Inleiding
Met dit hoofdstuk begint een nieuw gedeelte in de profetie. Tot nu toe heeft Amos doorgegeven wat hij van de HEERE heeft gehoord. Nu gaat hij spreken over wat de HEERE hem heeft laten zien. In dit gedeelte, Amos 7-9, hebben we vijf visioenen: drie in Amos 7, één in Amos 8 en één in Amos 9. In deze visioenen komen we drie seizoenen tegen: in het eerste visioen is sprake van de lente, in het tweede van de zomer en in het vierde van de herfst. Zo is het met het volk gegaan. Het bevindt zich nu in de herfst van zijn geschiedenis.
Wat Amos in de visioenen te zien krijgt, sluit aan op Amos 3 (Am 3:7 vgl. Gn 18:17,23). In de visioenen 1, 2, 3 en 5 ziet Amos de HEERE Zelf. De drie visioenen in Amos 7 doelen waarschijnlijk op de drie invallen van Assyrië in het land Israël. De eerste inval vindt plaats onder Pul, waar Assyrië zich terugtrekt, nadat Menahem een vermogen aan belasting heeft betaald, wat het land heeft geruïneerd (2Kn 15:16-21). De tweede inval is, wanneer dezelfde Pul, de koning van Assyrië, ook Tiglath-Pileser genoemd, in de dagen van Pekah Israël binnenvalt, verschillende steden in bezit neemt en de inwoners wegvoert, maar het merendeel van het land spaart (2Kn 15:29). Bij de derde inval vindt het definitieve transport van de tien stammen door Salmaneser naar Assyrië plaats (2Kn 17:6,22-23).
De visioenen 1 en 2 horen bij elkaar omdat die visioenen nog een tuchtiging inhouden waarop God na voorbede terugkomt. De visioenen 3 en 4 horen ook bij elkaar. Het gaat daar niet meer om tuchtiging, maar om het niet langer sparen van het volk. Het volk zal ten ondergaan op de manier zoals die in het vijfde visioen te zien is. Dat is een visioen waarin Amos de HEERE Zelf ziet.
Het is niet duidelijk of het volk iets heeft gemerkt van de dreigende rampen die in de visioenen 1 en 2 worden getoond. In elk geval krijgen ze daarover de achtergrondinformatie dat deze rampen oordelen van God zijn, maar dat ze zijn afgewend op grond van het gebed van Zijn dienaar. De Heer Jezus is de volmaakte Voorbidder.
God heeft lange tijd geduld gehad. Meer dan eens heeft Hij op het punt gestaan Israël aan het oordeel over te geven. De bemiddeling van de profeet, dat is de Geest van Christus Die in de profeet werkt, heeft de gesel tegengehouden. Maar nu is het oordeel onafwendbaar. De HEERE staat met het paslood in de hand en niets kan Hem van de uitvoering van het oordeel terugbrengen.
1 Maaien en nagras
1 Dit heeft de Heere HEERE mij laten zien, en zie, Hij formeerde sprinkhanen toen het nagras begon op te komen; let wel, nagras, nadat er voor de koning gemaaid is.
De HEERE laat Amos, en ook ons, zien wat Hij gaat doen. Alleen is de vraag: Hebben wij er oog voor, zien wij het ook (Am 3:7)? Amos ziet het en het brengt hem tot voorbede. God laat Amos zien waar Hij mee bezig is. Hij vormt sprinkhanen, niet slechts als schepselen, maar als instrumenten van Zijn toorn (Jr 8:11a). We kunnen in deze sprinkhanen een beeld zien van de Assyriërs. In Joël 1-2 vinden we ook de overgang van de letterlijke sprinkhanen in Joël 1 naar de Assyrische legermacht in Joël 2. Joël noemt deze legermacht “Zijn leger”, dat wil zeggen de legermacht van de HEERE (Jl 2:11).
De sprinkhanen worden gevormd om het nagras op te eten. Het eerst opgekomen en al gemaaide gras is naar de koninklijke stallen gegaan. De Israëlitische koningen schijnen het recht te hebben opgeëist om de eerste afmaaiing van het gras voor hun eigen stallen te nemen (vgl. 1Kn 18:5). Wat na deze afmaaiing weer opkomt, is het nagras. Dat dient tot voedsel voor de veestapel van de bevolking. Een sprinkhanenplaag die dit nagras verslindt, veroorzaakt een regelrechte ramp, een hongersnood voor mens en dier.
