1 - 3 Waar is de bruidegom?
1 Waarheen is uw Liefste gegaan,
o, allermooiste onder de vrouwen?
Waarheen heeft uw Liefste Zich gewend,
opdat wij Hem met u zoeken?
2 Mijn Liefste is afgedaald naar Zijn tuin,
naar de bedden met specerijen,
om in de tuinen te weiden
en lelies te verzamelen.
3 Ik ben van mijn Liefste en mijn Liefste is van mij,
[Hij] Die te midden van de lelies weidt.
Nadat de bruid de bruidegom zo heeft beschreven bevestigen de dochters van Jeruzalem dat zij de “allermooiste onder de vrouwen” is (vers 1). Ze zijn door de bruid enthousiast voor hem gemaakt. Na haar indrukwekkende beschrijving van hem vragen de dochters van Jeruzalem of ze mee mogen helpen om hem te zoeken. Nu vraagt de bruid niet meer om hulp aan de dochters van Jeruzalem (Hl 5:8), maar is het andersom. Ze vragen haar waarheen haar liefste zich heeft gewend.
Zo hebben de discipelen geprobeerd Thomas enthousiast te maken voor de Heer door hem te vertellen dat ze Hem hebben gezien (Jh 20:24-25a). Zo kunnen wij anderen enthousiast maken voor Hem doordat wij van Hem getuigen Wie Hij voor ons is. Als ons getuigenis echt is, zit daarin aantrekkende of wervende kracht.
Als wij enthousiast over Hem vertellen, ontstaat het verlangen bij anderen Hem ook te zoeken. Dat kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van bijbellezingen of bijbelstudies waar Hij centraal staat. We luisteren naar wat anderen over Hem zeggen. Dat spoort ons aan om meer te onderzoeken Wie Hij is. Hij luistert er Zelf ook graag naar als gelovigen over Hem spreken. Hij zal Zich dan aan hen openbaren.
Als de dochters van Jeruzalem de bruid hebben gevraagd waarheen haar liefste zich heeft gewend, weet de bruid ineens waar hij is (vers 2). Hij is “afgedaald naar zijn tuin”. Daarmee bedoelt ze haar hart, haar leven. Hij heeft haar ‘een gesloten tuin’ genoemd (Hl 4:12). Na een korte periode van verslapping van haar liefde voor hem, waardoor zij hem buiten haar leven heeft geplaatst, is haar hart weer alleen voor hem.
Als wij vol zijn van de Heer, weten we ook waar we Hem kunnen vinden. Dan is ons hart als “bedden met specerijen”, een plaats van rust en lieflijkheid voor Hem (vgl. Hl 5:13). Hij komt om daar te genieten van wat wij voor Hem zijn. Al sluiten wij Hem soms buiten ons leven, Hij verlaat ons nooit werkelijk. We hoeven ook niet ver naar boven in de hemel of ver naar beneden in het dodenrijk te gaan om Hem te zoeken. Hij is nabij ons, in onze mond en in ons hart (Dt 30:12-14). Hij kan verdwijnen uit onze belangstelling. Dan onttrekt Hij Zich aan ons, opdat wij het gemis aan Hem zullen voelen. Zo brengt Hij ons tot belijdenis van onze verkoelde liefde voor Hem.
Hij weidt niet alleen in “Zijn tuin”, dat is in mijn leven, maar ook “in de tuinen”, dat is in het leven van andere gelovigen die de Heer Jezus ook liefhebben. Voor hen is Hij ook het centrum van hun leven. Zo verruimt onze blik zich. We zien niet alleen ons eigen leven, maar ook dat van anderen in verbinding met Hem.
