1 Sion wordt verheven
1 Het zal echter in het laatste der dagen geschieden
dat de berg van het huis van de HEERE
vast zal staan als de hoogste van de bergen,
en dat hij verheven zal worden boven de heuvels,
en dat de volken ernaartoe zullen stromen.
Uit de diepste vernedering, weergegeven in het laatste vers van het vorige hoofdstuk (Mi 3:12), zal Sion in de toekomst tot de hoogste heerlijkheid worden verheven. Gods laatste woord is niet het oordeel. Het is zelfs zo, dat de heerlijkheid pas kan komen na het oordeel over de zonde. Dat is het wonder van het kruis. Elke zegen is gegrond op het werk van Christus op het kruis, ook de toekomstige zegen van Israël.
Het valt op dat de drie openingsverzen (verzen 1-3) bijna woordelijk gelijk zijn aan enkele verzen in het begin van Jesaja 2 (Js 2:2-4). Een discussie over wie van de ander heeft overgeschreven, is zinloos. Beiden hebben ze door de Heilige Geest geschreven. En Hij heeft het goed gevonden dat ze beiden in hun profetie hetzelfde tafereel in dezelfde woorden hebben opgenomen.
De uitdrukking “in het laatste der dagen” of “in later tijd” wordt vaker door de profeten gebruikt (Jr 49:39; Dn 2:28; 10:14; Hs 3:5). Daarmee verwijzen ze naar de tijd dat de Messias de regering over (het herstelde) Israël en de wereld op Zich neemt. Dan zal de tijd van zegen voor Israël aanbreken. Ook de volken zullen in de zegen delen door naar het centrum van deze zegen, het huis van de HEERE in Jeruzalem, te komen. In de huidige tijd gaan de boodschappers van de Heer uit naar de volken, maar dan zullen de volken overal vandaan komen naar Sion.
De berg van het huis van de HEERE is de tempelberg, de berg Moria. Als we nu naar die berg kijken, is deze niet letterlijk “de hoogste van de bergen”. In geestelijk opzicht zal die berg in de toekomst de hoogste zijn. Wat de berg tot de hoogste of meest gewaardeerde berg maakt, is de tempel die daar staat. Het is niet uit te sluiten dat in de toekomst de tempelberg ook letterlijk de hoogste berg zal zijn. Dit kan God bewerken. In de tijd van de grote verdrukking zullen er enorme natuurrampen plaatsvinden (Op 16:18). Het is mogelijk dat hierdoor de landschappen grote veranderingen zullen ondergaan en bijvoorbeeld de tempelberg boven de heuvelen verheven zal worden.
Er is ook een geestelijke betekenis voor de gemeente vandaag. De gemeente is nu het huis van God (1Tm 3:15). God heeft de gemeente op aarde gesteld om als pilaar en grondslag van de waarheid de waarheid vast te houden en hoog te houden. Als gelovigen de Heer Jezus trouw dienen in gehoorzaamheid aan Zijn Woord, beantwoorden zij aan Gods doel met de gemeente. Hun leven steekt dan in moreel opzicht ver uit boven de levens van mensen die met God geen rekening houden. Het resultaat kan zijn dat ongelovigen daardoor worden aangetrokken om die God te leren kennen.
2 Uit Sion zal de wet uitgaan
2 Vele heidenvolken zullen op weg gaan
en zeggen: Kom, laten wij opgaan naar de berg van de HEERE,
naar het huis van de God van Jakob;
dan zal Hij ons onderwijzen aangaande Zijn wegen,
en zullen wij Zijn paden bewandelen.
Want uit Sion zal de wet uitgaan
en het woord van de HEERE uit Jeruzalem.
Omdat op die hoogste van de bergen het huis van de God van Jakob staat, zullen de volken erheen gaan. Dan komen ze uit Washington, Brussel en Moskou en alle andere steden waar nu het beleid van de wereld wordt gemaakt, om van “de God van Jakob” te leren. In plaats van op te trekken om tegen Jeruzalem te strijden vers 11) komen ze omdat ze van God willen leren hoe Hij wil dat ze wandelen (vgl. Zc 8:20-23).
De leerstof zit in “Zijn wegen”, de wegen van de HEERE, hoe Hij de dingen doet. Het bestuderen daarvan zal hun leren hoe ze zelf moeten wandelen. Deze wegen zijn wegen die God in Zijn verhouding tot de mensen is gegaan en gaat en waarop Hij hen leidt. Met de aansporing “kom” zullen ze elkaar aanmoedigen dit onderwijs te volgen.
