1 - 2 Zoeken en niet vinden
1 Op mijn bed zocht ik in de nachten
Hem Die ik innig liefheb.
Ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet.
2 [Ik dacht:] Laat ik toch opstaan en in de stad rondtrekken,
door de straten en over de pleinen,
Hem zoeken, Die ik innig liefheb.
Ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet.
We hebben gezien dat het in dit boek in de eerste plaats gaat over de relatie tussen een man en een vrouw en dat we hieruit lessen kunnen leren voor onze eigen relatie in het huwelijk en ook over de relatie tussen een gelovige en de Heer Jezus. In beide relaties gaat het om een verbinding die wordt gekenmerkt door de liefde. De bedoeling is dat we een liefde leren kennen die niet is gekocht of afgedwongen, maar de liefde van Iemand, Die Zelf liefde is. Want God is liefde.
Wij zijn alleen in staat om lief te hebben als we deze liefde hebben ontvangen (1Jh 4:19). Als er geen relatie met God en met de Heer Jezus is, is het onmogelijk om lief te hebben. We vinden in deze liefdesgeschiedenis aanwijzingen voor onze persoonlijke relatie met de Heer Jezus en welke storende elementen er zijn waardoor we Zijn liefde niet kunnen genieten.
In de liefdesgeschiedenis zijn we terechtgekomen in een situatie dat er in de verhouding tussen de bruid en de bruidegom een verwijdering is gekomen. Dat ligt niet aan de bruidegom, maar aan de bruid. Haar liefde is niet meer zo vurig. Misschien geeft vers 1 wel een aanwijzing waardoor dat komt. De bruid heeft zich teruggetrokken en haar rust gezocht. Ze ligt op bed, op haar eigen bed, “mijn bed”, dat spreekt van gemakzucht.
Het leven van een gelovige kan wel eens teleurstellingen opleveren. Er kunnen problemen zijn, waarvoor een oplossing is gezocht, maar niet is gevonden. Teleurgesteld in de Heer trekt iemand zich dan terug, zoals ook de bruid zich heeft teruggetrokken. Al kan er dan zelfs een bepaalde onverschilligheid optreden, het laat de Heer Jezus niet onverschillig. Hij wil ons leven vullen met Zijn aanwezigheid en rust geven.
De pogingen van de bruidegom om de liefde van de bruid weer op te wekken lijken toch niet tevergeefs te zijn, hoewel ze hem in het vorige vers (Hl 2:17) heeft weggestuurd. In de nacht voelt ze het gemis aan hem. Ze begint hem te zoeken. Om weer in iemands leven te komen gebruikt de Heer Jezus situaties waarin iemand alleen is.
Ik sprak eens met een groep jongeren over het evangelie. De reacties zijn dan anders dan wanneer je iemand alleen spreekt. Ze erkennen dat ze ’s avonds als ze alleen op hun bed liggen niet meer zo’n grote mond hebben. Je denkt dan na over je leven. Het kan het begin van een zoektocht zijn naar de zin van het leven. God kan tot iemand spreken “in de sluimer op de slaapplaats” (Jb 33:14-15).
Dan komt de bruid tot het besluit om op te staan (vers 2). Daar begint elke ware bekering mee. We zien dat bij de jongste zoon in de gelijkenis die de Heer Jezus vertelt. Als hij bij de varkens is, komt hij tot zichzelf en zegt: “Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan”. Dan staat hij op en gaat naar zijn vader (Lk 15:18,20).
Zo moeten wij als gelovigen soms ook een beslissing nemen om iets in ons leven dat afstand heeft gebracht tussen de Heer en ons krachtdadig aan te pakken. Zo staat hier de bruid op en trekt in de stad rond, door de straten en over de pleinen, op zoek naar hem die zij innig liefheeft. Maar ook in de stad vindt ze hem niet.
Ze heeft gezocht en hem niet gevonden. Het staat er twee keer: aan het eind van vers 1, als ze hem op haar bed heeft gezocht, en aan het eind van vers 2, nadat ze hem in de stad heeft gezocht. Heeft de Heer Jezus niet gezegd: “Zoekt, en u zult vinden” en “ieder … die zoekt, vindt” (Mt 7:7-8)? Jazeker, maar Hij zegt er nog bij dat er moet worden geklopt en dat dan zal worden opengedaan. Daarmee wijst Hij erop dat er met volharding moet worden gezocht. We moeten niet opgeven als we Hem niet direct vinden.
