Inleiding
Wat God door de profeet Maleachi tegen Zijn volk zegt, is het laatste spreken van God tot Zijn volk in het Oude Testament. Dit spreken maakt duidelijk dat in de dagen van Maleachi de dienst van het volk aan God een holle vorm is geworden.
Maleachi spreekt het volk aan over hun ongerechtigheid: hun totale gebrek aan eerbied voor God, hun verachting van Hem. Hun ongevoeligheid heeft een hoogtepunt bereikt. Met een uitgestreken gezicht beweren zij dat ze absoluut geen kwaad kunnen ontdekken in hun daden. Verontwaardigd wijzen ze de beschuldiging van de hand, terwijl hun verachting van wat God toekomt duidelijk voor ogen wordt gesteld om hun geweten te doen ontwaken. Het is veelzeggend dat Maleachi in hoofdstuk 2 ook over hun ontrouw in het huwelijk spreekt als een bewijs van hun afwijken van wat God heeft gezegd (Ml 2:14-16). Naar die verzen willen we nader kijken.
De misstanden van toen komen ook vandaag voor in de christenheid. We kunnen wat Maleachi zegt daarop toepassen. Vandaag zien we in het grote geheel van wat zich christelijk noemt alleen de uiterlijke vorm, terwijl de innerlijke kracht verdwenen is: “Ogenschijnlijk bezitten zij Godsvrucht, maar de kracht daarvan verloochenen zij” (2Tm 3:1-5).
Enige tijd geleden werd mij gevraagd aan een groep mensen uit een bepaald kerkgenootschap bijbelstudie te geven. Dat pakte anders uit. Op een avond kwam het onderwerp homoseksualiteit ter sprake. Ik merkte op dat Gods Woord dat als zonde aanmerkt. Een van de aanwezigen protesteerde. Het zou wetenschappelijk bewezen zijn dat het aangeboren is en dat iemand zo geschapen is.
Ik probeerde duidelijk te maken dat het gedrag zondig is. De man werd erg boos. Hij pakte zijn Bijbel, sloeg die dicht en stond op. Hij ging weg. Hier wilde hij niet blijven. In de deuropening zei hij nog met verheffing van stem: ‘Het moet over de liefde gaan!’ Toen hij weg was, zeiden de anderen: ‘Hij heeft een lesbische dochter.’ We hebben voor hem gebeden.
Daarna kwamen nog enkele verhalen los. Een aanwezige zei dat hij het met me eens was. Zijn zoon was met een vrouw getrouwd geweest en heeft kinderen. Hij heeft zijn gezin verlaten omdat hij zich homo voelde en woont nu met een man samen. Een andere aanwezige zei dat hij meerdere relaties had gehad. Ik zei dat dit wel kon gebeuren, maar dat ook daarvoor vergeving is als hij het beleed. Maar van belijdenis was geen sprake, dat hoefde niet, vond hij. Dit moest kunnen. Hij werd daarin bijgevallen door een andere aanwezige.
De bijbelstudiegroep bestond uit ongeveer tien personen. Ik meende dat het een bijbelgetrouwe groep was. Die waren er gelukkig ook, wat uit de reacties ook is gebleken. Maar dat in zo’n kleine groep zoveel onreinheid en onreine gedachten aanwezig waren, had ik niet kunnen vermoeden. Personen met zo’n levenswijze en zulke gedachten bezitten ogenschijnlijk Godsvrucht, maar verloochenen de kracht ervan. Het maakt de profetische woorden van Maleachi over het huwelijk en huwelijkstrouw actueel.
God is Getuige van elk huwelijk
“Dan zegt u: Waarom?
Omdat de HEERE Getuige is tussen u
en de vrouw van uw jeugd,
tegen wie ú trouweloos handelt,
terwijl zíj toch uw metgezellin
en de vrouw van uw verbond is” (Ml 2:14).
De waarom-vraag waarmee dit vers begint slaat terug op het vorige vers. Daarin staat dat God hun offer niet aanneemt. Hij kijkt niet naar een offer dat gebracht wordt door mensen die blijven doorgaan met hun leven in de zonde. Hij neemt het niet aan, want het is niet welgevallig voor Hem.
Maar, zo vinden zij, daar heeft God toch geen enkele reden voor? Zij zijn immers voorbeeldige offeraars. Ze willen van God een geldige, dat is een voor hen aannemelijke, reden voor Zijn afwijzing van hun zo goedbedoelde offer horen. Of God die maar even wil geven. Het antwoord dat volgt, is een ongeëvenaard krachtig protest tegen het kwaad van huwelijksontrouw. Huwelijksontrouw is een zonde die machtig tot God om vergelding roept. En dan nog durven zij te vragen waarom God hun offer niet aanneemt. Terwijl zij vreemde vrouwen in de armen sluiten, sturen ze hun eigen vrouwen weg. Zo diep kan een volk zinken dat zich van God en Zijn Woord afwendt.
