1 - 4 Onderricht en omhelzing
1 Och, was U mij als een broer,
gezoogd aan de borsten van mijn moeder.
Als ik U op straat vond, zou ik U kussen.
Ook zouden ze mij niet verachten.
2 Ik zou U meevoeren, ik zou U brengen
in het huis van mijn moeder,
U zou mij onderrichten.
Ik zou U laten drinken van kruidenwijn,
van het sap van mijn granaatappels.
3 Laat Zijn linkerarm onder mijn hoofd zijn
en Zijn rechter mij omhelzen.
4 Ik bezweer u,
dochters van Jeruzalem:
waarom zou u de liefde opwekken of aanwakkeren,
voordat het [haar] behaagt?
Hier begint wel een nieuw hoofdstuk, maar de verzen 1-4 horen nog bij het vorige gedeelte. Dat zien we in het refrein van vers 4 dat het gedeelte afsluit (vgl. Hl 2:7; 3:5). Na het prachtige hoogtepunt aan het slot van het vorige hoofdstuk zien we dat de situatie van definitief en ongestoord geluk nog niet is aangebroken. Het is nog niet de tijd van het vrederijk. Dat blijkt uit het laatste vers van het boek, waarin de bruid haar verlangen uitspreekt naar de spoedige komst van de bruidegom.
De liefde heeft een grote groei doorgemaakt. Maar er is nog geen huwelijkssluiting geweest. Ze kunnen nog niet openlijk als man en vrouw verschijnen. Naar dat tijdstip verlangt de bruid. Zo zal het overblijfsel in de grote verdrukking zich voelen vlak voor de komst van de Heer Jezus. Ze zullen naar Hem verlangen.
Het lijkt erop dat de bruid niet openlijk voor haar relatie met de bruidegom durft uit te komen. Daarom verzucht ze als het ware dat de bruidegom voor haar toch als haar broer zou zijn, gevoed door dezelfde moeder (vers 1). In profetisch opzicht is dat ook zo. Het overblijfsel of Jeruzalem is de dochter van Israël (Ez 23:2-4). De Heer Jezus is naar het vlees ook uit Israël geboren (Rm 9:4-5).
We horen ook dat de bruidegom de bruid meerdere keren ‘mijn zuster’ noemt (Hl 4:9,10,12; 5:1,2). Dan is hij haar broer. Het lijkt erop dat ze dat is vergeten. In elk geval zoekt ze hem weer, niet zozeer als haar bruidegom, maar als haar broer. We kunnen daarin ook een bewijs van de liefde van Jeruzalem voor de Messias zien. De stad houdt van Hem, hier niet zozeer omdat Hij haar Koning is, maar om Wie Hijzelf is in Zijn familierelatie met haar. Daarom wil ze Hem in haar nabijheid hebben om Hem haar liefde te geven. Deze onbaatzuchtige liefde levert geen verachting op.
Onze onbaatzuchtige liefde voor de Heer Jezus wordt vaak niet begrepen door onze omgeving. Soms schamen wij ons ook om er ronduit voor uit te komen dat we Hem liefhebben. Toch zullen anderen ons er niet om verachten als wij in ons leven onze verwantschap met Hem laten zien door Zijn eigenschappen te openbaren. Als Zijn liefde, Zijn vrede en Zijn blijdschap in ons leven zichtbaar worden, wordt dat niet veracht. We spreken dan misschien niet over onze liefde voor Hem, maar in ons leven wordt wel zichtbaar dat Hij ons leven is.
In haar gehechtheid aan de bruidegom wil de bruid hem meenemen naar het huis waar haar oorsprong is om daar door hem onderwezen te worden (vers 2). Ze wil haar denken laten corrigeren. Dit is ook voor ons een belangrijke wens. Wij moeten ook telkens weer het onderwijs van Gods Woord ontvangen omdat wij in ons denken gemakkelijk worden beïnvloed door de wereld of om ons denken te laten corrigeren als we nog werelds denken.
“Het huis van haar moeder” herinnert aan de wortels van haar bestaan. Het nieuwe Israël, het gelovig overblijfsel, staat op de grondslag van de oude beloften die zijn gedaan aan Abraham, Izak en Jakob. Daarover wil ze onderwijs. De verbinding die Jeruzalem, het overblijfsel, met de Messias zal hebben, is gegrond op de verbinding die God in het verleden met Israël heeft gehad. Het gelovig overblijfsel van de toekomst moet in verbinding worden gebracht met het Israël uit het verleden als het volk van God.