Bij al deze gelovigen wil Hij “weiden en lelies … verzamelen”. Weiden spreekt van rust en voedsel. Hij zoekt vrucht in het leven van de Zijnen. Die vrucht vindt Hij als de Heilige Geest in ons leven kan werken. Hij is alleen geïnteresseerd in de vrucht van de Geest, niet in onze prestaties. De lelies die Hij wil verzamelen, spreken niet van indrukwekkende daden, maar van teerheid en kwetsbaarheid te midden van een harde, doornige wereld (Hl 2:1-2). Dat zijn kenmerken van Hemzelf en die wil Hij graag uit de levens van de Zijnen verzamelen.
De bruid wordt zich opnieuw bewust van haar verbinding met hem en zijn liefde voor haar (vers 3; vgl. Hl 2:16). Wat ze nu zegt, gaat verder dan wat ze in Hooglied 2:16 heeft gezegd. Daar zegt ze eerst dat de geliefde van haar is. Ze is nog ‘ik’ gericht. Maar nu zegt ze eerst dat zij van hem is. Ze is op hem gericht. Ze is door ervaring geestelijk gegroeid.
Een bewijs van geestelijke groei is dat wat ik heb ontvangen steeds meer op de tweede plaats komt, terwijl wat Christus heeft ontvangen steeds meer op de eerste plaats komt. We denken dan aan de vreugde die Hij aan ons leven kan beleven als wij leven voor Hem. Dan zijn we niet meer met onszelf bezig, maar met Hem. Dat wil niet zeggen dat we ondankbaar zijn voor wat we hebben gekregen. Het gaat erom dat we niet stil blijven staan bij de gaven, maar dat we van de gaven ons oog richten op de Gever. Dat geeft ook een diepere genoegdoening.
Het is een teken van geestelijke groei als wij eraan gaan denken wat wij voor de Heer Jezus betekenen in plaats van wat Hij voor ons is. We zijn dan meer op Hem dan op onszelf gericht. Wat Hij voor ons is, vindt zijn oorsprong meer in de gevoelens, wat wij voor Hem zijn meer in de Persoon Die de aanleiding voor die gevoelens is. De vraag moet niet zijn ‘wat kan de ander voor mij betekenen?’, maar ‘wat kan ik voor de ander betekenen?’ De Heer Jezus heeft nooit aan Zichzelf gedacht. Hij heeft altijd gedacht aan het welgevallen van God en het welzijn van de Zijnen.
Als wij weten dat wij van Hem zijn, betekent dat ook dat wij helemaal voor Zijn verantwoording zijn. Hij zorgt dan ook volledig voor ons. Wat er ook in ons leven gebeurt, Hij is erbij betrokken en helpt ons. Als wij weten dat Hij van ons is, wil dat zeggen dat Hij met al Zijn liefde en al Zijn mogelijkheden ons terzijde staat. Er is niets in ons leven dat buiten Zijn controle staat.
Zo weidt Hij “te midden van de lelies”. Hier hebben we opnieuw ‘de lelies’. Hij bevindt zich te midden van deze tere bloemen en Hij waardeert ze. Wij zijn voor Hem als deze bloemen. We zijn teer, we zijn zwak, onbekwaam en we hebben geen macht om iets te doen. Maar Hij ‘weidt’ te midden van hen, dat wil zeggen dat Hij bij hen die plaats van rust vindt in een wereld die voor Hem geen plaats heeft.
4 Mooi, bekoorlijk, schrikwekkend
4 Mooi bent u, Mijn vriendin, als Tirza,
bekoorlijk als Jeruzalem,
schrikwekkend als zij die vaandels opheffen.
Hier is de bruidegom weer aan het woord. Nu de bruid hem opnieuw heeft gevonden, vertelt hij weer wat zij voor hem betekent. Hij heeft haar eerder gezegd dat zij mooi is (Hl 4:1). Het is een bemoediging voor de bruid dat zij dat na de verslapping van haar liefde opnieuw mag horen. Wij hebben het ook nodig telkens uit de mond van de Heer Jezus te horen wat wij voor Hem betekenen, zeker na een periode dat onze liefde voor Hem maar zwak is geweest. Zo bemoedigt de Heer Jezus de apostel Paulus als hij in de gevangenis zit (Hd 23:11).
