoondochter;
9. schoonzus.
Andere ongeoorloofde seksualiteit
“17 U mag de schaamdelen van een vrouw én die van haar dochter niet ontbloten. U mag niet de dochter van haar zoon en [ook] niet de dochter van haar dochter [tot vrouw] nemen om haar schaamdelen te ontbloten. Zij zijn bloedverwanten, het is schandelijk gedrag. 18 Verder mag u niet naast [uw eigen] vrouw haar zuster [tot vrouw] nemen. [U] zou haar krenken door haar schaamte te ontbloten terwijl zij [nog] in leven is. 19 U mag niet naderen tot een vrouw die vanwege haar afzondering onrein is, om haar schaamdelen te ontbloten. 20 U mag niet met de vrouw van uw naaste de geslachtsdaad verrichten om gemeenschap [met haar] te hebben. Dan verontreinigt u zich met haar” (Lv 18:17-20).
Verboden wordt nog de geslachtelijke omgang met:
1. een vrouw en haar dochter en een vrouw en haar kleindochter;
2. een vrouw en haar zus;
3. een vrouw die ongesteld is;
4. een vrouw die met een ander getrouwd is.
Verbod op homoseksuele gemeenschap
“U mag niet slapen met een mannelijk [persoon], zoals u met een vrouw slaapt. Dat is een gruwel” (Lv 18:22).
Homoseksueel verkeer is de zonde van Sodom (Gn 19:5), waarvan ook de Israëlieten zich niet vrij hebben gehouden (Ri 19:22). God geeft mensen over aan deze onterende hartstochten als zij het schepsel gaan eren boven de Schepper (Rm 1:24-27).
Verbod op gemeenschap met een dier
“Ook mag u met geen enkel dier de geslachtsdaad verrichten. Dan verontreinigt u uzelf daarmee. Een vrouw mag ook niet vóór een beest gaan staan om ermee te paren. Het is een afschuwelijke schanddaad” (Lv 18:23).
Dat ook dit verbod wordt voorgehouden aan het volk van God (vgl. Lv 20:15-16; Ex 22:19; Dt 27:21), laat zien dat onder Gods volk ook deze gruwelijke zonde mogelijk is.
In geestelijk opzicht staat een dier symbool voor mensen die het bestaan van God op absolute wijze negeren of Hem absoluut verwerpen. We zien deze houding in de twee beesten die in het boek Openbaring worden beschreven (Op 13:1-18). Daarmee worden de afvallige leiders in de eindtijd bedoeld: de dictator van het herstelde West-Romeinse rijk ofwel het verenigd Europa en de leider van de afvallige massa in Israël, dat is de antichrist.
Als er geen enkele verbinding meer is met de levende God, zinkt de mens weg in het diepste verderf. Daaraan is de grootst denkbare schande verbonden, waarvoor hij door zijn totale afsluiting voor enige Godsopenbaring blind is.
Seksuele zonden
“9 Ja, iedereen die zijn vader of zijn moeder vervloekt, moet zeker gedood worden. Hij heeft zijn vader of zijn moeder vervloekt. Zijn bloed rust op hemzelf. 10 Een man die met de vrouw van iemand [anders] overspel pleegt, die met de vrouw van zijn naaste overspel pleegt, moet zeker gedood worden, de overspeler en de overspeelster. 11 Een man die met de vrouw van zijn vader slaapt, ontbloot de schaamte van zijn vader. Beiden moeten zeker ter dood gebracht worden. Hun bloed rust op henzelf. 12 Wanneer een man met zijn schoondochter slaapt, moeten beiden zeker ter dood gebracht worden. Zij hebben een afschuwelijke schanddaad begaan. Hun bloed rust op henzelf. 13 Wanneer een man met een [andere] man slaapt, zoals men met een vrouw slaapt, [dan] hebben zij beiden iets gruwelijks gedaan. Zij moeten zeker ter dood gebracht worden. Hun bloed rust op henzelf. 14 Wanneer een man een vrouw én haar moeder neemt, is dat schandelijk gedrag. Men moet hem en die [vrouwen] met vuur verbranden, zodat er geen schandelijk gedrag in uw midden [meer] is. 15 Een man die met een dier de geslachtsdaad verricht, moet zeker gedood worden. Ook het dier moet u doden. 16 Wanneer een vrouw tot welk dier dan ook nadert om ermee te paren, dan moet u de vrouw en het dier doden. Zij moeten zeker ter dood gebracht worden. Hun bloed rust op henzelf. 17 Wanneer een man zijn zuster neemt, [of ze nu] de dochter van zijn vader of de dochter van zijn moeder [is], en hij haar schaamdelen en zij zijn schaamdelen gezien heeft, [dan] is dat een schande. Zij moeten daarom voor de ogen van hun volksgenoten uitgeroeid worden. [Omdat] hij de schaamdelen van zijn zuster ontbloot heeft, moet hij zijn ongerechtigheid dragen. 18 Wanneer een man met een vrouw slaapt die ongesteld is, en hij haar schaamdelen ontbloot, [de] bron van haar [bloeding], en zijzelf [voor hem] de bron van haar bloeding ontbloot, dan moeten zij beiden uit het midden van hun volk uitgeroeid worden. 19 Verder mag u de schaamdelen van de zuster van uw moeder en van de zuster van uw vader niet ontbloten. Omdat hij [de schaamdelen van] zijn bloedverwant heeft ontbloot, moeten zij hun ongerechtigheid dragen. 20 Een man die met zijn tante slaapt, ontbloot de schaamte van zijn oom. Zij moeten hun zonde dragen. Zij zullen kinderloos sterven. 21 Wanneer een man de vrouw van zijn broer neemt, is dat onreinheid. [Omdat] hij de schaamte van zijn broer ontbloot heeft, zullen zij kinderloos zijn” (Lv 20:9-21).