God zal de beloften die Hij aan het oude Israël heeft gedaan, vervullen aan het nieuwe Israël. Hij zal dat doen op grond van het werk van de Messias – het beloofde Nageslacht – op het kruis. Het is ook voor ons belangrijk te weten wie onze moeder is. Onze moeder is het hemelse Jeruzalem en de berg Sion, de berg van de genade (Gl 4:22-28; Hb 12:22).
Wij zijn met onze hemelse Bruidegom alleen op grond van genade verbonden en niet op grond van werken van de wet of wat voor eigen werken dan ook. Als we dat weten, zullen we er ook naar verlangen door Hem onderricht te worden over onze verbinding met Hem en over de genade die daarvan de grondslag is. De genade geeft dat onderwijs (Tt 2:11-12). De genade geeft ons het nodige onderwijs om als gelovigen te kunnen leven.
Dit onderwijs is een voortdurend leerproces. Hierdoor worden nieuwe mensen in staat gesteld in hun nieuwe levenswandel God te eren. In dit onderwijs komt eerst naar voren dat met het verleden is afgerekend. Het onderwijs heeft betrekking op het verleden, op het heden en op de toekomst.
Een houding van verlangen naar onderwijs van Hem is voor Hem een vreugde, wat in de kruidenwijn tot uitdrukking komt. De kruidenwijn of specerijenwijn stelt de vreugde voor die wordt opgewekt door de heerlijkheden die bij Hem te vinden zijn. Die biedt de gelovige de Heer Jezus aan. Het sap van granaatappels dat de gelovige de Heer Jezus aanbiedt, spreekt van de vrucht die Hem welgevallig is. Het is een vrucht die steeds weer nieuwe vrucht voortbrengt. Het stelt een leven voor waarin de ene na de andere vrucht voor Hem wordt voortgebracht.
Het gevolg van het onderwijs is dat de gelovige ernaar verlangt weer zo dicht bij Hem te zijn, dat hij Zijn ondersteuning en omhelzing ervaart (vers 3; vgl. Hl 2:6). Links is de kant van het hart. Zijn linkerhand heft haar hoofd op, waardoor ze eraan wordt herinnerd dat Hij haar liefheeft. Rechts is de kant van kracht, eer, bescherming. De bescherming voelt als een omhelzing, in liefde.
In vers 4 klinkt het refrein voor de derde keer. Liefde mag niet worden afgedwongen om zich voortijdig te uiten. We moeten jonge gelovigen niet forceren tot liefde-uitingen waaraan ze niet toe zijn. De Heer gaat met hen Zijn weg en zal ervoor zorgen dat hun liefde voor Hem zal groeien.
Liefde moet wel onder elkaar gevonden worden en daartoe moeten we aangespoord worden (Hb 10:24). We kunnen elkaar aanmoedigen om lief te hebben. We mogen van niemand iets eisen wat er (nog) niet is of waarvoor het de tijd niet is. In afhankelijkheid van de Heer moeten we de tijd daarvoor leren kennen.
5 Opkomen uit de woestijn
5 Wie is zij die daar opkomt uit de woestijn,
leunend op haar Liefste?
Onder de appelboom heb ik U gewekt.
Daar heeft Uw moeder U met smart voortgebracht,
met smart heeft zij [U] daar voortgebracht [die] U gebaard heeft.
Hier begint het laatste gedeelte van dit boek. We vinden hier weer de vraag wie de bruid is (vgl. Hl 3:6). Ze leunt op haar liefste, terwijl ze opkomt uit de woestijn. Voor ons wil dit zeggen dat de beste manier om door de woestijn van de wereld te gaan, is door op de Heer Jezus te leunen. We zijn maar al te zeer geneigd om op andere middelen te steunen en niet op Hem. Hij helpt ons door de woestijn van dit leven heen en verschijnt aan het einde van de woestijnreis met ons. Dit is ook een beeld van het overblijfsel, dat leunend op Hem uit de grote verdrukking komt. Hij haalt Zijn bruid Zelf op.
De bruid komt opnieuw uit de woestijn, nu niet op een draagstoel zoals dat in Hooglied 3 gebeurt (Hl 3:6-7), maar leunend op haar liefste. Dat ziet op openlijke verbondenheid. De woestijn wordt hier voor de laatste keer in dit boek genoemd. Het gaat hier ook niet meer om haar, maar om de bruidegom, de geliefde op wie zij leunt. Het is vertrouwende liefde. We zien hier dat hij haar kracht is en zij zijn beminde.
