1 Een Heerser van eeuwige oorsprong
1 En u, Bethlehem-Efratha,
[al] bent u klein om te zijn onder de duizenden van Juda,
uit u zal Mij voortkomen
Die een Heerser zal zijn in Israël.
Zijn oorsprongen zijn van oudsher,
van eeuwige dagen af.
Na de diepe vernedering van Sion en alle nood die het volk in de toekomst zal overkomen als gevolg van het “op de kaak slaan” van “de Rechter van Israël” (Mi 4:14), spreekt Micha hier nader over deze Rechter. Deze mishandelde en verworpen Rechter zal uit Bethlehem als een Heerser voortkomen. Hij zal niet alleen Zijn volk redding uit de macht van de vijand geven, maar door Hem zal er zegen zijn voor de hele wereld. De grootheid van de toekomstige Heerser over Israël, de Heer Jezus, staat in schril contrast met de eerdere vernedering.
De aankondiging van de geboorte volgt op alle beloften van een heerlijke toekomst, want die toekomst ligt in Hem omdat Hij die toekomst uitmaakt. Micha noemt eerst de geboorteplaats van de Messias. Dat is zeven eeuwen vóór Zijn geboorte. Zoals Micha de geboorteplaats meedeelt, zo heeft zijn tijdgenoot Jesaja geprofeteerd dat de Messias uit een maagd geboren wordt. Het bijzondere daarbij is, dat deze maagd zonder tussenkomst van een man zwanger wordt (Js 7:14; Lk 1:35).
Bethlehem betekent ‘broodhuis’ en Efratha betekent ‘vruchtbaar’. De Messias zal het ware voedsel voor Zijn volk zijn (Jh 6:51) en ieder die met Hem verbonden is, zal vrucht dragen voor God (Jh 15:5). Dit is voor de mensen in de wereld niet iets waarvoor ze warmlopen. Zo is ook de geboorteplaats geen aantrekkelijke plaats. Er valt weinig te beleven. Maar Hij Die daar geboren wordt, is een Heerser Die het voornemen van God zal uitvoeren (2Sm 23:3; Jr 30:21).
Dat Hij niet in Jeruzalem wordt geboren, maar in het onbeduidende Bethlehem, laat het verval van het koningshuis van David zien. Bethlehem mag dan voor mensen een onbetekenend plaatsje zijn, voor God heeft deze plaats de grootste betekenis. Het is de plaats van de geboorte van Zijn Zoon. De Messias zal dááruit voortkomen, in overeenstemming met de aankondiging door de profeet Micha. En Hij zal daar voortkomen voor “Mij”. De HEERE zegt daarmee dat de Messias er voor Hem zal zijn, om de door Hem gedane beloften te vervullen.
De plaats van de geboorte van de Messias is ook voor de geestelijke leiders van het volk duidelijk als de Messias daadwerkelijk geboren is. Als Herodes van Zijn geboorte hoort, informeert hij bij de overpriesters en schriftgeleerden naar de geboorteplaats van Christus. Zij halen dan dit vers uit Micha aan (Mt 2:3-6).
Het is wel opmerkelijk dat Mattheüs in zijn aanhaling ‘Heerser’ vervangt door ‘Leidsman’. Dit is natuurlijk geen vergissing. Mattheüs wordt daarin, zoals alle andere bijbelschrijvers, geleid door de Heilige Geest (2Pt 1:21). Gods Geest heeft hem ingegeven (2Tm 3:16) de vertaling van de Hebreeuwse tekst uit de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament, te citeren waarin het woord voor ‘Heerser’ door ‘Leidsman’ is vertaald. Dat past precies bij de wijze waarop Hij geboren is. Hij is zeker de geboren Koning en het is zeker dat Hij zal heersen. Maar wanneer Hij als Heerser was verschenen, was het volk verloren geweest. Nu komt Hij eerst om hun Leidsman te zijn en hen als Zijn volk te weiden (vgl. 1Kr 11:2).