Het is goed dat we op zoek gaan naar een herstel van de relatie met de Heer Jezus als we de omgang met Hem missen. Onze speurtocht zal echter tevergeefs zijn als we op de verkeerde plaatsen zoeken. We vinden Hem niet als we ons gemak ervan nemen. We vinden Hem ook niet in de wereld, waarvan de stad een beeld is. De stad spreekt van de samenleving van mensen. Steden zijn gevormd om een samenleving zonder God te vestigen. Kaïn is de eerste stedenbouwer (Gn 4:17b). Als er afstand is gekomen tussen ons en de Heer Jezus, als er ontevredenheid is, hebben we geen goed zicht meer op Zijn verblijfplaats.
Er is in de Bijbel sprake van een zekere Demas. Hij is eerst een toegewijde gelovige. Paulus noemt hem als een van zijn medewerkers (Ko 4:14; Fm 1:24). Dan lijkt er een moment gekomen te zijn dat er een verwijdering is ontstaan tussen Demas en de Heer Jezus. Zijn liefde voor de Heer is verkoeld. Demas verlaat het gezelschap van Paulus en vertrekt naar de stad. Paulus moet met verdriet over hem schrijven: “Demas heeft mij verlaten, daar hij de tegenwoordige eeuw heeft liefgekregen, en is naar Thessalonika gereisd” (2Tm 4:10).
Er staat niet dat Demas niet langer een christen is en dat hij de Heer openlijk vaarwel heeft gezegd. Misschien heeft hij wel een eerbaar beroep gekozen, dat hem echter helemaal in beslag heeft genomen. Hij is naar Thessalonika gereisd. Daar is een gezonde gemeente. Helaas gaat daar zijn belangstelling niet naar uit. Hij zoekt daar de wereld en niet de broeders en zusters.
De wereld oefent vooral op jonge gelovigen een sterke aantrekkingskracht uit. Johannes waarschuwt vooral hen als hij zegt: “Hebt de wereld niet lief, noch wat in de wereld is. Als iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem” (1Jh 2:15). De wereld bestaat niet alleen uit allerlei vormen van losbandigheid, van lusten en begeerten. Het is de wereld zoals die geworden is door de zondeval, waar mensen de dienst uitmaken die leven zonder met God rekening te houden. Dat betreft ook de hardwerkende mensen die carrière maken of ontdekkingen doen die de kwaliteit van leven verbeteren. Zij krijgen veel aanzien. Als God er echter geen plaats in heeft, is het ‘de wereld’.
3 - 5 Gezocht en gevonden
3 De wachters,
die in de stad de ronde deden, vonden mij.
[Ik zei:] Hebt u Hem gezien Die ik innig liefheb?
4 Nauwelijks was ik hen voorbijgegaan
of ik vond Hem Die ik innig liefheb.
Ik greep Hem vast, liet Hem niet [meer] los,
tot ik Hem gebracht had in het huis van mijn moeder,
in de binnenkamer van haar die mij gebaard heeft.
5 Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem,
[als] bij de gazellen of bij de hinden op het veld,
dat u de liefde niet opwekt of aanwakkert,
voordat het [haar] behaagt.
Het is nacht als de bruid haar bed verlaat en de stad ingaat (verzen 1-2), op zoek naar de bruidegom. Ze vindt de bruidegom niet, maar anderen, de wachters van de stad, vinden haar (vers 3). Zonder enige inleiding spreekt ze hen aan. Ze noemt geen naam, maar vraagt aan de wachters van de stad of ze ‘hem hebben gezien die ze innig liefheeft’.
Nadat de bruid haar bruidegom op de verkeerde manier en op de verkeerde plaats heeft gezocht, zoekt ze hem nu ook bij de verkeerde mensen. Hoe kunnen mensen die de stad bewaken en geen verbinding met de bruidegom hebben, haar vraag beantwoorden? Hoe zouden zij, die hem niet kennen, haar kunnen zeggen waar hij is? We lezen niet dat de wachters antwoorden.
We kunnen dit toepassen op gelovigen die met geestelijke problemen naar ongelovige hulpverleners – psychologen en psychiaters – gaan en een oplossing aan hen vragen. Maar hoe kunnen zij een oplossing bieden? Die mensen hebben immers geen levende relatie met de Heer Jezus. Ze geloven niet in Hem. Als die relatie er niet is, is de hele zoektocht tevergeefs. En de leegte groeit.
De wachters kunnen ook godsdienstige leiders voorstellen, mensen die het zogenaamd weten. Zij zijn de geestelijke verzorgers van ‘hun’ gemeente, maar ook zij kunnen niet helpen. De algemene les die we hier kunnen trekken, is: “Vertrouw niet op edelen, op het mensenkind, bij wie geen heil is” (Ps 146:3).