De ervaringen van de woestijn zijn achter de rug. Ze heeft geleerd volledig op hem te leunen. Het betekent ook dat hij met haar in de woestijn is geweest. Ze is niet alleen in zijn gezelschap, maar is afhankelijk van hem, ze leunt op hem. De woestijnreis is voorbij. Bij haar is zwakheid, bij hem is kracht. Leunen is steunen op de kracht van iemand anders. Wij moeten leren helemaal te leunen op de Heer Jezus. De woestijnervaringen in ons leven zijn voorbij als we hebben geleerd helemaal alleen op Hem te leunen.
In de woestijn worden we getest. We leren onze zwakheid kennen en afhankelijk te zijn van Hem. Hij komt Zelf ook uit de woestijn. Dit geldt ook voor het gelovig overblijfsel dat uit de grote verdrukking komt. Ze hebben tot de HEERE geroepen en Hij heeft hen uit hun verdrukking verlost. Ze komen eruit, leunend op Hem. Ze zullen erkennen dat Hij hen uit de woestijn leidt, want zij hebben zelf geen kracht om zich daaruit te bevrijden.
Wij hebben steun nodig omdat wij geen eigen kracht hebben om verder te gaan. Als wij ons dat bewust zijn, zal onze omgeving zien dat wij niet op onze eigen kracht steunen, maar op Christus. Zoals de bruid leunt op haar liefste, zo steunen wij op Hem. Leunen doe je tegen iets waarvan je verwacht dat het blijft staan, je vertrouwt erop dat het vastigheid geeft en niet omvalt. Christus stelt nooit teleur, Hij is de onwankelbare rots.
Israël heeft op Egypte vertrouwd. De HEERE zegt daarvan dat het “die geknakte rietstaf” is. Wie daarop leunt, krijgt niet de verwachte steun, maar pijniging (Js 36:6). Zo gaat het met ons als wij op menselijke wijsheid vertrouwen en daarop leunen. Dan vallen we om en doen onszelf pijn, want die staf breekt. Al het steunen op mensen stelt niet alleen teleur, maar veroorzaakt leed.
Israël heeft ook op de wet gesteund (Rm 2:17). Ze hebben vertrouwd op werken van eigen gerechtigheid om daardoor bij God in de gunst te komen. Maar het heeft ertoe gevoerd dat ze de Heer Jezus hebben verworpen. De grote verandering komt als ze dat zullen inzien en belijden. Dat zal het werk van de Geest in hun harten zijn. Als ze uit de grote verdrukking komen, zullen ze niet meer op de wet leunen, maar op Christus.
Hij is tijdens Zijn leven op aarde Zelf het grote Voorbeeld geweest van het vertrouwen op God. Hij heeft een woord voor hen die de Heere vrezen, want Hij heeft dat volmaakt gedaan. Tegen hen zegt Hij als zij door duisternissen gaan en geen licht hebben – wat profetisch op de grote verdrukking ziet –, dat zij dan op de naam van de HEERE moeten vertrouwen en op hun God moeten steunen (Js 50:10).
Dan richt de bruidegom het woord tot de bruid. Hij wijst haar erop waar de verandering is begonnen die zij heeft ondergaan in de woestijn. Hij zegt tegen haar dat hij haar onder de appelboom tot nieuw leven heeft gewekt. De bruid vergelijkt de bruidegom opnieuw met een appelboom (Hl 2:3). In beeld heeft de bruid, dat is het overblijfsel, Jeruzalem, haar leven aan Hem te danken. Hij heeft dat nieuwe leven in haar gewekt.
Dat is gebeurd door de smart, de weeën, van de grote verdrukking die over de moeder, Israël, heen is gekomen. Op die manier is ze in het nieuwe leven ingegaan (Mt 24:8; Jr 30:6-7; Js 66:7-9). Ze is als het ware opnieuw geboren. Het dode Israël is tot nieuw leven gekomen.
Hij heeft haar gevonden “onder de appelboom” en haar tot Zijn eigendom gemaakt. Daar is ze geboren. Alles wat ze heeft, heeft ze van Hem. Alle ervaringen zijn nu achter de rug, maar ze zijn niet vergeten. We zullen eraan herinnerd blijven om te zien Wie Hij voor ons is geweest en wat wij zijn geweest en wat we door Hem geworden zijn. Dat zullen we zien als we geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus (2Ko 5:10).
