1 De bruid is mooi
1 Zie, u bent mooi, Mijn vriendin, zie, u bent mooi.
Uw ogen zijn [als] duiven
van achter uw sluier.
Uw haar is als een kudde geiten
die neergolft van het gebergte van Gilead.
Hooglied 4 begint met een beschrijving van de bruid door de bruidegom in al de schoonheid die zij voor hem heeft. Voor zijn beschrijving zoomt hij als het ware in op een zevental lichaamskenmerken: haar ogen, haar, tanden, lippen, slapen, hals en borsten. Zij is een bruid die hem waardig is, die helemaal bij hem past, want haar schoonheid is de weerspiegeling van zijn eigen schoonheid. In vers 7 zegt hij zelfs van haar: “Er is geen enkel gebrek aan u.”
Het is een beschrijving van het toekomstig overblijfsel van Israël, in het bijzonder van de stad Jeruzalem. De Heer Jezus zal Jeruzalem bekleden met Zijn heerlijkheid (Ez 16:10-14). Ook het hemelse Jeruzalem zal schitterend zijn doordat het de heerlijkheid van God heeft: “En hij voerde mij weg in [de] geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, die uit de hemel neerdaalde van God en de heerlijkheid van God had” (Op 21:10-11a).
De reden waarom dit hoofdstuk zo mooi is, is dat we door Salomo heen de Heer Jezus horen spreken over de waarde die Zijn bruidsgemeente voor Hem heeft. Hij ziet ons hier niet in onze praktijk, maar Hij ziet ons in wat we zijn voor Hem. Er is een mooie parallel te trekken met wat de Heer in Lukas 22 tegen Zijn discipelen zegt. Eerst lezen we daar over het gedrag van de discipelen als zij met Hem aanliggen om het Pascha te eten. Hij zegt erbij dat Hij dit vurig heeft begeerd (Lk 22:14-20). Als ze het Pascha hebben gevierd, ontstaat er “ook strijd onder hen, wie van hen wel [de] grootste mocht zijn” (Lk 22:24).
Maar wat lezen we een paar verzen verder? Daar zegt de Heer Jezus tegen hen: “En u bent het die steeds bij Mij bent gebleven in Mijn verzoekingen. En Ik beschik u een koninkrijk, zoals Mijn Vader Mij heeft beschikt, opdat u eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn koninkrijk en op tronen zit om de twaalf stammen van Israël te oordelen” (Lk 22:28-30). Wie kan dat begrijpen? De discipelen hebben ruzie gemaakt. De Heer kent hen en weet hoe ze zijn. Toch zegt Hij tegen hen dat ze Hem trouw gebleven zijn. Als we onszelf een beetje kennen, dan kunnen we alleen maar zeggen: ‘Heer Jezus, we zijn U zo vaak ontrouw geweest, we begrijpen niet hoe U dat kunt zeggen.’
In de zegenspreuken van Bileam, die heeft geprobeerd om het zo vaak ontrouwe volk van God te vervloeken, vinden we dezelfde gedachte. Door de Geest van God laat Bileam weten hoe God over Zijn volk denkt. Dan horen we geen vervloeking, maar iets totaal anders: “Hij aanschouwt geen onrecht in Jakob; ook ziet Hij geen kwaad in Israël aan” (Nm 23:21a). Hij zegt dat terwijl op datzelfde moment de Israëlieten in hun tenten ruzie maakten. Ze waren ongehoorzaam en in opstand tegen God. Toch zegt Bileam dat God geen kwaad in Israël aanziet. Het is ongelooflijk, maar toch waar, want Gods Woord zegt het.
Zo ziet God ons. Aan de ene kant kennen wij onze verantwoordelijkheid. We weten dat we vaak falen en vaak ontrouw zijn. Aan de andere kant hebben wij als gemeente een heerlijke positie voor Zijn hart en dat vertelt Hij ons hier. We kunnen dit ook toepassen op de individuele gelovige die tot de volmaaktheid in Christus is gebracht door de vereenzelviging met Hem. Christus beschrijft wat Hij van hem heeft gemaakt. Het is het resultaat van Zijn genade en liefde.
We worden “geliefde kinderen” genoemd (Ef 5:1). God houdt van ons. Het is belangrijk voor ieder van ons om diep van binnen te weten dat Hij ons liefheeft. Dit is ook in relatie tot onze kinderen belangrijk. Ouders houden van hun kinderen. Ze zijn vaak ongehoorzaam en doen dingen we niet liefhebben. Maar dat betekent niet dat we de kinderen niet liefhebben. De liefde is er altijd, maar uit zich niet altijd op dezelfde wijze. Als ze straf verdienen, zullen we die geven, juist omdat we hen liefhebben.
Het is ook belangrijk dat we af en toe tegen onze kinderen zeggen: ‘Je bent mooi. Dat heb je goed gedaan. Je bent waardevol. Je hebt iets heel moois.’ Zeggen we dat wel eens tegen hen? Zeggen we het ook wel eens tegen onze vrouw? Dat is geen vleierij, maar het uiten van waardering om elkaar aan te moedigen.
Onlangs sprak ik met een jongeman toen we elkaar bij een supermarkt troffen. Ik had hem lange tijd niet gezien. Ik vroeg hem: ‘En, hoe is het met de Heer?’ ‘O, met de Heer gaat het goed’, zei hij. ‘Ja, dat is wel zeker’, antwoordde ik. ‘Maar hoe is het met jouw leven met de Heer?’ ‘Dat is voorbij, allemaal voorbij. Ik was in een gemeente en ik was handig met alle soorten verwarming. En de mensen daar konden me daarom gebruiken. Ze zeiden tegen mij: Dat kun je goed; je kunt mij wel helpen.’ Maar hij voelde zich gebruikt. Dat was geen liefde, dat was eigenliefde.
Dit is ook belangrijk voor ons. Wat waarderen wij in elkaar? Is dat werkelijk alleen om wat hij of zij doet voor de Heer? Of gaat het om eigen profijt, het voordeel dat wij van zo iemand hebben? Broeders en zusters die meer praktisch ingesteld zijn, hebben hun waarde. Dat mogen we hun laten merken. Ze zullen voelen of het echte dankbaarheid is of dat egoïstische motieven een rol spelen. En het kind dat we liefhebben, is dat omdat het ons goed bevalt, want we ondervinden er nauwelijks problemen van? Of hebben we het kind lief, eenvoudig en alleen omdat het ons kind is, met zijn goede en ook onaangename karaktertrekken?
Het heeft alles te maken met hoe wij onszelf zien in het licht van de Heer, hoe Hij ons ziet. Hij zegt tegen ieder die bij Zijn gemeente hoort: ‘Jij bent mooi en waardevol.’ Van het gelovig overblijfsel zegt Hij: “Sinds u kostbaar bent in Mijn ogen, bent u verheerlijkt en heb Ík u liefgehad” (Js 43:4a). Dat mogen we op onszelf toepassen. Hoe kostbaar we voor Hem zijn, heeft Hij bewezen door Zijn leven voor ons te geven.
Als wij ons dat bewust zijn, zal dat ook blijken uit de manier waarop wij naar onze broeders en zusters kijken. Hij heeft Zijn leven ook voor hen gegeven. Hij zegt ook tegen hen dat zij kostbaar zijn in Zijn ogen. Dat moeten we aanvaarden en waarderen. Het is niet mogelijk echt van de liefde van God te genieten als we voortdurend ruzie met een broeder of zuster maken.
Het eerste dat de bruidegom van de bruid beschrijft, zijn haar ogen. Hij vergelijkt haar ogen met “duiven”. De duiven verklaren welk karakter de ogen van de bruid hebben. De Heer Jezus spreekt over “oprecht als de duiven” zijn (Mt 10:16) en het hebben van een “eenvoudig” oog (Mt 6:22). Een eenvoudig oog is een oog dat op slechts één voorwerp is gericht. De bruidegom ziet dat het oog van zijn bruid in oprechtheid alleen op hem is gericht.
De Heilige Geest wordt ook vergeleken met een duif. De Geest zal de ogen van de gelovige altijd op het ene voorwerp voor het geloof richten, namelijk Christus. Hij zal de gelovige inzicht geven in Wie de Heer Jezus voor hem is. Daar komt bij dat de duif een sterke binding aan een partner heeft. Ze blijven elkaar altijd trouw. Dat kenmerk ziet de Heer Jezus ook in de Zijnen.
De bruidegom ziet haar ogen, ondanks het feit dat die achter haar sluier verborgen zijn. Juist die sluier maakt duidelijk dat zij alleen voor hem is. We zien dat bij Rebekka die haar sluier pakt en zich bedekt zodra zij Izak ontmoet (Gn 24:65). Hiermee geeft ze aan: ‘Ik ben vanaf nu alleen voor jou en voor geen enkele andere man meer beschikbaar.’
Dat de bruidegom vervolgens over het lange haar van zijn bruid spreekt, sluit daar prachtig op aan. We lezen in 1 Korinthiërs 11 dat aan de vrouw “het lange haar tot een sluier gegeven is” (1Ko 11:15). Het lange haar symboliseert de toewijding en de onderdanigheid van de vrouw aan haar man. Daarin ligt ook haar kracht. We zien bij Simson dat hij zijn kracht kan ontplooien zolang hij lang haar heeft.
De bruidegom vergelijkt het haar van de bruid met “een kudde geiten die neergolft van het gebergte van Gilead”. Het kan zo zijn, dat een kudde zwarte geiten die langs de berghellingen naar beneden loopt aan golvende haarlokken doet denken. Een kudde spreekt ook van eenheid en eensgezindheid. Gelovigen die toegewijd zijn aan de Heer Jezus en Hem in onderdanigheid dienen, trekken ook eensgezind en in eenheid op.