De profeet wijst erop dat God Getuige is van elk huwelijk, niet alleen bij de huwelijkssluiting, maar ook daarna (Gn 31:49-50). Waar ook maar een huwelijksband tussen een man en een vrouw ontstaat, is het God Die dat doet, want Hij heeft het huwelijk ingesteld. Of de man en de vrouw God in hun huwelijk betrekken, staat daar los van. Het gaat om de instelling als zodanig. God wil die gehandhaafd zien. Vervolgens wil Hij zien dat zowel de man als de vrouw in trouw aan die band handelt. Ontrouw in het huwelijk is de grootste trouweloosheid die iemand kan tonen. Wie daarin ontrouw is, is op geen enkel ander gebied te vertrouwen.
God spreekt de man hier op ernstige wijze op zijn ontrouw aan. God was erbij toen de man met de vrouw van zijn jeugd trouwde. Nu moet Hij constateren dat de man trouweloos tegen haar handelt. Hij houdt de man voor dat de vrouw met wie hij is getrouwd, toch zijn “metgezellin” is. Vanaf de dag dat hij met haar is getrouwd, deelt hij tot de dag van zijn dood alles met haar: vreugde en verdriet, hoop en angsten, verlangens en gevaren, geld en goederen, lichaam en ziel (Rm 7:2-3; 1Ko 7:3-4; Mt 19:4-6).
Zij is ook “de vrouw van uw verbond”. Het huwelijk is een verbond (Ez 16:8). Echtgenoten beloven elkaar trouw, in goede en kwade tijden. Hoe afschuwelijk is het als de man ontrouw wordt, als hij zijn belofte van trouw verbreekt. Het geldt natuurlijk ook voor de vrouw (Sp 2:17), maar hier wordt de man aangesproken. Hij is hoofdverantwoordelijk voor de trouw in zijn huwelijk.
Hij heeft er maar één gemaakt
“Heeft Hij [er] niet maar één gemaakt,
hoewel Hij [nog] geest overhad?
En waarom die ene?
Hij zocht een goddelijk nageslacht.
Daarom, wees op uw hoede met uw geest,
en handel niet trouweloos tegen de vrouw van uw jeugd” (Ml 2:15).
God heeft Zijn blauwdruk voor het huwelijk neergelegd in Genesis 1 en Genesis 2. Hij heeft “maar één gemaakt”, één echtpaar, dat wil zeggen dat man en vrouw een eenheid zijn. Hij “schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen” (Gn 1:27; Mt 19:4-6). Hij heeft één mensenpaar gemaakt dat Hij in de band van het huwelijk heeft samengebonden. Man en vrouw zijn samen de ene mens. Adam krijgt Eva als de ene vrouw die bij hem past. Met haar vormt hij een eenheid, met haar is hij “één vlees” (Gn 2:24).
God heeft Adam slechts één vrouw, Eva, gegeven. Daarmee heeft Hij het patroon gegeven voor elk huwelijk. Dat heeft Hij zo gedaan omdat Hij alleen binnen de heilige band van het huwelijk een door Hem gewenst “goddelijk nageslacht” kan vinden. Hierin ligt opgesloten dat het Gods bedoeling is dat kinderen worden geboren en opgevoed in de sfeer van liefde en trouw die er tussen een man en een vrouw in het huwelijk is.
We zien hier hoezeer huwelijk, huwelijkstrouw, en kinderen bij elkaar horen. God heeft het huwelijk ingesteld om daardoor kinderen geboren te laten worden. We kunnen aan de hand van Genesis 1 en Genesis 2 zeggen dat de seksualiteit twee kenmerken heeft:
1. God wil die gebruiken voor de voortplanting, het krijgen van kinderen (Gn 1:27).
2. God geeft seksualiteit ook om van elkaar te genieten, om de vreugde van de herkenning te beleven van de ander als iemand die bij je past (Gn 2:23-25).
Bij ontrouw aan de vrouw van de jeugd worden beide doelstellingen vernietigd.
God haat de echtscheiding
“Want de HEERE, de God van Israël, zegt
dat Hij het wegsturen [van de eigen vrouw] haat,
hoewel men het geweld bedekt met zijn gewaad,
zegt de HEERE van de legermachten.
Wees dus op uw hoede met uw geest
en handel niet trouweloos” (Ml 2:16).
Dit vers begint met het woord “want”. Dat geeft aan dat wat volgt, de verklaring geeft van het voorgaande. Daar heeft Maleachi Gods plan met het huwelijk getoond en hoe belangrijk het is daarin niet trouweloos te handelen. Dit trouweloze handelen vindt zijn hoogtepunt, of beter dieptepunt, in het wegsturen ofwel de echtscheiding. Voor God is echtscheiding niet slechts een verkeerde keus. Hij haat de echtscheiding omdat het Zijn bedoeling met het huwelijk kapotmaakt. Zijn bedoeling met het huwelijk is dat daarin de eenheid tussen Christus en de gemeente zichtbaar wordt gemaakt (Ef 5:31-32).