6 - 7 De liefde is sterk als de dood
6 Leg mij als een zegel op Uw hart,
als een zegel op Uw arm.
Want de liefde is sterk als de dood,
de hartstocht onstuitbaar als het graf.
Haar vonken zijn vurige vonken,
vlammen van de HEERE.
7 Vele wateren kunnen de liefde niet uitblussen
en rivieren spoelen haar niet weg.
Al gaf iemand al het bezit van zijn huis voor de liefde,
men zou hem smadelijk verachten.
De bruid is diep onder de indruk van wat de bruidegom voor haar heeft gedaan door haar tot nieuw leven te wekken. Daarop reageert ze door haar verlangen om als een zegel vast aan hem verbonden te worden (vgl. Jr 22:24; Hg 2:24). Wij zullen dat verlangen ook uitspreken als wij onder de indruk zijn gekomen van alles wat de Heer Jezus in Zijn liefde voor ons heeft gedaan op het kruis van Golgotha. Dan willen we Zijn liefde dieper en rijker ervaren.
We zullen tegen Hem zeggen dat we willen zijn “als een zegel op Uw hart” (vers 6). We weten dat we vast aan Hem verbonden zijn. De Heilige Geest is het zegel, want we zijn met Hem verzegeld. Daardoor kennen we Zijn eigendomsrecht op ons leven (2Ko 1:21-22; Ef 1:13). Door de Geest zijn we verbonden met Christus. Dit is een verbinding die niet kan worden verbroken. De Geest is Zijn zegel, dat zegt dat we voor eeuwig Zijn eigendom zijn. Die zekerheid kan nooit wijzigen.
Maar we willen dat ook graag ervaren. We willen Zijn hart voor ons voelen slaan. Het hart spreekt van de gevoelens van liefde. We willen ook even vast als een zegel Zijn sterke arm voelen die ons draagt. Zijn arm spreekt van kracht en bescherming (Dt 33:27; Js 40:10-11).
In het Oude Testament is er geen constante zekerheid in het kennen van een vaste relatie tussen het volk en God. Bij ons mag die zekerheid er wel zijn, maar het ontbreekt ons vaak aan de beleving ervan. Het verlangen is hier dat de liefde wordt ervaren. Hij heeft ons lief en Hij staat ons met Zijn kracht terzijde. Het begint met Zijn hart, dat wordt het eerst genoemd. Dan volgt onlosmakelijk daaraan verbonden Zijn arm. Zijn arm wordt altijd door Zijn hart bestuurd.
Dan volgt er een indrukwekkende beschrijving van de liefde van de bruidegom. Het is niet duidelijk wie deze beschrijving uitspreekt, de bruid of de Geest. Duidelijk is wel dat de bruid en de Geest volkomen overeenstemmen in deze beschrijving.
Van de liefde wordt gezegd dat ze “sterk is als de dood”. Liefde en dood worden hier met elkaar vergeleken. Het gaat er niet om aan te tonen wie sterker is, want dat is geen vraag: de liefde is sterker dan de dood. Het gaat om een vergelijking van waartoe de liefde in staat is en waartoe de dood in staat is. Dan zijn er overeenkomsten. Zoals de dood elke kracht overwint en tot alle mensen doorgaat, zo doet de liefde dat ook.
De dood, het graf, is onstuitbaar, hij is door niets tegen te houden. Onophoudelijk, onverzadigbaar slokt hij mensen op (Sp 30:15-16). Niemand ontkomt aan zijn greep. Dat geldt ook voor de hartstocht van de liefde. De liefde gaat altijd door, ze stroomt altijd verder; de liefde kent geen grenzen, ze kent geen begin en geen einde. De liefde kan worden afgewezen, maar ze gaat dan nieuwe wegen. Ze is niet te stoppen in haar hartstocht. Ze is zonder einde (vgl. Jh 13:1). Met deze liefde hebben wij te doen. Die liefde heeft zichzelf voor ons gegeven (Jh 15:13).
De uitingen van de liefde worden vergeleken met “vurige vonken”, met “vlammen van de HEERE”. Het is een alles verterende liefde. Elke andere liefde verdwijnt erdoor. Deze liefde zet ons in vuur en vlam. God zoekt mensen die in vuur en vlam staan voor Hem, zoals Hijzelf in vuur en vlam staat. Dit betekent dat Hij alles oordeelt wat niet in overeenstemming met Zijn liefde is. Met deze vlammende ijver voor de eer van Zijn God heeft de Heer de tempel schoongeveegd (Jh 2:15-17).