Van het maaien en het nagras kunnen we de volgende toepassing maken. Het maaien van het gras ziet op de dood. Het leven wordt afgesneden. De Heer Jezus moet in ons leven gras maaien, dat wil zeggen dat Hij de bloempjes die we koesteren, onze ervaringen waar wij trots op zijn, moet wegnemen. Na het maaien komt het nagras op. Er wordt van gezegd dat het mooiste en sappigste gras groeit op de plaats waar het vaakst gemaaid wordt. Er is geen Godsvrucht zo groot als die welke volgt op een herhaaldelijke afmaaiing door God.
Als herhaaldelijk onze gezondheid, vrienden, geld en gunstige omstandigheden van ons worden afgenomen, breken daarna vaak de mooiste tijden van liefde, gebed en toewijding aan. We mogen het weten: als het gras wordt gemaaid, komt daarna het nagras op.
In het maaien en het nagras kunnen we nog een ander beeld zien. Het maaien is een beeld van de vergane glorie als gevolg van de invallen van vijanden, maar waarna weer glorie ontstaat. Toch dreigt uiteindelijk ook die nieuwe glorie weer verloren te gaan, zoals in de geschiedenis van Israël ook is gebeurd.
2 Voorbede
2 En het gebeurde, toen ze het opvreten van het gewas van het land voltooid hadden, dat ik zei: Heere HEERE, vergeef toch! Hoe zou Jakob staande kunnen blijven? Hij is immers klein!
Amos spreekt tot de HEERE met de vrijheid van iemand die een vertrouwelijke omgang met Hem kent. Hij wijst de “Heere HEERE” (Adonai Jahweh) erop dat de straf wel heel zwaar is, voor dit “wormpje Jakob” (Js 41:14). We zien hier de andere kant van Amos. De onverschrokken prediker, die harde taal aan het adres van het volk uit, heft hier zijn grote veekoopmanshanden omhoog tot God om ten behoeve van zijn volk God te smeken het te ontzien. In het gezicht van het volk buldert hij, voor het aangezicht van God worstelt en smeekt hij.
Hij ziet het volk nu niet in vergelijking met andere volken; dan voelen ze zich heel wat mans. Hij ziet hen in verbinding met God, en wat zijn ze dan klein en zondig. Amos spreekt met de woorden “hij is immers klein” een heel andere taal dan de snoevers die op hun eigen kracht pochen (Am 6:13). Hij noemt het volk hier “Jakob”, waarmee hij aangeeft dat het een volk van zondaars is, maar toch ook het volk waaraan God Zijn Naam heeft willen verbinden.
Profeten bidden tot God voor hen tot wie ze namens God profeteren. Het is een groot voorrecht dat God ons laat zien wat Hij van plan is. Tegelijk geeft het ook een grote verantwoordelijkheid. Het brengt Amos tot prediken en voorbede. Dat moet ook bij ons de uitwerking zijn bij alles wat we van Gods plannen mogen weten. We kunnen veel leren van mensen bij wie we deze uitwerking zien, zoals bij Abraham (Gn 20:7), Mozes (Ex 17:8-13; 32:30-31), Samuel (1Sm 7:8; 15:25), Jeremia (Jr 15:1), Ezechiël (Ez 9:8) en Joël (Jl 1:19).
3 Uitwerking van voorbede
3 Toen kreeg de HEERE hier berouw over. Het zal niet gebeuren, zei de HEERE.
In Zijn soevereiniteit luistert de HEERE naar het gebed van Zijn dienaar en geeft het een plaats in de voortgang van Zijn werk. Hij vergeeft niet – vergeven kan alleen na belijdenis –, maar voert deze straf niet uit. Hij heeft er ‘berouw’ over. Hij is niet de onvermurwbare God, de God van steen. Niet dat Hij Zijn plannen verandert, maar Hij verandert de manier waarop Hij ze uitvoert. Het berouw van God heeft nooit te maken met een foute beslissing die Hij zou hebben genomen, maar met een verandering in de wijze waarop Hij Zijn juiste en onherroepelijke beslissing uitwerkt.