De geit is het ook het speciale dier voor het zondoffer (Lv 4:23,28; 5:6; 16:5; 23:19). Dat doet eraan denken dat het lange haar spreekt van een toewijding waarin de zonde geen kans krijgt in te breken. De gelovige die in de geestelijke toepassing lang haar heeft, denkt eraan dat de Heer Jezus voor zijn zonden heeft geleden en is gestorven. Hij zal zichzelf rein willen houden om alleen voor zijn Heer te leven en Hem welgevallig te zijn.
2 - 3 Tanden, lippen en slapen
2 Uw tanden zijn als een kudde pasgeschoren [schapen]
die zijn opgekomen uit de wasplaats.
Alle werpen zij tweelingen,
geen van hen is zonder jongen.
3 Als een scharlakenrode draad zijn uw lippen
en uw spreken is bekoorlijk.
Als een opengesprongen granaatappel zijn uw slapen
door uw sluier heen.
Dan spreekt de bruidegom over haar tanden, die hij vergelijkt met “een kudde pasgeschoren schapen” (vers 2). De tanden dienen om voedsel te kauwen en dit in zich te kunnen opnemen. In geestelijke zin kunnen we zeggen dat de gelovige de woorden van de Heer Jezus eet. Jeremia zegt: “[Zodra] Uw woorden gevonden werden, at ik ze op. Uw woord was mij tot vreugde en tot blijdschap in mijn hart, want Uw Naam is over mij uitgeroepen, HEERE, God van de legermachten” (Jr 15:16). Bij hem zien we dat hij Gods woorden graag eet omdat Gods Naam over hem is uitgeroepen.
Tanden kunnen ook verkeerd gebruikt worden. Daarvoor waarschuwt de apostel Paulus de gelovigen in de gemeenten in Galatië. Hij ziet dat ze de wet weer willen invoeren. Als gelovigen zich weer onder de wet plaatsen of die aan anderen opleggen en de wet weer wordt ingevoerd in hun leven om die te gaan houden, is het resultaat dat men elkaar verslindt. Paulus is daar duidelijk over en zegt: “Als u echter elkaar bijt en opeet, kijkt dan uit dat u niet door elkaar verslonden wordt” (Gl 5:15; vgl. Ps 57:5; Jl 1:6).
De tanden worden hier dan ook niet vergeleken met leeuwen, maar met schapen. Schapen verscheuren geen andere dieren, maar volgzaam gaan ze achter de Goede Herder aan Die hen naar grazige weiden brengt. Een kudde schapen wijst op het grazen in groene weiden en het onderscheid kunnen maken tussen wat goed voedsel is en wat het niet is. Een schaap is ook een beeld van Christus Zelf in Zijn stilzwijgende overgave aan de wil van God. Deze eigenschap kenmerkt ook de gelovige.
Bij pasgeschoren schapen is het duidelijk dat de wol eraf is geschoren. De geestelijke betekenis van scheren is dat de gelovige alles oordeelt wat van zijn zondige vlees is en waarop hij zich beroemt. Het stelt het oordeel voor over wat uit zijn oude natuur voortkomt. De melaatse die gereinigd moet worden, moet helemaal kaal worden geschoren (Lv 14:8-9). Priesters mogen geen wollen kleren dragen als ze het heiligdom binnengaan (Ez 44:17).
Het voedsel van de bruid wordt gekenmerkt door reinheid. De bruid voedt zich geestelijk met de woorden van de bruidegom. Dat maakt haar helemaal schoon, alsof ze “uit de wasplaats” komt. Water is het bekende beeld van het Woord van God (Ef 5:26; Tt 3:5). Door het lezen van het Woord van God worden we gereinigd van de onreinheid die we zo snel oplopen als we door de wereld gaan. We ontkomen er niet aan. Daarom is het belangrijk telkens Gods Woord te lezen en weer zuiver te worden in ons denken.
Het gevolg is ook dat er een evenwichtig geloofsleven is. Dat wordt voorgesteld in de “tweelingen”. Het is opmerkelijk dat de eerste tandjes die een kind krijgt, per paar verschijnen. Het gezonde onderwijs uit Gods Woord heeft een gezonde praktijk tot gevolg. Er zal geen dweperij zijn over allerlei waarheden en er zal geen overtrokken nadruk worden gelegd op het praktisch christelijk leven. Beide aspecten moeten in evenwicht zijn.
Dat heeft geestelijke vrucht tot gevolg, waaraan we mogen denken bij de uitspraak “geen van hen is zonder jongen”. Anderen worden aangemoedigd ook zo te leven. Timotheüs en Titus worden aangespoord voorbeelden te zijn voor anderen (1Tm 4:12; Tt 2:7). Vooral oudere mannen en vrouwen hebben de gelegenheid voorbeelden voor de jongeren te zijn (Tt 2:2-5).
Dan spreekt de bruidegom over haar lippen (vers 3). Lippen vormen de woorden die we spreken en zijn daarom een beeld van de taal. Onze tanden zijn de instrumenten om voedsel dat door de Heer is gegeven te ontvangen en te vermalen en de lippen zijn de middelen om tot uitdrukking te brengen wat we van Hem hebben ontvangen. Haar lippen worden vergeleken met “een scharlakenrode draad”.
Dat herinnert zowel aan de zonde als aan de bevrijding van het oordeel over de zonde. Jesaja spreekt over “zonden” die “als scharlaken” zijn, wat betekent dat er bloedschuld op het volk rust, maar hij wijst er ook op dat ze “wit” kunnen “worden als sneeuw” (Js 1:18). De bevrijding van het oordeel zien we in de geschiedenis van Rachab. Zij moet een scharlaken koord aan het venster van haar huis op de muur van Jericho hangen (Jz 2:18a). Dit scharlaken koord is het teken van haar bevrijding van het oordeel dat over Jericho komt.
Het beeld is hier dat de gelovige woorden gebruikt die zijn bevrijding uit de macht van de zonde duidelijk maken. Dit komt tot uiting in het spreken dat “bekoorlijk” is. In haar woorden klinkt haar koninklijke waardigheid door. Scharlaken is ook de kleding van koningen (vgl. Mt 27:28-29). De bruid gebruikt geen platvloerse of vuile taal, maar woorden die goed zijn, terwijl haar lippen onder het gezag van de koning staan.
Een van de contrasten tussen ons leven in de zonde en ons leven als christen is de taal of de woorden die wij gebruiken. In de woorden die we vroeger spraken, was niets van en voor God. Onze mond stond in dienst van ons eigen verdorven hart, terwijl we bralden: “Onze lippen zijn van ons! Wie is heer over ons?” (Ps 12:4). Dit geldt trouwens niet alleen voor de grootsprekers, maar ook voor uiterst beschaafde taalgebruikers. Er is niets van en voor God bij.
De gelovige roemt niet in zichzelf, maar in de Heer. Dat laat hij horen, want zijn hart en mond zijn vol van Christus en Zijn liefdewerk op het kruis. Hij zal zijn lippen niet beletten (Ps 40:10) om Hem te eren, maar “voortdurend een lofoffer brengen aan God, dat is [de] vrucht van [de] lippen die Zijn Naam belijden” (Hb 13:15).
Daarmee staat ook de “opengesprongen granaatappel” in verband waaraan de bruidegom moet denken als hij haar “slapen” ziet. De slapen zijn de zijkant van het hoofd, achter de ogen. Het zijn de kwetsbare plekken in de schedel. De granaatappel wijst op een volheid van leven in de vele zaadjes die erin zitten. Elk zaadje is sappig, zoet en rood. Dat de granaatappel opengesprongen is, wijst erop dat die volheid voor de bruidegom zichtbaar is.
Granaatappels zien we ook aan de zomen van het bovenkleed van de hogepriester (Ex 28:33-35). Hier zien we dat de volheid van het leven het gevolg is van de dienst van de Heer Jezus als Hogepriester in het heiligdom. Hij leeft door de kracht van een onvergankelijk leven en is in staat om volkomen te behouden wie door Hem tot God naderen (Hb 7:15-17,24-25). De vrucht die Hij Zelf voortbrengt in het heiligdom, ziet Hij bij de bruid.
We kunnen de slapen verbinden met het gedachteleven. Niemand ziet onze gedachten, maar de Heer Jezus ziet ze wel. Alle verborgen gedachten van iedereen zijn voor Hem een open boek (Hb 4:12-13). Van de gelovigen veronderstelt Hij – in het beeld dat we hier voor ons hebben – dat hun gedachten naar Hem uitgaan en dat ze met David tegen Hem zeggen: “Laat de woorden van mijn mond en de overdenking van mijn hart welgevallig zijn voor Uw aangezicht, HEERE, mijn rots en mijn Verlosser!” (Ps 19:15).
De gedachten worden hier met de sluier verbonden. In vers 1 is de sluier ook al genoemd. Daar hebben we gezien dat het een beeld is van toewijding aan en afzondering voor de Heer Jezus. Hier zien we dat het gedachteleven vol is van Hem, juist omdat er voor de gelovige niemand anders belangrijk is dan Hij alleen. De Heer Jezus ziet de gelovige als iemand die de dingen zoekt en bedenkt die boven zijn, waar Hij is (Ko 3:2-3).
De “overdenking van Hem” is “aangenaam” (Ps 104:34), zowel voor de gelovige als voor Hem. De gelovige overdenkt Zijn wet, dat is Zijn Woord, dag en nacht (Ps 1:2; 119:97,148). Hij overdenkt al Zijn werken (Ps 77:13). Hij overdenkt Zijn bevelen (Ps 119:15,78). Hij overdenkt Zijn wonderen (Ps 119:27). Hij overdenkt Zijn verordeningen (Ps 119:48). Hij overdenkt Zijn getuigenissen (Ps 119:99). Hij overdenkt al Zijn daden (Ps 143:5). Al deze overdenkingen zijn tegelijk een bescherming tegen de aanvallen van de satan op zijn zwakke, zwerfzieke gedachteleven.