De woorden “want uit Sion” enzovoort zijn weer woorden van de profeet en niet van de volken. Ze geven de reden aan waarom de volken zo ijverig naar de berg van de HEERE toe willen. Sion is de bron van de wet, de grondwet van het koninkrijk. Daaruit putten de volken onderwijs voor een wandel in de wegen van God. Met de kennis van de wet die ze daar hebben opgedaan en aanvaard, gaan ze terug naar hun vaderland. Daar geven ze het ontvangen wetsonderricht door, opdat hun volk in overeenstemming daarmee zal wandelen.
De volgorde is belangrijk: eerst onderwijs, dan de praktijk. Alleen als we van de Heer hebben geleerd, kunnen we in Zijn weg wandelen. De christen die in vrede met God leeft, zal hetzelfde verlangen in zijn hart hebben als de volken straks. Bij hem is er geen tegenstelling tussen de praktijk en de leer van de Schrift. Er zal geen minachting zijn voor het bestuderen van de Schrift, alsof het alleen neerkomt op praktisch christendom. Hoe kan er praktijk zijn, als we niet hebben geleerd wat we in praktijk moeten brengen?
3 Geen oorlog meer
3 Hij zal oordelen tussen vele volken
en machtige heidenvolken vonnissen, tot ver weg.
Zij zullen hun zwaarden omsmeden tot ploegscharen
en hun speren tot snoeimessen.
Geen volk zal tegen een [ander] volk het zwaard opheffen.
Oorlog [voeren] zullen zij niet meer leren.
Komen bij de Heer Jezus, de Messias, om van Hem onderwijs te krijgen, blijft niet zonder resultaat. Als onderlinge geschillen worden opgelost, is dat de vrucht van een luisteren naar de wet en de woorden van de HEERE.
Nu trekken de naties nog op tegen Israël, maar dan zal de Messias, de Heer Jezus, Zelf regeren. Hij zal Koning en Leraar (Jl 2:23) zijn, maar ook Rechter in alle geschillen tussen naties tot aan de uithoeken van de aarde. In die tijd zal het niet nodig zijn naar de wapens te grijpen, want de HEERE zal in vrede regeren. Alle wapentuig dat is gemaakt om te verwoesten, wordt omgesmeed tot werktuigen die het algemene welzijn bevorderen. Dit is het omgekeerde van de situatie dat de volken zich tegen Israël verzamelen voor de laatste grote strijd (Jl 3:9-10a), om door Christus verslagen te worden.
Militaire academies worden gesloten, ze hebben hun tijd gehad. Deze tijd van vrede is niet het gevolg van de inspanningen van menselijke organisaties als de Verenigde Naties of bondgenootschappen. Die zijn het nagenoeg nooit eens onder elkaar omdat ze altijd eigen belangen nastreven. Hoe zouden ze dan een situatie van algemene vrede kunnen scheppen? Nooit zal een mens of een bondgenootschap, hoe goedwillend ook, dit resultaat bereiken. Het dwaze streven naar een wereld zonder oorlog is hetzelfde als het streven om in een vergiet water te verzamelen. Alleen door de Heer Jezus zal de oorlog worden afgeschaft en zal er duurzame vrede komen.
Waar de vrede nog niet op aarde als geheel aanwezig is, wordt ze wel gevonden in de harten en levens van gelovigen (Rm 14:17). Mensen die eerst elkaar hebben gehaat, worden door bekering tot God en geloof in de Heer Jezus mensen die elkaar liefhebben (Tt 3:2-3). Driftige, opvliegende mensen, die in hun zondige natuur woest en ruw zijn, worden zachtmoedig en nederig. Zij, die voor hun bekering iedereen beledigden en niemand konden verdragen, kunnen na hun bekering iedere belediging verdragen en doen niemand kwaad.
4 Het vrederijk is aangebroken
4 Maar zij zullen zitten,
ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom,
niemand zal [ze] schrik aanjagen,
want de mond van de HEERE van de legermachten heeft [het] gesproken.
Dit vers, dat niet in Jesaja 2 staat, is een voortzetting van de beschrijving van het vrederijk. Na het aanbrengen van de vrede zien we hier het genot van de vrede. “Zitten” geeft een houding van rust aan. Uit dit tafereel straalt de zekerheid van volkomen veiligheid, ongestoorde vrede en voortdurende vreugde.