Er is nog een verschil. Hier staat “Bethlehem-Efratha”, terwijl Mattheüs schrijft over ‘Bethlehem in Judéa’. Efratha doet denken aan de geboorte van Benjamin, ‘de zoon van de rechterhand’, en aan de dood van Rachel (Gn 35:16-19). In Micha lijkt de gedachte te zijn dat, terwijl het erop lijkt dat alle hoop op leven voor Israël – in het beeld van Rachel – weg is, de Christus – in het beeld van Benjamin – verschijnt. In Mattheüs, het evangelie dat de Heer Jezus als de Koning voorstelt, gaat het over Judéa (of Juda), de stam waaruit de Koning voortkomt.
De valse leidslieden van het volk ten tijde van de geboorte van de Heer Jezus onderzochten de Schriften en kenden de Schriften, maar ze lieten de Schriften niet toe hen te onderzoeken en te leiden. Als onze bekendheid met het Woord van God alleen verstandelijk, intellectueel, is, zal dat onze schuld groter maken omdat het geen uitwerking heeft in ons leven.
Het is bijvoorbeeld een kleinigheid je initialen op je Bijbel te (laten) drukken, zodat iedereen weet dat die Bijbel van jou is. Het is iets heel anders om de Bijbel zijn kenmerk op jou te laten drukken, en dat is geen kleinigheid. Dan heb je niet een mond vol bijbelteksten, maar je leven laat de inhoud van de Bijbel zien. Je moet wel kennis hebben van de Bijbel, want anders kan er geen leven zijn dat in overeenstemming met de Bijbel is.
In dit vers stelt Micha de Heer Jezus voor als in Bethlehem geboren en tegelijk als de Eeuwige. Zijn oorsprong is tweeërlei: uit Bethlehem en uit de dagen van de eeuwigheid. Dat wijst erop dat Hij Mens en God is. Mens is Hij geworden, God is Hij eeuwig. Hoewel Hij op een zeker tijdstip is geboren, is Hij niet aan tijd onderworpen (Ps 90:2; Sp 8:22-23). Hier wordt het voorbestaan van de Messias geleerd, dat wil zeggen dat de op aarde geboren Heerser, Dezelfde is als de eeuwige God. Ook Jesaja heeft Zijn Godheid aangegeven (Js 9:5-6).
2 De rest van Zijn broeders
2 Daarom zal Hij hen overgeven
tot de tijd dat zij die baren zal, gebaard heeft.
Dan zal de rest van Zijn broeders zich bekeren,
met de Israëlieten.
Vers 1 kan worden gezien als tussenzin. Vers 2 sluit dan aan op het laatste vers van het vorige hoofdstuk (Mi 4:14) en geeft het resultaat van het op de kaak slaan van de Rechter van Israël. Het begin van het vers, “daarom”, verwijst naar de reden van het “overgeven”. Israël wordt prijsgegeven aan zijn vijanden vanwege hun verwerping van de Messias.
Israël, en meer speciaal Juda, wordt overgegeven, maar het is slechts voor een bepaalde tijd. Die periode wordt vergeleken met het baren van een kind. Dat ziet op de grote verdrukking, de tijd van de vele zielsoefeningen, de angsten en moeiten die Israël dan doormaakt. Israël moet al die diepe wegen, de angst, de oordelen en de kastijdingen van God doormaken, om hen te brengen tot het aanvaarden en erkennen dat het door zijn ongerechtigheid die straffen heeft verdiend. Het volk zal zijn als Naomi, die door genade wordt teruggebracht naar het land en aan wie toegerekend wordt dat de Koning uit haar geboren zal worden (Ru 1:6; 4:17).
Als we bij dit vers Openbaring 12 opslaan, zien we dat Micha het over de eindtijd heeft. Uit de beschrijving die Johannes geeft, wordt duidelijk dat de vrouw die baart, het volk Israël is (Op 12:1-2). De barensweeën waarover Micha spreekt, zijn nog toekomstig en zien op de grote verdrukking.
