Uitgangspunten
Beste …,
Ik heb het stuk over de ‘algemene verzoening’ dat je verstuurd hebt, doorgelezen. Ik constateer dat daarin enkele dingen over het hoofd worden gezien. Zo wordt er geen rekening gehouden met het verschil tussen aanbod en plaatsvervanging. Evenmin is er aandacht voor de verschillende betekenissen die het woord ‘voor’ in Mattheüs 20:28 en 1 Timotheüs 2:6 kan hebben (Mt 20:28; 1Tm 2:6). Ook de vertaling van 1 Johannes 2:2 in de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap, die in het stuk wordt geciteerd, is niet juist (1Jh 2:2). Deze dingen bij elkaar genomen, kan ik me voorstellen dat je tot een aanvaarding en verdediging van de ‘algemene verzoening’ komt.
Spreken zoals de Schrift spreekt
Maar deze leer is niet in overeenstemming met de Schrift. Ze is zelfs een ernstige dwaling aangaande het werk van Christus. Ik neem aan dat je je dat niet bewust bent, maar dat neemt het feit niet weg. Om je de ernst van de dwaling te laten inzien, wil ik je (en ook de anderen) graag uitleggen wat de Schrift leert.
Het is belangrijk ons aan de uitspraken van de Schrift te houden. Het hoeft niet verkeerd te zijn bepaalde waarheden of gedachten met bepaalde termen wat nader te duiden. Als die benamingen er echter toe leiden dat de Schrift met betrekking tot die waarheid geweld wordt aangedaan, moeten we snel terug naar het taalgebruik van de Schrift. Dat geldt zeker voor de verzoening.
In dit geval moeten we vaststellen dat als de Schrift over verzoening spreekt, dit nergens gebeurt met gebruikmaking van bijvoeglijke naamwoorden. De Schrift spreekt nergens over ‘beperkte verzoening’ en ook nergens over ‘algemene verzoening’. Door zich af te zetten tegen de, inderdaad, verkeerde leer van de ‘beperkte’ verzoening, schiet de schrijver van het stuk door en vervalt in een andere dwaling, die van de ‘algemene’ verzoening.
Wat de Schrift doet, is spreken over de verzoening. Als je de Schrift onderzoekt – en dat wil ik graag in deze reactie doen – om de betekenis van de verzoening te leren kennen, ontdek je dat er aan de verzoening twee aspecten verbonden zijn. Die twee aspecten zijn de verzoening van de zonden en de verzoening van de wereld. Ik zal dat aantonen.
Geoordeeld naar de werken, niet vanwege ongeloof
Om te beginnen staat nergens in de Schrift dat Christus de zonden van alle mensen heeft gedragen. Integendeel. Allen die niet geloven, zullen zelf het oordeel over hun zonden dragen. Dat staat duidelijk in het boek Openbaring. We lezen:
“En ik zag de doden, de groten en de kleinen, voor de troon staan; en er werden boeken geopend. En een ander boek werd geopend, namelijk dat van het leven. En de doden werden geoordeeld volgens wat in de boeken geschreven, naar hun werken. En de zee gaf de doden die in haar waren, en de dood en de hades gaven de doden die in hen waren, en zij werden geoordeeld, ieder naar zijn werken” (Op 20:12-13).
Hier lees je in woorden die niet voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn dat de mens verloren gaat om zijn zonden, zijn zondige werken – dit wordt hier twee keer uitdrukkelijk genoemd – en niet alleen omdat hij niet gelooft, of de aangeboden behoudenis niet aanneemt, of hoe je het afslaan van de oproep tot bekering ook maar noemt. Als je deze eenvoudige woorden uit Openbaring 20 gelooft, kun je niet volhouden dat de Heer Jezus het oordeel over de zonden van alle mensen heeft gedragen.