In Markus 5 lezen we over “een vrouw die twaalf jaar een bloedvloeiing had gehad en veel had geleden van vele artsen, en alles wat van haar was, besteed en geen enkele baat gevonden had maar veeleer achteruit was gegaan” (Mk 5:25-26). De vele artsen die ze heeft bezocht in de hoop op genezing, hebben haar lijden alleen maar vergroot, terwijl ze haar hele bezit heeft geïnvesteerd om die hulp te betalen. In plaats van beterschap is er verslechtering gekomen. Uiteindelijk gaat ze naar de Heer Jezus. Ze zegt: “Als ik maar Zijn kleren aanraak, zal ik behouden worden” (Mk 5:28). Dit betekent dat het aankomt op het geloof in de Heer Jezus Christus, Die in staat is de leegte in ons hart te vullen.
Het lijkt erop dat de bruid in vers 4 buiten de stad is gekomen en daar vindt ze haar geliefde. Hij is buiten de stad te vinden, in het veld waar hij de kudde weidt tussen de lelies, zoals ze dat eerder heeft gezegd (Hl 2:16). Dat is ze vergeten, waardoor ze op de verkeerde plaatsen en bij de verkeerde personen heeft gezocht. Nu ze los is van het verkeerde, loopt ze hem in de armen. Ze heeft hem gevonden.
Zo is de Heer Jezus niet te vinden in allerlei door mensen bedachte systemen of bij vooraanstaande geestelijke leiders, maar op de plaats van verwerping. We kunnen daarbij denken aan het kruis van Golgotha, dat “buiten de poort” van Jeruzalem heeft gestaan (Hb 13:12-13). Daar laat de Heer Zich graag vinden. Wie niet bereid is Hem daar, op de plaats van verwerping, te vinden en te volgen, zal Hem nooit vinden.
Er moet moeite voor worden gedaan om Hem daar te vinden. Maar als er met verlangen en volharding wordt gezocht, in het vertrouwen dat Hij Zich laat vinden, dan zal Hij Zich ook laten vinden. Hij heeft het beloofd: “Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en u zult vinden; klopt, en u zal worden opengedaan. Want ieder die bidt, ontvangt; en die zoekt, vindt; en die klopt, zal worden opengedaan” (Mt 7:7-8; Jr 29:12-13; Js 45:19).
De bruid is de stad uitgegaan en heeft de stad en alle mensen achter zich gelaten. We kunnen dit zien als het ontvluchten van de hectiek van het leven in de stad met al haar lawaai, het opgaan in allerlei activiteiten, zonder een moment van rust. De nodige en verlangde rust wordt buiten de stad gevonden in de tegenwoordigheid van de Heer. We hebben allemaal die tijden van rust bij de Heer nodig.
Velen worden geleefd door de sociale media en kennen geen moment van rust meer omdat ze denken dat ze altijd beschikbaar moeten zijn. Er moet onmiddellijk worden gereageerd als er een bericht komt. De sociale media bepalen het leven. ‘Stel je voor dat ik iets zou missen, ik moet voortdurend op de hoogte zijn.’ Zo wordt de rust steeds meer van ons afgenomen.
Hebben we nog de tijd om met het Woord van God en met de Heer Jezus alleen te zijn? Alleen dan zullen we Hem vinden, niet in de stad, maar buiten de stad. Dan krijgen we de kracht om de stad weer in te gaan om daar een getuige te zijn.
Als ze hem heeft gevonden, grijpt ze hem stevig vast (Mt 28:9; Sp 3:18). Ze wil hem niet opnieuw kwijtraken. Daar past ze nu wel voor op. Samen met hem gaat ze naar het huis van haar moeder. Ze gaat om zo te zeggen terug naar het begin van haar bestaan, waar haar leven is begonnen en zij haar opvoeding heeft gehad. Als wij zijn afgeweken van de Heer, moeten wij teruggaan naar het begin van ons leven met Hem. We moeten terugdenken aan onze eerste ontmoetingen met Hem, onze eerste liefde voor Hem (Op 2:4-5a).
De bruid gaat met haar bruidegom niet alleen terug naar het huis van haar moeder, maar naar de binnenkamer van haar die haar “gebaard heeft”. Dat is helemaal terug naar het begin, naar het moment van de geboorte van het nieuwe leven. Het is net zoals Israël steeds moet doen, nadat het volk uit Egypte bevrijd is. Elk jaar moeten ze het Pascha vieren als een herinnering aan de bevrijding uit Egypte.
Zo kunnen wij dat elke zondag steeds weer doen, als wij de dood van de Heer verkondigen, waarbij we terugdenken aan wat Hij voor ons heeft gedaan. Maar we moeten er ook elke dag aan denken en niet vergeten dat we verlost zijn en hoe dat is gebeurd en de Heer ervoor bedanken dat Hij ons heeft verlost van onze zonden en het eeuwig oordeel.