We kennen dit tafereel uit de regering van Salomo (1Kn 4:25). Salomo is een prachtig voorbeeld van de Heer Jezus als de Vredevorst. De naam Salomo betekent ‘vrede’. De HEERE zegt van hem tegen David: “Die zal een man van rust zijn, want Ik zal hem rust geven van al zijn vijanden van rondom. Ja, Salomo zal zijn naam zijn, want Ik zal in zijn dagen vrede en stilte over Israël geven” (1Kr 22:9).
De wijnstok is het symbool van vreugde en de vijgenboom van gerechtigheid. Er is vreugde en wel op een manier die aan Gods gerechtigheid beantwoordt. De blijdschap volgt op het uitoefenen van Gods rechtvaardige oordelen. Als resultaat genieten de Israëlieten al deze zegeningen, die ze ook met elkaar zullen delen, waardoor de vreugde alleen maar groter wordt (Zc 3:10).
Wat we hier zien, is een beeld van vrede buiten de gebruikelijke woonplaatsen. Ook in het open veld is er veiligheid en genot. Er is geen armoede, niemand zal zijn hand uitstrekken naar het bezit van een ander, er is geen angst voor oorlog en verlies van bezit, geen vrees voor verstoring van het harmonieuze leven (Lv 26:6). Dit is geen utopie, maar zal werkelijkheid worden. God heeft het gezegd en daarom gebeurt het ook.
5 Wandelen in de Naam van de HEERE
5 Want alle volken gaan [op weg],
elk in de naam van zijn god,
maar wij zullen [op weg] gaan
in de Naam van de HEERE, onze God,
voor eeuwig en altijd.
Het eerste deel van het vers slaat niet op de toekomst, maar op de situatie nu. In het vrederijk wandelt immers niemand in de naam van een eigen god. Micha verklaart dat de volken nu wandelen elk in de naam van zijn eigen god. Maar Israël zal in de zojuist beschreven tijd van zegen en vrede wandelen in de kracht en sterkte van zijn God en zal Hem aanbidden.
Alleen door Zijn Naam komt en blijft de vrede (Zc 10:12), terwijl alle namen van de goden van de volken niets tot stand kunnen brengen, laat staan handhaven. Talloze volken wandelen in de naam van de paus, of van Boeddha, of van Mohammed. Zij hebben geen uitkomst gebracht in de wereldproblemen en zeker niet met het oog op het vraagstuk van de zonde. Al hun inspanningen hebben slechts de afval van God vergroot.
Het wandelen in de Naam van de HEERE betekent meer dan alleen vasthouden aan de godsdienstige vereisten die met God verbonden zijn. Het betekent te leven in vertrouwen op de kracht van God, waardoor openbaar wordt Wie Hij is. Het wandelen in de naam van een afgod is eindig. Het wandelen in vertrouwen op de HEERE, onze God, is “voor eeuwig en altijd”, ofwel eindeloos. Eeuwig zal Zijn volk en ieder die met Hem in verbinding staat, Zijn kracht ervaren.
6 Verzameld en bijeengebracht
6 Op die dag, spreekt de HEERE,
zal Ik verzamelen wie mank gaat,
bijeenbrengen wie verdreven is
en wie Ik kwaad aangedaan heb.
Voordat Israël de heerlijkheden en zegeningen onder de regering van de Messias kan genieten, moet het eerst verzameld worden vanuit de wereldwijde verstrooiing en worden teruggebracht in het eigen land. Dat zal de HEERE ook Zelf doen, zegt Micha.
“Op die dag” duidt dezelfde periode aan als “het laatste der dagen” in vers 1. Het “bijeenbrengen wie verdreven is”, is hetzelfde beeld als in Micha 2 (Mi 2:12-13). Daar betreft het “Jakob … geheel en al”, de beide rijken, en wel op weg naar de rust. Hier gaat het om hen die in de verstrooiing zijn geweest en nu voorgesteld worden als hebben ze de rust bereikt. In beide gevallen – “wie mank gaat” en “wie verdreven is” – gaat het om een rest, een overblijfsel.
7 Een overblijfsel wordt een machtig volk
7 Ik zal wie mank gaat, stellen tot een overblijfsel
en wie verdreven was tot een machtig volk,
en de HEERE zal over hen Koning zijn op de berg Sion,
van nu aan tot in eeuwigheid.