Zonden worden niet twee keer geoordeeld
Als het waar zou zijn dat de Heer Jezus de zonden van alle mensen heeft gedragen en Hij daarvoor geoordeeld is, zal God die zonden niet nog een keer aan iemand toerekenen. God oordeelt zonden slechts één keer: óf Christus heeft het oordeel erover gedragen, óf de mens draagt zelf het oordeel erover. God is namelijk rechtvaardig. Je zult dat niet zo bedoelen, maar in werkelijkheid verklaar je God tot een onrechtvaardig God en beschuldigt Hem van onrechtvaardig handelen. Je stelt namelijk enerzijds dat Hij Christus heeft geoordeeld voor de zonden van alle mensen, terwijl je anderzijds stelt dat iemand toch nog vanwege zijn zonden verloren gaat als hij het aanbod van genade afwijst en dat hij als gevolg daarvan toch zelf nog voor zijn zonden het oordeel moet ondergaan.
Het is ook volledig in strijd met de betekenis van de verzoening. Als de zonden verzoend zijn, komt God er niet meer op terug. Hij denkt er niet meer aan, Hij ziet ze niet meer, want door het bloed van Jezus Christus zijn de zonden weggewassen en is de zondaar vrij verklaard van schuld en straf. Als je echter zegt dat iemand, nadat zijn zonden verzoend zijn, toch nog om zijn zonden wordt geoordeeld als hij niet gelooft, laat je God terugkomen op Zijn Woord. God zegt, volgens jou, dat de zonden verzoend zijn, maar dat blijkt toch niet zo te zijn als iemand het aanbod van genade afwijst. Dat is Woordbreuk! Ook onder mensen is woordbreuk verwerpelijk. Zie je wat een oneer God met de dwaling van de ‘algemene verzoening’ wordt aangedaan?
Sterven in uw zonden
Mij is nog een vers opgevallen dat onderstreept dat een mens om zijn zonden verloren gaat en dat die zonden worden geoordeeld in de persoon die ze heeft begaan:
“Ik heb u dan gezegd, dat u in uw zonden zult sterven; want als u niet gelooft dat Ik het ben, zult u in uw zonden sterven” (Jh 8:24).
Als de zonden van alle mensen verzoend zijn omdat Christus daarvoor het oordeel zou hebben ondergaan, kan geen mens meer in zijn zonden sterven. Als je dit vers leest zoals het er staat, is het werkelijk onmogelijk hier te spreken over zonden die al verzoend zouden zijn. De zonden liggen als schuld, dus onverzoend, op ieder mens die niet gelooft in Christus als de Zoon van God!
De toorn van God blijft op de zondaar
Een vers dat aantoont dat er van de verzoening van de wereld, in de zin van alle mensen, geen sprake kan zijn, is het volgende:
“Toorn van God wordt van de hemel geopenbaard over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen” (Rm 1:18).
Is er in dit vers iets wat erop wijst dat de wereld al verzoend is? Er is hier geen sprake van verzoening, maar van toorn en dat in het heden, in de tegenwoordige tijd. Daarom staat er ook met betrekking tot de enkeling:
“Wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem” (Jh 3:36).
Hier staat dat de toorn op hem “blijft”! Die toorn was er dus al en wel vanwege de boze werken (Jh 3:19). Dat deze toorn “blijft”, bewijst dat er van een verzoening van onbekeerde mensen geen sprake kan zijn. Deze mensen zijn verloren en gaan verloren en dat voor eeuwig, vanwege hun onverzoende, boze werken, als ze Christus niet aanvaarden. Alleen mensen die Christus aanvaarden, worden verzoend.
Oppervlakkig zondebesef
Om bevrijd te worden van het rechtvaardig oordeel van God over de zonden is het van groot belang dat zonden worden beleden:
“Als wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid” (1Jh 1:9).
De ‘algemene verzoening’ werkt een zeer oppervlakkig zondebesef in de hand. Christus heeft immers je zonden al gedragen? Je hoeft het alleen maar aan te nemen, je hoeft het alleen maar te geloven. De noodzaak van belijdenis en berouw verdwijnen heel gemakkelijk naar de achtergrond.
Een verzoening voor de hele wereld
Laten we nu eens kijken naar het tweede aspect, de verzoening van de wereld. We beginnen met de vertaling van 1 Johannes 2:2 (1Jh 2:2). Zowel de aanhangers van de ‘algemene verzoening’ als die van de ‘alverzoening’ menen daarin een krachtig argument voor hun dwaling resp. dwaalleer te hebben. Ook in het stuk dat je stuurde, is het een pijler van formaat waarop de ‘algemene verzoening’ steunt. Naar deze tekst wordt regelmatig verwezen. Hij wordt zelfs onder ‘Conclusie’, samen met de tekst uit 1 Timotheüs 2:6 (1Tm 2:6), als de ontegensprekelijke tekst ter verdediging van deze dwaling aangevoerd. Als je deze ‘pijler’ wegneemt, houd je niet veel over, om niet te zeggen niets.