Zijn we (nog) steeds dankbaar? Weten we nog wanneer en waar onze eerste echte ontmoeting met de Heer Jezus heeft plaatsgevonden? Herinneren we ons nog de vreugde en de rust die het heeft gegeven dat de zware last van onze zonden van ons is afgenomen en dat we opnieuw geboren zijn en kinderen van God zijn geworden? Als er iets ingrijpends in de wereld plaatsvindt, wordt later soms aan mensen gevraagd waar ze op dat moment waren of mee bezig waren. Vaak herinneren ze zich dat ook. De bekering van de afgoden tot God is de ingrijpendste gebeurtenis in het leven van een mens die hij bewust meemaakt. Dan komt de Heer Jezus met Zijn liefde en gezag zijn leven binnen en verandert het helemaal. Het krijgt een totaal ander perspectief.
In vers 5 richt ze zich met dezelfde woorden tot dezelfde personen als in Hooglied 2 (Hl 2:7). Het klinkt daardoor als een refrein. Toch is het niet hetzelfde. Hier, in Hooglied 3, spreekt ze deze woorden, nadat de verloren verbinding met de bruidegom hersteld is. Er is dus sprake van herstel van gemeenschap. Nu ze hem weer heeft gevonden en in de binnenkamer van het huis van haar moeder heeft gebracht, hangt ze als het ware het bordje NIET STOREN aan de deur. Ze laat weten dat ze geen elementen wil binnenlaten die haar hervonden gemeenschap met hem opnieuw zouden kunnen verstoren.
Gemeenschap met de Heer Jezus is geen zaak van snelheid. Het heeft tijd nodig, ook als de relatie is hersteld, om daarin te groeien. Groeien in geloof moet niet kunstmatig worden gestimuleerd. Zo bewerkt het gebruik van harde, bewustzijnsverruimende muziek in een dienst dat de Geliefde verdwijnt. Dat gebeurt ook bij zachte, op de emotie inspelende muziek. De gemeenschap met de Heer Jezus vraagt om rust en vrede, geen ophitsing. De Geest van God is aanwezig en werkt in “het suizen van een zachte stilte”, niet in “een grote en sterke wind”, “een aardbeving” of “een vuur” (1Kn 19:11-13). Liefde heeft tijd nodig om te groeien, ook als verkoelde liefde weer is ontwaakt.
6 Wie komt daar uit de woestijn?
6 Wie is zij die daar uit de woestijn komt,
als zuilen van rook,
in een wolk van mirre en wierook,
van allerlei geurige kruiden van de koopman?
Het antwoord op de vraag “wie is zij die daar uit de woestijn komt”, is eenvoudig. Zij is niemand anders dan de bruid. Toch doet de vraag vermoeden dat ze niet direct wordt herkend. Dat heeft te maken met haar verblijf in de woestijn. De woestijn heeft haar veranderd. Ze is als het ware een ander mens geworden. In de geestelijke toepassing ziet de woestijn op de wereld als het gebied dat God gebruikt om ons geloof op de proef te stellen, om het te testen. Door geloofsbeproevingen wil God ons veranderen en ons steeds meer gelijkvormig maken aan het beeld van Zijn Zoon.
In de profetische toepassing kunnen we hier denken aan het gelovig overblijfsel dat in de tijd van de grote verdrukking door God in de woestijn wordt bewaard (Op 12:13-17; vgl. Hs 2:14-23). Deze tijd zal in het overblijfsel een verandering bewerken die het maakt tot een volk waarbij de Heer Jezus kan wonen.
De gelovigen individueel en Gods volk als geheel worden hier vergeleken met “zuilen van rook”. We zien de ‘rookzuilen’ in Israël van het brandofferaltaar omhoogstijgen tot God, tot een lieflijke reuk voor Hem. Gelovigen die door God beproefd zijn en aan wie Hij Zijn werk heeft kunnen doen, zijn voor Hem ook aangenaam. In hun leven herkent Hij wat in de Heer Jezus altijd volmaakt aanwezig is: Zijn eigen beeld.
Verder zien we dat de bruid gehuld is “in een wolk van mirre en rook”. Dat herinnert aan de reis van het volk van God door de woestijn, waarbij het volk geleid wordt door de wolk van Gods heerlijkheid. Deze wolk heeft hen en ook de tabernakel bedekt. God wil door alle oefeningen waar een gelovige doorheen gaat Zijn heerlijkheid zichtbaar maken. Daarvoor is ons verblijf in de woestijn bedoeld.
Aan de wolk is “mirre en wierook” verbonden. Dat betekent dat ze komt in de geur van Christus (vgl. 2Ko 2:15-16). ‘Mirre’ symboliseert het lijden van de Heer Jezus, terwijl ‘wierook’ Zijn heerlijkheden symboliseert. Alles wat voor God aangenaam is, heeft Hij in Zijn Zoon gevonden. Datzelfde wil Hij in de Zijnen bewerken, zodat Hij door hun leven steeds meer aan dat van Zijn Zoon wordt herinnerd. In de beproevingen van ons geloof ervaren we het lijden van Christus, terwijl we ook mogen uitzien naar de heerlijkheid die ons wacht.