De schapen zijn in een slechte toestand. Ze zullen erkennen dat dit het gevolg is van hun zonden en dat de HEERE hen daarvoor heeft moeten straffen. Door deze erkenning zal Hij hen niet verder verdelgen, maar hen stellen tot een overblijfsel. Daarna zal Hij hen in aantal doen toenemen en hen sterk maken (Js 60:22). Hij zal over hen regeren “op de berg Sion”, de berg die spreekt van Gods genade (Hb 12:22). Aan Zijn weldadige regering komt geen einde (Dn 2:44).
8 Herstel van vroegere heerschappij
8 En u, Schaapstoren,
Ofel van de dochter van Sion, naar u zal gaan,
ja, [naar u] zal komen de heerschappij van vroeger,
het koningschap van de dochter van Jeruzalem.
Migdal-Eder – hier vertaald weergegeven met “Schaapstoren” – ligt tussen Bethlehem en Hebron (Gn 35:21). Daar heeft Ruben de zware zonde begaan van het hebben van gemeenschap met Bilha, de bijvrouw van zijn vader. Daardoor heeft hij zijn eerstgeboorterecht verspeeld (Gn 49:4; 1Kr 5:1). “Ofel” is de zuidoostelijke helling van de tempelberg.
Hieraan wordt “de heerschappij van vroeger” verbonden. Dit slaat terug op de tijd van de regering van Israël door David en Salomo. Hun regering is een afbeelding van de regering van de ware David. Wanneer Christus als de Zoon van David regeert, zal “de dochter van Jeruzalem”, dat zijn de inwoners van Jeruzalem, met Hem regeren. Aan de heerschappij van de volken over Jeruzalem is dan definitief een einde gekomen.
9 Luid alarm
9 Nu, waarom slaat u zo'n luid alarm?
Is er geen Koning onder u?
Is uw Raadsman omgekomen,
dat smart u aangegrepen heeft als van een barende [vrouw]?
Van het heerlijke gezicht van de verre toekomst in de vorige verzen worden we plotseling weer teruggeplaatst in de huidige crisis. De profeet gaat weer terug naar de donkere tijd van de nabije toekomst die op het punt staat voor het volk aan te breken. Hoewel het nog een eeuw zal duren, spreekt Micha in emotionele bewoordingen over de belegering door de koning van Babel en zijn invasie in Juda. De ballingschap naar Babel staat voor de deur. Dat zal een grote smart teweegbrengen. De smart die ze zullen hebben vanwege het verlies van hun nationale soevereiniteit, wordt vergeleken met die van een barende vrouw (Jr 6:24).
De profeet vraagt hun waarom ze nu niet naar hun koning en raadsman gaan. Het zijn ironische vragen, gesteld aan een volk dat de dreiging niet zo serieus neemt. Hun koning op wie zij vertrouwen, zal er in die benauwde tijd niet zijn. Hun raadsman die al zo vaak nuttige adviezen heeft gegeven, zal onvindbaar zijn.
Als de woorden Koning en Raadsman terecht met een hoofdletter zijn geschreven, is het een verwijzing naar de HEERE. Dan zijn de vragen niet ironisch, maar verwijtend bedoeld.
10 Eerst naar Babel en dan gered
10 Krimp ineen en schreeuw het uit,
dochter van Sion, als een barende [vrouw],
want nu moet u de stad uit
en in het [open] veld wonen.
U zult tot in Babel komen.
Daar zult u gered worden,
daar zal de HEERE u verlossen
uit de hand van uw vijanden.
In dit ene vers spreekt Micha eerst over de val van Jeruzalem en de wegvoering naar Babel en vervolgens, als het ware zonder adem te halen, over de bevrijding. Deze manier van spreken is niet bedoeld om de verantwoordelijkheid van Israël ook maar in de geringste mate te verminderen. Het volk zál in ballingschap gaan als gevolg van hun zonden. Maar even zeker zál het volk daaruit worden bevrijd als gevolg van Gods beloften die Hij zonder enige verplichting van de kant van het volk in genade heeft gedaan.
Een eerste vervulling van die belofte heeft plaatsgevonden onder Kores (Ea 1:1; Js 43:14; 44:28; 45:1-4; 48:20). Babel is de gesel in Gods hand geweest om Zijn volk te tuchtigen, maar Babel zelf zal geoordeeld worden door Kores.