De praktische les is dat een man ook regelmatig tegen zijn vrouw zegt dat zij mooi is. Dat moet niet alleen worden gezegd als ze zich voor een bepaalde gelegenheid mooi heeft aangekleed. Het gaat erom dat ze mooi is om wie ze is, dat ze gewaardeerd wordt om haar persoon met haar eigen capaciteiten. We moeten dat ook zeggen tegen onze kinderen en kleinkinderen persoonlijk. Als een kind of kleinkind Emma heet, zeggen we: ‘Jij bent de mooiste Emma van de hele wereld!’
Een moeder belde haar zoon op. Ze vroeg hem: ‘Waar ben je, wat doe je?’ De zoon zei daar later van: ‘Mijn moeder is er alleen in geïnteresseerd waar ik ben of wat ik doe. Maar ze heeft er niet naar gevraagd hoe het me gaat, hoe ik me voel.’ Hij miste de belangstelling voor hem als persoon. Zo kunnen we ook met medegelovigen omgaan. Dat doen we als we meer belang stellen in waar ze mee bezig zijn dan in wat hen bezighoudt.
Dat de bruidegom haar “mijn vriendin” noemt, is ook een herhaling. Hij heeft haar al meerdere keren zo genoemd (Hl 1:9,15; 2:2,10,13; 4:1,7; 5:2). Hiermee zegt hij dat er weer die vertrouwelijke omgang kan zijn waardoor vriendschap wordt gekenmerkt. Hij kan met haar de intieme gedachten van zijn hart delen. Dat is gemeenschap. Het is een volgende stap in de geestelijke ontwikkeling in de eenheid tussen de bruidegom en de bruid.
Het doel van vertrouwelijkheid is gemeenschap, waardoor er een groeien in eenheid is. Voor ons houdt het in dat het zien van de Heer Jezus ons verandert naar Zijn beeld (2Ko 3:18). Christus wil Zijn beeld in ons herkennen, dat Hij gestalte in ons krijgt (Gl 4:19). Dat is het gevolg van gemeenschap, het herkennen van Zichzelf in ons. Dat kan gebeuren omdat Hij ons leven is.
Bij de woorden “mooi”, “bekoorlijk” en “schrikwekkend” gebruikt de bruidegom drie beelden. De bruid is mooi “als Tirza”. Tirza was de hoofdstad van het tienstammenrijk, voordat Omri Samaria tot hoofdstad maakte (1Kn 15:33; 16:23-24). Tirza betekent onder andere ‘welgevallen’. Het zal een mooie stad zijn geweest.
Vervolgens vergelijkt hij haar bekoorlijkheid met “Jeruzalem”, de hoofdstad van het tweestammenrijk. Jeruzalem betekent ‘grondslag van de vrede’. We zien in de beide hoofdsteden de heerlijkheid van heel Israël als de twaalf stammen terug zijn in het land.
De bruid is mooi en bekoorlijk voor de bruidegom, maar ook schrikwekkend voor hen die haar kwaad willen doen. Ze is als een leger, “als zij die de vaandels opheffen” om de vijand te weerstaan.
Na een toespraak voor jongeren over seksualiteit met de geschiedenis van Dina als voorbeeld (Gn 34:1-4) kwamen er twee meisjes naar me toe. Ze zagen er mooi uit. Ze vroegen wat voor kwaad het kan om, net als Dina, toch eens uit te gaan en bepaalde vriendschappen te hebben.
Mijn antwoord was: ‘Dan begeven jullie je op gevaarlijk terrein. Jongens kunnen op jullie afkomen en die willen ‘wat’ met jullie. Daarvoor zijn zij daar. Als jullie daar ook zijn, denken ze dat jullie hetzelfde willen.’ ‘Ja, het is wel eens gebeurd’, zei de een, ‘maar ik heb nee gezegd.’ Mijn reactie was: ‘Als een jongen dat aan jou heeft kunnen vragen, betekent het dat je al te ver bent gegaan.’ Zulke meisjes hebben de vaandels, het vaandel van de liefde van de Heer Jezus (Hl 2:4; 5:10), niet opgeheven en schrikken de wereld niet af, maar zijn aantrekkelijk voor de wereld.