Laten we enkele Nederlandse vertalingen naast elkaar zetten. Het NBG vertaalt:
“En Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele wereld.”
Dit is de tekst die wordt aangehaald in het stuk dat je opstuurde. In de HSV luidt dit vers:
“En Hij is een verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor [de zonden] van de hele wereld.”
Zo vertaalt ook de SV dit vers. Als je de vertaling van het NBG enerzijds en die van de SV en de HSV anderzijds met elkaar vergelijkt, zie je een belangrijk verschil. In de SV en de HSV zie je dat de woorden ‘de zonden’ cursief gedrukt staan. (Door mij worden ze hier tussen vierkante haken [ ] geplaatst, omdat ik de hele tekst cursief weergeef.) Dit cursief plaatsen in de SV en in de HSV wil zeggen dat deze woorden niet in de grondtekst staan. Die woorden zijn een invoeging van de vertalers die zij nodig hebben geacht omdat volgens hen anders de tekst niet goed begrepen zou worden.
‘Algemene verzoening’ opstap naar ‘alverzoening’
Even tussendoor een opmerking over het verband tussen de ‘algemene verzoening’ en de ‘alverzoening’. In zijn uiteindelijke consequentie betekent de stelling dat Christus de zonden van de hele wereld heeft verzoend dat je bij de ‘alverzoening’ uitkomt, met zelfs de redding van de duivel en zijn engelen. Zover gaat de ‘algemene verzoening’ weliswaar niet, maar de ‘algemene verzoening’ zet de deur toch wel wijd open voor de ‘alverzoening’. Het is nog even doorredeneren en je vervalt tot ‘alverzoening’. En als jij dat misschien niet doet, dan bestaat toch de kans dat je iemand die jouw lering over de ‘algemene verzoening’ wel aanspreekt, wel op die weg brengt.
Door omstandigheden heb ik een tijdje geleden eerst een lang telefoongesprek en daarna een uitvoerige correspondentie gevoerd met een aanhanger van de ‘alverzoening’. Nu ik me verdiep in de ´algemene verzoening´, vallen de overeenkomsten me sterk op. Meerdere teksten die door jou worden aangevoerd om de ‘algemene verzoening’ te ‘bewijzen’, worden door de aanhanger van de ‘alverzoening’ gebruikt om de leer van ‘alverzoening’ te ‘bewijzen’. Het gaat dan om die teksten die moeten ‘bewijzen’ dat Christus de zonden van alle mensen heeft gedragen. Dat is zeer verontrustend en maakt mijn zorg om de dwaling van de ´algemene verzoening´ nog groter.
Onze zonden
Nu terug naar 1 Johannes 2:2. De vertaling moet luiden zoals die staat in de TELOS-vertaling:
“En Hij is [het] zoenoffer voor onze zonden; en niet voor onze [zonden] alleen, maar voor de hele wereld” (1Jh 2:2).
Johannes zegt dus beslist niet dat Christus de zonden van de hele wereld heeft verzoend. Daarmee is de enige zogenaamde bewijstekst vervallen die over het verzoenen van de zonden van alle mensen zou gaan. Er staat nergens in de Bijbel dat de Heer Jezus voor de zonden van alle mensen is gestorven. Dat is een belangrijk gegeven om te bedenken en vast te houden.
Wat zegt Johannes dan wel in dit vers? In de eerste plaats dat Hij, Christus, “een verzoening voor onze [zonden]” is. Wie zijn die “onze”? Dat zijn de kinderen van God aan wie hij deze brief schrijft en bij wie hij zichzelf insluit. In bijna alle teksten in het Nieuwe Testament die over verzoening gaan, komt het woord ‘u’ of ‘ons’ of ‘wij’ voor. Dat betekent dat het verband waarin over verzoening wordt gesproken steeds te maken heeft met bekeerde en tot geloof gekomen mensen. Er zijn enkele Schriftplaatsen waar dat niet gebeurt (Rm 11:15; 2Ko 5:19; Ko 1:19; 1Jh 2:2b). Op enkele hiervan kom ik verderop terug.