De boodschap van dit vers is: Jullie zullen moeten lijden, maar dit lijden zal eindigen in vreugde. Barensweeën zijn erg, maar er is blijdschap na de geboorte (Jh 16:21).
11 Vele volken trekken op tegen Sion
11 Nu verzamelen zich tegen u
vele heidenvolken.
Zij zeggen: Laat haar ontheiligd worden,
en laten onze ogen Sion aanschouwen.
Tussen vers 10 en vers 11 ligt een grote periode die Micha niet noemt. Van de aanstaande belegering door Nebukadnezar gaat de profeet naar de belegering in het laatste van de dagen. Dan zal de laatste grote aanval op Jeruzalem door de verzamelde volken plaatsvinden. Daarover lezen we in Joël 3 en Zacharia 12 en 14.
In vers 2 hebben we de volken ook zien optrekken, maar daar met het verlangen om onderwezen te worden. Voordat het zover is, komen de volken met de bedoeling om de stad en het volk van God definitief te verwoesten. Ze willen de stad ontwijden door alle heilige plaatsen, en dan vooral de tempel, te verwoesten. Ze storen zich aan de heiligheid ervan, ze kunnen het niet verdragen dat deze stad aan God gewijd is.
De vijanden verheugen zich over de pijn die ze de inwoners van Jeruzalem zullen aandoen. Hun diepste reden voor de aanval is hun haat tegen Gods Koning. Tegen Hem verzetten ze zich. Zoals ze Hem hebben verworpen toen Hij op aarde was, zo zullen ze dat straks weer willen doen. Ze verdragen Hem niet omdat Hij hun plannen doorkruist.
12 De HEERE verzamelt de volken ten oordeel
12 Zíj echter kennen de gedachten van de HEERE niet.
Zij begrijpen Zijn raadsbesluit niet:
dat Hij hen bijeengebracht heeft als graanschoven op de dorsvloer.
Maar de heidenvolken kennen de liefde, wijsheid en genade van God ten aanzien van Zijn volk niet. Ook beseffen ze niet dat al hun plannenmakerij hen precies zal brengen waar God hen hebben wil. Als de vijanden zich voor Sion verzamelen om daarmee af te rekenen, besluit de HEERE daar met deze vijanden af te rekenen. Hij verzamelt hen als schoven op een dorsvloer om hen volkomen te verslaan (Jr 51:33).
De koning van Assyrië is een roede in Gods hand om Zijn volk te kastijden. God wil het door die kastijding tot bekering brengen. Maar dat is niet de gedachte die de koning van Assyrië heeft als hij tegen Gods volk optrekt (Js 10:7). God gebruikt de eigenmachtige gedachten van mensen en volken om Zijn eigen plannen te vervullen. Zo is het ook hier. De volken zijn vergaderd tegen Sion als krijgslieden in het veld, maar God verzamelt hen als graanschoven op de dorsvloer (vgl. Op 16:14,16) om stukgeslagen te worden.
Zij konden niet zo gemakkelijk en zo volledig vernietigd worden als ze niet tegen Sion bijeengebracht waren. Op dezelfde wijze blijken ook de plannen van de vijanden tegen de gemeente het middel te zijn tot hun eigen verderf. Zij bewerken hun eigen ondergang als hun voet wordt gevangen in het net dat zij voor anderen verborgen hebben.
13 Sion verplettert de volken
13 Sta op en dors, dochter van Sion,
want Ik zal uw hoorn van ijzer maken
en Ik zal uw hoeven van brons maken,
en u zult vele volken verpletteren
en Ik zal hun winstbejag met de ban slaan: [het is] voor de HEERE,
hun vermogen is voor de Heere van heel de aarde.
Het dorsen, dat wil zeggen het oordelen, van de goddeloze naties zal Hij overlaten aan de verdrukte inwoners van Jeruzalem. Hij zal hen daartoe sterk maken. Dit oordeel is geen wraakzuchtige uiting van gekrenktheid, maar zal gebeuren tot eer van God. De oorlogsbuit zal door de ban aan de HEERE worden gewijd (Lv 27:28). Dat kan bijvoorbeeld gebeuren door de tempel ermee te versieren. In elk geval zal het tot meerdere glorie van Zijn rijk dienen.
“De HEERE”, Jahweh, de God van het verbond met Zijn volk, zal in die dag gekend worden als “de Heere”, Adonai, de Gezaghebber, “van heel de aarde”. Hem behoort alles toe. Hij neemt alles terug wat de volken in ongerechtigheid zichzelf hebben toegeëigend en waarmee ze tegen Hem in opstand hebben geleefd.
Sion zal de eer hebben over de volken te triomferen, wanneer deze als graanschoven op de dorsvloer bijeengebracht zijn. In plaats van bang voor hen te zijn en voor hen te vluchten, zal zij met kracht tegen haar vijanden optreden. Bij haar vijanden zal dan angst heersen en die zullen trachten te vluchten.
Tegenover haar vijanden zal de HEERE hun hoorn – de hoorn is een beeld van kracht – van ijzer maken. Zij zal hen ermee verstoten. Hij geeft haar ook hoeven van koper om hen daarmee te vertrappen. Op deze wijze zal zij vele volken verpletteren die haar zolang vertrapt hebben.
Wanneer Gods tijd is gekomen, zal de dochter van Babel als een dorsvloer gemaakt worden (Jr 51:33). En het wormpje Jakob zal de dorsslede zijn, waarmee God de bergen dorst en vermaalt en waarmee Hij de heuvelen behandelt alsof het kaf is (Js 41:14-15). De situatie is dan omgekeerd, want eerst was Jakob de dorsvloer en Babel de dorsslede (Js 21:10).
Als God Zijn volk een overwinning in het vooruitzicht stelt, wapent Hij het ook met kracht en bekwaamheid. Daarvan moet de dochter van Sion gebruikmaken. In zichzelf heeft ze geen kracht. Maar ze moet ook opstaan. Het is haar verantwoordelijkheid om te gaan dorsen. De eer van de overwinning komt God toe. Sion zal het gedorste koren als een graanoffer op Gods altaar brengen. De buit, door Sions overwinning behaald, zal in het heiligdom gebracht en aan God gewijd worden (vgl. Nm 31:28; Jz 6:17).
Op alles wat wij hebben, moet geschreven staan “HEILIG VOOR DE HEERE” (Zc 14:20-21). Buitengewone zegeningen roepen op tot buitengewone dankbaarheid. God heeft ons in staat gesteld om alles wat we bezitten ook werkelijk te verkrijgen. Daarom moet Hij verheerlijkt worden met alles wat ons deel is geworden.
14 De Rechter van Israël op de kaak geslagen
14 Nu, groepeer u, dochter van de strijdbende!
Zij gaan een belegering tegen ons opzetten.
Zij zullen met een stok
de rechter van Israël op de kaak slaan.
Van dit vers zijn verschillende verklaringen gegeven. Dat betekent dat de betekenis ervan niet direct voor de hand ligt. Het lijkt erop dat dit vers drie onderdelen heeft met elk een eigen onderwerp. Tussen de onderdelen of onderwerpen is een duidelijk verband aanwezig.
De eerste regel is een oproep van de HEERE aan Assyrië, de “dochter van de strijdbende”. Assyrië wordt opgeroepen om zich te groeperen en in slagorde op te stellen om tegen Jeruzalem ten strijde te trekken (vgl. Jl 2:9-12a; Ps 83:1-9).
In de tweede regel horen we wat het gelovig overblijfsel zegt. Ze zien de legers komen. Ze erkennen dat deze door de HEERE worden gestuurd als het onafwendbare oordeel over de afgoderij van de ongelovige massa van de Joden. Door het woord “ons” maakt Micha zich een met het deel van de bevolking dat de HEERE trouw is. Hij neemt in de geest plaats bij hen in de belegerde stad.
In de derde en vierde regel geeft de profeet de oorzaak van het oordeel, het antwoord op de vraag naar het waarom van die belegering. De juiste vertaling van dat gedeelte is: “Met een stok hebben zij de Rechter van Israël op de kaak geslagen.” Hiermee wordt gedoeld op de verwerping van de Heer Jezus, want Hij is “de Rechter van Israël”. Hij wordt zo genoemd omdat Hij de rechterlijke macht heeft, terwijl Hij op zo onrechtvaardige wijze is behandeld en veroordeeld. ‘Op de kaak slaan’ wil zeggen, met verachting behandelen (vgl. 1Kn 22:24; Jb 16:10).
Alle nood en verdrukking die Jeruzalem in de toekomst zullen treffen, zijn het gevolg van hun verwerping van de Messias, Gods gezalfde Koning. Ze hebben Hem vernederd en mishandeld. Daarom komt Gods toorn over hen, een toorn die Hij uitoefent door vijandige volken op hen af te sturen.