Aan de mirre en wierook worden nog “allerlei geurige kruiden” toegevoegd, een mengeling van geuren waardoor de bruid ook omgeven is. Het ziet op de vele voortreffelijkheden die in de Heer Jezus aanwezig zijn en tot uiting zijn gekomen. Elk woord en elke daad is van grote schoonheid en voortreffelijkheid. Tegelijk vloeien ze ineen tot een schitterend geheel. Alles is in harmonie met elkaar. Er is geen geur die overheerst en de andere geuren tenietdoet.
Paulus houdt deze ‘geurige kruiden’ aan de gelovigen in Kolosse voor, opdat ze die ook om zich heen zullen verspreiden. Deze geuren zijn de eigenschappen van Christus, die wij als gelovigen kunnen tentoonspreiden en zo aan anderen kunnen laten ruiken. Hij schrijft hun: “Doet dan aan als uitverkorenen van God, heiligen en geliefden: innige ontferming, goedertierenheid, nederigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid, elkaar verdragend en elkaar vergevend, als de een tegen de ander een verwijt heeft; zoals ook Christus u vergeven heeft, zo ook u. En boven dit alles de liefde, dat is [de] band van de volmaaktheid” (Ko 3:12-14). Dit zijn enkele van de vele voortreffelijkheden van het nieuwe leven dat wij als gelovigen bezitten. Dat nieuwe leven is Christus Zelf. Vaak zijn de oefeningen in de woestijn nodig om anderen de voortreffelijke geur van Hem te laten ruiken.
De ‘geurige kruiden’ zijn bij “de koopman” verkrijgbaar. Dat betekent dat ze niet gratis verkrijgbaar zijn, maar ‘gekocht’ moeten worden. Er moet een prijs voor worden betaald. Die prijs is het afzien van het eigen ik en hiervoor in de plaats gehoorzaamheid en toewijding stellen.
Zeker is het zo, dat iedere gelovige door het nieuwe leven deze ‘geurige kruiden’ bezit. Maar ze in praktijk brengen is iets anders. Ze moeten, zoals Paulus zegt, aangedaan worden. Dat betekent dat we ermee bezig moeten zijn door het lezen en bestuderen van het Woord van God. Dan zien we hoe ze in het leven van de Heer Jezus tot uiting zijn gekomen. Het gevolg is dat ze dan ook in ons leven worden opgemerkt.
7 - 8 De draagstoel en de helden van Salomo
7 Zie, de draagstoel voor Salomo.
Daaromheen zestig helden,
uit de helden van Israël.
8 Allen hanteren het zwaard,
geoefend [als ze zijn] voor de oorlog.
Ieder draagt zijn zwaard aan zijn heup
tegen de verschrikking in de nachten.
In vers 7 staat het antwoord op de vraag wie zij is die daar uit de woestijn komt (vers 6). Het antwoord is niet ‘de bruid’, maar “de draagstoel voor [of: van] Salomo”. We zien hier de rust van Salomo. Dit is een heel andere rust dan die in vers 1. Daar is het de gemakzucht. Hier is het de rust of de vrede van Salomo, die het deel is geworden van de bruid. Salomo is de koning van de vrede. Dit tafereel laat zien dat de bruid rust heeft gevonden in de bruidegom.
Zo mag ons geweten als nieuwtestamentische gelovigen in Gods tegenwoordigheid tot rust komen op grond van het werk van de ware Vredevorst, de Heer Jezus. Door het geloof in Hem hebben wij vrede met God (Rm 5:1). In die rust mogen wij weten dat wij in de Geliefde begenadigd of aangenaam zijn voor God (Ef 1:6). Een soortgelijk beeld als de bruid in de draagstoel van Salomo zien we in de twee stenen tafelen in de ark (Dt 10:1-5). Dit tweede paar stenen tafelen stelt ook de gelovigen voor, en de ark stelt Christus voor.
De draagstoel van Salomo waarin hij zijn bruid vervoert, stelt de rust van zijn overwinning voor. In die rust is de bruid met hem verenigd. Hij draagt haar in die rust verder. Hij zorgt er ook voor dat deze rust ter wille van haar wordt beschermd. Dat gebeurt door niet zomaar zestig soldaten, maar “zestig helden”, die ook nog eens met zorg “uit de helden van Israël” zijn uitgekozen. Het is een keurkorps. Zij hebben bewezen oorlog te kunnen voeren. Bij David is sprake van dertig helden (2Sm 23:8-23), maar Salomo heeft er zestig.