Aanbod en plaatsvervanging
In het tweede deel van 1 Johannes 2:2 gaat het erover dat Hij het zoenoffer is “voor de hele wereld” (1Jh 2:2). Hier staat dus niet, nog een keer gezegd en lees het nog een keer goed, voor de zonden van de hele wereld. In dit deel van het vers komt, wat ik aan het begin noemde, het belangrijke verschil tussen aanbod en plaatsvervanging aan de orde. Dit verschil komt in de Schrift duidelijk naar voren als je kijkt naar het andere punt dat ik noemde: de betekenis van het woord ‘voor’. Twee teksten bewijzen dat. Ik onderstreep weer de uitdrukkingen die van belang zijn:
“Zoals de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn leven te geven tot een losprijs voor velen” (Mt 20:28).
“Christus Jezus, Die Zichzelf gegeven heeft tot een losprijs voor allen” (1Tm 2:6).
Ook zonder dat ik het onderstreept zou hebben, zou het de oplettende lezer opgevallen zijn dat er in Mattheüs 20 sprake is van “voor velen” en in 1 Timotheüs 2 van “voor allen”. Dat moet al te denken geven. In het stuk dat je hebt gestuurd, wordt over dit verschil wel een beetje nonchalant gedaan en gemakkelijk mee afgerekend. Er wordt nauwelijks op ingegaan. Toch staat het zo in Schrift. Er worden niet voor niets twee verschillende woorden gebruikt. Je moet in dergelijke gevallen uitgaan van twee verschillende of in elk geval onderscheiden betekenissen. Als in een bepaald geval “velen” en “allen” hetzelfde betekenen, zal dat uit het verband moeten worden aangetoond. Nader onderzoek van de geciteerde teksten toont duidelijk aan dat in die teksten “velen” en “allen” bepaald niet hetzelfde betekenen.
De kracht van het verschil tussen het “voor velen” en “voor allen” zit hem in het woord “voor”. Je kunt dat in het Nederlands niet zien, maar in de grondtekst, dat is in het Grieks, worden twee verschillende woorden gebruikt. Ik ken geen Grieks, maar ik heb het nagekeken in een Grieks-Engelse vertaling. In Mattheüs 20:28 staat in het Grieks het woord anti, dat betekent ‘in de plaats van’. In 1 Timotheüs 2:6 staat in het Grieks het woord huper, dat betekent ‘zich uitstrekkend tot’. De voetnoot in de Telosvertaling bij het woord “voor” in Mattheüs 20:28 geeft dit helder aan. Daar staat het volgende:
D.i. ‘in de plaats van’; het door ‘voor’ vertaalde Gr. Woord in bijv. 1 Timotheüs 2:6 betekent: ‘zich uitstrekkend tot’, in de zin van een aanbod. [Einde citaat]
Voor de zekerheid heb ik Dr. Gerard Kramer er nog eens naar gevraagd. Hij heeft meegewerkt aan de Telosvertaling. Hij antwoordde:
… ‘huper’ in 1Tm2:6 [kan] naast de in de noot gegeven betekenissen ‘zich uitstrekkend tot’, in de zin van een aanbod, hier zeker de betekenis hebben van ‘ten behoeve van’. Maar dat gaat veel minder ver dan ‘in plaats van’. Natuurlijk was de reikwijdte van het offer van de Heer groot genoeg dat Hij in principe alle zonden van iedereen (‘allen’) had kunnen verzoenen, als allen hun zonden ook beleden hadden. Maar het plaatsvervangend lijden heeft slechts daadwerkelijk plaatsgevonden voor - in de zin van in plaats van - de mensen die hun zonden beleden hebben. En dat zijn helaas niet allen, maar velen. Deze velen zullen daarom, zoals je terecht zegt, gelukkig niet in hun zonden sterven. [Einde citaat]
In het stuk dat je stuurde, wordt dit onderscheid genegeerd. Ik citeer even een zin, waaruit dat blijkt:
Het evangelie wordt aan iedereen aangeboden. Dat aanbod zou niet eerlijk zijn als er niet voor alle mensen was betaald. (Einde citaat; curs. van mij, GdK)
De eerste zin is juist. De tweede zin is een dwaling als gevolg van menselijk redeneren. Kijk nog eens naar de beide citaten uit het Woord van God (Mt 20:28 en 1Tm 2:4). Die citaten maken voor iedere lezer duidelijk dat er verschil is tussen plaatsvervanging en aanbod en dat zij dus niet hetzelfde zijn. Dit heeft niet te maken met een bepaalde denkrichting of traditie maar met eenvoudig lezen wat er staat. Ik verwijs nog een keer naar wat ik eerder heb geschreven: óf de Heer Jezus heeft betaald voor elke zonde van ieder die gelooft, óf de ongelovige moet voor elk van zijn eigen zonden betalen en boeten. Dat is in overeenstemming met Gods rechtvaardig handelen en met de Schrift.