Maar door de ijver van Zijn liefde kan ook de walmende vlaspit die bijna uitgedoofd is weer tot een vlam worden (Js 42:2-3). Dat kan Hij bij ons bewerken als we niet meer zo ‘vlammen’ voor Hem en ons getuigenis nog maar op een heel laag pitje brandt. Zijn liefde kan niet veranderen door de dood. Hij heeft dat bewezen. De liefde is bezegeld door Zijn overwinning over de dood. Het is een onoverwinnelijke liefde, want de grootste macht is overwonnen door Zijn liefde. Niets kan ons van die liefde scheiden (Rm 8:35-39). Bij ons kunnen tijd en afstand de liefde laten verkoelen, bij Hem niet.
Een volgend beeld van de liefde is de vergelijking met vele wateren die het vuur van de liefde niet kunnen uitblussen of wegspoelen (vers 7). De wateren zien op de wateren van Gods oordeel die over de Heer Jezus zijn gegaan (Ps 42:8; 69:2-3). Deze wateren hebben die liefde niet kunnen wegnemen. De liefde van de Heer Jezus heeft het oordeel doorstaan en is er glansrijk uit tevoorschijn gekomen.
De liefde van de Heer Jezus is ook niet af te kopen. De satan heeft het geprobeerd door Hem “al het bezit van zijn huis” aan te bieden, dat is de wereld en zijn heerlijkheid (Lk 4:5-7). Maar de Heer heeft hem smadelijk afgewezen. Hij heeft juist alles verkocht om die ene “zeer kostbare parel”, dat is de gemeente, te bezitten (Mt 13:45-46)!
In plaats van Zichzelf ten koste van haar te verrijken heeft Hij haar ten koste van Zijn eigen rijkdom, ja, ten koste van Zichzelf voor Zichzelf tot eigendom verworven, omdat Hij haar liefhad (2Ko 8:9). De Heer Jezus is niet voor een ‘ideaal’ gestorven, maar uit liefde voor Zijn bruid. Wij kunnen met diepe dankbaarheid zeggen: “Wat ik nu leef in [het] vlees, leef ik door [het] geloof in de Zoon van God, Die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven” (Gl 2:20b).
8 - 10 De bruid en haar zuster
8 Wij hebben een kleine zuster
die [nog] geen borsten heeft.
Wat zullen wij voor onze zuster doen
op de dag waarop men over haar zal spreken?
9 Als zij een muur is,
zullen wij een zilveren bolwerk op haar bouwen.
Als zij een deur is,
zullen wij haar insluiten met een plank van ceder[hout].
10 Ik ben een muur
en mijn borsten zijn als torens.
Toen was ik in Zijn ogen
als iemand die vrede vindt.
Hier horen we in dit boek voor het eerst over een zuster van de bruid (vers 8). Ze spreekt over “wij”, waarmee ze zichzelf en de bruidegom bedoelt die ook haar broer is. Haar kleine zuster is nog niet volwassen. Ze heeft nog “geen borsten”, wat wil zeggen dat ze zelf nog geen voedsel kan doorgeven. Zij is profetisch een beeld van de tien stammen die nog in de verstrooiing zijn. Haar vraag is wat zij en de bruidegom voor haar zullen kunnen doen. Zij wil haar ook in verbinding met de bruidegom brengen.
Dit spreekt figuurlijk gezien van het verlangen om andere gelovigen, die niet veel van de waarheden van de verbinding tussen de Heer Jezus en de gemeente kennen, met deze waarheden bekend te maken. Bij zulke gelovigen is nog geen geestelijke volwassenheid. Wij mogen daarover met de Heer spreken en Hem vragen wat we kunnen doen.
Velen zijn als die kleine zuster, ze hebben nieuw leven, maar niets om door te geven. Ze zijn nog te veel met zichzelf bezig. Het kan om een pasbekeerde gaan of om iemand die is teruggevallen in zijn oude leven en wil terugkeren naar de Heer. Of misschien om iemand die nog niet is gegroeid in de kennis van de Heer Jezus door een verkeerde, eenzijdige prediking. Het is een goed verlangen om anderen in die situaties te helpen weer het goede zicht op de Heer Jezus te krijgen. Dit is een werk dat veel geduld vraagt.