Evenals Leviticus 18 beschrijft Leviticus 20 zonden, niet van de wereld, maar van het volk van God. Op veel van deze zonden stond in Israël de doodstraf. Dat was de door God aangewezen weg om de boze / het kwaad uit het midden van Zijn volk weg te doen (Dt 17:7,12; 19:19; 21:21; 22:21,24; 24:7). Deze zelfde uitdrukking wordt in de eerste brief aan de Korinthiërs gebruikt. Daar luidt de opdracht voor de gemeente: “Doet de boze uit uw midden weg” (1Ko 5:13b). Dit gebeurt niet door een letterlijke doodstraf te voltrekken, maar een figuurlijke, namelijk door deze persoon buiten de gemeenschap van de gelovigen te plaatsen en alle contacten met hem te verbreken (1Ko 5:11b).
Er is wel gesteld dat in het huis van God ieder mens welkom moet zijn. Dat is ook zo. Ook de homofiele mens is van harte welkom. Wat niet welkom is, is de zonde. Iemand die in de zonde leeft, ook de zonde van homoseksualiteit, moet eerst zijn zonde belijden en nalaten. Dan verkrijgt hij barmhartigheid bij God (Sp 28:13) en is hij welkom in de gemeente van God. Wie worstelt met welke zonde ook, moet alle ondersteuning krijgen die de gemeente maar kan geven. Wie weigert met de zonde te breken, maar zijn hart verhardt, kan niet bij de heilige God zijn. God heeft wel de weg naar Hem geopend door Zijn Zoon de Heer Jezus Christus.
De zonden in Leviticus 20 zijn zonden ten opzichte van de naaste, maar ook tegenover zichzelf. Met het begaan van deze zonden wordt de natuurlijke orde die God in Zijn schepping heeft gelegd met voeten getreden. Het zijn gevallen van incest, tegennatuurlijke en onnatuurlijke geslachtsgemeenschap en seksuele perversiteit.
Aan de opsomming van de meest afschuwelijke zonden gaat die van het vervloeken van vader of moeder vooraf (Lv 20:9). Dat is niet voor niets. Het gaat niet om het een keer uitschelden van ouders, hoe erg dat ook al is, maar dat hun het kwade wordt toegewenst. Het is een houding van opstand, die Gods gezag in de ouders niet wil erkennen.
Deze opstandige grondhouding maakt de weg vrij voor elke denkbare gruweldaad. Gruweldaden zijn het gevolg van het ongebreideld volgen van de eigen wil met verwerping van alle gezag. Het is niet alleen het ontbreken van eerbied, maar ook het bewust vervloeken van de ouders. Dat openbaart een verdorven wil. Wie dat doet, laadt bloedschuld op zich en moet worden gedood.
De gevallen waarop in Israël de doodstraf moest worden toegepast (Lv 20:10-18), zijn:
1. overspel (echtbreuk);
2. gemeenschap met de vrouw van zijn vader;
3. gemeenschap met de schoondochter;
4. homoseksuele gemeenschap;
5. gemeenschap met een vrouw en haar moeder (de doodstraf vindt hier door verbranding plaats of er wordt bedoeld dat na de doodstraf de lichamen met vuur werden verbrand);
6. gemeenschap van een man of een vrouw met een dier;
7. gemeenschap van een man met zijn halfzus (straf: openbare terechtstelling);
8. gemeenschap met een vrouw die ongesteld is.
Gemeenschap met de vrouw van zijn vader is de zonde van Ruben (Gn 35:22). Dan is deze wet er nog niet en kost het hem niet zijn leven. Hij verliest er wel zijn eerstgeboorterecht door (Gn 49:3-4). Deze zonde heeft ook de hoereerder in de gemeente in Korinthe begaan (1Ko 5:1). Op hem wordt, zoals we al zagen, de geestelijke doodstraf toegepast: hij wordt als een boze uit het midden van de gemeente weggedaan (1Ko 5:13b).
Er volgt nog het geval van gemeenschap met een tante en een schoonzus (Lv 20:19-21). De doodstraf wordt niet uitgesproken, maar er wordt verklaard dat zij hun ongerechtigheid zullen dragen. De schuld zal op hen blijven rusten, zonder mogelijkheid tot reiniging door een offer. De straf is kinderloosheid, waarmee God het oordeel over deze zonde Zelf ter hand neemt (Hs 4:10).