Verzoening van de wereld
Een andere belangrijke tekst in verbinding met het aanbod van de verzoening staat in 2 Korinthiërs 5 (2Ko 5:19). Deze tekst wordt ook in het stuk genoemd. In samenhang daarmee ga ik ook nog in op enkele andere teksten die in het stuk worden genoemd. De bijbeltekst wordt goed weergegeven, maar in de verklaring direct eronder blijkt dat de tekst verkeerd wordt uitgelegd. In het vers ervoor staat dat “God ons met Zichzelf heeft verzoend door Christus” (2Ko 5:18). Het woord “ons” dat hier staat, betreft echt alleen de gelovigen, zij die in Christus een nieuwe schepping zijn, zoals in het vers ervoor staat. Daarop volgt “dat God in Christus de wereld met zichzelf verzoenend was” (2Ko 5:19). In het stuk volgt dan de uitleg:
Hier staat dat God in Christus de wereld met zichzelf heeft verzoend. [Einde citaat]
Je hoeft niet veel verstand van de Nederlandse taal te hebben om te zien dat, als je de bijbeltekst met de uitleg (kun je dit wel uitleg noemen?) vergelijkt, er toch verschil is. De betekenis van de tekst is namelijk als volgt.
Toen Christus in de wereld was, was dat het bewijs dat God de wereld met Zichzelf wilde verzoenen. Door Zijn Zoon te zenden verklaarde God Zijn wens tot verzoening van de wereld met Zichzelf. De verzoening zelf zou alleen kunnen plaatsvinden door het werk van de Heer Jezus op het kruis. Hij kwam ter verzoening en niet om de mensen hun overtredingen toe te rekenen en met de wereld af te rekenen. De Heer Jezus zei het immers:
“God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden opdat Hij de wereld zou oordelen, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden” (Jh 3:17).
Maar wat is er gebeurd. De wereld heeft Hem niet gekend en Hem verworpen. Daarom is de verzoening van de wereld nog toekomstig.
Wat voor de verzoening van de wereld nodig is, heeft de Heer Jezus als het Lam van God al volbracht in Zijn werk op het kruis van Golgotha (Jh 1:29). Als daar staat: “Zie het Lam van God Dat de zonde van de wereld wegneemt” wil dat zeggen: ´Zie het Lam van God Dat het zal doen.´ Waarom is het nodig dat de zonde van de wereld wordt weggenomen? Omdat “de hele wereld in het boze ligt” (1Jh 5:19), ze is erin ondergedompeld. Dat is vanwege de zonde die er ingang heeft gevonden. De zonde heeft de hele schepping aangetast en in al haar aspecten bedorven.
Door de aanwezigheid van de zonde, waarvan het duidelijkste en grootste bewijs de verwerping van en de moord op de Zoon van God is, is de wereld een gebied geworden dat moet worden gereinigd en verzoend. De wereld is sinds de zondeval het instrument in de handen van de satan waarmee hij God op talloze manieren oneer aandoet. Zoals gezegd, is het duidelijkste en grootste bewijs daarvan geleverd toen de wereld de Zoon van God verwierp en vermoordde. Tegelijk heeft God die grootste van alle misdaden gebruikt om de basis te leggen voor de uitvoering van Zijn plan. Op grond van het werk van de Heer Jezus zal het heelal gezuiverd worden van alles wat aan de zonde herinnert.