Christus, de ware Salomo, kent alle gevaren waar Zijn bruid, de Zijnen, doorheen moet. Hij leidt haar in die rust verder. Wij hebben rust gevonden voor ons hart en geweten door met onze zonden tot Hem te gaan (Mt 11:28). Hij wil ons ook in die rust verder leiden door het leven heen, op onze reis naar Hem toe. Daarvoor zegt Hij tegen ons dat wij Zijn juk op ons moeten nemen. Dan vinden we rust voor onze zielen in onze dagelijkse activiteiten (Mt 11:29).
De door Christus verworven en verkregen rust wordt door de machten van de duisternis aangevallen en moet worden verdedigd (vgl. Js 27:3). Hij legt de verantwoordelijkheid voor de verdediging in de handen van de Zijnen, waarbij Hij hen voorziet van de juiste wapens om de vijand effectief uit te schakelen. Dit zien we in het beeld van de zestig helden.
De zestig helden weten allemaal met het zwaard om te gaan en hebben het binnen handbereik (vers 8). In deze helden kunnen we een beeld zien van gelovigen die in de praktijk van het leven de geloofswaarheden beschermen en bewaren. Iedere gelovige wordt opgeroepen zo’n held te zijn. Het is onze verantwoordelijkheid dat wij beschermen wat God ons in Zijn Woord heeft gegeven. We worden allemaal opgeroepen te “strijden voor het geloof dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd” (Jd 1:3).
Daarvoor krijgt iedere gelovige “de hele wapenrusting van God” tot zijn beschikking, die hij moet ‘aandoen’ en moet ‘opnemen’ (Ef 6:11-18). Hiertoe behoort ook “het zwaard van de Geest, dat is [het] Woord van God” (Ef 6:17b; Hb 4:12). Daarmee kan bijvoorbeeld een verkeerde leer over de rust die de Heer Jezus aanbiedt, worden verdreven – zoals dat die rust kan worden bewaard door het houden van de wet. Het gaat er dan ook om dat we Gods Woord kennen, waardoor we er bedreven in raken het als verdedigingswapen te gebruiken.
Het zwaard wordt hier gebruikt om ons ermee te verdedigen “tegen de verschrikking in de nachten”. De nacht is gevaarlijk. Het stelt de geestelijke duisternis voor waarin we leven. Maar “de nacht is vergevorderd en de dag is nabij” (Rm 13:12). De dag breekt aan wanneer de Heer Jezus terugkomt naar de aarde. Tegelijk zien we ook dat de duisternis toeneemt. Er is toenemende misleiding en de satan doet zijn uiterste best ons van het volgen van de Heer af te houden.
Alleen door vast te houden aan het Woord van God, dat zwaard stevig in de hand of binnen handbereik aan de heup te houden, zullen we onze geestelijke rust en vrede bewaren. De Heer Jezus geeft het voorbeeld wanneer de satan Hem in de woestijn verzoekt (Mt 4:1-11). Hij gebruikt dan het Woord van God als wapen en verslaat daarmee de satan, zodat die ten slotte afdruipt. Als we afwijken van het Woord, verliezen we onze vrede. Daarom is het belangrijk dat we Gods Woord lezen en bestuderen.
9 - 10 De draagkoets van Salomo
9 Koning Salomo heeft voor zichzelf een draagkoets gemaakt
van hout uit de Libanon.
10 De stijlen ervan maakte hij van zilver,
zijn leuning van goud
[en] zijn zitting van roodpurper.
Het binnenwerk ervan werd met liefde bekleed
door de dochters van Jeruzalem.
Van de bruid wordt de blik nu gericht op de bruidegom. Hij heeft een draagkoets gemaakt voor zichzelf (vers 9), maar zet die in voor het vervoer en de bescherming van zijn bruid. Alles wat van de draagkoets wordt gezegd, spreekt van de persoon die de koets heeft gemaakt. De bruid in de koets wordt daardoor tijdens de reis door de nacht voortdurend aan hem herinnerd. Het is tevens een demonstratie tegen de vijand dat niets hem kan tegenhouden. Hij is de machtige, onoverwinnelijke vredevorst.
De draagkoets spreekt van de Heer Jezus Die wordt rondgedragen door de gelovigen en in Wie tegelijk de gelovigen zich geborgen en beschermd weten. Wie Hij is voor de Zijnen, wordt in de materialen gezien. Daarbij wordt niet alles door de mensen gezien, want wat vanbinnen is, wordt alleen door God gezien.
Het eerste wat van de koets wordt genoemd en gezien, is het duurzame hout van de Libanon. Dat hout is sterk, het is duurzaam en onbreekbaar. Hout groeit uit de aarde en is in de Schrift vaak een beeld van de Mensheid van de Heer Jezus. Hij is “de vrucht van de aarde” (Js 4:2; 53:2a; vgl. Lk 23:31). Zo hebben de mensen Hem gezien en zo kennen de gelovigen Hem.
