Is de eeuwige straf echt eeuwig?
Gerard Kramer
Vraag: Is de eeuwige straf echt eeuwig, in de zin van altijd durend? Is het Griekse woord voor eeuwig niet een woord dat afgeleid is van ‘aioon’, dat ‘eeuw’ of ‘tijdperk’ aanduidt? Zou je daarom niet beter kunnen spreken van een ‘aeonische’ (= langdurige, maar in de tijd beperkte) straf?
Ik zou graag willen dat de vraagsteller gelijk had. Dan zou er voor bijbelgetrouwe christenen minder reden tot bezorgdheid zijn met het oog op familieleden en vrienden die het evangelie afwijzen. Hun straf zou dan in ieder geval niet voor altijd zijn. Belangrijker is echter niet wat wij aangenaam vinden of ons kunnen voorstellen, maar wat de Schrift zegt, en wat de betekenis van de geïnspireerde woorden van de Schrift is.
Wie leren standaard dat de straf niet eeuwig is?
De leer dat er geen eeuwige straf zou zijn, komt in ieder geval voor bij de mensen van het Wachttorengenootschap en bij de aanhangers van de leer van de alverzoening. De eerste groep gelooft dat de ziel van ongelovigen vernietigd wordt, en eveneens dat er geen hel is. De tweede groep gelooft dat uiteindelijk iedereen, zij het soms na een tijdelijke straf, in de hemel komt. Daarnaast heb ik christenen ontmoet die uit wanhoop en verdriet over onbekeerde familieleden verklaarden (of hoopten en geloofden?) dat er geen eeuwige straf is. Zij kunnen zich niet voorstellen (of moet ik zeggen: willen er niet aan?) dat een barmhartig en genadig God tevens heilig en rechtvaardig is en daarom eeuwig degenen straft die het plaatsvervangend offer waarin Hij zelf heeft voorzien, afwijzen.
Wat betekenen ‘aioon’ en ‘aioonios’ in het algemeen?
In het heidense literaire Grieks komt het woord aioon al in verschillende betekenissen voor, te verdelen in beperkt en onbeperkt. Zo zien we naast ‘leven’, ‘generatie’, ‘tijdperk’, ‘tijd’ de betekenis ‘eeuwigheid’- deze laatste betekenis vooral vanaf Plato (427-347 v.C.). In zijn werk de Timaeus duidt aioon een tijdloze eeuwigheid aan, waarin er geen dagen, maanden of jaren zijn. Aristoteles (384-322 v.C.) definieert het begrip aioon als ‘oneindige tijd’. Na Aristoteles, in de Hellenistische tijd, wordt Aioon zelfs de naam van de god van de eeuwigheid! Ook het verwante bijvoeglijk naamwoord aioonios komt in vergelijkbare betekenissen in het heidense literaire Grieks voor. De betekenissen variëren van ‘levenslang’, ‘voortdurend’ tot ‘eeuwig’. Voor beide woorden met al hun betekenissen geldt: de samenhang is beslissend!
En in het Nieuwe Testament?
Het is opvallend met hoeveel gemak soms wordt geconcludeerd dat deze woordgroep niets met eeuwigheid maar alles met beperkte tijd te maken heeft. Dat zal echter per geval moeten worden onderzocht, want ook in het Grieks van het Nieuwe Testament hebben beide woorden diverse betekenissen.
Aioon: beperkte of generaliserende betekenis
Er zijn inderdaad plaatsen waar aioon een beperkte, niet-eeuwige betekenis heeft; zo bijv. in Lk 1:70 (‘profeten die van oudsher zijn geweest’); Hd 3:21 (‘’profeten van oudsher’); Jh 9:32 (‘van eeuwigheid af is het niet gehoord dat iemand de ogen van een blindgeborene heeft geopend’; dit is generaliserend spraakgebruik, want er zijn geen blinden van eeuwigheid af). Ook kan aioon een tijdsperiode met een bepaald kenmerk aanduiden, zoals in alle plaatsen waar sprake is van ‘deze eeuw’, ‘die eeuw’, ‘de toekomende eeuw’ (soms wel eeuwig: vgl. Mt 12:32 met Mk 3:29), ‘de voleinding van de eeuw’.
Daarnaast vinden we ‘eeuwen’ als aanduiding voor ‘de werelden’, de schepping, in Hb 1:2; 11:3.