Een voorbeeld dat iemand eens gebruikte op een conferentie waar ik was, kan dat illustreren. We waren in een kerk met zo’n driehonderd personen bijeen. Stel je voor, zei de spreker, dat iemand de kerk zou binnenkomen en met een machinegeweer een bloedbad zou aanrichten. Denkt u dat als enkele overlevenden morgen hier zouden komen, zij deze kerk niet met heel andere ogen zouden bezien? Zou er geen huiver zijn? Zelfs al zouden alle lichamen weggedragen zijn en alle bloedsporen uitgewist zijn, dan nog is het voor hen een terrein geworden dat je alleen met huiver kunt betreden.
Zo is het nu nog met de wereld en de schepping. De vloek ligt er nog over. Maar het werk dat nodig is om de vloek en ook de huiver over wat er is gebeurd en nog dagelijks gebeurt weg te nemen, is volbracht. Alle dingen worden verzoend met God, dat wil zeggen volledig met Hem in overeenstemming gebracht. Alles zal gezuiverd worden van de zonde en de aantasting door de zonde. Alles wat met de zonde te maken heeft, zal dan in de hel zijn. Er is zelfs geen gedachtenis meer aan wat vroeger is gebeurd (vgl. Js 65:17). Dan zal alles zijn zoals God het heeft gewenst en in Zijn raad heeft vastgelegd. In alles zal Hij gezien en verheerlijkt worden. Dit is de situatie waarvan geschreven staat dat God “alles in allen zal zijn” (1Ko 15:28). In dit geweldige resultaat zie je de kracht van de verzoening, straks voor de schepping. En die kracht is nu voor de gelovige een feit, vanwege de verzoening die al zijn deel is.
Zonde en zonden
Het is bij Johannes 1:29 net als in 1 Johannes 2:2 belangrijk om goed te lezen wat er staat (Jh 1:29; 1Jh 2:2). Er staat: de zonde en niet: de zonden. Het verschil betreft hier niet het verschil tussen enkelvoud en meervoud, maar tussen de zonde als boze macht die in de wereld is gekomen, en de zonden als daden die uit die boze macht, dat is de boze natuur in ons, voortkomen. Dit belangrijke onderscheid tussen zonde en zonden vind je in de brief aan de Romeinen. Het voert te ver om daar uitvoerig op in te gaan. Ik raad je aan die brief eens aandachtig en biddend te lezen en te bestuderen.
Twee aspecten van verzoening
In elk geval zijn met dit verschil tussen zonde en zonden ook de twee aspecten van de verzoening verbonden: de verzoening van de wereld (die verzoening is nog toekomstig) en de verzoening van de gelovigen (en die is nu al een feit). Dit vind je in het eerste hoofdstuk van de brief aan de Kolossenzen. Kolossenzen 1:20 spreekt, net als Johannes 1:29, over de toekomstige verzoening van de wereld (Ko 1:20; Jh 1:29) . Maar de volgende verzen in Kolossenzen 1 laten zien dat de verzoening nu al geldt voor allen die de Heer Jezus hebben aangenomen. Vanwege het belang van het onderwerp wil ik ook dit gedeelte met je doornemen.
Eerst het citaat:
“Want het behaagde de hele Volheid in Hem te wonen en door Hem alle dingen tot Zichzelf te verzoenen, na vrede gemaakt te hebben door het bloed van Zijn kruis, <door Hem,> hetzij de dingen op de aarde, hetzij de dingen in de hemelen. En u, die er vroeger vreemd aan was en vijandig gezind was door uw boze werken, heeft Hij echter nu verzoend in het lichaam van Zijn vlees door de dood, om u heilig, onberispelijk en onstraffelijk voor Zich te stellen” (Ko 1:19-22).
Verzoening van alle dingen
We lezen in deze verzen eerst over de verzoening van “alle dingen” (niet: alle mensen!), dus van de schepping, dat is het geschapene. Belangwekkend hierbij is, dat het woord ‘alle’ in ‘alle dingen’ in het Grieks een onzijdige vorm heeft en dus niet mannelijk of vrouwelijk is en dus niet op personen betrekking kan hebben.