De Heer Jezus kent de gevaren van het leven op aarde uit eigen ervaring, want Hij is als Mens op aarde geweest. Hij is dan ook volkomen in staat ons tegen de verschrikkingen in de nachten (vers 8) te beschermen. Dat geldt ook voor het gelovig overblijfsel tijdens de verschrikkingen van de grote verdrukking. Hij beschermt de Zijnen: “Want Hijzelf heeft gezegd: ‘Ik zal u geenszins begeven en u geenszins verlaten’, zodat wij vrijmoedig mogen zeggen: ‘[De] Heer is mij een Helper <en> ik zal niet vrezen; wat zal een mens mij doen?’” (Hb 13:5b-6). Dit mag de taal van de gelovige zijn, in welke tijd hij ook leeft.
Salomo heeft de stijlen van de draagkoets van zilver gemaakt (vers 10). Zilver is een beeld van de prijs van de verlossing (Ex 30:14-15; vgl. 1Pt 1:18-19). Dan herinneren we ons wat de Heer Jezus voor ons heeft gedaan op het kruis. Dat is de basis waarop we in deze rust worden gebracht en waardoor Hij ons verder leidt.
De leuning – of vloer, zoals het ook vertaald kan worden – is van goud. Leuning of vloer ziet op iets waarop je kunt steunen, op draagkracht. Goud stelt de heerlijkheid van God voor. Dat zien we in de Heer Jezus Die ons draagt en ondersteunt. We zien Zijn heerlijkheid in alles wat Hij voor ons doet tijdens onze reis door de nacht met al zijn verschrikkingen. Als we Hem in Gods heerlijkheid zien, krijgen die verschrikkingen geen vat op ons.
De zitting van de draagkoets is van roodpurper. Koningen gaan gekleed in roodpurper. Het roodpurper spreekt van koninklijke waardigheid. Het gelovig overblijfsel deelt in de waardigheid die haar Bruidegom, de Messias, bezit. Wanneer Hij in koninklijke waardigheid verschijnt, verschijnen zij met Hem. De gelovigen van nu bezitten ook die waardigheid. Ze zijn nu een koninkrijk van priesters en zullen in het vrederijk met Christus als koningen heersen (Op 1:6; 5:10; 20:6).
Ten slotte wordt vermeld dat “het binnenwerk ervan … met liefde bekleed werd door de dochters van Jeruzalem”. In het binnenwerk, het interieur, zien we de atmosfeer waarin de bruid zich bevindt, waardoor ze is omgeven. Die atmosfeer is de liefde. De dochters van Jeruzalem hebben hiervoor gezorgd.
Dit spreekt van gelovigen die zoveel van de Heer Jezus houden, die zozeer voor Hem leven, dat die liefde hun hele leven omgeeft. Wat ze ook doen, ze doen het uit liefde voor de Heer Jezus. Als je met hen in contact komt, ontkom je er gewoon niet aan die atmosfeer te ervaren, die als het ware te ondergaan. Als er om ons heen die sfeer van liefde hangt, wil dat zeggen dat we laten zien wat we in Christus zijn geworden. Dat heeft tot gevolg dat we elkaar daarin aannemen, aanvullen en helpen.
De dochters van Jeruzalem, die ook de bruidegom liefhebben, hebben het binnenste van de koets met hun liefde versierd. Dat is waar hij werkelijk op rust. De Heer Jezus wordt rondgedragen door de liefde van al de Zijnen. In het licht van de liefde krijgen de andere materialen hun ware betekenis. God vergeet niets wat uit liefde voor Hem en de Zijnen is gedaan (Hb 6:10).
11 De kroning op de dag van de bruiloft
11 Ga naar buiten en zie, dochters van Sion,
koning Salomo met de kroon
waarmee zijn moeder hem kroonde
op de dag van zijn bruiloft,
ja, op de dag van de blijdschap van zijn hart!
De dochters van Sion hebben het binnenwerk van de draagkoets van Salomo met liefde bekleed. Nu worden zij, die voor deze atmosfeer van liefde hebben gezorgd, opgeroepen naar buiten te gaan om “koning Salomo met de kroon” te zien. Zij die in hun omgang met de Heer Jezus en de Zijnen door liefde worden geleid, krijgen Zijn heerlijkheid als de gekroonde Koning te zien. Daarvoor moeten zij “naar buiten” gaan. Het is de oproep die ook vandaag klinkt in een christenheid die in slaap is gevallen: “Zie, de bruidegom! Gaat uit, <hem> tegemoet!” (Mt 25:6b; vgl. Ef 5:14).