Wat een zegen zijn voorbidders voor het volk, mogelijk zelfs zonder dat het volk zich daarvan bewust is. Wat een bemoediging om voorbidder te zijn. Liefde tot God en Zijn volk uit zich vooral in voorbede. Voorbede wordt niet gedaan door mensen die menen dat toch alles vastligt en dat God toch niet van gedachten kan veranderen. Echte voorbede wordt ook niet gedaan door mensen die menen dat je God door het gebed kunt manipuleren. Dan zouden we de indruk krijgen dat wij, mensen, het beter weten dan God.
God weet alles van tevoren. Voor Hem bestaan geen verrassingen. In Zijn plannen houdt Hij rekening met de voorbede van de zijnen. God verwacht van Zijn kinderen de grootst mogelijke betrokkenheid bij wat Hij van plan is. Daarom heeft Hij hen daarover ook uitvoerig geïnformeerd. Al Zijn informatie vinden we in Zijn Woord. Daarom is het lezen en bestuderen van Zijn Woord absolute voorwaarde om een voorbidder te worden.
4 Vuur
4 Dit heeft de Heere HEERE mij laten zien, en zie, de Heere HEERE riep uit dat Hij een rechtszaak wilde voeren door middel van vuur. Het verslond de grote watervloed. Ook verslond het een stuk land.
Visioen 2 ligt in het verlengde van visioen 1. Ze hebben allebei te maken met natuurverschijnselen die door God worden gevormd en opgeroepen om een aanval te doen op de bronnen van Israëls leven. Achter de sprinkhanen en het vuur zien we de hand van God.
In dit tweede visioen blijkt dat het volk zich niet heeft willen bekeren, ondanks het uitstel van het vorige visioen. Amos ziet dat het vuur al bezig is te woeden. Het vuur is hier de zon die met zijn verschroeiende hitte alles verteert. Het stelt Tiglath-Pileser voor, de Assyrische koning (2Kn 15:27-29; 1Kr 5:6,26; 2Kr 28:20). God heeft de macht alles op te roepen wat Hij wil gebruiken om Zijn volk te tuchtigen. Hij roept een vuur op, en wat Hij oproept, gehoorzaamt.
“De grote watervloed” stelt de omvang van het oordeel voor en “een stuk land” Zijn volk Israël. Het vuur is niet een aards vuur, maar de toorn van de HEERE.
5 Voorbede
5 Toen zei ik: Heere HEERE, houd toch op! Hoe zou Jakob staande kunnen blijven? Hij is immers klein!
In vers 2 ziet Amos dat het oordeel op het punt staat uitgeoefend te worden. Daar vraagt hij om vergeving. Hier ziet hij dat het oordeel al is begonnen. Daarom roept hij het uit: “Heere HEERE, houd toch op!” Amos is weer de voorbidder, maar hij herhaalt niet automatisch het gebed van de vorige keer. Hij ziet goed wat de HEERE doet en wat zich voor zijn ogen afspeelt. Op grond daarvan doet hij weer een beroep op Hem.
Als wij voorbede doen, is het belangrijk oog te hebben voor de actuele situatie. Dan zijn we in staat gericht te bidden. God verwacht van ons dat we met inzicht in Zijn handelen bidden. Dit is voor de christen een van de kenmerken van het zoonschap. Een zoon is iemand die handelt met inzicht in de plannen van zijn vader.
6 Uitwerking van voorbede
6 Toen kreeg de HEERE hier berouw over. Ook dit zal niet gebeuren, zei de Heere HEERE.
Deze tweede verhoring is een extra bemoediging om voort te gaan met het doen van voorbede. We hoeven niet bang te zijn dat God er moe van wordt om naar ons te luisteren. Hoe zou dat kunnen als Hij juist zegt dat we zullen volharden in het gebed (Ef 6:18; 1Th 5:15; Ko 4:2). Abraham heeft dat ervaren in zijn voorbede voor Sodom (Gn 18:22-33). Tot zes keer toe krijgt hij waar hij om vraagt.
De gelijkenis van de onrechtvaardige rechter laat hetzelfde zien (Lk 18:1-8). De Heer Jezus spreekt die gelijkenis tot Zijn discipelen, en tot ons, “met het oog daarop dat zij altijd moesten bidden en niet moedeloos worden” (Lk 18:1). En in de toepassing van de gelijkenis zegt Hij: “Zal God dan Zijn uitverkorenen geenszins recht verschaffen, die dag en nacht tot Hem roepen, en laat Hij hen lang wachten? Ik zeg u, dat Hij hun spoedig recht zal verschaffen” (Lk 18:7-8a).