Aioon: eeuwigheid
We noemen nu enkele gevallen (de opsomming is niet uitputtend!) waar de samenhang - die moet u dan wel zelf even opzoeken! - ons dwingt aan een onbeperkte ‘eeuwigheid’ te denken: zie Gr. eis ton aioona, lett. ‘tot in de eeuw’ (oftewel eeuwigheid) in Mk 3:29; Jh 6:51; 8:51,52; 10:28; 11:26; Hb 1:8 (‘Uw troon, o God, is tot in alle eeuwigheid’, lett. tot in de eeuw van de eeuw); 1Pt 1:25; 1Jh 2:17. Ook het meervoud komt voor: eis tous aioonas (lett. ‘tot in de eeuwen’, oftewel tot in eeuwigheid); zie Rm 1:25; 9:5; 11:36; 2Ko 11:31; Hb 13:8; met ook in het Gr. de toevoeging van het woord ‘alle’ Jd 1:25.
Een nog sterkere uitdrukking is eis tous aioonas toon aioonoon, lett. ‘tot in de eeuwen van de eeuwen’, oftewel ‘tot in alle eeuwigheid’; zie Rm 16:27; Gl 1:5; Fp 4:20; 1Tm 1:17; 2Tm 4:18; Hb 13:21; 1Pt 4:11; 5:11; Op 1:6,18; 4:9,10; 5:13; 7:12; 10:6; 11:15; 15:7.
Aioonios = eeuwig
Het woord aioonios heeft in het Nieuwe Testament vrijwel altijd de betekenis ‘eeuwig’ in de zin van ‘altijd durend’ – hetzij omdat de samenhang het woord met de persoon of de attributen van God verbindt, hetzij omdat niets in de samenhang een beperking aanbrengt. Denk aan een plaats als 2Ko 4:17-18: ‘Want de kortstondige lichtheid van onze verdrukking bewerkt voor ons een uitermate uitnemend, eeuwig gewicht van heerlijkheid; daar wij ons oog niet richten op de dingen die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet; want de dingen die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig’. Hier staat ‘eeuwig’ eerst tegenover kortstondig, en daarna tegenover ‘tijdelijk’. Welke beperking kan men verder aanbrengen bij ‘een eeuwig [huis], in de hemelen’ (2Ko 5:1)? En bij Gods ‘eeuwige heerlijkheid’ (1Pt 5:10; vgl. 2Tm 2:10)? Dat kan ook niet, want het betreft de heerlijkheid van de ‘eeuwige God’ (Rm 16:26) – God is eeuwig, dus ook zijn heerlijkheid. Ook God de Heilige Geest is eeuwig (Hb 9:14). Hoe kan men aan dat wat deze God bewerkt, het eeuwigheidskarakter ontnemen? Hij geeft eeuwige vertroosting (2Th 2:16), een eeuwige behoudenis (Hb 5:9), en heeft een eeuwige verlossing verworven (Hb 9:12) en een eeuwige erfenis beloofd (Hb 9:15).
De eeuwige straf
Te midden van alle genoemde Schriftplaatsen komen ook plaatsen voor die onmiskenbaar en ondubbelzinnig duidelijk spreken over de eeuwige straf en het eeuwig oordeel. We zullen de belangrijkste langslopen:
Over degenen die tijdens de Grote Verdrukking het beest en zijn beeld zullen aanbidden, staat o.a.: ‘En de rook van hun pijniging stijgt op tot in alle eeuwigheid (Gr. eis tous aioonas toon aioonoon = tot in de eeuwen der eeuwen; zo ook de beide volgende plaatsen); en zij hebben dag en nacht geen rust, zij die het beest en zijn beeld aanbidden’ (Op 14:11). Over de grote hoer staat geschreven: ‘En haar rook stijgt op tot in alle eeuwigheid’ (O p19:3). Na het vrederijk zal de duivel geworpen worden ‘in de poel van vuur en zwavel, waar zowel het beest als de valse profeet zijn, en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden tot in alle eeuwigheid’ (Op 20:10). In die zelfde poel van vuur zullen vervolgens alle ongelovigen geworpen worden (Op 20:14-15).
Het woord aioonios (eeuwig) wordt gebruikt voor het vuur van de hel (Mt 18:8, vgl. Mt 18:9; 25:41), d.i. de ‘eeuwige straf’ (Mt 25:46). Die wordt gesteld tegenover het eeuwige leven, dus aan een beperking van ‘eeuwig’ tot tijdelijk valt alleen al daarom niet te denken. Zie ook 2Th 1:9, waar sprake is van een ‘eeuwig verderf’ als straf, en van Hb 6:2, waar over een ‘eeuwig oordeel’ wordt gesproken.
Download de brochure Verzoening als pdf.