Het is opvallend dat aan het eind van de beide verzen de waarschuwing staat om “op uw hoede met uw geest” te zijn, en “niet trouweloos” te handelen in het huwelijk (Ml 2:15-16). Wij worden voortdurend in onze geest of in ons denken aangevallen om over het huwelijk te gaan denken zoals de wereld dat doet. Die geest is al diep in de christenheid doorgedrongen. De vermaning dat wij “onszelf reinigen van alle bevlekking … van [de] geest” (2Ko 7:1) mogen wij wel ter harte nemen.
Als we niet met onze geest op onze hoede zijn en de Heer niet met onze geest is, zal ons denken worden beïnvloed door de publieke opinie. Dan beginnen we begrip te krijgen voor allerlei alternatieve vormen van samenleven. We nemen kennis van het nieuws en van allerlei onderzoeken. Sommigen kijken regelmatig naar praatprogramma’s of soapseries waarin de spot wordt gedreven met huwelijk en huwelijkstrouw. Wanneer we dat met enige regelmaat doen, ontkomen we niet aan de afstomping van onze geest.
Ik heb al verwezen naar het antwoord van de Heer Jezus op de vraag van de farizeeën naar het verstoten van de vrouw. Daar hebben we het eerste deel van het antwoord van de Heer gehoord, waar Hij verwijst naar hoe God het huwelijk in het begin heeft ingesteld (Mt 19:3-6).
De farizeeën stellen dan een nieuwe vraag, waarop de Heer weer antwoordt:
“7 Zij zeiden tot Hem: Waarom heeft Mozes dan geboden een scheidbrief te geven en <haar> te verstoten? 8 Hij zei tot hen: Mozes heeft om de hardheid van uw harten u toegestaan uw vrouwen te verstoten; van [het] begin af is het echter niet zo geweest. 9 Ik zeg u echter, dat wie zijn vrouw verstoot, niet om hoererij, en met een andere trouwt, overspel pleegt; <en wie met een verstoten [vrouw] trouwt, pleegt overspel>” (Mt 19:7-9).
De Heer Jezus wijst de farizeeën erop dat Mozes met het oog op de hardheid van het hart van de mens heeft “toegestaan” – en niet een gebod gegeven, zoals zij suggereren – hun vrouwen te verstoten. Vervolgens verwijst de Heer weer naar het begin, maar dan om te zeggen dat het van het begin af niet zo is geweest. Nooit zal dit, wat God in het begin heeft gegeven, door een zondige handeling van mensen tenietgedaan kunnen worden.
De Heer spreekt over “toegestaan” en niet over “geboden” zoals de farizeeën hebben gezegd. Mozes heeft iets toegestaan. De wet die door Mozes is gegeven, is op zichzelf goed, maar kan geen goedheid meedelen. De wet is volmaakt voor het doel waarvoor God hem heeft gegeven, maar kan niets tot volmaaktheid brengen. Door de wet is de hardheid van het hart van de mens gebleken. Die hardheid blijkt ook in zijn huwelijk. Met het oog op die hardheid heeft Mozes het toegestaan dat iemand zijn vrouw zou verstoten. Wel moest hij haar dan een scheidbrief meegeven met daarin de reden van het verstoten.
In de woorden “Ik zeg u echter”, klinkt het Goddelijke gezag van Zijn Persoon door. Met gezag geeft Hij onderwijs over echtscheiding. Echtscheiding of verstoten is een kwalijke zaak. Wie zich van de onlosmakelijke band van het huwelijk meent te kunnen ontdoen en meent daardoor ook nog eens vrij te zijn met een ander die onlosmakelijke band te kunnen aangaan, vergist zich zeer. Hij pleegt overspel. Hetzelfde geldt voor iemand die met de verstoten vrouw trouwt, want deze verstoten vrouw is nog altijd onlosmakelijk aan haar man verbonden.
De uitzondering “niet om hoererij” betreft het geval van iemand die ondertrouwd is. Een voorbeeld daarvan hebben we bij Jozef en Maria die ondertrouwd waren. Als Jozef merkt dat Maria zwanger is, overweegt hij haar in het geheim te verstoten (Mt 1:18-19). Als iemand ondertrouwd is, is er wel een vaste verbinding, maar heeft de officiële huwelijkssluiting nog niet plaatsgevonden. In het geval van Jozef en Maria, die ondertrouwd waren, was het verstoten geoorloofd geweest. God neemt Jozef die overweging ook niet kwalijk, maar laat hem weten wat er werkelijk aan de hand is. Dan verstoot hij haar niet.