4 - 5 Hals en borsten
4 Uw hals is als de toren van David,
in lagen gebouwd.
Er hangen duizend schilden aan,
allemaal schilden van helden.
5 Uw beide borsten zijn als twee kalfjes,
de tweeling van een gazelle,
die tussen de lelies weiden.
De hals (vers 4) is een symbool van de wil van de mens, die van nature onbuigzaam en halsstarrig is (Js 3:16; 48:4). Maar daarin kan verandering komen door de hals te buigen voor God. Jeruzalem is hardnekkig gebleken (2Kr 30:8), maar heeft de hals gebogen onder de tucht van God. Nu is de hals een sieraad van kracht en overwinning, wat wordt uitgedrukt in de vergelijking met “de toren van David”. Daarin wordt niet de eigen kracht, maar de kracht van God zichtbaar.
Een hals als een toren wijst op standvastigheid en een opgeheven blik. Het is geen eigen kracht of een hoogmoedige blik. De standvastigheid is die van het geloof in God en de opgeheven blik is op Hem gericht. Er is geestelijke volwassenheid die de kracht niet meer in zichzelf zoekt, maar alles in Christus heeft gevonden. Daardoor kunnen de verleidingen van de wereld en de verzoekingen van de satan worden weerstaan.
De toren is ook niet zomaar een toren. Het is ‘de toren van David’, de toren die David heeft gebouwd of de toren die in zijn bezit is gekomen. Het is een verdedigingswerk in tijden van oorlog. De bruid is nu zelf als een bolwerk tegen elke vijandige aanslag geworden. Ze lijkt op David. De toren is de toevlucht van David geweest in tijden van nood. Wie geestelijk volwassen is, beseft dat er strijd is en dat er in hemzelf geen kracht is voor die strijd, maar dat alle kracht en bescherming in God te vinden zijn (Ps 61:4).
Hiermee is de beschrijving van de toren nog niet afgelopen. Aan de toren hangen liefst “duizend schilden”. Het benadrukt dat iemand die zich heeft gebogen voor God een overvloedige bescherming bezit. Wie krachtig is in het kennen en doen van de wil van de Heer, zal moeilijke tijden beleven en veel tegenstand ervaren. Om niet toe te geven aan de druk van de vijand is het belangrijk een wilsbesluit te nemen om de hals niet voor de moeiten en tegenstand te buigen en alleen de wil van God te doen. Wie dat doet, heeft een inwendige bescherming als “duizend schilden” die toebehoren aan “helden”. Wie zich buigt voor God, gedraagt zich als een held.
De bruidegom beëindigt zijn beschrijving van de bruid met haar “beide borsten”, die hij met “twee kalfjes” vergelijkt (vers 5). Borsten zijn een beeld van geestelijke rijpheid en het vermogen om voedsel aan kleine kinderen door te geven (Hl 1:13). De kalfjes lijken daarop te zinspelen. Kalfjes drinken van de melk van hun moeder. De melk die door de borsten wordt doorgegeven, spreekt van het Woord van God waardoor gelovigen geestelijk kunnen groeien (1Pt 2:2).
Het is mooi als gelovigen zo groeien, dat zij niet alleen persoonlijk met de Heer leven, maar ook in staat zijn anderen daarbij te helpen door evenwichtig onderwijs aan hen te geven. Dat komt tot uiting in het beeld van “de tweeling van een gazelle”. Het oorspronkelijke woord houdt ‘twee jonge herten geboren uit dezelfde moeder’ in. Ze zijn identiek in omvang, de een is niet groter dan de ander.
Het gaat om een leven in balans. Leer en leven moeten in evenwicht zijn. Jonge gelovigen, maar ook wel ouderen, lopen gevaar om in uitersten te vervallen. Dan gaat het bij de een eenzijdig om de leer en bij de ander eenzijdig om de praktijk. We moeten deze twee kanten van het geloofsleven niet tegenover elkaar stellen, maar naast elkaar tot ontwikkeling laten komen.
De taak van volwassen gelovigen bij de opvoeding van jonge gelovigen is hun ruimte te geven voor geestelijke groei en hun aanwijzingen te geven die hun persoonlijke geloofsleven stimuleren. Het gevaar van de oudere gelovige is om jonge gelovigen zo te instrueren dat zij aan hun eigen voorkeur beantwoorden. De oudere gelovige die geestelijk volwassen is, evenwichtig in zijn geloof, zal het advies voor opvoeding opvolgen: “Oefen de jongeman overeenkomstig zijn levensweg” (Sp 22:6).
De oefening moet zijn in overeenstemming met “zijn levensweg”, dat wil zeggen dat hij moet worden opgevoed in overeenstemming met zijn kwaliteiten en capaciteiten. Die moeten zo gevormd worden, dat hij bruikbaar wordt voor God. Er moet inzicht zijn in de eigenheid van de pasbekeerde waarop de opvoeding moet worden afgestemd. Er mogen geen onmogelijke dingen worden geëist, maar er moeten opdrachten worden gegeven die bij geslacht, leeftijd, geestelijke draagkracht en bekwaamheden passen.
Het gaat vooral ook om het geven van aanwijzingen voor de richting van de weg die het kind moet gaan. Het gaat om “zijn levensweg”, om zijn manier van leven en het doel van zijn leven. Zijn levensweg wordt niet zozeer bepaald door zijn aanleg en capaciteiten, maar meer door de keuzes die hij maakt. De geestelijke ouder zal hem leren de goede keuzes te maken, keuzes die hem brengen en bewaren op een weg van toewijding aan God (vgl. Gn 18:19a). In het boek Spreuken zijn er slechts twee wegen die een kind kan gaan, dat is óf de weg van de wijze en de rechtvaardige óf de weg van de dwaas en de goddeloze.
“Tussen de lelies weiden” wijst op de gepaste omgeving waar de bruid is. De lelie wijst op tere, kwetsbare, breekbare schoonheid. We kunnen dit toepassen op een teer geweten. Wie werkelijk in een gezonde geestelijke balans wil leven, zal zich erin oefenen “om altijd een onergerlijk geweten te hebben tegenover God en de mensen” (Hd 24:16). Leer en leven kunnen alleen tot een gezonde en evenwichtige ontwikkeling komen als het geweten zuiver is, als er niets is wat het onrustig maakt.
In profetisch opzicht wijst wat de bruidegom van de borsten van de bruid zegt op de toekomst van Jeruzalem. Wanneer de stad tot de HEERE is teruggekeerd, zal ze een bron van zegen worden voor de hele aarde: “Verblijd u met Jeruzalem en verheug u over haar, u allen die haar liefhebt. Wees vrolijk met haar met vreugde, u allen die over haar treurt, opdat u mag zuigen en verzadigd worden aan haar vertroostende borst, opdat u zich met volle teugen mag laven aan de overvloed van haar luister. Want zo zegt de HEERE: Zie, Ik doe de vrede naar haar toestromen als een rivier, en de luister van de heidenvolken als een [alles] overstromende beek. Dan zult u zuigen, u zult op de heup gedragen en op de knieën vertroeteld worden” (Js 66:10-12).
6 Mirreberg en wierookheuvel
6 Tot de wind van de dag opsteekt
en de schaduwen vluchten,
zal Ik naar de mirreberg gaan,
naar de wierookheuvel.
Het is niet duidelijk wie in dit vers aan het woord is. Het kan zijn dat de bruid hier reageert op de beschrijving die de bruidegom in de vorige verzen van haar heeft gegeven. Het kan ook zijn dat de bruidegom nog steeds aan het woord is. Voor beide benaderingen is iets te zeggen. We gaan het eerst bekijken vanuit het perspectief van de bruid. Ze zegt als het ware dat ze erdoor overweldigd is dat ze zoveel voor hem betekent. Dat moet ze allemaal verwerken. Ze voelt zich begrensd in haar vermogen om het tot haar te laten doordringen. Ze kan het niet allemaal bevatten.
De tijd die ze nodig heeft om na te denken over alles wat de bruidegom over haar heeft gezegd, duurt “tot de wind van de dag opsteekt en de schaduwen vluchten”. Dat geeft aan dat het nog geen dag is. Er zijn nog schaduwen aanwezig. Het wijst erop dat ze nog wazig ziet. Zo staat er van ons geschreven dat wij “nu door een spiegel kijken, wazig” en dat wij “ten dele” kennen (1Ko 13:12). ‘Wazig’ betekent ‘in een raadsel’. Het is allemaal nog niet volmaakt helder. Het volmaakte kennen is nog niet gekomen.
Daarom gaat ze “naar de mirreberg, … naar de wierookheuvel”. Over mirre en wierook hebben we al eerder gelezen (Hl 3:6). Hier in Hooglied 4 lezen we over een mirreberg en een wierookheuvel, wat op een grote hoeveelheid wijst en ook op een niveau dat hoger is dan de grond. Mirre spreekt van het lijden van de Heer Jezus. Wierook spreekt van de liefelijke reuk die de Heer Jezus is voor Zijn God. Het spreekt er voor ons van dat we nadenken over het bittere van het lijden van Christus en over de zoetheid van Zijn lieflijkheid. Het lijden heeft Hij voor ons ondergaan om ons van onze zonden te verlossen. Daardoor heeft Hij Zijn lieflijkheid op ons kunnen leggen en zijn wij nu voor God begenadigd of aangenaam (Ef 1:6; vgl. Ez 16:14).
Het is goed ons daarmee bezig te houden als we onder de indruk zijn gekomen van de liefde die de Heer Jezus voor ons heeft. We kunnen dat in het bijzonder doen wanneer we als gemeente in de viering van het avondmaal Zijn dood verkondigen aan Zijn tafel. Of moet tegen ons gezegd worden dat we niet in staat zijn slechts een uur met Hem te waken? We moeten leren wandelen in het licht van het kruis. Dat verlangen zal er zijn en zal groeien als we Hem zo over ons horen spreken.