In de eerste verzen van Openbaring 12 beschrijft Johannes dat de Heer Jezus uit Israël is geboren. Als Hij geboren is, staat de vuurrode draak in de persoon van Herodes klaar om Hem te verslinden (Op 12:4; Mt 2:16). Dat mislukt, want God neemt Hem op in de hemel (Op 12:5). Dit ziet op de hemelvaart van de Heer Jezus. En dan verplaatst Johannes ons ineens in de tijd van de grote verdrukking (Op 12:6). Barensweeën overvallen het volk. Die tijd wordt beschreven in de rest van Openbaring 12. Het is tegelijk de aankondiging van de (tweede) komst van de Heer Jezus.
Wanneer de Heer Jezus terugkomt, zullen Zijn broeders (vgl. Mt 25:40), de Judeeërs, Zijn ‘stamgenoten’, ‘Zijn eigen vlees en bloed’ (vgl. 2Sm 19:13), in het land terugkeren. Zij zullen zich bekeren tot de HEERE, samen met de overige stammen van het land, die nu nog wereldwijd in de verstrooiing zijn.
3 Hij zal hen weiden en groot zijn
3 Hij zal staan en [hen] weiden in de kracht van de HEERE,
in de majesteit van de Naam van de HEERE, Zijn God.
Zij zullen [veilig] wonen, want nu zal Hij groot zijn
tot aan de einden van de aarde.
Micha gaat door met te spreken over de Heerser Die geboren zal worden. Hier zien we Hem, de Messias, nadat Hij voor de tweede keer op aarde is gekomen. Hij staat in volle kracht klaar om te dienen. Hij heeft het voor Zijn volk opgenomen en heeft hun vijanden verslagen. Hij zal Zijn volk weiden en voorzien in de behoeften van de kudde van Israël. Hij heerst over Zijn volk, maar Hij doet dat als Herder. Dit is Gods ideale Koning en de grootste weldaad voor Zijn onderdanen.
De eerste heerser in de Bijbel is Nimrod (Gn 10:8). Maar hij is een jager. Een herder zet zich in voor de schapen en geeft leven (Jh 10:10b), een jager neemt leven. De Heer Jezus is de goede Herder. ‘Herder’ is een van Zijn mooiste namen en taken.
Zijn koninklijke zorg en bescherming worden op een prachtige manier tot uitdrukking gebracht in Zijn dienst als Herder (2Sm 5:2; 7:7; Js 40:11). Hij volbrengt Zijn dienst als de afhankelijke Mens. Zijn kracht is die van de HEERE. Dat garandeert absolute veiligheid. Geen vijand zal het wagen de rust van de schapen te verstoren. Hij weidt hen ook ‘in de majesteit van de Naam van de HEERE, Zijn God’. Van Hem straalt de koninklijke heerlijkheid en soevereiniteit van God af. Ook in het vrederijk is Hij zowel de afhankelijke Mens als het beeld van de onzichtbare God (Ko 1:15).
Terwijl Hij staat om te dienen, mogen zij rustig wonen (Lv 26:5-6). Ze zullen nooit meer uit Zijn tegenwoordigheid weg willen gaan. De bescherming, rust en verzorging die Hij biedt, zijn niet door anderen te benaderen. Niemand kan bij Hem in de schaduw staan. Hij is groot over de hele aarde. Alles op aarde staat onder Zijn heerschappij. Tot wie anders zullen ze heen kunnen gaan? Er is niemand anders dan Hij!
4 Hij zal Vrede zijn
4 Hij zal Vrede zijn.
Wanneer Assur in ons land zal komen
en wanneer hij onze paleizen zal betreden,
zullen wij tegen hem zeven herders doen opstaan
en acht vorsten uit de mensen.