De vraag is hoe het met de kleine zuster gaat ofwel hoe het, profetisch gezien, met de tien stammen is gesteld (vers 9). Het antwoord komt van de bruidegom. Een muur spreekt van scheiding tussen het heilige en het onheilige (Ez 42:20). De muur zorgt ervoor dat we afgesloten zijn voor het verkeerde en dat het goede bewaard blijft. De vraag met betrekking tot de tien stammen is wie van hen werkelijk is afgezonderd voor God en toegewijd voor Hem leeft.
Als dit zo is met deze zuster, kan aan haar worden verteld wat haar verlossing inhoudt, wat wordt voorgesteld door het zilveren bolwerk. Dit moet haar door onderwijs worden bekendgemaakt. Het moet haar duidelijk worden wat het zilver van de verlossing betekent (1Pt 1:18-19). Ze heeft wel de positie, maar niet de praktijk die daaruit moet volgen.
Een bolwerk is een dikke verdedigingsmuur. De beste verdediging tegen elke aanval van de vijand is te staan op het fundament van de verlossing. De rechtvaardiging door Gods genade, door de verlossing die in Christus Jezus is door Zijn bloed (Rm 3:24-25), geeft de volle zekerheid van de behoudenis. Die behoudenis moet als een helm worden gedragen (Ef 6:17a). Dit beschermt onze gedachten tegen de influisteringen van de duivel dat je het allemaal niet zo zeker kunt weten.
Als deze zuster een deur is, moet er wel een grendel zijn. Als er geen grendel is, staat ze open voor verkeerde leringen. Wanneer die ingang krijgen, voeren die haar weg van de waarheid. Daarom moet er zorg aan haar worden besteed. Er moet een plank van cederhout wordt aangebracht. Cederhout is de bekleding van de tempel, Gods woonplaats in het Oude Testament (1Kn 6:9-10).
Een gelovige die openstaat voor verkeerde leer, moet ermee worden bekendgemaakt dat hij bij Gods woonplaats, de gemeente, hoort, dat hij een lid van de gemeente is. Er moet door onderwijs over de gemeente worden verteld wat het betekent bij de gemeente van God te horen en wat het onderscheid is tussen goed en kwaad.
De bruid weet voor zichzelf dat ze een muur is (vers 10), dat ze volledig afgezonderd is voor de bruidegom. Dat haar “borsten zijn als torens”, betekent dat ze geestelijk volwassen is geworden. Ze is in staat om voedsel door te geven. Dat doet ze met het oog op de geestelijke waakzaamheid, waarvan de torens spreken. Wat we aan waarheden doorgeven, het onderwijs van de waarheid van Gods Woord, dat maakt ons waakzaam voor de vijand. Die is erop uit om de geestelijke waarheden te verdraaien en weg te nemen.
Wie geestelijk zo rijp en waakzaam is, vindt vrede in de ogen van de Heer Jezus. Het is een vrede die het gevolg is van de volledige overgave aan Hem. Als een stad wordt belegerd door een vijand en zich overgeeft, heeft dat rust en vrede voor de stad tot gevolg en tevens dienstbaarheid in plaats van verwoesting (vgl. Dt 20:1-11).
Hij ziet het graag dat wij ons zo aan Hem overgeven, onszelf als het ware aan Hem uitleveren. Dan vinden we ware vrede. Zolang wij ons tegen Hem verzetten, hebben we geen vrede (Jb 9:4b). We hebben vrede als we het verlangen hebben om geestelijk voedsel door te geven aan onze medegelovigen en hen ook bewust willen maken van de gevaren die er zijn.
In profetisch opzicht gaat het om de vrede van Jeruzalem. Voor die vrede mogen we bidden (Ps 122:6-7). Dat is geen vrede die door de volken wordt afgedwongen, ook niet de vrede die Israël zelf afdwingt. Die vrede is onbereikbaar. Het gaat om de vrede die Jeruzalem of het overblijfsel zal vinden als ze na de grote verdrukking in de armen van de Messias is. Hij zal dan een verbond van vrede met Jeruzalem sluiten. Die vrede zal duurzaam zijn, duizend jaar lang (Ez 37:26).
11 - 12 Twee wijngaarden
11 Salomo had een wijngaard te Baäl-Hamon.
Hij gaf deze wijngaard aan de bewakers.
Voor zijn vruchten bracht ieder
duizend zilverstukken.
12 Mijn wijngaard – die van Mij – ligt voor Mijn aangezicht.
De duizend [zilverstukken] zijn voor u, Salomo,
en tweehonderd voor de bewakers van zijn vrucht.