Nemen we de tijd om erover na te denken hoe Hij ons ziet? We mogen vol verwondering tegen Hem zeggen dat Hij heeft gezegd: ‘Zo zie Ik jou.’ Als we dat in alle nederigheid en met grote dankbaarheid aanvaarden eren we Hem daarmee. Het is een valse nederigheid die zegt dat het geschenk te groot is om te aanvaarden. Wie het aanvaardt omdat Hij het geeft, zal Hem ook vragen om alles in zijn leven aan te wijzen wat daarmee niet in overeenstemming is. Dat wil Hij veranderen om te leven op de manier die Hij graag ziet.
Zoals gezegd, kan het ook zijn dat de woorden van dit vers nog door de bruidegom worden uitgesproken. De betekenis van de wind van de dag, de schaduwen, de mirreberg en de wierookheuvel blijven gelijk, maar worden nu vanuit zijn perspectief gezien. Zolang het nog geen dag is en er nog de schaduw van de nacht is, is de Heer Jezus voor de Zijnen in de hemel. Hij is daar op grond van Zijn lijden – daarvan spreekt de mirre – op aarde en Zijn lieflijkheid voor God.
Dat Hij op de mirreberg is, wil zeggen dat Hij onze Hogepriester bij God is. Hij is een Hogepriester Die met ons kan meelijden, terwijl wij nog in beproevingen op aarde zijn (Hb 4:15; vgl. Mt 14:23-24). De wierookheuvel herinnert aan Zijn aangenaamheid voor de Vader en dat wij in Hem aangenaam gemaakt zijn. Op grond daarvan is Hij onze Voorspraak bij de Vader (1Jh 2:1).
Hij zal daar zijn tot de volle dag aanbreekt. De volle dag, zonder schaduwen, breekt aan wanneer Hij uit de hemel komt om op aarde gerechtigheid te vestigen. Dan zal Hij stralen als “de Zon der gerechtigheid” (Ml 4:2). Er is geen wolk die enige verduistering veroorzaakt (2Sm 23:4). Dit zal het gelovig overblijfsel van Israël ook ervaren als het na de hevige beproevingen van de grote verdrukking in de rust van het vrederijk binnengaat. Zover is het nog niet, zoals we in de volgende verzen zien, maar we zien in het geloof wel het volle resultaat van het werk van Christus, zowel van Zijn werk aan het kruis als van Zijn werk nu in de hemel.
7 - 8 Volkomen schoonheid en beproeving
7 Alles aan u is mooi, Mijn vriendin,
er is geen enkel gebrek aan u.
8 [Kom] met Mij van de Libanon af, bruid,
met Mij van de Libanon af, kom!
Daal af van de top van de Amana,
weg van de top van de Senir en de Hermon,
van de holen van de leeuwen,
van de bergen met de luipaarden.
In vers 7 spreekt de bruidegom tot de bruid, waarbij we denken aan de relatie tussen Christus en Zijn bruid, de gemeente. Hij roemt haar onberispelijke schoonheid. Hij heeft al gezegd dat ze mooi is. Nu zegt de bruidegom dat “alles” aan haar mooi is en dat er “geen enkel gebrek” aan haar is. Dat kan niet anders dan het resultaat van zijn speciale zorg voor haar zijn. We zien hier het beeld van de gelovige die volmaakt is in Christus. Christus heeft het werk op het kruis volbracht en Hij zorgt ook daarna voortdurend voor de Zijnen. Dat is wat de vorige verzen hebben laten zien. Hier zien we het resultaat.
Wat de gemeente betreft, zien we dat Christus Zijn bruid in Zijn liefde reinigt “door de wassing met water door [het] Woord opdat Hij de gemeente voor Zich zou stellen, heerlijk, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, maar opdat zij heilig en onberispelijk zou zijn” (Ef 5:26-27). Met dit doel is Hij nu voor de individuele gelovige en voor de gemeente als geheel in de hemel en zet Hij Zich voor ons in. Hij ziet daarbij op het eindresultaat.
Hetzelfde geldt voor de aardse bruid, Jeruzalem. Jeruzalem zal de volkomenheid van de schoonheid zijn (Ps 50:2; vgl. Nm 23:21). Het zal de schoonheid zijn die de HEERE op haar heeft gelegd. Dat is het gevolg van Zijn gaan naar de mirreberg en de wierookheuvel. De bruid heeft zich daarmee beziggehouden en is daardoor, geestelijk toegepast, dieper ingedrongen in het geheimenis van het kruis en de opstanding.
Als we ons in geestelijk opzicht op de mirreberg en de wierookheuvel bevinden, zijn we in gezelschap van de Heer Jezus. We bevinden ons dan in de geest in de hemelse gewesten, waar we wat onze positie in Christus betreft ook geplaatst zijn (Ef 1:3). Te weten dat we daar in Christus zijn, is nog iets anders dan dat ook te beleven. Als we ons met Hem bezighouden, met wat Hij voor ons heeft gedaan en doet, zegt Hij tegen ons wie wij voor Hem zijn en ervaren wij de gemeenschap met Hem.
We kunnen echter niet altijd in de geest in de hemelse gewesten blijven. We horen Hem vervolgens dan ook vragen om met Hem mee te komen van de hoogte af naar beneden, naar het leven van alle dag (vers 8). Hij dringt erop aan dat ze met Hem meegaat door twee keer ‘kom’ tegen haar te zeggen.
De Libanon is een symbool van stabiliteit, onwankelbaarheid. Amana betekent ‘steun’ of ‘bevestiging’. Een van de betekenissen van ‘Senir’ is pantser. Hermon betekent onder andere ‘ontoegankelijk’. Deze verschillende namen van de bergen waar de bruid is, maar waar ook de leeuwen en de luipaarden zich schuilhouden, kunnen we toepassen op onze positie in de hemelse gewesten.
We hebben op de plaats waar we hemelse zegeningen genieten ook te maken met demonische machten, waarvan de leeuwen en de luipaarden een beeld zijn. Deze geestelijke machten van boosheid willen ons aanvallen om het ons onmogelijk te maken van de zegen te genieten. Dat zal hun echter niet lukken als we de betekenis van de namen van de bergen in geestelijk opzicht verbinden met wat we in Christus geworden zijn.
Ook op aarde is de Heer onze bescherming. Dat mag ons bemoedigen en aansporen ook onze dagelijkse bezigheden met en voor Hem te doen. We kennen wel die gelegenheden dat we genieten van de liefde van de Heer Jezus. Dan leven we om zo te zeggen ‘op de top van de berg’, in hemelse sferen. Maar ook het dagelijkse leven vraagt onze aandacht en daar richt de Heer onze blik ook op, terwijl Hij tegelijk zegt dat Hij ook daarin ons voorgaat. We mogen met Hem meekomen en afdalen.
Juist de brief aan de Efeziërs, waar onze zegeningen in Christus in de hemelse gewesten worden uitgestald, spreekt ook over ons dagelijks leven. We lezen over onze verantwoordelijkheden in de maatschappij, in huwelijk en gezin en in de gemeente. De Heer Jezus wil ons leren ook daarin met Hem gemeenschap te hebben. Zijn aanwezigheid in en Zijn betrokkenheid bij onze aardse omstandigheden geven daaraan een hemelse glans. Zijn vreugde daarover is groot en het is tegelijk een getuigenis in de wereld.
In profetisch opzicht heeft God gezegd dat Hij leeuwen en luipaarden onder zijn volk zal zenden vanwege hun ontrouw (Jr 5:6; Hk 1:8). De plaatsen waar ze zijn geweest, zijn plaatsen waar leeuwen en luipaarden zich verborgen houden en op hun prooi loeren. Beide dieren zijn kenmerkend voor het beest uit de zee, het symbool van het Romeinse rijk dat hersteld zal zijn (Op 13:1-8). Het beest zal proberen het overblijfsel te verslinden, maar God zal hen verbergen op de plaats die Hij voor haar heeft bereid (Op 12:13-17).
De verwijzing van de bruidegom naar de Libanon heeft te maken met de verblijfplaats van het gelovig overblijfsel tijdens de grote verdrukking, de tijd van beproeving en verberging. Profetisch gezien is het overblijfsel hier buiten het land (Ps 42:7-8). De Heer Jezus vraagt hen bij Hem te komen. Nadat Hij tot het hart van de Zijnen heeft gesproken over de schoonheid, die Hij Zelf in hen heeft bewerkt, zegt Hij dat ze bij Hem mogen komen. Ze hoeven niet langer te blijven in de omstandigheden waarin ze zich bevinden.
9 - 10 De waardering van de bruidegom
9 U hebt Mijn hart veroverd, Mijn zuster, [Mijn] bruid,
u hebt Mijn hart veroverd met één [blik] van uw ogen,
met één schakel van uw halsketting.
10 Hoe mooi is uw liefde, Mijn zuster, [Mijn] bruid,
hoeveel beter is uw liefde dan wijn
en de geur van uw [zalf]oliën dan allerlei specerijen!
Het hart van de bruidegom is vol liefde voor zijn bruid. Zijn hart is altijd vol liefde voor haar. Maar nu zegt hij tegen haar dat zij zijn hart heeft “veroverd” (vers 9). Dan is er iets door haar gedaan wat hem geweldloos heeft overweldigd, iets wat zijn hart diep heeft geraakt. Hij zegt het in dit vers zelfs twee keer, wat aangeeft hoe intens hij dit beleeft. Voordat hij dit de tweede keer zegt, spreekt hij haar aan als “mijn zuster, [mijn] bruid”. In vers 8 heeft hij haar voor de eerste keer ‘bruid’ genoemd. Nu noemt hij haar voor de eerste keer ‘mijn zuster’, waardoor hij de nadruk op haar verwantschap met hem legt.