Voor ons betekent het dat wij de zonde, die een vijand is, geen kans geven een plaats in ons leven te veroveren. Tegenover de zonde moeten we duidelijk stelling nemen. Dat geldt ook voor de plaatselijke gemeente. Waar zonde ingang krijgt, verdwijnt de liefde voor de Heer Jezus.
Er is in de bruid schoonheid en lieflijkheid die aantrekt voor wie zich bij haar willen aansluiten en tegelijk ook een afschrikwekkende kracht en sterkte voor wie haar kwaad willen doen. Het lijkt erop dat veel gelovigen beide aspecten kwijt zijn geraakt. Omdat we ons heilige karakter zijn kwijtgeraakt, is men niet meer bang voor ons. Omdat we ons lieflijke karakter zijn kwijtgeraakt, is er geen aantrekkelijkheid meer bij ons.
5 - 7 De bruid opnieuw beschreven
5 Wend uw ogen van Mij af,
want zij brengen Mij in verwarring.
Uw haar is als een kudde geiten,
die neergolft van de Gilead.
6 Uw tanden zijn als een kudde schapen
die zijn opgekomen uit de wasplaats.
Alle werpen zij tweelingen,
geen van hen is zonder jongen.
7 Als een opengesprongen granaatappel zijn uw slapen
door uw sluier heen.
Als wij naar de Heer Jezus kijken, als ons oog alleen op Hem gericht is, is het alsof onze blik Hem teveel wordt (vers 5). Als we hersteld zijn in de gemeenschap met Hem, zijn onze ogen meer dan vroeger op Hem gericht. Ze zwerven niet meer van Hem weg naar andere voorwerpen. We zien dan ‘Jezus alleen’. Het is alsof dit Hem in verwarring brengt. Zo kan Hij Zich verbazen over het geloof van een Syro-Fenicische vrouw. Zij gelooft volhardend in Zijn macht om haar dochter te genezen. Dat ontlokt bij Hem de uitspraak: “O vrouw, groot is uw geloof” (Mt 15:28).
De bruidegom is onder de indruk van haar hernieuwde toewijding. Dat brengt hem ertoe haar opnieuw te beschrijven vanwege wat zij voor hem betekent. Hij begint met “uw haar”, wat het symbool van haar toewijding is. Hij ziet daarin dezelfde toewijding aan en afhankelijkheid van hem die hij eerder heeft beschreven (Hl 4:1b). Het is een herhaling, maar hij ziet dat de bruid nu dieper ervaart wat hij daarmee zegt. Zo is het ook met de gelovige die na een periode van verslapping in zijn relatie met de Heer opnieuw in gemeenschap met Hem gaat leven.
Ook wat hij van de tanden van de bruid zegt, is een herhaling (vers 6; Hl 4:2), maar daarmee eveneens niet zinloos. Ook hier veronderstelt de bruidegom een diepere aanvoeling bij de bruid. In Hooglied 4:2 gaat het om “een kudde pasgeschoren [schapen]”. De nadruk ligt op ‘pasgeschoren’. Het ziet op een pril begin. Hier gaat het om “een kudde schapen”, wat op volwassenheid ziet. Het spreekt ervan dat de Heer Jezus een verandering waarneemt die geestelijke groei aantoont.
Het gaat bij “tanden” om het eten en vermalen van voedsel, zodat het in het lichaam kan worden opgenomen. In figuurlijke zin gaat het om het opnemen en verwerken van geestelijk voedsel, waardoor er geestelijke gezondheid is. De “tweelingen” duiden op geestelijke evenwichtigheid. De “jongen” wijzen erop dat de uitwerking van evenwicht in het geestelijk leven vrucht tot gevolg zal hebben.