De naam “Salomo”, waarmee vers 11 begint, komt zeven keer in dit boek voor (Hl 1:1,5; 3:7,9,11; 8:11,12). Zijn naam betekent ‘vrede’. Als er vrede is gekomen (vers 10), kan er vanuit die vrede worden gewerkt. We hebben de opdracht in de wijngaard te werken. Dat wil zeggen dat wij met de vrede van God in ons hart leven en een vreugde zijn voor God in alles wat we doen. Een wijngaard spreekt van werk en van vreugde. We mogen de Heer met blijdschap dienen (Ps 100:2a).
De wijngaard van Salomo lag in Baäl-Hamon, wat betekent ‘heer van een menigte’. Het wijst op de heerschappij van Christus als de Vredevorst over vele volken en het herinnert aan de belofte aan Abraham dat in hem “alle geslachten van de aardbodem gezegend worden” (Gn 12:3b). In de laatste lettergreep van de naam ‘Abraham’ klinkt het Hebreeuwse woord voor ‘menigte’ door. Zijn naam betekent ‘vader van een menigte’.
Christus heeft niet alleen Israël als wijngaard, maar eveneens alle volken. Hij geeft de wijngaard van de volken “aan de bewakers” dat zijn de koningen die over deze volken regeren. Zij zullen in het vrederijk de opbrengst van hun vruchten naar de Messias in Jeruzalem brengen (Ps 72:1,10-11; vgl. Js 60:3,6-9). De duizend zilverstukken als opbrengst vertegenwoordigen een enorme waarde (vgl. Js 7:23). Dit kapitaal wordt als schatting jaar op jaar gebracht, gedurende de hele tijd van het vrederijk.
Onze hemelse Salomo heeft nu ook een wijngaard, waarvan Hij de verantwoordelijkheid aan ons heeft toevertrouwd. Het kost wat om in Zijn wijngaard te werken. Er is zeker ook beloning aan het werk verbonden, maar hier gaat het om wat het ons kost. We moeten de wijngaard bewaken en de vrucht is voor de Heer Jezus.
In vers 12 spreekt de bruid weer over haar eigen wijngaard. Daarover heeft ze eerder ook gesproken. Maar toen is ze niet trouw geweest in het bewaken ervan. Als gevolg daarvan kon ze de bruidegom geen vrucht geven (Hl 1:16). Nu is haar wijngaard in orde. Ze bewaakt en verzorgt die, waardoor zij ook in staat is de opbrengst aan Salomo aan te bieden. Wat ze heeft gedaan, is wel door zijn kracht, maar ze biedt het resultaat zelf aan.
De opbrengst is ook meer dan die van de wijngaard van Salomo in vers 11. Ze heeft duizend plus tweehonderd zilverstukken, dat zijn er tweehonderd meer dan de wijngaard van de volken heeft opgebracht. Het laat zien dat in het vrederijk de kleine wijngaard van Gods volk een grotere opbrengst zal hebben dan de volken samen.
Ze laat ook anderen in de opbrengst delen. De tweehonderd zijn een dubbele tiende. Die zijn “voor de bewakers van zijn vrucht”. De bewakers van de vrucht zijn een beeld van hen die zorg hebben voor de gemeente, de oudsten of opzieners. Zij “die goed besturen”, moeten “dubbele eer worden waard geacht” (1Tm 5:17).
Het is in algemene zin naar Gods gedachten dat wij zowel aan God geven als aan de naaste. Als we zegeningen hebben ontvangen, is dat om ze terug te geven aan de Heer én om er ook anderen in te laten delen. Dat geldt zowel in geestelijk als in stoffelijk opzicht (Dt 26:1-4,12-13; Hb 13:15-16).
13 - 14 Kom haastig
13 O, bewoonster van de tuinen,
metgezellen slaan acht op uw stem,
laat Mij [die] horen!
14 Kom haastig, mijn Liefste,
en wees als een gazelle
of als het jong van een hert
op de bergen met specerijen.
Hier spreekt Salomo voor de laatste keer in dit boek (vers 13). De bruid was in de woestijn, maar nu is ze in “de tuinen”, dat zijn plaatsen van genot. Het zijn al die plaatsen waar vrucht voor de bruidegom wordt voortgebracht. Daar woont ze, daar heeft ze rust en vrede gevonden, daar geniet ze van alles wat er te vinden is, want alles spreekt van hem.