7 Gods werk is volmaakt
7 Dit heeft Hij mij laten zien, en zie, de Heere stond op een loodrechte muur met een paslood in Zijn hand.
In visioen 1 en 2 laat de Heere HEERE (Adonai Jahweh) aan Amos zien wat Hij doet. Hij is bezig met het voorbereiden en zelfs al met het voltrekken van het vonnis. Dit brengt Amos tot voorbede. In dit derde visioen ziet Amos “de Heere” (Adonai) Zelf en wel als Rechter. Hij krijgt inzicht in de volstrekte rechtvaardigheid van het vonnis, dat op grond van zijn voorbede al twee keer is uitgesteld. Als Amos dit heeft gezien, doet hij geen voorbede meer.
De Heere staat “op een loodrechte muur”. De muur is een beeld van Israël zoals God het bedoeld heeft: een welgeordend en vast bouwwerk (vgl. Hl 8:9-10). Dat Hij daar op staat, geeft aan dat Israël Zijn volmaakt eigendom is en aan Hem onderworpen is.
Het paslood toont de volstrekte orde en rechtmatigheid van Gods werk in en met Israël aan. In Zijn werk zijn geen afwijkingen of onvolkomenheden aan te tonen, ze zijn er niet in aanwezig (vgl. Js 5:1-4).
8 Het paslood
8 Toen zei de HEERE tegen mij: Wat ziet u, Amos? Ik zei: Een paslood. Daarop zei de Heere: Zie, Ik ga een paslood plaatsen in het midden van Mijn volk Israël. Ik zal het niet langer voorbijgaan.
Als de HEERE vragen stelt, doet Hij dat om ons bij Zijn handelen te betrekken. Hij wil ons inzicht daarin geven, zodat wij zien dat Hij rechtvaardig handelt en wij met Zijn handelen zullen instemmen. Door ons erbij te betrekken kan Hij ons ook inschakelen in Zijn plannen. Hij wil dat wij Hem begrijpen in Zijn doen. Het stellen van vragen dwingt de ander tot oplettend waarnemen en vaak ook tot nadenken.
Aan Amos wordt niet gevraagd of hij weet wat het betekent. Hij krijgt de uitleg, zonder dat wij zijn vraag daarnaar horen. Als iemand oplettend naar Gods handelen kijkt, zal hij zeker benieuwd zijn naar de reden ervan. Aan Jeremia en Zacharia wordt ook gevraagd wat zij zien (Jr 1:11,13; Zc 4:2; 5:2). Na hun antwoorden vertelt de HEERE hun ook de betekenis van wat zij zien.
Op de vraag wat Amos ziet, had hij kunnen antwoorden: ‘U’, of: ‘Een muur.’ Maar hij antwoordt: “Een paslood.” Daar gaat het om. Het paslood is een stuk lood aan een touw dat men langs of voor een bouwwerk hangt om te zien of het loodrecht is opgetrokken. In figuurlijke zin wordt het hier gebruikt om de precisie, de exactheid van het oordeel over Israël aan te tonen (2Kn 21:13; Js 34:11).
De muur is loodrecht, het paslood geeft dat aan. Gods werk aan Israël is volmaakt. Nu wordt het paslood geplaatst in het midden van Israël. Het paslood geeft aan dat een volstrekt rechte maat wordt toegepast om hun ongerechtigheden aan te tonen, zodat de afwijking door ieder erkend zal moeten worden. God heeft een onveranderlijke standaard om de geestelijke oprechtheid van Zijn volk te toetsen. De maat waarnaar het leven van het volk gemeten wordt, is de wet. Het paslood wordt gehouden naast alles wat het volk doet.
Na het aantonen van de afwijkingen zou verder uitstel de indruk geven dat God de zonde niet ernstig neemt. Amos ziet in dat de Heere met het plaatsen van het paslood de weg tot verdere voorbede afsnijdt. Het oordeel staat vast en zal nu worden voltrokken. Gods besluit staat vast: “Ik zal het niet langer voorbijgaan”, zoals Hij dat wel in Egypte heeft gedaan (vgl. Am 5:17). In Egypte is God vergevend voorbijgegaan op grond van het bloed aan de deurposten (Ex 12:13). Maar nu is er een einde gekomen aan het geduld van God.