Verzoening is het tot stand brengen van een verhouding van vrede waar eerst vijandschap was (Rm 5:10). Door de zonde is er vijandschap ontstaan tussen de mens en God. In zijn zonde heeft de mens de schepping met zich meegesleept. De schepping staat nu nog onder de heerschappij van de satan, die “de overste van deze wereld” wordt genoemd (Jh 12:31). De Heer Jezus heeft door Zijn werk op het kruis satans macht verbroken. De zonde zal van de wereld worden weggenomen op grond van dat eens voor altijd volbrachte werk (Jh 1:29).
De gevolgen van Zijn werk voor de schepping zullen we zien als de Heer Jezus Zijn heerschappij openlijk zal uitoefenen in het vrederijk. Het volle resultaat zullen we zien als alle dingen nieuw zijn met “nieuwe hemelen en een nieuwe aarde waar gerechtigheid woont” (2Pt 3:13). Voor God en voor het geloof heeft Hij die heerschappij nu al (Mt 28:18; Hb 2:8-9). God heeft Hem verheerlijkt aan Zijn rechterhand, omdat Hij God heeft verheerlijkt (Jh 13:31-32).
Het aspect van de verzoening van de wereld heeft vooral met de verheerlijking van God te maken. God is door de aanwezigheid van de zonde als macht, die door de mens in de wereld is gekomen, vreselijk onteerd. Maar nu is er een Mens geweest op aarde Die volkomen aan Gods wil heeft beantwoord en door Zijn dood God de eer heeft teruggegeven. Hij heeft God door Zijn bloed de rechtvaardige grondslag gegeven om al Zijn plannen met de schepping te vervullen. Door het werk op het kruis heeft de Heer Jezus de basis gelegd om de zonde af te schaffen en uit de schepping weg te doen (Hb 9:26).
Omdat alles is weggenomen wat storing veroorzaakte, kan er vrede komen. Die vrede is gemaakt op het kruis en zal in het vrederijk en in de eeuwigheid genoten worden. Het wordt de verademing van alles wat nu zucht (Rm 8:22) onder de boze, verderfbewerkende macht van de zonde onder de regie van de satan. De vrede is gebaseerd op “het bloed van Zijn kruis”, dat is het kruis van Christus. Op het kruis stortte de Heer Jezus Zijn bloed. Omdat dit het bloed van het vlekkeloos en onbesmet Lam is, door Petrus “kostbaar bloed” genoemd (1Pt 1:19), is deze basis onaantastbaar en behoudt eeuwig zijn waarde.
Je kunt het zo zeggen, dat de basis van de verzoening gelegd is door het bloed van de Heer Jezus. Het resultaat van de verzoening met God van de dingen op aarde en in de hemel is nog toekomstig. Met de verzoening van alle dingen wordt heel duidelijk niet de verzoening van onbekeerde mensen bedoeld, ook niet van de satan en zijn demonen. Zij worden niet verzoend, maar onderworpen aan Christus (Fp 2:10). Het gaat om de “dingen” op de aarde en in de hemelen, dat wil zeggen de stoffelijke wereld.
Verzoening van de gelovige
De verzoening van alle dingen laat nog even op zich wachten. Wel zijn er mensen die al verzoend zijn. Dat zijn allen die in het geloof hun hand hebben gelegd op het offer van Christus waarbij Hij Zijn bloed heeft gestort, waardoor hun zonden zijn verzoend. Voordat iemand gelooft, staat hij buiten de verzoening, hij is er vreemd aan, hij is de verzoening zelfs vijandig gezind. Dat komt tot uitdrukking in de boze werken die hij doet.
Om iemand te kunnen verzoenen moest de Heer Jezus Mens worden. Hij heeft “in het lichaam van Zijn vlees” de zonden gedragen van ieder die gelooft (1Pt 2:24). Ook daar is sprake van “onze” zonden, dat zijn de zonden van de gelovigen. Het gaat daar niet over de zonden van alle mensen. De tekst biedt geen enkele ruimte om erin te lezen dat het over de zonden van alle mensen zou gaan. De dood van Christus is het zekere bewijs dat Hij Gods oordeel over de zonden van de gelovige kreeg. De dood is namelijk “het loon van de zonde” (Rm 6:23). Tegelijk vond echter verzoening plaats door de dood van Christus. Wij zijn “met God verzoend door de dood van Zijn Zoon” (Rm 5:10). Hier weer dat “wij”, dat zijn de gelovigen.
De dood van de Zoon van God is de zekere grondslag waarop de verzoening rust. Het gevolg is dat de gelovige in de gunst van God staat. God ziet hem als heilig, dat wil zeggen: volmaakt in Zijn oog. Er kan niets meer op hem worden aangemerkt. Er kan geen enkele aanklacht tegen hem worden ingebracht die enige kans van slagen heeft. God, mensen en de satan kunnen niets vinden waarop een vinger gelegd kan worden. De dood van Christus heeft in alles voorzien. Christus plaatst de gelovige, als het volmaakte resultaat van Zijn volmaakte werk, in het volmaakte licht van God op een wijze waarop geen enkele smet geworpen kan worden. Aan de rechtvaardige eisen van God is door het verzoeningswerk van Christus volkomen voldaan, zodat er geen enkele vraag naar de rechtmatigheid ervan kan worden opgeworpen.
Zie je hoever je afdwaalt als je de verzoening van toepassing laat zijn op alle mensen? Wie dat doet, doet de waarheid van de verzoening en het resultaat daarvan voor God enorm geweld aan. Het is tot oneer van God de waarheid van de verzoening op ongelovigen toe te passen.
Gekocht
Tot slot nog over wat je in je begeleidende mail zegt (of met instemming uit het stuk citeert) over de valse leraren die in 2 Petrus 2 worden genoemd (2Pt 2:1). Ik citeer:
Het feit dat zelfs van valse leraren wordt gezegd dat de Heer hen gekocht heeft bevestigt dat Jezus inderdaad voor alle mensen is gestorven. [Einde citaat]
Omdat ik inmiddels begrijp wat je ermee bedoelt, moet ik zeggen dat een dergelijke verklaring helaas weer bewijst dat er niet goed wordt gelezen wat er staat en dat ook niet Schrift met Schrift vergeleken wordt.
Wat de tekst zegt, is dat de Heer Jezus door Zijn werk op het kruis Eigenaar is geworden van alle dingen en alle mensen. Hij heeft, wat de satan door het misleiden van de mens in bezit had gekregen, teruggekocht voor God. Wat de Heer Jezus in de gelijkenissen in Mattheüs 13 zegt, helpt om te begrijpen wat met ‘kopen’ wordt bedoeld. In een van de gelijkenissen vergelijkt Hij Zich met een mens die alles verkoopt wat hij heeft, om een schat, die in een akker verborgen is, te bezitten. Hij “koopt die akker” (Mt 13:44). Nu staat er enkele verzen eerder, in de verklaring van de gelijkenis van de dolik (dat is een soort onkruid), die ook over een akker gaat: “De akker is de wereld” (Mt 13:38). Het lijkt me niet te ver gezocht dat je uit deze gelijkenissen kunt leren dat de Heer Jezus de wereld heeft gekocht en daarvoor alles heeft prijsgegeven wat Hij bezat, inclusief Zijn leven.
Als Hij de wereld heeft gekocht, en dat heeft Hij, dan zijn ook de valse leraren over wie Petrus spreekt Zijn eigendom. Dit eigendomsrecht zal Hij laten gelden door deze valse leraren voor de grote, witte troon ter verantwoording te roepen. Hij zal ze oordelen om wat ze hebben gedaan (zie het eerder aangehaalde Op 20:12-13). God “heeft Hem macht gegeven oordeel uit te oefenen, omdat Hij [de] Mensenzoon is” (Jh 5:27). Het is een grote oneer voor de Heer Jezus en God als je beweert dat de Heer Jezus ook voor de zonden van deze valse leraren zou hebben betaald.
Ik denk dat na bovenstaande duidelijk is, wat Gods Woord in grote lijnen over de verzoening leert. Er is nog wel meer over te zeggen, maar dit lijkt me voldoende voor je om (opnieuw) te overdenken wat de Schrift over de verzoening zegt en je denken daaraan aan te passen. Dat hoop ik van harte. Het is mijn verlangen je te helpen te groeien in je geloof. Dat is het uitgangspunt van dit schrijven. Het zal tot eer van de Heer zijn als je je wilt laten corrigeren. Ik bid ervoor dat de Heer je dat geeft.
Als iets niet duidelijk is, ben ik graag bereid dat nader toe te lichten.