Ze spreekt over alles wat ze er vindt tot anderen die ook aanwezig zijn, de “metgezellen”. Die horen haar stem en slaan er acht op. Ze heeft iets te vertellen wat de moeite waard is om naar te luisteren. De bruidegom zegt niet dat ze dat niet mag doen. Maar hij wil graag zelf ook de stem van de bruid horen, dat wil zeggen dat ze niet alleen tot anderen over hem spreekt, maar dat ze tot hem spreekt, dat ze zich tot hem richt. Ze mag zich tot anderen richten om hun van haar eigen zegeningen te geven, wat in het vrederijk het geval zal zijn, maar het belangrijkste voor hem is dat haar liefde in de eerste plaats naar hem blijft uitgaan.
Zo verlangt de Heer Jezus ernaar onze stem te horen. Werk voor Hem is belangrijk, over Hem spreken tot anderen is een opdracht. Hij hoort dan ook onze stem. Maar Hij wil zo graag Zelf onze stem horen, dat wij tot Hem spreken. We mogen dat ook toepassen op onze samenkomsten of op andere gelegenheden als we over Hem spreken.
We mogen over Hem spreken, maar laten we ook met Hem spreken. Hij wil graag onze stem horen, de stem van de broeders hardop in de dankzeggingen en de gebeden, en de broeders en zusters samen in het zingen en het ‘Amen’ zeggen en in het mee danken in hun harten. Laten wij Hem onze stem horen in dankzegging als we over Hem met anderen hebben gesproken? Hij verlangt ernaar.
Het hele Woord van God staat vol met Zijn heerlijkheid. Als we nog weinig daarvan hebben gezien, komt dat omdat we weinig in Gods Woord hebben gelezen. Dat kan veranderen. We krijgen een nieuwe kans om meer van Hem te leren kennen door Gods Woord weer de centrale plaats in ons leven te geven.
We kunnen dit ook toepassen op ons gebedsleven. Spreken we met Hem? Hoort Hij onze stem? Hij verlangt ernaar. Er zijn mensen die altijd maar praten, die een stroom van woorden produceren, zonder dat het voor hen uitmaakt of anderen nu luisteren of niet. Dat is niet de manier waarop de gelovige met de Heer praat. De gelovige spreekt terwijl Hij luistert. Hij spreekt vanuit de gemeenschap met Hem, vanuit de volheid van het hart, tot Hem. In de eeuwigheid zullen we dat op een volmaakte wijze doen.
De bruid is aan het begin van het boek aan het woord en ze spreekt, in vers 14, ook de laatste woorden van dit boek. Het zijn woorden die getuigen van het diepe verlangen in haar hart naar de komst van haar liefste. De vereniging van bruid en bruidegom is nog geen feit. Als hij komt, zal dat zijn met de elegantie van een gazelle en de vreugde van een hertenjong. De bergen zullen vol zijn met de geur van specerijen.
Het is alsof we de laatste woorden van het Nieuwe Testament horen, waar “de Geest en de bruid zeggen: Kom” (Op 22:17a). De Heer Jezus antwoordt daarop: “Ja, Ik kom spoedig”, waarop de bruidsgemeente reageert met de woorden: “Amen, kom, Heer Jezus” (Op 22:20). Het is de spontane uiting van verlangen naar Hemzelf, naar Zijn Persoon.
De bergen van moeilijkheden zijn geen hindernis voor Hem om te komen. Als Hij komt, worden alle moeilijkheden door Hem overwonnen, waardoor die bergen met specerijen worden bedekt. Over alle moeilijkheden die Hij overwint, komt de lieflijke geur van Zijn voortreffelijkheid te liggen.
Dit geldt voor Jeruzalem als Hij tot haar komt en het geldt voor de gemeente bij Zijn komst voor haar. Het geldt ook nu al voor ons persoonlijk geloofsleven wanneer Hij in ons leven komt en de moeilijkheden overwint. Zijn overwinning zit voor ons niet in het wegnemen van de moeilijkheden, maar in het feit dat Hij ons door de moeilijkheden heen draagt naar Zijn doel: de nauwe gemeenschap met Hem.
Is er iemand van de lezers die nog niet met verlangen naar de Heer Jezus uitziet, maar er wel bij wil zijn als Hij komt? Voor zo iemand klinkt nog de uitnodiging: “Laat hij die dorst heeft, komen; laat hij die wil, [het] levenswater nemen om niet” (Op 22:17b).