Liefde gaat verder dan bezig zijn voor Hem. Martha dient de Heer uit liefde en de Heer waardeert dat ook. Maar als het alleen bij dienen blijft, wordt het werk belangrijker dan de Persoon voor Wie het werk wordt gedaan. Er moet een moment komen dat we ‘uitgaan’ uit onze bezigheden om Hem te ontmoeten, om Hem te zien en te bewonderen in Zijn heerlijkheid.
De kroon die Salomo draagt, is hem op het hoofd gezet door “zijn moeder”. ‘Zijn moeder’ is een beeld van Israël. Het ziet op wat het gelovig overblijfsel zal doen met de Messias als Hij tot hen komt na de tijd van de grote verdrukking. Zij zullen Hem erkennen als hun Koning en Hem op die manier de kroon opzetten. Dat geeft hun verbinding met Hem weer. Hij is hun Koning en Heer voor Wie zij zich vol aanbidding neerbuigen: “Dan zal de Koning verlangen naar uw schoonheid; omdat Hij uw Heere is, buig u voor Hem neer” (Ps 45:12).
Tegelijk is Hij hun Bruidegom. Hij is gekroond “op de dag van Zijn bruiloft”. De bruiloft ziet op de vereniging van de Heer Jezus als de Messias met het overblijfsel, of beter, met de stad Jeruzalem als Zijn bruid. De bruiloft bepaalt ons bij de liefde tussen de Bruidegom en de bruid. Er is behalve een verhouding van gezag ook een verhouding van liefde. Zijn liefde gaat naar Zijn aardse bruid uit. Dan staat niet meer het aspect van ‘bezig zijn’ voor Hem op de voorgrond, maar er voor Hem zijn. Dat zien we in de laatste regel van het vers. Het gaat om “de blijdschap van Zijn hart”.
Als de Heer Jezus Zijn aardse bruid heeft ingevoerd in Zijn koninkrijk en zij deelt in Zijn rust, is Zijn hart vol blijdschap. Na de vreugde voor Israël vanwege de verlossing die Hij tot stand heeft gebracht waardoor Hij als hun Koning in hun midden is (Zf 3:14-17a), lezen we: “Hij zal Zich over u verheugen met blijdschap. Hij zal zwijgen in Zijn liefde. Hij zal Zich over u verblijden met gejuich” (Zf 3:17b).
Hetzelfde geldt voor onze relatie met de Heer Jezus. Op aarde is Zijn koningschap door de mensen verachtelijk verworpen, wat tot uitdrukking is gebracht door Hem met een kroon van dorens te kronen (Mt 27:29). Maar wij erkennen dat Hij door God terecht met heerlijkheid en eer is gekroond (Hb 2:9). Onze erkenning van Zijn kroning kunnen we zien als de kroning die wij verrichten. Wij buigen ons diep voor Hem neer en stellen ons hele leven onder Zijn gezag.
Wij geven Hem Zijn kroon en huldigen Hem als onze Heer als wij ons leven op elk terrein aan Hem toewijden. Dat is als vader, als moeder, als kind, in de maatschappij en als lid van Gods gemeente met de taak die Hij heeft gegeven. ‘De dag van Zijn kroning’, de dag dat wij Hem kronen, is voor ons elke dag die wij leven met ons hart gericht op Hem. Dan zullen we niet in de eerste plaats bezig zijn met wat wij voor Hem kunnen doen, maar met “de blijdschap van Zijn hart”.
Laten “wij zien op Jezus, de overste Leidsman en de Voleinder van het geloof, Die om de vreugde die vóór Hem lag, [het] kruis heeft verdragen” (Hb 12:2a). Hij heeft bij het volbrengen van Zijn werk op aarde tot en met het verschrikkelijke lijden op het kruis over dat werk heen gekeken naar de vreugde. Die vreugde bestaat uit het zien van de grote menigte van verlosten die Hij door Zijn werk voor God heeft gekocht (Op 5:9). Daaronder bevindt zich ook Zijn hemelse bruid, de gelovigen van de gemeente.
Hij heeft “Zichzelf voor haar … overgegeven” om haar te bezitten (Ef 5:25). Over haar zal Hij Zich tot in eeuwigheid met blijdschap verheugen. Hij heeft haar voor Zijn aandacht gehad bij het volbrengen van Zijn werk. Zij is die ene “zeer kostbare parel”, waarvoor Hij alles heeft opgegeven om die te bezitten (Mt 13:45-46). Zij behoort Hem nu al toe, maar ze is nog op weg naar Hem toe. Wanneer zij bij Hem is, zijn de wensen van Zijn hart volmaakt vervuld.
Kijken wij uit naar Zijn komst vanwege de blijdschap die dat voor Hem betekent?