9 Het oordeel voltrokken
9 Verwoest zullen worden de [offer]hoogten van Izak,
de heiligdommen van Israël zullen worden verwoest,
en tegen het huis van Jerobeam zal Ik opstaan met het zwaard.
Met “de [offer]hoogten van Izak” wordt verwezen naar Berseba, waar de HEERE aan Izak is verschenen en waar hij een altaar heeft gebouwd en de Naam van de HEERE heeft aangeroepen (Gn 26:23-25). Het is een plaats geworden waar het volk ook heen gaat voor het vervullen van zijn godsdienstige verplichtingen (Am 5:5).
In dit oordeel vinden we weer een verwijzing naar het optreden van de Assyriërs, ditmaal onder koning Salmaneser (2Kn 17:1-6). Het oordeel over “het huis van Jerobeam” is voltrokken aan de zoon van Jerobeam, Zacharia, die zes maanden heeft geregeerd en toen is vermoord (2Kn 15:10). Na Zacharia hebben nog vijf koningen geregeerd over Israël, samen eenenveertig jaar. Onder de laatste van deze vijf, koning Hosea, is het volk weggevoerd door de Assyriërs. Dat gebeurde in 722 v.Chr. (2Kn 17:6).
10 - 11 Het verzet van Amazia
10 Toen stuurde Amazia, de priester van Bethel, [een bode] naar Jerobeam, de koning van Israël, om te zeggen: Amos heeft een samenzwering tegen u gesmeed in het midden van het huis van Israël. Het land zal aan al zijn woorden geen weerstand kunnen bieden. 11 Want dit heeft Amos gezegd: Jerobeam zal sterven door het zwaard, Israël zal zeker in ballingschap worden gevoerd, weg uit zijn land.
Het gedeelte van de verzen 10-17 vormt een tussenzin, die aansluit op de eerste drie visioenen. De geschiedenis met Amazia bewijst dat het volk volhardt in het volgen van het kwaad en zich door niets daarvan laat afbrengen, ook niet door de boodschap van Amos. Daarom kan het oordeel niet meer afgewend worden.
Terwijl Amos voor het volk voorbede doet, beschuldigt een valse priester hem van samenzwering. Deze valse priester, Amazia, wordt “de priester van Bethel” genoemd en niet ‘de priester van de HEERE’. Amazia zal wel de opper- of hogepriester zijn geweest. De valse beschuldiging die hij uitspreekt, is de eerste reactie op Amos’ prediking die wij vernemen. Die reactie komt van een godsdienstige leider. Godsdienstige leiders voelen zich altijd in hun vermeende geestelijke rechten aangetast als er een echte dienaar van God komt. Ze weten zich ontmaskerd als mensen die zich een positie aanmatigen die hun voordeel oplevert en die ze daarom niet willen prijsgeven.
Zo gaat het met iedere prediker die waarheden verkondigt waardoor menselijke godsdienstige instellingen worden veroordeeld. Het is net als in de dagen van de Heer Jezus, toen ook de tegenstand kwam van de godsdienstige leiders (Lk 23:2; vgl. Hd 6:13). Een godsdienst die zonder enige vrees voor God door de politiek van de mens is georganiseerd, kan het getuigenis van de waarheid niet verdragen.
Amazia verzet zich tegen Gods werk. Daarvoor bedient hij zich van een valse beschuldiging. Valse beschuldigingen zijn altijd door de duivel gebruikt om Gods werk te ondermijnen (Jr 37:14-15).
Het woord “toen” waarmee vers 10 begint, lijkt erop te wijzen dat Amazia op de hoogte is geweest of gebracht van alles wat Amos heeft gezegd, en dat vers 9 de maat voor hem vol maakt. Het is zelfs waarschijnlijk dat Amos zijn visioen heeft uitgesproken, want Amazia haalt aan wat in vers 9 staat. Daarmee geeft hij dan onbedoeld getuigenis van de woorden van de profeet.
Nadat Amos het definitieve oordeel heeft uitgesproken, kan Amazia het niet langer aanhoren. Hij onderneemt twee acties, één naar koning Jerobeam en één naar Amos. Naar koning Jerobeam toe verdraait hij de woorden van Amos. Amos heeft gesproken over “het huis van Jerobeam” (vers 9). Amazia maakt daarvan ‘Jerobeam’ in persoon.
Als de eigen, vaak aangematigde, positie in gevaar komt, zullen mensen die dikwijls verdedigen, niet alleen met valse beschuldigingen, maar ook met het aanhalen van halve waarheden of het verdraaien van woorden. In zulke gevallen zien we dat altijd selectief te werk wordt gegaan. Over de voorbede van Amos rept Amazia bijvoorbeeld met geen woord.
Wat betreft het gaan in ballingschap haalt Amazia de woorden van Amos correct aan. Zo heeft Amos het ook gezegd (Am 5:27).
“Het land zal aan al zijn woorden geen weerstand kunnen bieden”, wil zeggen dat de rust van het land verstoord wordt door wat Amos zegt. Hiermee getuigt hij onbewust van de kracht van de woorden van Amos, die in werkelijkheid de woorden van God zijn.
12 Uitgewezen
12 Daarop zei Amazia tegen Amos: Ziener, ga heen, vlucht naar het land van Juda! Eet daar [uw] brood en ga daar profeteren.
Dan volgt de actie naar Amos. Amazia zal Amos “ziener” (vgl. Js 30:10; Mi 3:7) noemen vanwege zijn visioenen en de aangekondigde oordelen. Het is mogelijk dat hij dit woord in spottende zin gebruikt omdat hij geen enkel geloof hecht aan diens woorden. Amazia zegt tegen Amos dat hij maar naar Juda moet gaan, waar hij ongestoord met profeteren zijn boterham kan verdienen. Alsof met het verwijderen van de boodschapper ook de boodschap niet meer geldt. Alsof met de dood van een dokter die heeft gezegd dat je aan een ernstige ziekte lijdt, de ziekte ongedaan wordt gemaakt.
Uit de oproep van Amazia blijkt ook dat hij vergeet, of er geen oog voor heeft, dat God geen landsgrenzen kent als het gaat om Zijn volk. Zo zijn er ook geen ‘wijkgemeenten’ waar bepaalde voorgangers het voor het zeggen hebben en ware dienaren van God worden buitengesloten – hoewel God ieder van Zijn dienaren een eigen gebied geeft (2Ko 10:13-18). Niemand mag spreken over ‘mijn gemeente’ dan alleen de Heer Jezus (Mt 16:18). En Hij heeft Zijn gaven gegeven aan Zijn gemeente, dat zijn alle gelovigen (Ef 4:7,11).
Amazia ziet Amos als iemand die zijn kostje als profeet verdient, zeker net zoals hij dat als priester doet (Mi 3:5,11). Hij kan niet begrijpen dat Amos niet het ‘vak’ van profeet uitoefent, maar profeteert als een door de HEERE geroepen dienaar.
Dat begrijpen mensen vandaag ook niet. Het is voor de materialistisch ingestelde mens ondenkbaar dat iemand die zich in dienst van de Heer Jezus stelt, zich niet door geld laat leiden. Zo iemand gaat niet daarheen waar hij het meeste krijgt, maar waar God wil dat Zijn Woord wordt gepredikt. God kent de plaatsen waar de prediking van Zijn Woord nodig is, los van de vraag of mensen daarop zitten te wachten of niet.
De zogenaamd goede raad die Amazia geeft in afwachting van het antwoord van de koning, is puur eigen belang. Hij wil Amos kwijt.
13 Vermenging
13 In Bethel mag u niet langer profeteren, want dat is het heiligdom van de koning, dat is het huis van het koninkrijk.
In de aanduiding “heiligdom van de koning” en “huis van het koninkrijk” is de vermenging te zien van politiek en godsdienst, alsof godsdienst een politieke aangelegenheid is. Dat is terug te zien in de namen van sommige kerkgenootschappen, zoals protestantse kerk in Nederland, kerk van Engeland en Duitse evangelische kerk.
Het is het heiligdom van de koning omdat een koning (Jerobeam I) het heeft gesticht (1Kn 12:28). Hij heeft dat gedaan uit politieke overwegingen. Er is geen krachtiger politiek ‘bindmiddel’ dan godsdienst. Vanuit dit oogpunt laat koning Nebukadnezar in het dal Dura een geweldig beeld oprichten. Dit beeld is het centrum waar omheen hij alle rijksgroten verzamelt om het te aanbidden (Dn 3:1-7).
In de islamitische landen werkt het niet anders. Helaas is ook de christenheid ervan doortrokken, met als duidelijkste uiting het Vaticaan. Als mensen Gods centrum van eredienst vervangen door eigen vinding en daarbij ook nog eens politieke doelen worden nagestreefd, mondt dit uit in wat we beschreven vinden in ‘de vrouw op het beest’, de grote hoer (Op 17:1-6). De vrouw is de wereldkerk of rooms-katholieke kerk met, als resultaat van de oecumene, onder haar vleugels de protestantse kerken. Het beest is het tot eenheid geworden Europa.
In het streven van de wereldraad van kerken naar de oecumene is geen plaats voor de stem van God. God is van boven, wij zijn van beneden. Al het denken is gericht op het wonen op aarde. Aan God wordt slechts een plaats toegedacht in zover Hij past in de plannen van het streven van de mens. Maar waar geen plaats is voor de stem van God, is geen plaats voor Hem.
14 Amos, de gewone jongen
14 Toen antwoordde Amos en zei tegen Amazia: Ik ben geen profeet en ik ben geen profetenzoon, maar ik ben veehouder en moerbeikweker.
De ‘raad’ van Amazia wordt door Amos genegeerd. Zoals ook de Heer Jezus de raad van de farizeeën negeerde toen zij tegen Hem zeiden te vertrekken omdat Herodes Hem zocht om Hem te doden (Lk 13:31-35). Amos is geen profeet van beroep en is er ook niet voor in opleiding. Hij heeft geen theologische opleiding gehad of een bijbelschool doorlopen. In zijn familie kan hij niet wijzen op iemand, bijvoorbeeld zijn vader of een voorvader, die naam heeft gemaakt te midden van Gods volk (vgl. Gl 1:1).
Zo waren de eerste apostelen eenvoudige vissers en ongeletterde mensen (Hd 4:13). In het boek Richteren zien we hoe God, om Zijn volk te bevrijden uit de macht van de vijanden, vaak gebruikmaakt van mensen die een bepaalde zwakheid hebben. Van de Heer Jezus is gezegd: “Hoe komt Deze zo geleerd zonder [in door farizeeën erkende scholen] onderwezen te zijn?” (Jh 7:15; Zc 13:5).
Amos is veehouder en kweekt moerbeivijgen. Hij getuigt met grote vrijmoedigheid van zijn afkomst en bezigheden omdat dit een extra bewijs vormt dat niet hij belangrijk is, maar zijn Zender en de boodschap die hij namens Hem brengt.
15 Amos, het werktuig van de HEERE
15 De HEERE haalde mij echter achter de kudde vandaan en de HEERE zei tegen mij: Ga heen, profeteer tegen Mijn volk Israël!
Uit het antwoord dat Amos aan Amazia geeft, blijkt dat hij, ondanks zijn nederige afkomst en zijn maatschappelijk lage status, totaal niet onder de indruk is van de woorden die Amazia uitspreekt. Waarom zou hij ook? De HEERE heeft iets met hem gedaan en iets tegen hem gezegd.
Hij heeft iets moeten loslaten. Dat is vaak de eerste oefening die ieder krijgt die iets voor de Heer wil doen. Hoe het precies bij Amos is gegaan, wordt ons niet meegedeeld. Als een zorgzame veehouder zal hij zich hebben afgevraagd wie er op zijn vee moest passen als hij wegging. De HEERE heeft hem de rust gegeven dat hij daar niet over in moest zitten. Als Hij roept, zal Hij ook voor zijn vee zorgen (vgl. Mt 4:22). Amos moest zijn vee laten waar het was, in het vertrouwen dat de HEERE ervoor zou zorgen, en gaan doen wat de HEERE hem heeft opgedragen.
De opdracht was duidelijk: “Ga heen, profeteer tegen Mijn volk Israël.” Kort en krachtig vertelt Amos aan Amazia dat de enige reden om te spreken ligt in het feit dat de HEERE hem heeft geroepen. Zoals al eerder is opgemerkt, is dit geen gemakkelijke taak. Toch weet Amos zich gesteund door de HEERE Zelf, want Hij heeft gesproken van “Mijn volk Israël”. Hierin klinkt de liefde van God voor Zijn volk door. Dat er “tegen” hen geprofeteerd moet worden, verandert niets aan die liefde, het is er juist een uiting van. Als Zijn volk niet meer met Hem wandelt, moet Hij hen tegenkomen. Amos vertolkt de stem en de gevoelens van God.
16 Een woord tot Amazia
16 Nu dan, hoor het woord van de HEERE. U zegt: U mag niet profeteren tegen Israël, en: U mag [uw woorden] niet laten stromen tegen het huis van Izak!
De boodschapper kwalijk behandelen is zijn zender kwalijk behandelen. Een ambassadeur minachten is zijn koning minachten. Een voorbeeld daarvan zien we in wat Hanun, de koning van de Ammonieten, de boden van David aandoet (1Kr 19:1-6). Vlijmscherp is de reactie van Amos tegen de man die zogenaamd een ambtsdrager is. Hier botst de ware godsdienst op de valse. Amos geeft niet letterlijk weer wat Amazia heeft gezegd, maar wel precies de bedoeling ervan. De uitdrukking “woorden laten stromen” is een typische uitdrukking voor profeteren (Ez 21:2; vgl. Jb 29:22).
Dat het volk zich blijkbaar als “het huis van Izak” ziet, kan erop wijzen dat zij zich op hun positie beroemen als nageslacht van Abraham. Izak is de zoon van de belofte. Maar een dergelijk beroep is waardeloos als daar niet het geloof en de werken van Abraham mee verbonden zijn (Jh 8:39-40).
Hij spreekt “het woord van de HEERE”. Dat is waarheid en duldt geen tegenspraak. Amazia had kunnen zeggen: ‘Dat heb ik niet gezegd.’ Dat doen velen die in verhullende taal spreken. Een man Gods weet de verborgen ondertoon eruit te halen, waardoor de ander in het licht geplaatst wordt. Uitvluchten zijn er niet, er wordt geen weerwoord van Amazia gehoord.
17 Verworpen door God
17 Daarom, zo zegt de HEERE:
Uw vrouw zal in de stad hoererij bedrijven,
uw zonen en uw dochters zullen door het zwaard vallen,
en uw land zal met een meetsnoer verdeeld worden;
en ú zult sterven op onreine bodem,
en Israël zal zeker in ballingschap worden gevoerd,
weg uit zijn land.
Uit het oordeel dat Amos Amazia aanzegt, blijkt wel hoe ernstig het is om een profeet van God het zwijgen op te leggen. We lezen niet dat Amazia Amos heeft geslagen of op andere manieren heeft dwarsgezeten. Het verhinderen van het spreken van Gods Woord is zo erg, dat Amazia daarmee dit vreselijke oordeel over zich en zijn huis haalt. Laat het een waarschuwing zijn voor allen die God het zwijgen willen opleggen, want dat is wat Amazia in feite wilde.
Amos stelt hier het woord van de HEERE, “zo zegt de HEERE”, tegenover het woord van Amazia, “U zegt” (vers 16). De priester die het woord van Amos tegenstaat, dat in feite dat van de HEERE is, zal persoonlijk de gevolgen van zijn tegenstand moeten dragen en Israël zal zeker in gevangenschap gaan. Wat met de priester en zijn gezin zal gebeuren, staat symbool voor wat met het volk zal gebeuren.
Zijn vrouw zal, nadat haar man is weggevoerd om in ballingschap – op “onreine bodem” wil zeggen buiten Israël – te sterven, als hoer in haar levensonderhoud gaan voorzien. Amazia is hoofdverantwoordelijk voor het oordeel dat zijn gezin treft. Zijn vrouw zal hem niet in de weg hebben gestaan bij het uitoefenen van zijn aangematigd priesterschap, hem daarin misschien zelfs wel hebben gestimuleerd. Zijn kinderen delen in de gevolgen van dit slechte ouderschap. Als ze verloren gaan, is dat overigens wel om hun eigen zonden. Amazia heeft een akker en is blijkbaar niet van grondbezit uitgesloten (1Kn 2:26), maar ook dit bezit zal hij kwijtraken.
Het stoppen van de mond van de profeet zal niet de voortgang van Gods Woord stoppen, want God blijft spreken en Zijn Woord keert nooit leeg terug.