Als wij gezond geestelijk voedsel eten, dat wil zeggen dat wij Gods Woord lezen, weten wij wanneer we iets tot bemoediging of tot vermaning moeten zeggen. We weten ook wanneer we tijd aan ons gezin moeten besteden en wanneer we ergens heen moeten gaan. Op elk terrein van ons leven zullen we de verantwoordelijkheden in het juiste perspectief zien en daaraan voldoen. Het een gaat dan niet ten koste van het ander.
Over de “slapen” van de bruid heeft de bruidegom ook eerder gesproken (vers 7; Hl 4:3b). De slapen spreken van het denken, het gedachteleven. Dit is “als een opengesprongen granaatappel”, wat wijst op overvloedige vrucht. Die vrucht is te zien in haar toewijding, waarvan haar “sluier” spreekt.
Als er toewijding aan de Heer is, zal het denken aan Hem ons gedachteleven vullen. De Heer kent onze gedachten. Hij “begrijpt van verre mijn gedachten” (Ps 139:2). Als twee personen van elkaar houden, zijn ze in gedachten steeds met elkaar bezig. Als de liefde verflauwt, verflauwt ook het denken aan elkaar. Dat geldt voor ons denken aan de Heer Jezus en ook voor de echtgenoot of echtgenote.
Ik moet in mijn gedachten altijd rekening houden met wat mijn vrouw van iets vindt. Zoals ik voor God sta, sta ik ook voor mijn vrouw. Wij zijn een eenheid. Dat geldt bijvoorbeeld ook als de man op zijn werk is en zijn vrouw thuis. Wat de man op zijn werk tegen iemand zegt, zou hetzelfde moeten zijn als zijn vrouw erbij was. Dit is een bescherming van het huwelijk en tevens een verdieping ervan. In een betrekking van liefde zijn er geen geheimen voor elkaar.
8 - 9 Zij is de enige
8 [Al] waren er zestig koninginnen
en tachtig bijvrouwen
en meisjes, niet te tellen,
9 zij is de enige, Mijn duif, Mijn volmaakte,
zij is de enige voor haar moeder,
de zuivere voor wie haar heeft gebaard.
Als de meisjes haar zien, prijzen zij haar gelukkig,
de koninginnen en bijvrouwen roemen haar.
De bruidegom, Salomo, zegt in deze verzen hoe uniek de bruid voor hem is. Hij heeft zevenhonderd vrouwen en driehonderd bijvrouwen (1Kn 11:3). Van hen noemt hij hier een selectie van “zestig koninginnen en tachtig bijvrouwen” (vers 8). Zij zijn waarschijnlijk vaker in zijn omgeving dan de andere vrouwen. Dan is hij nog omgeven door “meisjes” in een hoeveelheid dat ze “niet te tellen” zijn.
Het is duidelijk dat Salomo in letterlijk opzicht tegen de instelling van God ingaat, het huwelijk als een verbintenis tussen één man en één vrouw (Gn 2:21-24). Hij gaat ook in tegen de koningswet (Dt 17:17). Het gaat in dit verband echter niet om zijn verkeerde praktijk, maar om het beeld van een unieke liefde. We kunnen het zien in dezelfde zin waarin de Heer Zijn komst vergelijkt met de komst van een dief. De vergelijking betreft niet het slechte karakter van de dief, maar de onverwachte, plotselinge en ongewenste komst van de dief.
In geestelijk opzicht is de les van deze verzen dat de Heer met iedere gelovige een heel intieme gemeenschap wil hebben en dat al Zijn liefde op ons is gericht. De gemeente is een geheel, maar ze bestaat tegelijk uit individuele gelovigen die ieder een eigen relatie met hun Heer hebben. Daarbij staat niet iedere gelovige in dezelfde mate van genegenheid ten opzichte van Hem. Die verschillen zien we terug in de koninginnen, bijvrouwen en meisjes.
Zo is het ook met de diverse verhoudingen van liefde voor de Heer, die door iedere gelovige weer anders wordt beleefd. De gelovigen van wie dit geliefde meisje een beeld is, leven in de Geest. Christus ziet bij hen de kenmerken van een “duif” (vers 9), die een symbool is van de Geest. Hij ziet bij hen een eenvoudig oog, dat is een oog dat alleen op Hem is gericht. Hij ziet hen ook als “volmaakt” ofwel dat ze helemaal vol zijn van Hem. Alles in hun leven gaat om Hem, ze betrekken Hem er overal bij.
In profetisch opzicht kunnen we in de honderdveertig vrouwen en ontelbare meisjes de steden in het land zien waarnaar de liefde van de Heer Jezus uitgaat. Maar één stad overstijgt die allemaal en dat is Jeruzalem (vgl. Sp 31:29). Voor die stad heeft Hij een bijzondere liefde. Jeruzalem is de enige stad omdat de Messias als daar geboren wordt gezien (Ps 87:2-3,6; Zc 6:12). Jeruzalem is “de enige voor haar moeder”, dat is Israël. Alle steden van Israël en alle steden van de wereld zullen dat erkennen.
Op die stad heeft Hij Zijn heerlijkheid gelegd en dat maakt haar volmaakt (Ez 16:14). Zo is het ook met iedere individuele gelovige die Hem helemaal is toegewijd: zo iemand is voor Hem een ‘enige’. Hij is omgeven door anderen die Hem liefhebben, maar zij is uniek, de enige. Dat zij ‘de enige’ is, staat twee keer in dit vers. Daardoor onderstreept Hij hoe uniek zij voor Hem is.
Ze is ook “de zuivere voor wie haar heeft gebaard”. Jeruzalem is ontstaan door de trouw van God. Lange tijd is de stad ontrouw geweest, niet zuiver in haar verhouding tot God. Als de Messias straks naar de stad komt en haar tot Zijn bruid verklaart, zal zij ‘de zuivere’, de reine stad zijn. Al haar zonden zijn weggedaan. Ze is door het oordeel over het kwaad gereinigd en een volledig aan Hem toegewijde stad geworden.
Allen die in een zekere betrekking tot de Heer Jezus staan, maar niet op de manier waarop de bruid in betrekking tot Hem staat, zullen haar in die relatie erkennen en haar gelukkig prijzen. Daarin kunnen we de twaalf stammen zien en de steden die daarin liggen (vgl. Ne 11:1-2).
Zo is er ook een zekere bewondering voor toegewijde gelovigen bij personen die niet diezelfde toewijding hebben. Ze hebben de Heer Jezus wel lief en de Heer Jezus heeft hen lief. Het ontbreekt hun echter aan de volledige overgave die andere gelovigen kenmerkt. Dat kunnen we niet afmeten aan activiteiten, maar aan de mate van gemeenschap die iemand met de Heer Jezus heeft.
We zien dit verschil bij Martha en Maria. Bij Martha staan haar bezigheden voor de Heer voorop, bij Maria staat de Heer Zelf voorop (Lk 10:38-42). Nadat Martha dit heeft ingezien, dient ze de Heer om Wie Hij is (Jh 12:2). Zo kan iedere gelovige groeien om een ‘enige’ voor de Heer Jezus te worden.
10 Wie is zij?
10 Wie is zij die verschijnt als de dageraad,
mooi als de volle maan,
zuiver als de gloeiende zon,
schrikwekkend als zij die vaandels opheffen?
In dit vers spreekt de Geest door een derde persoon die een vraag stelt over de bruid. Dat kunnen de diverse groepen vrouwen van het vorige vers zijn. De vraag is: “Wie is zij?” en gaat over de bruid. De vraag heeft vier onderdelen waarvan elk onderdeel de aandacht vestigt op een bepaald aspect van haar leven met de bruidegom. De verschillende aspecten geven verschillende indrukken weer die de bruid op de vraagsteller maakt.
Het eerste aspect in haar verschijning is dat ze er uitziet “als de dageraad”. De dageraad kondigt een nieuwe dag of een nieuwe periode aan. De hiervoor beschreven ervaringen in het leven van de bruid in haar relatie met de bruidegom hebben ertoe geleid dat er een nieuwe periode in haar leven is aangebroken. Ze is hersteld in de gemeenschap met de bruidegom. Dat heeft haar veranderd en vernieuwd.
Zo gaat het ook in ons leven. We kunnen een periode van verflauwing of misschien zelfs van leven in de zonde hebben gehad. Dat is voor de mensen om ons heen niet onopgemerkt gebleven. Daarna heeft de Heer Jezus ons tot de erkenning van het verkeerde gebracht en ons in de gemeenschap met Hem hersteld. Dan zien we er anders uit. Dat merken de mensen om ons heen ook op. Ze zien dat er als het ware een nieuwe dag in ons leven is aangebroken.
De dageraad ziet op het nieuwe begin in het leven van de gelovige die opnieuw aan de Heer is toegewijd (vgl. Gn 32:24). De schaduwen zijn uit zijn leven verdwenen en er is geen duisternis meer in zijn relatie met de Heer. Het is de start van het leven als een rechtvaardige tot de volle dag is aangebroken (Sp 4:18). Dat is het doel van het leven van de gelovige. Het is het zichtbaar worden van Christus en niets anders meer.
Een herstelde gelovige is “mooi als de volle maan”. De maan heeft geen licht in zichzelf, maar ontvangt het licht van de zon en geeft dat door. De gelovige leeft nog in de wereld, waarin het nacht is. In de duisternis van de nacht mag hij het licht van de Zon, dat is Christus, doorgeven. Hij mag in zijn leven de kenmerken van de Heer Jezus laten zien in de duisternis van een wereld die alleen eigen roem en eer najaagt.
Het licht is ook “zuiver als de gloeiende zon”. Het licht van de zon dat door de maan wordt doorgegeven, verliest niets van zijn zuiverheid. De maan geeft het door zoals zij het ontvangt. Het is ook ‘gloeiend’, dat wil zeggen dat het verteert wat verkeerd is, wat de zuiverheid van het licht in de weg staat. Als er bijvoorbeeld een onreine gedachte opkomt, wordt die direct geoordeeld.
Een herstelde gelovige is ten slotte ook “schrikwekkend als zij die de vaandels opheffen”. Hij staat in de overwinning, waarvan de vaandels spreken. Dat bezorgt schrik bij hen die hem de mond willen snoeren, zodat hij niet meer getuigt. Het volgende verhaal is daarvan een mooie illustratie.
Een man die vanwege zijn geloof is gearresteerd, verschijnt voor de rechter. De rechter dreigt dat hij hem alles zal afnemen wat hij bezit als hij zijn geloof niet afzweert. De man ‘heft zijn vaandels op’ en zegt: Dan hebt u een lange ladder nodig, want alles wat ik bezit, ligt in de hemel opgeslagen. De rechter probeert het nog een keer. Nog dreigender zegt hij dat hij hem zijn leven zal afnemen, hem laten doden. De man ‘heft weer zijn vaandels’ op en zegt: Dat kan niet, want mijn leven is met Christus verborgen in God.
Zulke getuigenissen vervullen de vijanden met schrik, hoewel ze dat vaak niet laten merken. Mensen zoals Lot, de wereldsgezinde man, jagen geen schrik aan. Zijn verweer tegen de mannen van Sodom om zijn gasten geen kwaad te doen wordt door hen beantwoord met de dreiging hem kwaad te doen (Gn 19:5-9). Zijn getuigenis over het oordeel dat over Sodom komt, wordt als een van zijn grappen beschouwd (Gn 19:14). Daartegenover zien we Abraham, de hemelsgezinde man. Hij jaagt de legers van diverse koningen schrik aan met een legertje van driehonderdachttien man. