Ondermijning van Gods Woord
Als je bij jezelf en ook om je heen de machtige uitwerking van het Woord van God ziet, is het geen wonder dat de satan probeert de kracht van het Woord van God te ondermijnen. Al sinds de schepping, dat wil zeggen duizenden jaren lang, wil hij bij mensen de indruk wekken dat God niet precies bedoelt wat Hij heeft laten opschrijven. Over zijn eerste, en meteen succesvolle poging om die indruk te wekken, hebben we het al gehad. Dat is bij Eva in het paradijs.
Hij verdraaide wat God had gezegd en stelde Hem voor als een alles verbiedende God, terwijl God de mens juist alles gegeven had. Omdat Eva reageert, kan hij doorgaan met zijn leugenachtige voorstelling van God en stelt hij Hem aan Eva voor als een leugenaar. God had gezegd dat de mens zou sterven als hij van de boom van goed en kwaad zou eten (Gn 2:17). Maar satan zegt dat God liegt, want zo zegt hij glashard tegen Eva: “U zult zeker niet sterven” (Gn 3:4). Nu de satan eenmaal een opening heeft gekregen, gaat hij door met zijn misleidende voorstelling van God. Hij stelt Hem voor als iemand die bewust iets voor de mens achterhoudt. Dat is wat hij vervolgens tegen Eva zegt: “God weet dat, op de dag dat u daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden en [dat] u als God zult zijn, goed en kwaad kennend” (Gn 3:5). Hiermee zaait hij achterdocht ten aanzien van de goedheid van God.
En zijn list slaagt. Eva kijkt naar de boom, waarvan ze niet mocht eten, op de manier die de satan had voorgesteld. Ze kijkt naar die boom door de bril die de satan haar heeft opgezet. Die ene boom zou haar gelukkig maken. Ja, ze wist het nu: God had het verboden omdat Hij haar misgunde dat ze verstandig zou worden, dat ze als God zou worden. Ze neemt en eet van de vrucht en geeft er ook van aan Adam, die bij haar was en hij at er ook van.
De gevolgen van de leugen van de satan over God en het geloof van Eva daarin doen tot vandaag hun verwoestende werk. Wat toen gebeurde, herhaalt zich dagelijks in het leven van talloze mensen. De satan schildert God nog steeds voor als een God Die Zijn ware bedoelingen niet duidelijk heeft bekendgemaakt. Hij spiegelt de mensen nog steeds voor dat de Bijbel vol met onduidelijkheden en ook onwaarheden staat. Of hij maakt de mensen wijs dat ze theologisch geschoold moeten zijn om te kunnen doordringen tot de kern van wat God heeft gezegd. Of in elk geval dat ze bij theologisch geschoolde mensen moeten zijn om te begrijpen wat er nu echt staat.
Dwaalleer ontmaskerd
Je moet je niet laten misleiden! Als het je om de Heer Jezus gaat, zul je kunnen toetsen en onderzoeken wat de waarheid van de Bijbel is. Je zult dwaalleraren kunnen ontmaskeren, zodat ze je niet misleiden met hun dwalingen die vaak aangenaam, heel begrijpelijk en ook logisch klinken. Het sissen van de slang wordt vandaag de dag steeds sterker. Er zijn heel wat dwaalleringen, van heel subtiel tot heel grof. Er is echter slechts één waarheid.
We zullen een paar van deze dwaalleringen kort bekijken als een waarschuwing voor ons. Je kunt ze zomaar tegenkomen in bepaalde publicaties. Deze dwaalleringen woekeren voort als de kanker (2Tm 2:16). Daarna gaan we kijken wat de Bijbel voor ons wil betekenen als geestelijk ‘groeimiddel’, terwijl we door diezelfde Bijbel bepaalde ‘groeiremmers’ of ‘vergiftigingspogingen’ zullen leren onderkennen.
Om het gevaar ofwel de geloofsverwoestende uitwerking van dwaalleringen te illustreren wil ik een verhaal doorgeven dat ik eens las. Het sluit ook aan op wat je hebt gezien van de werkwijze van “de oude slang, die genoemd wordt duivel en de satan” (Op 12:9).
“Een vrouw had op tv een vraaggesprek gezien met Harry Kuitert [vrijzinnig theoloog, 1924-2017] over diens nieuwste boek. Ze vond Kuitert toch wel sympathiek. Geen stellig-arrogante theoloog, maar een gewoon iemand met zo z’n vragen. Dat herkende ze, zij had ook zo haar vragen over het leven. Altijd ziek, altijd maar moe. Ze had in geen jaren een eindje kunnen fietsen en daar verlangde ze zo naar. Zou God wel luisteren naar haar bidden? En toen legde Kuitert uit dat Jezus niet echt God is. In een flits dacht ze: ‘Natuurlijk! Hij is geen God, dat hebben mensen er maar van gemaakt. Hij kan mij niet horen en dus ook niet echt helpen.’ Zo kwam ze tot de conclusie dat ze het toch allemaal zelf zou moeten doen. Dat gevoel had ze altijd al als het om mensen ging, maar nu was het dus ook waar van Gods kant. Hij zou haar nooit echt kunnen helpen.
Voor deze vrouw is het woord van de Heer Jezus: “Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast bent, en Ik zal u rust geven” (Mt 11:28) een hol woord geworden. De kracht is er immers uit. Hoe zou een gewoon mens haar rust kunnen geven?”
Het verhaal van deze vrouw staat symbool voor de ontgoocheling van velen die zijn uitgekeken op God, Jezus en de Bijbel. In deze ontgoochelde mensen zie je het resultaat van een vrijzinnige prediking door vrijzinnige voorgangers in vrijzinnige kerken en groepen. Zulke vrijzinnige theologen doen van zich spreken door dwaalleringen die de fundamenten van het christelijk geloof omverwerpen. Als ze sterven, is hun stem wel tot zwijgen gebracht, maar niet hun dwaalleringen. Er staan nieuwe dwaalleraren op die het vergif van hun dwaalleringen aanbieden. Het argeloze ‘kerkvolk’ dat zich aan hun uitgesponnen denkbeelden vergaapt, zal ontgoocheld worden, mogelijk hier op aarde al, maar zeker in de eeuwigheid.
Enkele dwaalleringen
De dwaalleringen van de zojuist genoemde Harry Kuitert zijn:
- Jezus is niet God;
- de Bijbel bevat geen geopenbaarde waarheden;
- alles wat wij mensen over Boven zeggen, komt van beneden, ook als wij zeggen dat het van Boven komt;
- in de Bijbel zijn allemaal mensen aan het woord die vertellen wat zij over God hebben ervaren.
Dit zijn stuk voor stuk dwaalleringen die het fundament van het christelijk geloof omverwerpen.
Kuitert is in de ontwikkeling van zijn denken aangekomen bij een soort ervaringstheologie, waarbij de Goddelijke openbaring wordt vervangen door de menselijke ervaring. Hij wil niet geloven op gezag van anderen, ook niet dat van de apostelen. Hij is zijn eigen gezag en maakt zijn eigen god. Kuitert is een vertegenwoordiger van een mondige en (post)moderne generatie, die alleen buigt voor inwendig gezag, voor wat men zelf als redelijk en aannemelijk kan aanvaarden.
Een tweede fundamentele dwaallering waar we naar moeten kijken is die van de loochening van de verzoening. Ook de verzoening behoort tot het fundament van het christelijk geloof. Theoloog Cees den Heyer (geb. 1942) is op zijn zoektocht naar de historische Jezus, zoals zoveel van zijn collega’s, Jezus als Verlosser en Zaligmaker kwijtgeraakt. Hij zegt zelf: “Wie zich intensief bezighoudt met het onderzoek naar de historische Jezus, zal steeds meer moeite krijgen in te stemmen met de christologische dogma’s.”
Hij is het zicht op Jezus en op Pasen (verzoening en opstanding) kwijtgeraakt omdat hij is gaan twijfelen aan de historische betrouwbaarheid van de evangeliën. Hij is ten prooi gevallen aan het beproefde concept van de duivel, namelijk twijfel zaaien, een concept dat vanaf het begin van de mensheid zijn duizenden heeft verslagen: “Is het echt zo dat God gezegd heeft …?” (Gn 3:1).
Een derde voorbeeld van een dwaallering zien we in theoloog Nico ter Linden (1932-2018). Deze dwaallering gaat over het Woord van God zelf, over het gezag ervan. Hij zegt: “Als er staat ‘en God zei’ betekent dat ‘ik stel mij God voor als iemand die gezegd heeft’.” Hij zegt daarmee dat de Bijbel een boek is met puur menselijke verhalen. Hij wil er niet van weten dat God Zichzelf in Zijn Woord openbaart. Voor hem ligt de waarde van de Bijbel daarin, hoe je die ervaart. Het gevolg is de opwaardering van het mensbeeld ten koste van Wie God is. Hij heeft de Bijbel herschreven onder de titel Het verhaal gaat … en heeft er een boek van gemaakt met zijn eigen verhaal, zoals hij de Bijbel ervaart. Zijn verhaal gaat ten koste van wat God heeft gezegd.
Echt of vals
Deze drie dwaalleringen – over de Heer Jezus, de verzoening en het Woord van God – hebben gemeenschappelijk dat de Bijbel niet het woordelijk, volledig en foutloos geïnspireerde Woord van God is. Elke dwaallering over de Bijbel of een waarheid van de Bijbel ontstaat als de Bijbel wordt onderworpen aan het menselijke verstand in plaats van andersom. Deze drie dwaalleringen staan model voor andere dwaalleringen die uit de koker komen van de mens die zich niet aan Gods Woord wil onderwerpen, maar probeert Gods Woord te onderwerpen aan zijn eigen verduisterde denken. Het is ondoenlijk, en ook niet nodig, om alle dwaalleringen te onderzoeken. Om een dwaling te ontmaskeren is slechts één ding nodig: de waarheid, dat wil zeggen het Woord van God, kennen.
Het bekende voorbeeldje van iemand die een opleiding krijgt om valse bankbiljetten op te sporen, illustreert dat. Zo iemand hoeft zich niet te verdiepen in de veelheid aan valse bankbiljetten die al in omloop is. Daarvan is het einde zoek. Er komen steeds weer nieuwe vervalsingen bij. Zijn opleiding bestaat erin dat hij de eigenschappen van een echt bankbiljet door en door in zich opneemt. Hij betast en bekijkt het echte biljet tot het een deel is van hemzelf. Geef hem dan een stapel echte bankbiljetten en stop er een paar valse tussen. Als hij de stapel door zijn handen laat gaan, zal hij de valse er feilloos tussenuit plukken omdat ze afwijken van de echte. Kort gezegd: De dwaalleringen zijn vele, de waarheid is één. De ene waarheid ontdekt elke dwaallering omdat het kenmerk van een dwaallering is dat zij afwijkt van de waarheid.
Het Woord van God en de traditie van mensen
Naast Schriftkritiek zoals hierboven genoemd, is het ook nodig iets te zeggen over de traditie. Bij Schriftkritiek gaat het om het loochenen, het afdoen of ontkennen van de waarheid van Gods Woord. Je hebt gezien op welke wijze de satan mensen daartoe brengt. Bij traditie komt een ander gevaar om de hoek kijken. Traditie hoeft niet tot Schriftkritiek te leiden, maar kan de kerk wel afbrengen van de Schrift als enige bron van Goddelijk gezag.
Het woord ‘traditie’ komt in de Schrift zowel in gunstige als in ongunstige zin voor. Het woord wordt gebruikt met betrekking tot godsdienstig onderwijs dat van de een op de ander overgaat. Als dit onderwijs van God komt, heeft traditie zeker gezag. Als het van mensen komt, kan het niet gezaghebbend zijn en moet de waarde ervan aan de Schrift worden getoetst, voordat je het kunt aanvaarden. De inzettingen en overleveringen van de farizeeën bijvoorbeeld waren van mensen.
Traditie krijgt een ongunstige betekenis wanneer het wordt toegevoegd aan, of afleidt van het Woord van God. De Schrift, en alleen de Schrift, blijft de onvervangbare standaard voor toetsing. De Schrift is ook altijd beschikbaar om vage tradities te corrigeren. Voorwaarde is dat je de Schrift daar werkelijk voor gebruikt (2Tm 3:16).
Als tradities net zo belangrijk worden als het Woord van God, is het resultaat dat de traditie boven het Woord van God wordt geplaatst. Je ziet dan dat het Woord van God
wordt nagelaten (Mk 7:8),
teniet wordt gedaan (Mk 7:9),
wordt overtreden (Mt 15:3) en
krachteloos wordt gemaakt (Mt 15:6; Mk 7:13).
Belijdenisgeschriften
Kort iets over belijdenisgeschriften voor wie daarmee onbekend is. Ik citeer uit een verslag wat ene ds. Neele op 21-02-2002 op een Regiodag van een Vrouwenbond daarover zei: “Het is niet zo, dat de belijdenisgeschriften hetzelfde gezag hebben als het Woord van God. We mogen echter wel zeggen, dat alles uit de belijdenissen volledig uit de Schrift genomen is. Het Griekse woord voor belijdenis betekent dan ook: ‘hetzelfde zeggen’. Daarom hebben onze belijdenisgeschriften – niet geïnspireerd maar wèl onder leiding van de Heilige Geest opgesteld – ook gezag. Wij kunnen elkaar erop aanspreken.
De belijdenisgeschriften verbinden ons met de kerk der eeuwen en met de kerk in alle plaatsen. Als wij van de inhoud kennis nemen, zullen we ontdekken dat het geen koele, technische uiteenzetting is, maar dat het hart van de kerk erin klopt. Ze zijn ook nu nog dierbaar voor het volk des Heeren en tot onderwijs van de ziel.” [Einde citaat*]
*https://www.digibron.nl/viewer/collectie/Digibron/offset/2/zoekwoord/regiodag+vrouwenbond+2002/id/388b48fe266ce0b0c4efbf1c7dae81da (website bezocht op 13 augustus 2020)
Belijdenisgeschriften zijn een veelzeggend voorbeeld van een traditie die een verraderlijke vervanging van het Woord van God tot gevolg heeft. Dit zie je al in de kiem aanwezig in het zojuist aangehaalde citaat. Men wil de Bijbel in zijn volle gezag handhaven, terwijl men daarnaast echter ook gezag toekent aan een bepaalde vorm van belijdenis. Dat zal men niet vlug toegeven. Ik hoop duidelijk te maken dat dit, hoewel in veel gevallen onbedoeld, toch vaak de praktijk is waar belijdenisgeschriften een rol spelen. Een van onze kinderen, die op een reformatorische school zat, kreeg over de belijdenisgeschriften te horen: Je kunt wel zien hoe belangrijk de belijdenisgeschriften zijn, want bij ons zitten ze samen met de Bijbel in één kaft.
Er wordt wel beweerd dat alleen de Schrift bindend gezag heeft. De praktijk bewijst echter dat ook aan belijdenisgeschriften bindend gezag wordt verleend, waaraan men zich heeft te onderwerpen. Wie dat niet doet, kan geen deel van de kerkelijke gemeenschap uitmaken. Op deze manier wordt een menselijk product, waarin overigens best behartigenswaardige dingen kunnen staan, op één lijn gesteld met de door God geïnspireerde Schriften.
Een waar gebeurd voorbeeld, dat helaas geen uitzondering is, illustreert het denken van velen: ‘Een onderwijzer beweerde dat de uitspraak ‘de doop is in de plaats van de besnijdenis gekomen’ in de Schrift voorkwam. Hem werd gevraagd waar de tekst stond. Hij bladerde tevergeefs in de Bijbel. Toen merkte zijn vrouw op: Ik geloof niet dat het in de Bijbel staat, maar in de belijdenis of het doopformulier. De reactie van haar man was kenmerkend: Nou ja, dat is toch eigenlijk hetzelfde.’
Alleen de Schrift heeft gezag
Ook daar, waar men geen officiële belijdenisgeschriften heeft, kunnen commentaren over de Bijbel die plaats innemen. Dit is het geval als men alleen een bepaalde uitleg aanvaardt als die komt van een schrijver die men een onbetwist gezag toekent. De uitleg van die schrijver mag juist zijn, hij mag door een zeker gezag worden gekenmerkt, maar hij is geen geïnspireerde schrijver. Als belijdenisgeschriften, van welke kerk of groep ook en in welke vorm ook, ontaarden in een kerk- of gemeenteleer met een bindend karakter, moeten ze worden verworpen. Nooit mag aan woorden van mensen officieel gezag worden verleend, een gezag dat naar zijn aard alleen aan de Schrift toekomt.
Dat aan belijdenisgeschriften wel dit gezag wordt toegekend, blijkt onder andere uit officiële stukken van de kerk. Daarin komt regelmatig de uitdrukking voor dat een bepaalde leer ‘strijdt met de Schrift en de belijdenis’. In krantenartikelen met kerkelijk nieuws en interviews op de radio worden ‘Schrift en belijdenis’ vaak in één adem genoemd. Dit is een onaanvaardbare gelijkstelling. Alleen de Schrift mag maatstaf van beoordeling zijn. In het licht van de Schrift blijkt dat verschillende artikelen van de geloofsbelijdenis niet juist zijn. Ik heb daarvan in het boekje ‘Bekering en doop’ met betrekking tot doop en besnijdenis een voorbeeld gegeven en aangetoond wat niet en wel naar de Schrift is.
Dit voorbeeld maakt duidelijk dat door het toekennen van gezag aan menselijke geschriften, een foute uitleg van de Schrift voor juist wordt verklaard. Dit is een schok voor iedereen die echt alleen voor het gezag van de Schrift wil buigen. Het is ook niet gering om Gods Woord te verdraaien en vervolgens te verklaren: dit bedoelt God. Je hoort weer het lispelen van de slang en dat te midden van zich orthodox noemende christenen, waarvan velen een oprechte eerbied voor de Schrift hebben. Ik hoop dat deze eerbied zover zal gaan, dat ze voor niets anders willen buigen dan alleen voor de Schrift.
Het gezag van de Schrift ter discussie
Eind 2001 laaide in ‘evangelisch’ Nederland een oude discussie weer op. Twee themanummers van het blad ‘Bijbel en Wetenschap’ waren gewijd aan de vraag ‘Hoe lezen wij de Schrift’. Hiermee hangen vragen rondom Schriftgezag en de historische betrouwbaarheid van de Bijbel samen. Een belangrijk onderwerp in die discussie betreft de ‘historische betrouwbaarheid’ van Genesis 1-11. In deze oude discussie – die met enige regelmaat steeds weer oplaait – wil men een onderscheid gaan aanbrengen tussen ‘wat er precies gebeurde’ en hoe dat, wat er precies gebeurde, ‘aan ons in de Bijbel wordt verteld’. Met andere woorden: Historisch gelooft men in het ontstaan van hemel en aarde, het bestaan van Adam, de zondeval enzovoort. Maar of het allemaal precies zo is gebeurd als ons op de eerste bladzijden van de Bijbel wordt meegedeeld, dat moeten we nader bekijken.
We hebben altijd wel geloofd dat de dagen waarover in Genesis 1 wordt gesproken, dagen van 24 uur waren, maar nader wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat het goed mogelijk is dat we te maken hebben met perioden van langere duur. Het is trouwens, volgens een ander artikel in genoemd blad, ook best mogelijk dat we Genesis 1 als een gedicht moeten lezen. En je weet hoe dat met een dichter gaat: die bedient zich van dichterlijke vrijheid. Aan ons is de opdracht uit te zoeken, waar hij de werkelijkheid beschrijft en waar hij gebruikmaakt van dichterlijke vrijheid. Dit is in het kort wat ik begrijp van de nieuwe verschijningsvorm van de oude discussie.
Wat ik ook begrijp, is dat ik en iedere Bijbellezer in deze nieuwe manier van het lezen van de Schrift voor de verklaring van wat er staat feitelijk afhankelijk zijn van ‘mensen die het kunnen weten’, de wetenschappers. Mensen die taalkunde, biologie en andere takken van wetenschap beoefenen, kunnen de ‘eenvoudige’, niet-geschoolde lezer de bedoeling van de Bijbeltekst duidelijk maken. Of je zou jezelf in al die verschillende takken van wetenschap moeten bekwamen.
Maar zo is het niet! Frinsel sr. schreef eens: ‘Leert de Bijbel ons niet dat de Auteur van de grondtekst helemaal de bedoeling niet had om bij wetenschappers in het gevlei te komen?’ Zo is het!
Geleerd zonder onderwijs
Van de Heer Jezus werd opgemerkt door mensen die Zijn onderwijs hoorden: “Hoe is Deze zo geleerd zonder onderwezen te zijn?” (Jh 7:15). Zij hadden van Zijn Persoon geen hoge pet op omdat Hij geen diploma op zak had. Hij was niet in de leer geweest bij aanzienlijke schriftgeleerden of op beroemde scholen. Hij was in de leer geweest bij Zijn Vader (Jh 7:16; Lk 2:49). Dat maakte het grote verschil uit. Daarom “stonden zij versteld over Zijn leer, want Hij leerde hen als Iemand Die gezag heeft, en niet als de schriftgeleerden” (Mk 1:22).
Zijn discipelen hadden evenmin een ‘theologische’ opleiding gehad of een Bijbelschool doorlopen. Toen zij hun mond openden en vrijmoedig getuigden van de Heer Jezus, merkten de ‘theologen’ van die dagen dat de discipelen “ongeletterde en eenvoudige mensen waren … en zij herkenden hen dat zij met Jezus waren geweest” (Hd 4:13).
Paulus was een man die geweldig geleerd was. Hij had het beste onderwijs genoten, was buitengewoon ijverig en blonk in zijn ijver voor de overleveringen van de vaderen in het Jodendom uit boven zijn leeftijdgenoten (Hd 22:3; Gl 1:14). Wat was het resultaat? Dat hij een vervolger van de gelovigen en een verwoester van de gemeente werd. Toen hij tot bekering was gekomen, leerde hij, voor zover die geleerdheid hem verhinderde de Heer Jezus beter te leren kennen, om al zijn geleerdheid van nul en generlei waarde te achten “om de uitnemendheid van de kennis van Jezus Christus, mijn Heer” (Fp 3:8).
Het is niet verkeerd om veel te weten en een goed verstand dat je hebt gekregen te gebruiken. Je bent dat laatste zelfs verplicht. De grote vraag is echter hóe je het gebruikt en waar het je toe brengt. Petrus zegt dat we de ‘lendenen van ons verstand moeten omgorden’, dat betekent dat we ons verstand dienstbaar moeten maken (1Pt 1:13).
Letterlijke, historische Adam
Als het verstand gaat heersen over het Woord van God, komen er vragen aan de orde zoals ze gesteld zijn in de aangehaalde themanummers van ‘Bijbel en Wetenschap’. Een van de vragen die worden gesteld, is of de aanname van een letterlijke, historische Adam echt net zo belangrijk is als het geloof in de letterlijke, historische Christus. Maar, zeg ik, als er geen letterlijke, historische ‘eerste Adam’ is geweest, wie garandeert dan dat er wel een letterlijke, historische ‘laatste Adam’ – dat is CHRISTUS – is geweest (1Ko 15:45)? De Schrift vormt één geheel en kan niet verbroken worden (Jh 10:35).
Indien de aanname van een letterlijke, historische Adam niet even belangrijk is als het geloof in de letterlijke, historische Christus, verliest elke verwijzing in het Nieuwe Testament naar de door God letterlijk en historisch geschapen Adam zijn letterlijke en historische betekenis. Een volgende vraag die zich direct opdringt, is of we dan ook wel moeten geloven in een letterlijke en historische zondeval. Het is mij een raadsel hoe we Adam moeten duiden als we niet te maken hebben met een letterlijke en historische persoon. Het is vermetel een vraag over de historiciteit van Adam te stellen. Wat is het nut ervan? Levert het een bijdrage aan de betrouwbaarheid van en de bewondering voor de Schrift? Nee! Integendeel. Het stellen van dergelijke vragen zet ieder die daarover met zichzelf en anderen in discussie gaat op het verkeerde been.
Alles in de Schrift is belangrijk, want alle Schrift is van God. Wie zou het wagen om bepaalde uitspraken van de “alleen wijze God” (Rm 16:27) met elkaar te vergelijken met het doel uit te maken welke uitspraken belangrijk en welke niet zo belangrijk zijn? Alles in de Schrift is belangrijk, want alle Schrift is van God ingegeven.
Alles is belangrijk
Zeker, ik zie ook wel dat er verschillende onderwerpen in de Schrift aan de orde komen en dat al die verschillende onderwerpen een verschillende reikwijdte en soms ook een verschillend niveau hebben. Maar dat mag mij nooit tot het afwegen van de belangrijkheid ervan brengen. God heeft gesproken en dus is het belangrijk. Onderwerpen die mij niet rechtstreeks raken, bijvoorbeeld bepaalde voorschriften voor de Joden, zijn net zo belangrijk als de onderwerpen die mij direct aangaan en boeien. Mensen kunnen boeken schrijven en hun boek indelen in meer en minder belangrijke hoofdstukken. De Bijbel is geen menselijk geschrift met de belangrijke dingen in grote letters en de minder belangrijke dingen in kleine lettertjes.
In ‘Theologische Verkenningen 3’ over ‘Het gezag van de Bijbel’ las ik in een bijdrage: “Natuurlijk is in de Bijbel niet alles even belangrijk, als we het zo mogen zeggen. Romeinen 7 en 8, 1 Korinthiërs 15, de opstandingsgeschiedenis, de hoofdstukken uit het troostboek van Jesaja, staan dichter bij het centrum van de verkondiging dan b.v. een hoofdstuk uit Ezra of Nehemia. Het haar en de nagels … horen ook bij het lichaam, zo goed als hart en longen. Maar het een is wel van meer belang dan het andere. We zouden intussen niet graag de minder belangrijke leden missen.”
De redenering dat ‘het een wel van meer belang is dan het andere’ deugt niet.
De leden van het lichaam
De vergelijking tussen de leden van het lichaam deed me denken aan 1 Korinthiërs 12. Laten we eens kijken of daar ook over minder en meer ‘belangrijke’ leden wordt gesproken. Wat staat daar? Er wordt daar gesproken over ‘zwakkere’ leden, ‘minder geëerde’ leden en ook ‘aantrekkelijke’ leden (1Ko 12:22-23). Over een verschil in belangrijkheid wordt niets opgemerkt. De conclusie trof me: “Maar God heeft het lichaam zo samengesteld, dat Hij aan het mindere overvloediger eer gegeven heeft, opdat er geen verdeeldheid in het lichaam is, maar de leden voor elkaar gelijke zorg dragen” (1Ko 12:24-25).
Verder kwam de gedachte bij me op dat je op eenzelfde manier naar de teksten van de Bijbel kunt kijken. Elk vers en elk gedeelte dat in de Bijbel staat, heeft zijn eigen betekenis. Dat geldt zelfs voor elke letter en elk letterteken, tot het kleinste letterteken toe, zoals we in Mattheüs 5 hebben gezien (Mt 5:18). Dat ik van een bepaald vers of gedeelte niet direct onder de indruk kom, dat het voor mij ‘niet zo dicht bij het centrum van de verkondiging staat’, zegt niet iets over het vers of gedeelte, maar over mij. Blijkbaar ben ik er nog niet aan toe de schoonheid en verhevenheid van dit woord ‘in het centrum van de verkondiging’ te zien, dat wil zeggen in verbinding met de Heer Jezus. Hij is immers het centrum van het Woord en behoort het ook te zijn van de verkondiging.
Ezra en Nehemia
In het citaat uit de bijdrage worden Ezra en Nehemia aangehaald als voorbeelden van Bijbelgedeelten die niet zo dicht ‘bij het centrum van de verkondiging staan’. Dat is duidelijk een onterechte bewering. Wie iets meer dan oppervlakkig kennis neemt van deze Bijbelboeken, zal zien dat het in Ezra gaat om de herbouw van het altaar en de tempel, en dat het in Nehemia gaat om de herbouw van de muren van Jeruzalem. Ik zou zeggen dat deze boeken juist geweldig aansluiten bij het centrum van de verkondiging. Het gaat daar nota bene om de woonplaats van God te midden van Zijn volk. Hierin is een schitterende verwijzing te zien naar de Heer Jezus, in Wie God te midden van Zijn volk is komen wonen.
Ik weet heus wel dat alleen het geloof in de Heer Jezus eeuwig leven geeft, want alleen de Heer Jezus kon het werk dat daarvoor noodzakelijk is, volbrengen. Dat heeft Hij ook gedaan. Ik heb mijn behoudenis niet aan bijvoorbeeld Adam te danken. Maar daar gaat het niet om als we het hebben over een verschil in belangrijkheid. Het gaat erover hoe we Schrift benaderen en dan is elke uitspraak ervan geladen met Goddelijke gezag en Goddelijke volmaaktheid en daarom Goddelijk belangrijk, ongeacht of ik er iets mee kan of niet.
Geloofskennis en theologie
Om de oude discussie in de nieuwe jas te kunnen volgen is het, zo wordt gezegd, noodzakelijk het onderscheid te aanvaarden tussen geloofskennis van het hart en de wetenschappelijke verantwoording daarvan met het logisch verstand. Maar waar vind ik in de Schrift enige aanwijzing dat God wil dat we de Schrift op die twee manieren benaderen? Zo’n tweedeling is in de Bijbel niet te vinden. De Schrift geeft voor een dergelijke tweeledige benadering ook niet de geringste aanleiding.
De tweedeling in gelovig lezen en wetenschappelijk lezen is een door mensen uitgevonden splitsing. Daarom is het aanbrengen van deze opsplitsing verwerpelijk. Het is net zo dwaas als de veronderstelling dat een jongeman een brief van zijn geliefde eerst ‘wetenschappelijk’ en vervolgens ‘met zijn hart’ zou moeten lezen.
Wat niet uit de Geest is, is uit het vlees en is vijandschap tegen God. De Schrift vraagt gelovige aanvaarding van elke letter die erin staat. Elke jota, dat is de kleinste letter van het Hebreeuwse alfabet, of tittel, dat is het kleinste letterteken (Mt 5:18), is door Gods Geest ingegeven en daarom van belang “om te leren, te weerleggen, te verbeteren en te onderwijzen in de gerechtigheid” (2Tm 3:16).
Elke studie van Gods Woord moet uitgaan van een gelovig, onvoorwaardelijk accepteren van alle historische feiten. Zeker kan een gelovige de Schrift niet leren kennen zonder erover na te denken. Hij zal dat juist graag doen (Ps 1:2). Elke uitkomst van zogenaamd wetenschappelijk onderzoek die twijfel zaait over de historische feiten en daardoor in botsing komt met wat voor het geloof geen vraag is, is voor het geloof verwerpelijk. “Het geloof nu is de zekerheid van wat men hoopt en de overtuiging van wat men niet ziet” (Hb 11:1).
Letterlijk en historisch waar
In genoemd tijdschrift wordt ook de vraag naar letterlijke en historische waarheid ter discussie gesteld. Die vraag volgt automatisch op de vraag of het wel zo belangrijk is om aan te nemen dat er een letterlijke, historische Adam is. Als argument om de vraag naar letterlijke en historische waarheid ter discussie te stellen krijgt de lezer te horen: Die vraag is door mensen bedacht en staat niet in de Bijbel, en wordt in dat Boek ook niet opgeroepen. Mijn reactie: Natuurlijk staan zulke vragen niet in de Bijbel. Voor het geloof zijn dit ook geen vragen. Zulke vragen zijn, aldus het artikel, een totaal verkeerd uitgangspunt, want die suggereren dat we het verleden terug kunnen roepen en kunnen controleren of ze feitelijk gebeurd zijn. Inderdaad, zeg ik, dat kunnen we niet. En ik voeg er direct aan toe: Dat hoeven we ook helemaal niet!
Het past ons, nietige schepseltjes als wij zijn, niet om God in Zijn handelingen te controleren of na te rekenen. “Door het geloof verstaan wij” (Hb 11:3). Dat is echter niet de oplossing die in het artikel wordt aandragen. Hoe ik dan wel met de Bijbel moet omgaan met betrekking tot wat historisch en letterlijk waar is, wordt in het artikel als volgt samengevat: “Het gezag en de kracht van de Bijbel ligt niet in de bewijsbare foutloosheid van de tekst van het Boek, maar in de merkbare werkelijkheid van het gebeuren in datzelfde boek.” Mijn reactie: Deze formulering geeft ruimte aan de gedachte dat het niet gaat om de bewoording van de Bijbel, maar om de boodschap van de Bijbel.
Hier heb je de oude list van de duivel die jou wil laten geloven dat het niet om de ‘verpakking’, maar om de inhoud gaat. Opnieuw zie je hier een oude discussie in een nieuw jasje. Het gaat juist wel om de ‘verpakking’, dat wil zeggen om de woorden. We hebben in de woorden van de geïnspireerde Schrift het voorbeeld, het model, het patroon van de gezonde woorden (2Tm 1:13). Daaraan kun je je vasthouden.
Theologie
De tak van wetenschap die de grootste aanval doet op het gelovig en onderworpen aanvaarden van wat de Schrift zegt, is die van de theologie. De ‘theologie’ verbeeldt zich op wetenschappelijke, verstandelijke wijze met de Bijbel bezig te zijn, om zo achter de waarheid van Gods Woord te komen. Theologie is een vak geworden dat iedereen met een goed verstand in staat is te beheersen. Hoe het met iemands hart gesteld is, of iemand leven uit God heeft en de Heilige Geest inwonend heeft, komt niet aan de orde bij de inschrijving aan een doorsnee theologische faculteit. Wie gediplomeerd van de theologische hogeschool komt, kan het weten, bij hem of haar moet je zijn met je vragen over de Bijbel.
NB Ik heb het niet over personen en hun motivatie om een theologische opleiding te volgen. Er zijn toegewijde gelovigen die een theologische opleiding hebben gevolgd om daarmee de Heer en de Zijnen te dienen. Het gaat me om het vak theologie en de waarde die daaraan in zijn algemeenheid in de christenheid wordt toegekend.
Met betrekking tot een aanstelling of bevestiging door mensen op grond van een diploma, of iets dergelijks, geeft het eerste vers van Galaten 1 een duidelijke aanwijzing. In de aanstelling tot het apostelschap van Paulus heeft geen mens de hand gehad (Gl 1:1). De gewoonte die in bijna de hele christenheid heeft postgevat, om mensen op een officiële of officieuze manier in de bediening van enig ambt te stellen of uit te zenden, gaat in tegen de aanwijzingen die de Schrift hier geeft.
Een theologische opleiding met een ‘erkend’ diploma op grond waarvan iemand een bepaalde positie in de christenheid kan innemen vindt geen grond in de Schrift. Het is nooit Gods bedoeling geweest op die wijze Zijn Woord aan mensen bekend te maken en ze daardoor te vormen voor een dienst in Zijn gemeente. Om Zijn Woord uit te leggen heeft de Heer Jezus gaven aan de gemeente gegeven (Ef 4:11). Deze gaven zijn mensen die Hijzelf in Zijn ‘school’ heeft gevormd. Zij kennen Hem en zijn door hun dagelijkse omgang met Hem bekend geraakt met Zijn gedachten.
Vertalingen
Het zal duidelijk zijn dat er van alle Bijbelboeken slechts één origineel handschrift bestaat. Dat is het boek of de brief zoals die van de hand van de schrijver is verschenen. Alles wat daarna als Bijbel is verschenen, is ontstaan door overschrijven – later: drukken – en vertalen. Alleen wat origineel geschreven is, is geïnspireerd. In het overschrijven, drukken en vertalen kunnen fouten geslopen zijn. In vertalingen die zijn gemaakt door gelovigen die zich hun afhankelijkheid van de Heilige Geest bewust zijn geweest, zijn dat nooit fouten geweest waardoor de boodschap van de Bijbel onduidelijk is geworden. Van de originele handschriften is niets meer te vinden. Het zoeken naar die handschriften heeft althans tot nu toe niets opgeleverd.
De Bijbel die we vandaag in onze taal hebben, is een vertaling van de oudste overschrijvingen die zijn gevonden, die dus zo dicht mogelijk bij het origineel liggen. Door onderzoek en opgravingen worden soms stukken tekst ontdekt die nog net weer wat ouder en mogelijk nog weer wat betrouwbaarder zijn. Hierdoor is het mogelijk dat een bepaald woord in een nieuwere vertaling vervangen wordt door een ander, meer oorspronkelijk woord.
Daar komt nog bij dat ook onze hedendaagse taal een ontwikkeling heeft doorgemaakt en zal blijven doormaken. Daardoor kan het nodig zijn om bepaalde woorden uit de oorspronkelijke tekst door een ander woord met dezelfde betekenis in de hedendaagse taal te vertalen. Als Godvrezende mannen en vrouwen zich hiermee bezighouden, zal er aan de bedoelingen van God met Zijn Woord niet tekort worden gedaan.
Moderne Bijbelvertalingen
Het is in dit verband nodig om te waarschuwen voor moderne Bijbelvertalingen waaraan modernistische, ongelovige mensen, die de Geest niet hebben, hebben meegewerkt. Hun vertaalmethode gaat niet uit van de overtuiging dat Gods Woord van A tot Z Gods Woord is, maar van wat vandaag de dag voor de lezer gepast en begrijpelijk gedacht wordt. Een voorbeeld daarvan is een moderne vertaling waarin het woord ‘hel’ niet voorkomt. Dan wordt er geen recht gedaan aan de grondtekst, hoewel dat soms wordt beweerd.
Wie vertaalt, moet recht doen aan wat er is gezegd, al zou dat de vertaler nog zo ouderwets of cultuurvreemd lijken. Het is bij mensen al ongepast om woorden te verdraaien, laat staan bij God. Dit is des te arglistiger als er wordt beweerd dat 'de Bijbeltekst brontaal getrouw en doeltaal gericht' is. Wat dat betreft, zijn bijvoorbeeld de samenstellers van ‘Het Boek’ zo eerlijk om hun weergave van de Bijbel geen vertaling van de Bijbel te noemen, maar een parafrase, dat is een verklarende omschrijving.
Tijdgebonden
Naast het leveren van een ondeugdelijke vertaling is ook het tijdgebonden verklaren van Bijbelgedeelten een effectief middel om de Bijbel te ontkrachten. Met tijdgebondenheid bedoel ik hier dat men van sommige gedeelten verklaart dat die hun tijd hebben gehad. Voor vandaag zouden ze niet meer gelden. Wat Paulus in 1 Korinthiërs 11:1-16 schrijft over de verhouding tussen man en vrouw, gold, zo zegt men, voor toen.
Zeker, er is in de Bijbel sprake van onderwerpen die je ‘tijdgebonden’ zou kunnen noemen. Maar de Bijbel geeft dat dan ook zelf duidelijk aan. Zo is er een onderscheid te zien tussen een tijdperk onder de wet en een tijdperk onder de genade (Jh 1:17; Rm 6:14). Met die bepaalde tijdperken hebben weer bepaalde voorschriften te maken die voor die tijd gelden. Die voorschriften zul je moeten bekijken naar de betekenis die zij hadden in de tijd waarvoor ze gelden. Tevens zul je aan de Heer vragen wat ze voor jou nu in deze tijd betekenen. Maar dat is heel wat anders dan zeggen dat we er niets meer mee te maken hebben. Ze behoren tot ‘alle Schrift’ en zijn daarom ‘nuttig’ (2Tm 3:16).
Tegenstrijdigheden
Wat ook nog wel eens als wapen in de strijd tegen de Bijbel wordt gebruikt, is het wijzen op tegenstrijdigheden. Die tegenstrijdigheden kunnen op twee manieren gebracht worden. In de eerste plaats kan de natuurkunde of geschiedenis in strijd (lijken te) zijn met Bijbelse uitspraken. Ik heb daar al iets van gezegd, maar ik voeg er hier nog wat aan toe. Als er zogenaamd weer een tegenstrijdigheid wordt ontdekt, is dat meestal om triomfantelijk het ongelijk van de Bijbel aan te tonen. Er zijn niet veel mensen bezig om in gewone boeken te zoeken naar tegenspraak. Dat gebeurt wel met de Bijbel omdat men erdoor veroordeeld wordt. Zo is het ook met het vleesgeworden Woord, de Heer Jezus, gegaan (Lk 20:20).
In de tweede plaats kan er gewezen worden op (vermeende) tegenstrijdigheden tussen Bijbelgedeelten onderling. Inderdaad ontdek je bij een vergelijking van dezelfde geschiedenissen in Samuel en Koningen enerzijds en Kronieken anderzijds een enkele keer een verschil in getallen. Na even doorlezen en rustig vergelijken, wordt meestal duidelijk waar de oorzaak ligt. Verschillen waar je niet uitkomt, kun je laten rusten.
Ik wil op nog één opmerkelijk verschil wijzen. In Spreuken 26 staat dat je een dwaas niet naar zijn dwaasheid moet antwoorden en in het direct daaropvolgende vers staat dat je een dwaas wél naar zijn dwaasheid moet antwoorden (Sp 26:4-5). Hoe is dat nu met elkaar te rijmen? Je moet je niet van de wijs laten brengen, maar goed lezen. De reden waarom je het in het ene geval niet en in het andere geval wel moet doen, staat erachter. Het hangt af van de omstandigheden. Je moet een dwaas niet naar zijn dwaasheid antwoorden in een geval dat je daardoor aan hem gelijk zou worden. In een ander geval moet je het wel doen, namelijk in het geval dat hij anders te veel van zichzelf denkt. In het ene geval gaat het om jou, in het andere geval om de dwaas. Ik wil er maar mee aangeven dat je niet onder de indruk hoeft te komen van de (vermeende) verschillen waarmee Bijbelcritici komen aanzetten.