“Hij zal Vrede zijn.” “Vrede” is Zijn Naam en geeft in één woord weer wat de komst van de Messias voor de wereld zal betekenen. Hij heeft vrede in Zichzelf en verleent die aan Zijn volk (Ef 2:14; Js 9:5-6; Zc 9:10). Vrede is niet alleen de afwezigheid van oorlog, maar omvat de hele behoudenis en het herstel die God aan Zijn volk zal schenken. Die behoudenis is belichaamd in de Heer Jezus. Hij zal op drievoudige wijze voor Israël vrede zijn:
1. Hij zal hen beschermen tegen hun vijanden, vertegenwoordigd in Assyrië (verzen 4-5).
2. Hij zal hun kracht geven hun vijanden te overwinnen (verzen 6-8).
3. Hij zal alle wapens en afgoderij vernietigen, zodat ze alleen op Hem en niet meer op eigen kracht zullen vertrouwen (verzen 9-14).
Assyrië vertegenwoordigt hier alle vijandige volken. Zij zullen menen dat ze Israël hebben overwonnen als ze door het betreden van hun paleizen het volk van zijn bestuur hebben beroofd. Er is niemand meer, denken zij, die Israël leiding kan geven in het verzet tegen hun opmars.
Dan staan er “zeven herders” en “acht vorsten” op. In hen zien we het overblijfsel dat in volkomen kracht – het getal zeven spreekt van volmaaktheid – en nieuwe energie – het getal acht stelt een nieuw begin voor – de vijand zal verdrijven (vgl. Pr 11:2). De herders en vorsten handelen op gezag en in de kracht van de grote Herder en Vredevorst, de Heer Jezus. Het zijn de verlossers over wie Obadja spreekt (Ob 1:21).
Er staat “zullen wij … doen opstaan”. Dit betekent dat het volk Israël zeven herders zal stellen tegenover de macht van de vijand. Zoals gezegd, spreekt het getal zeven van volmaaktheid. Deze herders vormen onder de Opperherder, dat is de Heer Jezus, een volmaakt functionerend leger om de opkomende vijand terug te dringen. De herders zijn vorsten. Zeven is al voldoende, maar door er een achtste aan toe te voegen, wordt het aantal meer dan voldoende. Dat ze herders worden genoemd, is in aansluiting op vers 3. Dat het vorsten “uit de mensen” zijn, maakt duidelijk dat zij geen herders zijn van vee, maar van mensen.
5 Hij redt van de vijand
5 Zij zullen het land van Assur weiden met het zwaard,
het land van Nimrod met getrokken zwaarden.
Zo zal Hij [ons] redden van Assur,
wanneer die in ons land zal komen
en wanneer die ons gebied zal betreden.
Het door de HEERE gesterkte overblijfsel zal Assur of Assyrië niet slechts uit het land verdrijven, maar hem terugdrijven in zijn eigen land en daar met het zwaard over hem heersen. In “Nimrod” kunnen we Babel en Assyrië verenigd zien. Het begin van het koninkrijk van Nimrod is Babel (Gn 10:10). Daarna heeft hij zijn gebied uitgebreid tot Assyrië (Gn 10:11). Dat het overblijfsel het land van de vijand weidt met het zwaard, wil zeggen dat het gezag over dat land bij het overblijfsel ligt, het volk van de HEERE.
Alle werk van het overblijfsel en de gezegende resultaten daarvan kunnen alleen tot stand komen, omdat de HEERE de kracht geeft om dit werk te volbrengen. Hij heeft beloofd dat Hij Zijn volk zal bevrijden van Assyrië als die het land overweldigt. Micha en met hem het Godvrezende overblijfsel stellen met zekerheid vast dat de HEERE dat zal doen en dat Hij het zal doen op de manier die zojuist is beschreven.
Zo vinden we in de verzen 1-5 de Heer Jezus voorgesteld als Baby, Heerser, de Eeuwige, Herder, Vrede en Bevrijder.
6 Het overblijfsel als dauw en regendruppels
6 Het overblijfsel van Jakob zal zijn
te midden van vele volken
als dauw van de HEERE,
als regendruppels op het gewas,
dat niet uitziet naar iemand
en niet hoopt op mensenkinderen.