De relatie tussen de Heer Jezus en de Zijnen is er een van liefde, maar ook een van verwantschap. Het is zelfs zo, dat Hij ons eerst aan Zichzelf verwant maakte, voordat er een relatie van liefde kon ontstaan. Dat heeft Hij, de eeuwige Zoon, gedaan door Mens te worden en ons door Zijn werk van verlossing aan Zich te verbinden. Zo lezen we het in de brief aan de Hebreeën: “Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deelgenomen, opdat Hij door de dood teniet zou doen hem die de macht over de dood had, dat is de duivel, en allen zou verlossen die uit vrees voor [de] dood hun hele leven door aan slavernij onderworpen waren” (Hb 2:14-15). Op grond daarvan is er verwantschap tussen Hem en ons ontstaan en noemt Hij ons “broeders” (Jh 20:17; Hb 2:11).
Als dit goed tot ons doordringt, kan het niet anders of we zullen vol bewondering en liefde naar Hem kijken. En dat merkt Hij op. Zoals de bruidegom aan de ogen van de bruid ziet dat zij helemaal vol van hem is, zo ziet de Heer Jezus aan onze ogen dat wij alleen oog voor Hem hebben. Dat verovert Zijn hart. Het lijkt zo gering, slechts “één [blik] van uw ogen”, maar het zegt alles.
Het gaat om onze oogopslag, waar wij onze blik op richten. Kijken we alleen naar Hem? Hij wil graag ‘oogcontact’ met ons (vgl. Gn 24:63-64). Zijn oog is voortdurend op ons gericht (Ps 32:8). Het raakt Hem diep als ons oog eenvoudig is (Mt 6:22), dat wil zeggen dat het op niets en niemand anders dan op Hem is gericht. Als onze ogen op Hem gericht zijn, zullen we ons leven helemaal voor Hem leven.
Daarop sluit het volgende aan wat de bruidegom bij haar ziet en waardoor zij zijn hart ook heeft veroverd. Hij ziet “één schakel” van haar “halsketting”. De halsketting is in Spreuken een versiering die het onderwijs van de vader en de leer van de moeder symboliseert (Sp 1:8-9). Enkele schakels van de halsketting zijn “goedertierenheid en trouw” (Sp 3:3). De bruidegom heeft oog voor alle schakels en is daarover verrukt. Dat hij over één schakel spreekt die zijn hart heeft veroverd, maakt duidelijk dat hij oog heeft voor elke schakel afzonderlijk. Elk detail van haar versiering treft hem.
Zo is het ook met de Heer Jezus in Zijn aandacht voor ons. Als we ons aan het onderwijs uit Zijn Woord onderwerpen, veroveren wij daarmee Zijn hart. Dat we ons aan Zijn Woord onderwerpen, blijkt wanneer wij overeenkomstig Zijn Woord handelen als Hij ons door Zijn Woord op iets wijst. Het gaat telkens om slechts één schakel, waarbij alle schakels samen een sieraad vormen. Zijn hart wordt erdoor veroverd als we het geringste van al Zijn geboden voor Hem doen. Dat waardeert Hij op bijzondere wijze: “Wie dan een van deze geringste geboden … doet en leert, die zal groot worden genoemd in het koninkrijk der hemelen” (Mt 5:19).
De bruid heeft aan het begin van het boek gezegd dat de liefde van de bruidegom beter is dan wijn (Hl 1:2). Hier drukt de bruidegom zich sterker uit (vers 10). Hij zegt ‘hoeveel’ beter haar liefde is. De waardering van de liefde door de bruidegom is altijd groter dan die van de bruid. Zo is het ook met de Heer. Hij weet onze liefde volkomen te waarderen, terwijl wij Zijn liefde vaak zo weinig waarderen. Dat Hij onze liefde zo waardeert, is omdat het Gods liefde is, dat is Zijn eigen liefde, die Hij door de Heilige Geest in onze harten heeft uitgestort (Rm 5:5). Hoe zwak wij die soms ook in onze praktijk tegenover Hem tonen, Hij kent de aard ervan en dat waardeert Hij.
Met de geur van de zalfoliën is het hetzelfde als met de wijn. Ook hier heeft de bruid eerst de geurige oliën geroemd die bij de bruidegom zijn (Hl 1:3). De bruidegom neemt dat over en drukt zich ook hierover sterker uit: de geur van haar zalfoliën is beter “dan allerlei specerijen”. Het gaat niet zozeer om de zalfolie, maar om de geur ervan. De geur bevat alle rijke en gevarieerde kenmerken van die zalving. Geur is onzichtbaar en kan alleen worden ontdekt door te ruiken.
De zalfolie is, zoals we al vaker hebben gezien, een beeld van de Heilige Geest (1Jh 2:20,27). Hij heeft, behalve dat Hij de liefde van God in onze harten heeft uitgestort, ook in ons hart en ons lichaam woning gemaakt (2Ko 1:22; Gl 4:6; 1Ko 6:19). Vanuit ons hart kunnen we door ons lichaam een geur verspreiden die met vreugde door de Heer Jezus wordt geroken. Onze liefde voor de Heer Jezus wordt door de Geest – daarvan spreekt de olie – in ons bewerkt en die is voor Hem beter “dan allerlei specerijen”.
Zo kunnen wij ervaren dat iemand een bepaalde geestelijke uitstraling heeft die we niet kunnen omschrijven. Er kan van iemands aanwezigheid een weldadige rust uitstralen, nog voordat die persoon iets speciaals heeft gezegd of gedaan. Het hele optreden maakt dat je je aanvaard en veilig voelt, zonder dat die persoon bewust de aandacht op zichzelf vestigt. Een dergelijk optreden wordt door de Geest bewerkt en herinnert aan de Heer Jezus. Het is de vrucht van een leven in gehoorzaamheid aan de Heilige Geest. Het gaat alles wat de wereld bevat ver te boven.
In de Heer Jezus heeft de Heilige Geest alles kunnen doen tot verheerlijking van God. Het hele leven van de Heer op aarde is tot een lieflijke geur voor God geweest. Nu zegt de Heer Jezus dit – in beeld – tegen de gelovige. De gelovige die een leven leidt dat door Gods Geest is gevormd, geeft Christus grote vreugde. Daarover spreekt Hij Zijn waardering uit. Wanneer de liefde van God en de werking van Gods Geest in een gelovige merkbaar zijn, vindt de Heer Jezus daarin Zijn grootste voldoening.
11 Lippen, tong en kleding
11 Uw lippen druipen van honingzeem, [Mijn] bruid,
honing en melk zijn onder uw tong
en de geur van uw kleding is
als de geur van de Libanon.
De bruidegom spreekt vervolgens tot haar, die hij weer aanspreekt als “bruid”, over haar lippen en wat daarvan afdruipt. Hij zegt dat haar lippen “druipen van honingzeem”. Hij merkt op wat de bruid zegt. Wat hij ziet, maakt hem duidelijk waarmee ze zich heeft beziggehouden, wat ze gegeten heeft. Honing wordt niet in een snel proces gemaakt. Voor de bereiding van honing is veel werk en veel tijd nodig.
Honingzeem vloeit niet als een waterstroom, maar druppelt traag, druppel na druppel. Honingzeem is ook de zuivere, nog onbewerkte honing. Er komt geen stortvloed van woorden over de lippen van de bruid, maar woorden die zoet en opbouwend zijn. Ze spreekt niet impulsief, maar doordacht. Als mensen spreken, kan hun spreken op een waterval van woorden lijken. Een dergelijke waterval heeft geen diepgang is, er is niet over nagedacht. Jakobus zegt niet voor niets: “Laat ieder mens echter snel zijn om te horen, traag om te spreken” (Jk 1:19).
Dit geldt ook en vooral in het huwelijk, in het gesprek tussen man en vrouw. De man is soms geneigd snel en veel te praten en vult alles al in. Hij weet precies wat zijn vrouw denkt, dat denkt hij in elk geval. Dan komt de communicatie stil te liggen. De vrouw zegt dan: Ik hoef niets meer te zeggen, want je hebt alles al ingevuld. De man kan denken dat hij de discussie heeft gewonnen, maar hij heeft zijn vrouw als gesprekspartner verloren. Juist de man moet leren luisteren en goed leren luisteren, en niet menen dat hij alles al weet en kan zeggen hoe de zaak in elkaar steekt. Goed luisteren en dan pas spreken is belangrijk.
In beeld wijst wat de bruidegom bij de bruid waarneemt op een gelovige die langdurig in gemeenschap met de Heer ijverig de Schriften onderzoekt en daaruit volhardend en geduldig voedsel verzamelt. Het Woord van God is voor hem “zoeter dan honing en honingzeem uit de raat” (Ps 19:11b) en “tot vreugde en tot blijdschap” in zijn hart (Jr 15:16). Onze taal laat horen dat wij het Woord waarderen en het in ons hart hebben opgenomen. Alles wat er over onze lippen komt en wat van de Heer Jezus spreekt, is zoet voor wie het horen; ze worden erdoor gesterkt (Sp 16:24). De Heer Jezus merkt dat op en waardeert het.
De bruidegom ziet ook wat er onder haar tong is. Onder haar tong zijn “honing en melk”. Dat betekent dat de hele zegen van het beloofde land (Ex 3:8,17; 13:5; 33:3) daar ligt. Honing geeft kracht bij vermoeidheid in de dagelijkse strijd (1Sm 14:27-29). Honing is het zoete dat bijvoorbeeld van goede familieverhoudingen uitgaat. Honing mocht niet in het spijsoffer aanwezig zijn (Lv 2:11). De op zichzelf goede natuurlijke betrekkingen mogen geen beperkend effect hebben op de dienst voor God (Mk 3:32-35). Melk is wat het jonge, tere leven opbouwt.
Ze heeft er een voorraad van onder haar tong. De voorraad die ze heeft aangelegd, maakt haar geschikt om uit te delen aan hen die daaraan behoefte hebben. Ze houdt die verborgen, ze is niet iemand die alles er uitgooit, maar het pas gebruikt als het uitkomt. Het is een verborgen plaats, onder haar tong, als het ware klaar voor direct gebruik.
In de toepassing kunnen we zeggen dat de gelovige die heeft genoten van de zegeningen van het hemelse land, dat zijn voor hem de hemelse gewesten, daarmee niet te koop zal lopen. Hij zal weten wanneer en tegen wie hij daarover iets kan zeggen. Paulus wist dat hij daarover bij de gelovigen in Korinthe niets kwijt kon. Ze waren vleselijk, ze hadden niet de juiste gezindheid om daarover iets te horen. Bij de gelovigen in Efeze lag dat anders. Bij hen kon hij daarover veel kwijt.
De bruidegom spreekt ook over de geur van de kleding van de bruid. Kleding spreekt van wat de mensen van ons zien, van ons gedrag. Als wij ons met Gods Woord bezighouden, zal dat effect hebben op onze levensinstelling. We zullen voor anderen in onze omgeving in de omgang met hen een aangename geur zijn. Als Gods Woord ons dagelijks voedsel is, zal dat in onze manier van leven zichtbaar worden.
Geur is, zoals eerder al is aangegeven, niet zichtbaar, maar wordt ervaren. De bruid heeft de geur van de Libanon, van de hoogte. De bruidegom merkt bij haar dat ze in haar handelingen en gedrag de hemel vertoont. Zo zal aan ons de sfeer van de hemel worden opgemerkt.
Juist de brief aan de Efeziërs die de zegen van het hemelse land voor ons uitstalt, bevat belangrijke aanwijzingen voor ons leven. In Efeziërs 1-3 worden de zegeningen voorgesteld en in Efeziërs 4-6 wordt verteld hoe we in overeenstemming daarmee behoren te leven. Mannen en vrouwen in het huwelijk worden aangesproken, evenals ouders en kinderen, en werkgevers en werknemers. Het is een vreugde voor de Heer Jezus als er in onze dagelijkse manier van leven in de verschillende betrekkingen waarin wij staan de geur van de hemel, dat is de geur van Hemzelf, aanwezig is.
Wat de bruidegom zegt, heeft ook een profetische betekenis. Zoals we eerder hebben gezien, is de verhouding van de bruidegom en de bruid in Hooglied in de eerste plaats een beeld van de verhouding tussen de Messias Jezus en het gelovig overblijfsel ofwel Jeruzalem in de eindtijd. Hier zien we dat het overblijfsel “de geur van Libanon” zal hebben als het tot God is teruggekeerd en in zijn relatie met de Messias is hersteld.
Het overblijfsel zal bekleed worden met “de klederen van het heil” en God zal hen “de mantel van gerechtigheid” omdoen (Js 61:10). Van die kleding zal een heerlijke geur komen die ook op de Libanon hangt. De Libanon is een beeld van stabiliteit. Wat het overblijfsel kenmerkt, zal het gedurende het hele vrederijk, duizend jaar lang, kenmerken. De garantie daarvan is dat het de kenmerken van God Zelf zijn. Hij heeft haar die kleding met die geur gegeven.
12 Een gesloten tuin
12 Een gesloten tuin bent u, Mijn zuster, [Mijn] bruid,
een gesloten bron, een verzegelde fontein.
De bruidegom vergelijkt zijn bruid nu met “een gesloten tuin” en “een gesloten bron, een verzegelde fontein”. Dat wil zeggen dat hij haar ziet als uitsluitend voor hemzelf, als iemand die alleen voor hem openstaat. Ze laat niemand anders toe haar te benaderen. Zo is zij een verkwikking voor zijn hart. Hoezeer hij dat waardeert, klinkt door in hoe hij haar weer aanspreekt: “Mijn zuster, [Mijn] bruid” (vers 12; vers 9).
Dit geeft opnieuw een beeld van hoe de Heer Jezus de Zijnen ziet. Hij ziet hen als alleen voor Hem. Wie Hem liefheeft, wil zijn of haar liefde alleen met Hem delen en sluit zich af voor andere voorwerpen van liefde. Dit is ook van belang in het huwelijk. Daarin moeten man en vrouw een gesloten tuin zijn, wat inhoudt dat zij niemand anders in hun leven toelaten om hun liefde mee te delen.
Als een getrouwde man of vrouw verliefd wordt op iemand anders, zijn ze niet meer een gesloten tuin en een gesloten en verzegelde bron. Een oorzaak voor deze ‘openstelling’ kan bijvoorbeeld zijn dat de vrouw van haar eigen man geen aandacht krijgt en die aandacht wel van een andere man krijgt. Het kan dan gebeuren dat ze ‘haar tuin opent’ voor die ander en de ‘verzegeling van de bron’ verbreekt. De man is schuldig aan het ontstaan ervan, maar de vrouw heeft ook geen enkele verontschuldiging. Voor het openstellen van de ‘tuin’ is nooit een verontschuldiging te vinden.
In het boek Spreuken spreekt Salomo tot zijn zoon ook over de vrouw als een bron van vreugde voor haar man (Sp 5:15-19). In een andere benadering, maar met dezelfde strekking, waarschuwt hij zijn zoon ervoor dat hij niet naar een andere bron moet gaan, maar voortdurend mag ronddolen in haar liefde (Sp 5:19). Hij zegt tegen hem dat hij aan zijn eigen vrouw genoeg moet hebben. In zijn eigen huis heeft hij een bron die zijn dorst kan lessen. Daarmee bedoelt hij zijn eigen vrouw. Zo kan bij hem “het huwelijk … in ere zijn en het huwelijksleven onbezoedeld” (Hb 13:4a).
Salomo stelt hem de vraag, waarvan het antwoord in de vraag opgesloten ligt: “Moeten je bronnen zich naar buiten toe verspreiden, de waterbeken op de pleinen?” (Sp 5:16). Als de man zijn huis en zijn vrouw verlaat om naar een vreemde vrouw te gaan, verlaat hij zijn ‘gesloten tuin’ en gaat hij “naar buiten toe”, naar “de waterbeken op de pleinen”. De bronnen die buiten zijn, de vrouw die hem verleidt, zijn voor iedereen beschikbaar. Maar de bron van verkwikking moet alleen zijn eigen vrouw zijn. Het mag geen optie zijn dat zijn liefde ook naar een vreemde vrouw uitgaat.
De geestelijke toepassing is, zoals ook hier in Hooglied, dat wij aan de Heer Jezus en aan Hem alleen genoeg hebben. Hij heeft ons onvoorwaardelijk en exclusief lief en rekent ook op onze onvoorwaardelijke, exclusieve liefde (2Ko 11:2). Ware bevrediging van elk verlangen dat wij hebben, is alleen in Christus’ liefde te vinden. Als we ouder worden, zal onze liefde voor onze vrouw niet verminderen, maar juist toenemen, net zoals onze liefde voor Christus.
Als het goed is, is het leven van de gelovige als een tuin, waarin de Heer Jezus met hem gemeenschap wil hebben. De gesloten bron in de tuin is een beeld van het Woord van God dat onder de leiding van de Heilige Geest wordt overdacht. De gelovige die als een gesloten tuin is, is iemand in wie het Woord van Christus, het Woord van de Geliefde, rijkelijk woont (Ko 3:16).
We mogen onszelf wel afvragen of wij zo’n gesloten tuin voor de Heer Jezus zijn. Is ons leven, is mijn leven, helemaal alleen voor Hem? We zullen wel moeten toegeven dat het niet altijd zo is, maar is het ons diepste verlangen dat Hij vreugde aan ons leven beleeft?
De gelovige is ook als een “verzegelde fontein”. Wat verzegeld is, behoort toe aan degene van wie het zegel is. De gelovige is “verzegeld … met de Heilige Geest van de belofte” (Ef 1:13; 2Ko 1:21-22) en behoort aan de Heer Jezus toe. Door de Geest is hij vast aan Christus verbonden en zal hij steeds meer van de heerlijkheid van Christus gaan ontdekken. De Geest is immers op aarde gekomen om van Christus te getuigen (Jh 16:13-14). Uit de verzegelde fontein stroomt door het onderwijs van de Geest levend water uit het binnenste van de gelovige tot verkwikking van de Heer Jezus en van zijn omgeving (Jh 7:37-39).
We kunnen ook op een verkeerde manier afgesloten zijn. Dat is het geval als ons leven en de christelijke gemeenschap waarvan wij deel uitmaken niet door Gods Woord en Gods Geest worden beheerst, maar door overleveringen van mensen, door dode orthodoxie. We handhaven regels voor ons eigen leven en voor anderen die niet uit de Schrift zelf komen, maar uit verklaringen van de Schrift, die per definitie mensenwerk zijn. Dan staan we niet meer open voor de werkzaamheid van de Heilige Geest. Het uiterlijk wordt dan de maatstaf waaraan het geestelijk leven wordt afgemeten. Naar het innerlijke leven, de omgang met de Heer Jezus en de liefde voor Gods Woord, wordt niet gevraagd.
Een hof of een tuin is in de Schrift een plaats waar God gemeenschap met de mens wil hebben. Dat zien we al in het paradijs (Gn 2:8). Het is een tuin die helemaal door Hem is gemaakt als een lusthof voor Hemzelf. Daarin zijn de hoogste zegeningen van de schepping verenigd. De mens mag daarin en daarvan samen met Hem genieten. Hij komt hiervoor naar hem toe “in de namiddag” (Gn 3:8a).
Door de zondeval is er voor God niets van het genot van de tuin overgebleven. De mens heeft de tuin niet afgesloten gehouden en heeft zijn gemeenschap met God opgezegd. Hij is ongehoorzaam geworden aan zijn opdracht de hof te bewerken en te onderhouden als een lusthof voor God (Gn 2:15). Hij heeft de duivel de toegang niet geweigerd, maar heeft hem toegestaan binnen te komen en met hem in gesprek te gaan (Gn 3:1-6). Bij volgende ‘tuinen’ zien we eenzelfde beeld. Bijvoorbeeld bij Israël dat God tot een wijngaard voor Zichzelf heeft gemaakt (Js 5:1-7). Daarin zijn mensen gekomen die Hem hebben uitgeworpen om die wijngaard zelf te bezitten (Mt 21:33-39).
Toch er is vandaag een groep mensen, en die zal er ook in de toekomst zijn, die voor Hem die tuin vormen die uitsluitend voor Hem is. Wij mogen dat als gelovigen zijn. Wij zijn het als we ons leven openstellen voor de werking van Gods Woord en Gods Geest. Het gevolg is dat ons hart en ons denken op Christus worden gericht. Om Hem gaat het in Gods Woord en om Hem gaat het bij het werk van de Geest. Israël zal zo’n hof voor Hem zijn in de toekomst (Js 51:3).
13 - 14 De versiering van de tuin
13 Uw scheuten vormen een paradijs
van granaatappelbomen met de beste vruchten,
hennastruiken en nardusplanten,
14 nardus en saffraan,
kalmoes en kaneel,
met allerlei wierookbomen,
mirre en aloë,
met een keur van allerlei specerijen.
De tuin heeft bomen. Het is bij de bomen niet om het hout te doen, maar om het zicht erop. Zo zijn ook de bloemen in de tuin er om naar te kijken en ervan te genieten. Zo is de bruid er voor de bruidegom. Als een “gesloten tuin” (vers 12) is de bruid vruchtbaar voor de bruidegom. Dat blijkt uit de beschrijving die hij in deze verzen van haar ‘tuin’ geeft. Hij somt op wat er in de tuin groeit. Hij heeft oog voor elke boom en voor “de beste vruchten” die daaraan groeien, voor “hennastruiken en nardusplanten”, voor “allerlei wierookbomen” en de “keur van allerlei specerijen” die een aangename geur verspreiden.
De bruidegom begint met het noemen van “uw scheuten” (vers 13). Scheuten zijn de eerste zichtbare tekenen van nieuw leven. Hij zegt daarvan dat zij “een paradijs” vormen. Dit herinnert aan het begin van de Bijbel, aan de hof van Eden (Gn 2:9). Dat paradijs is door de zonde verloren gegaan. Het wijst ook vooruit naar de situatie in het vrederijk, die als het paradijs zal zijn (Ez 47:12; Op 22:1-2).
Maar voor de Heer Jezus is er nu ook een paradijs op aarde en dat is het leven van de gelovige die alleen voor Hem leeft. Uit dat leven komt een overvloed aan vrucht tevoorschijn. Er is niet alleen leven, er is ook de vrucht van het leven. Die vrucht bewerkt Hij Zelf door Zijn Geest. “Door Mij is bij u vrucht te vinden” (Hs 14:9d).
De bruidegom noemt negen bomen en planten die de tuin voortbrengt en hem sieren en geur geven. Daarmee is zijn opsomming van het aangename van de tuin niet volledig. Door twee keer over “allerlei” te spreken geeft hij aan dat er nog veel meer is waarvan hij geniet. Het spreekt van een overvloed waarbij elke gedachte aan gebrek afwezig is, maar die ook niet in zijn volheid kan worden omschreven. Dit is de beste beschrijving van de volheid ervan (vgl. 2Ko 8:9; Ko 1:9-11).
In de geestelijke toepassing ligt de verbinding met de negenvoudige vrucht van de Geest voor de hand (Gl 5:22). Wat er in de tuin van ons leven voor Christus aangenaam is, kan alleen door de Geest in ons worden bewerkt als we afgezonderd zijn voor de Heer. Dan kan het water van het Woord vrucht in ons bewerken die ons leven voor Hem tot een lusthof, een paradijs maakt.
De “granaatappelbomen met de beste vruchten” herinneren aan de zomen van het bovenkleed van de hogepriester waaraan granaatappels hangen afgewisseld met belletjes (Ex 28:33-34). Het getuigenis van de Heilige Geest (de belletjes) is verbonden met de vrucht van de Heilige Geest (de granaatappels). Die vrucht komt door de bevochtiging met het water van het Woord en dat is weer het resultaat van het werk van de Heer Jezus als Hogepriester. Alles in ons leven wat vrucht is voor Hem, is door Hemzelf bewerkt.
Alle verdere vruchten en specerijen spreken van Hem, van Wie Hij is en wat Hij heeft gedaan. God geniet daarvan in volkomen mate. Naarmate dit bij ons aanwezig is, geniet Hij ook van ons, want het doet Hem denken aan de Heer Jezus. Wij zijn aangenaam gemaakt in de Geliefde. De Heer Jezus geniet er ook van, want Hij herkent Zichzelf in ons als degenen die bij Hem passen, in wie Hij Zijn vreugde vindt.
Het is niet eenvoudig om de geestelijke betekenis te ontdekken van de bomen en planten die hier worden genoemd. De “hennastruiken” worden alleen hier genoemd. Aan deze struiken groeien de “hennabloemen” (Hl 1:14). In Hooglied 1 zegt de bruid dat de bruidegom voor haar als “een tros hennabloemen” is. Hier zien we de oorsprong van de hennabloemen. Ze groeien aan de struiken die in de tuin staan die voor de bruidegom afgezonderd is. We zien hierin dat de waardering van de gelovige voor de Heer Jezus in feite Zijn werk in hem is.
Ook de “nardus” (vers 14), die van de “nardusplanten” komt, wordt in Hooglied 1 genoemd. Zie voor een verklaring bij Hooglied 1:12.
“Saffraan” komt in de Bijbel alleen hier voor. ‘Saffraan is een specerij die gewonnen wordt uit de saffraankrokus (crocus sativus). Saffraan heeft een bittere smaak en een aangenaam aroma dat doet denken aan honing. De hoogste kwaliteit saffraan komt van de bloedrode stempels, het bovenste deel van de gedroogde stijlen. De arbeidsintensieve teelt maakt saffraan tot een kostbare specerij, het wordt daarom ook wel ‘het rode goud’ genoemd.’ [Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Saffraan]
Twee van de bestanddelen van de heilige zalfolie, die uit “de beste specerijen” bestaat, zijn “kalmoes en kaneel” (Ex 30:23). In de beschrijving van de heilige zalfolie worden “geurige kalmoes” en “geurige kaneel” genoemd. Met deze heilige zalfolie zijn alle voorwerpen in de tabernakel gezalfd. De heilige zalfolie stelt de Heilige Geest voor, Die de gelovige en zijn hele leven en dienst aan God wijdt (1Jh 2:20,27). ‘De beste specerijen’, waaronder kalmoes en kaneel, zien op de heerlijkheden van Christus die voor God een aangename geur zijn. Waar de Heilige Geest in de gelovige werkt, zal dat een kostelijke geur verspreiden, die ook voor God aangenaam is (vgl. Ps 133:2).
Dat de opsomming niet uitputtend is, geeft de bruidegom aan door te spreken over “allerlei wierookbomen”. Dit zijn bomen die de geur van wierook verspreiden. In Hooglied is sprake van “wierook” (Hl 3:6), de “wierookheuvel” (Hl 4:6) en hier van “wierookbomen”. Wierook wordt in verbinding met de offers alleen bij het graanoffer genoemd (Lv 2:1,2,15,16; Ne 13:5; Jr 17:26; 41:5). Het graanoffer spreekt van het leven van de Heer Jezus op aarde. De toegevoegde wierook geeft aan hoezeer Zijn leven een aangename geur is geweest voor God.
Dit herkent God in het leven van hen die voor Hem afgezonderd leven. Christus werkt dat uit in hun leven. Hij heeft in alle aspecten van Zijn leven God verheerlijkt. In Zijn woorden, daden en handelingen heeft Hij altijd God laten zien. Bij de gelovigen is dat in beperkte mate aanwezig. Maar telkens als ze iets zeggen of doen wat tot eer van God is, ruikt Hij de aangename geur van de wierook die zo kenmerkend is voor het leven van Zijn Zoon (Ef 5:1-2).
Over de “mirre” is bij de verklaring van Hooglied 1:12 al iets gezegd. “Aloë” wordt door Bileam genoemd in de zegen die hij over Israël uitspreekt. Onder de leiding van Gods Geest ziet hij de tenten van Jakob en de woningen van Israël “als aloë’s” die door de HEERE geplant zijn (Nm 24:5-6). In zijn zegen spreekt Bileam niet over de praktijk van Gods volk, maar over de waarde die het volk voor Hem heeft. We kunnen dit toepassen op Gods bedoeling met het leven van ieder van de Zijnen op aarde. We zijn om zo te zeggen door Hem op aarde geplant om tot een aangename geur voor Hem te zijn.
Deze twee specerijen worden ook gebruikt bij de begrafenis van de Heer Jezus. Nicodémus brengt “een mengsel van mirre en aloë” mee (Jh 19:39). Het is een eerbetoon aan Hem na het volbrachte werk tot verheerlijking van de Vader. De mirre ziet terug op Zijn lijden, de aloë ziet vooruit naar Zijn terugkomst naar de aarde. De wereld ziet Hem nu niet meer, maar Hij komt terug. In verbinding met Zijn terugkeer worden deze specerijen ook genoemd. Zijn kleding geurt dan “van mirre en aloë [en] kaneel” (Ps 45:9).
Ook de genoemde specerijen geven niet volledig weer wat er door de bruidegom in de gesloten tuin van de bruid voor hem aanwezig is. Het is een tuin “met een keur van allerlei specerijen”. De heerlijkheden van de Heer Jezus zijn niet uitputtend te beschrijven. Alles wat in Hem aanwezig is, al Zijn eigenschappen en kenmerken, die allemaal volkomen zijn in zichzelf, vormen een harmonieuze eenheid. De geuren vervloeien met elkaar en de ‘totale geur’ ervan is door niets te evenaren.
In die ‘totale’ geur heeft iedere gelovige een eigen geur, een bepaalde eigenschap van Christus die hem speciaal kenmerkt. Alle gelovigen samen zijn nodig om de volle geur van Christus te verspreiden. Daaraan werkt de Heer Jezus in de ‘tuin’ van ieder van de Zijnen. Laten we onze tuin voor dat werk openstellen. Wat zal er dan een heerlijke geur door Hem in al die tuinen genoten worden.
15 - 16 Mijn tuin, zijn tuin
15 O, bron van de tuinen,
put van levend water
dat van de Libanon stroomt!
16 Ontwaak, noordenwind, en kom, zuidenwind,
waai door mijn tuin, zodat [de geur] van zijn specerijen zich verspreidt.
Laat mijn Liefste in Zijn tuin komen
en eten van zijn beste vruchten!
De bruidegom zegt vol verrukking tegen de bruid: “O, bron van de tuinen” (vers 15). Hij ziet haar als een bron die niet alleen haar eigen tuin bevloeit, maar het water ook doorgeeft aan andere tuinen. Ze is dan ook een “put van levend water”. Levend water stroomt, het beweegt zich voort naar andere plaatsen om leven te brengen. Het is water “dat van de Libanon stroomt”. Hier zien we de oorsprong ervan. Het water komt uit het gebergte, uit de hoogte.
Een bron is een bewaarplaats van water, niet van stilstaand water, maar van levend ofwel stromend water. Een bron spreekt van diepte; levend water spreekt van krachtig en voortdurend stromend water. In het vrederijk stroomt er door Jeruzalem “een rivier van levenswater” (Op 22:1). Het vernieuwde Jeruzalem kunnen we in het verband van de verzen 12-15 hier in Hooglied 4 wel een ‘tuinstad’ noemen. Het kenmerk van een rivier is ook dat er voortdurend fris water stroomt.
De beschrijving van de bruidegom herkennen we in de werkzaamheid van de Heilige Geest in het leven van de gelovige. De Heer Jezus spreekt met een Samaritaanse vrouw over water dat Hij haar wil geven (Jh 4:10-14). Het water dat Hij geeft, bevrijdt niet alleen van rusteloos zoeken naar vrede, maar geeft veel meer. Dat water is een bron van vreugde die iemand innerlijk krijgt en die hij nooit meer kwijtraakt.
Die bron vanbinnen staat in verbinding met het eeuwige leven. Hiermee doelt de Heer op de gave van de Heilige Geest Die Hij in de gelovige geeft om in hem een frisse bron van Goddelijke vreugde te zijn (Jh 7:38-39). De Heilige Geest is de gave Die God ons door Zijn Zoon geeft en waardoor we in staat zijn alles te genieten wat ons in de Zoon is geschonken. De Geest van God maakt het leven van de gelovige vruchtbaar en maakt hem ook tot een zegen voor zijn omgeving.
De stroom komt hier van de Libanon. De Geest komt van Hem Die in de hoge is, dat is Christus. Vanuit de hoge heeft Hij de Geest gegeven (Jh 16:7). Alle geestelijke verkwikking en bevloeiing die in het leven van de gelovige vloeien, komen van de Geest van het leven vanuit de tegenwoordigheid van de Heer Jezus voor ons bij de Vader in de hemel.
Dan reageert de bruid op alles wat de bruidegom in de verzen 12-15 van haar als een tuin heeft gezegd (vers 16). De bruid wil dat wat de bruidegom bij haar heeft gevonden nog verder groeit en tot ontwikkeling komt. Ze wil dat de geur van de specerijen van haar tuin zich verspreidt, dat wil zeggen dat de overvloed aan geuren te ruiken is. Daarvoor is wind nodig. Ze vraagt de noordenwind en de zuidenwind om door haar tuin heen te waaien.
In de beide winden zien we een beeld van de werking van de Geest in het leven van de gelovige. Het is te vergelijken met de Geest Die door het dal van de dorre doodsbeenderen zal gaan waaien waardoor er leven komt (Ez 37:9-10). Geestelijk gezien vraagt de bruid om de koude van de noordenwind enerzijds en de warmte van de zuidenwind anderzijds.
De bruid weet dat ongeacht of de omstandigheden gunstig of ongunstig zijn, of ze gelegen komen of ongelegen, die omstandigheden ertoe dienen om de geur van de specerijen des te meer te laten uitstromen. Paulus spreekt ook over deze winden als hij zegt dat hij weet wat het is om vernederd te worden en ook om overvloed te hebben. Daarover spreekt hij ook als hij zegt dat hij is ingewijd in het verzadigd zijn en in het hongerlijden. Hij kent zowel overvloed als gebrek (Fp 4:11-12). Het gaat hem alleen om de geur die daaruit voortkomt en dat is de kracht van Christus door Wie hij alles vermag (Fp 4:13).
De kou die ons leven kan binnenkomen, zijn de dingen die we niet prettig vinden, de moeilijkheden en zorgen van het leven. De bruid vraagt erom. Vragen wij erom? De vraag is of we eraan toe zijn het eens te zijn met wat Jakobus zegt: “Acht het enkel vreugde, mijn broeders, wanneer u in allerlei verzoekingen valt” (Jk 1:2). We zullen het wel eens zijn met wat hij zegt, maar is het echt zo dat we blij zijn als we beproefd worden?
We vragen niet om problemen, om een koude luchtstroom in ons leven. Maar verlangen we er wel naar dat er uit ons leven meer geur van en voor Hem wordt verspreid? Dan vragen we aan Hem of Hij ons wil doorgronden en beproeven om te zien of er bij ons een schadelijke weg is, iets wat de verspreiding van die geur verhindert, en of Hij ons op de eeuwige weg wil leiden (Ps 139:23-24).
Er komt een noordenwind in het leven van het gezin in Bethanië als Lazarus ziek wordt en sterft (Jh 11:1-3,17). De kou van de dood is gekomen. Maar de Heer Jezus komt met de zuidenwind als Hij Lazarus uit de doden opwekt (Jh 11:43). De Heer heeft tevoren al gezegd dat de ziekte van Lazarus niet tot de dood is, “maar ter wille van de heerlijkheid van God, opdat de Zoon van God erdoor wordt verheerlijkt” (Jh 11:4). De pijnlijke of verdrietige dingen die ons overkomen, hebben tot doel dat de geur van de heerlijkheid van God en de verheerlijking van de Zoon van God wordt verspreid.
Teleurstellingen zijn ook als de noordenwind. De Emmaüsgangers hebben de noordenwind ervaren in hun teleurstelling in de Heer (Lk 24:13-21). De oorzaak daarvan ligt in verkeerde verwachtingen. Die kunnen wij ook hebben. We hebben onze wensen en voorstellingen van zaken. Als het dan anders gaat, zijn dat teleurstellingen. Dan spreken we daarover en de Heer komt bij ons en maakt ons hart brandend door de Schriften voor ons te openen (Lk 24:27,32). Dan waait de zuidenwind.
We kunnen de koude noordenwind ervaren als we een ‘slechtnieuwsgesprek’ met de dokter hebben. Een vriend en broeder heeft zo’n gesprek gehad. Bij onderzoek is gebleken dat hij mogelijk darmkanker heeft. Zo’n bericht plaatst het hele leven in een ander daglicht. Het heeft hem en zijn vrouw in de tegenwoordigheid van de Heer gedreven. Ze leven met Hem, maar dat leven met Hem krijgt dan een diepere betekenis.
Ze hebben hun nood met de gelovigen van de plaatselijke gemeente gedeeld. Het heeft ons allemaal in de tegenwoordigheid van de Heer en tot voorbede gebracht. Dat is de geweldige uitwerking van de ‘noordenwind’ die door het leven van een echtpaar en een plaatselijke gemeente waait, waarbij de geur van de gemeenschap met de Heer Jezus en met elkaar wordt genoten.
In zijn geval is kort daarop, bij het horen van de uitslag van het onderzochte stukje uit de darm, de zuidenwind gaan waaien. Er zijn geen kankercellen gevonden. Er zit een grote poliep die operatief kan worden verwijderd. Dit bericht heeft bij hen en bij de medegelovigen grote dankbaarheid tegenover onze God en Vader bewerkt. De geur van de verbondenheid met elkaar en de verheerlijking van God is door de gemeente gewaaid en ook daarbuiten, naar hen die geen deel aan het geloof in Christus hebben, maar tegenover wie getuigd is van wat God heeft gedaan.
Wensen wij een tuin te zijn waarin de Heer Jezus graag komt, omdat de geur ervan voor Hem is? Als wij dat wensen, zullen we tegen Hem zeggen: “Laat mijn Liefste in Zijn tuin komen en eten van zijn beste vruchten!” Het is opvallend dat de bruid in verbinding met de winden spreekt over “mijn tuin” en als ze vervolgens haar geliefde uitnodigt bij haar te komen, spreekt ze over “Zijn tuin”. Het is allebei waar.
We denken er niet vaak aan dat ons leven een tuin voor Hem is, waar Hij graag wil zijn om van de vrucht ervan te genieten, vrucht die Hij Zelf bewerkt. Of we zo’n tuin voor Hem zijn, blijkt uit de dingen waarmee we onze tijd vullen. Ga bijvoorbeeld maar na hoeveel tijd er wordt gestoken in het plaatsen en lezen van onzinnige berichten op sociale media, het consumeren van films en allerlei verstrooiende programma’s. Wat kunnen we Hem daarvan aanbieden als de “beste vruchten” van Zijn tuin om daarvan te eten?