Als “het overblijfsel van Jakob” in de kracht van de Herder de vijand heeft verjaagd en over hem heerst, krijgt het zijn oorspronkelijke functie van zegen voor de hele aarde (Gn 12:3; 22:18). De profeet Hosea stelt de HEERE als deze dauw voor de mensen voor (Hs 14:6); hier is het overblijfsel de “dauw” (vgl. Ps 110:3). Israël als dauw wijst op de overvloedige, verkwikkende en bevruchtende dienst die het volk onder de volken zal hebben, waardoor nieuw, krachtig leven wordt verwekt en bevorderd. Dit is het gevolg van het in vrede als broeders samenwonen (Ps 133:3).
Ook de “regendruppels” zijn een zegen van de HEERE (Dt 11:11; Ez 34:26). Zonder regen is het groene kruid geen lang leven beschoren (2Kn 19:26; Js 37:27; vgl. Gn 2:5). De regen garandeert het voortdurend groen blijven van het kruid. De kwaliteit van de samenleving zal worden bewaard en bevorderd door het onderwijs dat het overblijfsel uit het Woord van God zal geven (Dt 32:2). Dit zal pas echt een ‘groene samenleving’ zijn. De bekering van het volk, waarvan het overblijfsel de kern vormt, zal de rijkdom van de volken zijn (Rm 11:12).
Deze zegen komt niet omdat mensen daar om vragen. Ook is geen mens in staat dit te bewerken door eigen inspanning (Mk 4:26-28). Het is een vrucht van de genade. Het volk van de HEERE zal zijn als iets dat van de hemel afkomstig is, als dauw van Hem Die de Vader van de regen is en Die de druppels van de dauw baart (Jb 38:28). Het overblijfsel is van boven geboren, zijn oorsprong is de hemel en niet de aarde. Ze hebben de natuur van God. In stilte zijn ze voortgebracht, zoals de dauw in stilte ontstaat, zonder dat wij weten hoe dat gebeurt. Zo is de weg van de Geest (Ez 37:7; Jh 3:8).
7 Het overblijfsel is als een leeuw
7 Ja, het overblijfsel van Jakob zal onder de heidenvolken zijn,
te midden van veel volken,
als een leeuw onder de dieren van het woud,
als een jonge leeuw onder de schaapskudden,
die, wanneer hij erdoorheen trekt, vertrapt en verscheurt,
en er is niemand die redt.
Na de zegen die het overblijfsel zal zijn, komt hier een tweede kenmerk, ook weer ontleend aan Wie de HEERE is. In het vorige vers wordt het overblijfsel voorgesteld als de dauw, omdat het een kenmerk is dat ook voor de HEERE geldt. Nu wordt het overblijfsel voorgesteld als een leeuw. Daarmee vertoont het een kenmerk dat eveneens van de HEERE geldt, Die ook vergeleken wordt met een leeuw (Gn 49:9; Op 5:5). Voor hen die tegen het gezag van de Messias in opstand komen, is het overblijfsel als een leeuw. Zo is het overblijfsel tot een zegen, dauw, of een oordeel, leeuw, in Gods hand.
8 Verheven boven de tegenstanders
8 Uw hand zal verhoogd zijn boven uw tegenstanders
en al uw vijanden zullen uitgeroeid worden.
Hier richt de profeet zich namens het gelovig overblijfsel tot de HEERE. De reactie op de bijzondere plaats die het overblijfsel van de HEERE krijgt, is de erkenning van Zijn macht. Ze zullen tegen de HEERE zeggen dat Zijn hand verheven is (Js 26:11). Daarmee uiten ze dat ze zich bewust zijn dat alles wat zij kunnen doen aan Hem te danken is. Dit is hun derde kenmerk.
9 - 13 Alles uitgeroeid waar de mens op steunt
9 Op die dag zal het gebeuren, spreekt de HEERE,
dat Ik uw paarden uit uw midden zal uitroeien
en dat Ik uw wagens zal doen vergaan.
10 Ik zal de steden van uw land uitroeien
en Ik zal al uw vestingen afbreken.
11 Ik zal de toverijen uit uw hand uitroeien
en u zult geen wolkenduiders [meer] hebben.
12 Ik zal uw [afgods]beelden en uw gewijde stenen uit uw midden uitroeien,
zodat u zich niet meer zult neerbuigen voor het werk van uw handen.
13 Ik zal uw gewijde palen uit uw midden wegrukken
en uw steden wegvagen.
Het antwoord van de HEERE luidt dat Hij alles zal wegnemen wat in deze verzen wordt genoemd. Het zijn allemaal dingen waarop het hart van Zijn volk vertrouwt in plaats van op Hem. Hij neemt dit valse vertrouwen vooral weg uit hun hart, maar verdelgt tevens de tastbare middelen waarop zij steunen. Zo alleen kan Israël bruikbaar blijven in de hand van de HEERE. Het is een kenmerk van het Messiaanse tijdperk dat alle strijdmiddelen en afgoderij in elke vorm volledig zijn uitgeroeid. Ze zullen er niet meer van willen weten (Hs 14:4).
De eerste vleselijke middelen die worden uitgeroeid, zijn “paarden” en ”wagens” (strijdwagens) waaraan ze hun valse, menselijke sterkte hebben ontleend (vers 9). Zij hebben op paarden en wagens vertrouwd en ze vermenigvuldigd (Ps 20:8). De HEERE zal ze uit hun midden uitroeien, zodat ze niet verzocht kunnen worden er weer op te vertrouwen. Het beeld van strijdpaarden en strijdwagen past niet bij het vrederijk.
Het zal ook niet meer mogelijk zijn om zich te verschansen achter de stadsmuren (vers 10). Ze hebben hun steden als vestigingen gebouwd en dat geeft hun het gevoel van veiligheid. Dat de HEERE hun waarborg voor bescherming en veiligheid is, daaraan denken ze allang niet meer. Die schijnzekerheid zal de HEERE afbreken. Israël zal onbezorgd en dorpsgewijs in vrede in het land kunnen wonen zonder uiterlijke bescherming, maar onder de bescherming van de HEERE (Zc 2:4-5).
In de verzen 11-12 gaat het over de valse godsdienst, de zondige godsverering. Eerst zijn daar de “toverijen” en “wolkenduiders” of waarzeggers (vers 11). De toverijen worden “uit uw hand” uitgeroeid. Dat ziet mogelijk op voorwerpen die in de hand worden gehouden en waaraan magische krachten worden toegekend. De dwaasheid om naar wolkenduiders te gaan om te weten wat de toekomst brengt, zal ook niet meer plaatsvinden. Dat is omdat die lieden zijn uitgeroeid en ook omdat de heerlijke toekomst heden is geworden.
Velen onder hen hebben tegen het werk van hun handen gezegd: ‘Jullie zijn onze goden’ (vers 12). Maar nu zal de afgoderij afgeschaft en verlaten worden. De HEERE zal de gesneden beelden en de opgerichte beelden – dat zijn zowel de verplaatsbare als de vaste – uitroeien. Bij de afgoden hebben ze monumenten, onder andere gewijde palen, opgericht en zijn er steden gewijd aan afgoderij (vers 13). Ook daar zal de HEERE radicaal mee afrekenen.
14 Gods toorn over wie niet wil luisteren
14 Ik zal in toorn en in grimmigheid wraak doen
aan de heidenvolken die niet willen luisteren.
Als de HEERE Zijn land heeft gezuiverd van alles wat in strijd is met Zijn heiligheid, zal Hij de volken bezoeken die geen gehoor hebben gegeven aan de oproep om zich te bekeren. Deze volken vormen een tegenstelling met de volken genoemd in Micha 4 (Mi 4:1). Daarna is het vrederijk definitief gevestigd. Er wordt niets geduld in het Messiaanse vrederijk wat er niet thuishoort, terwijl de HEERE aan heidenvolken die weigeren naar Hem te luisteren, in toorn en in grimmigheid wraak zal doen.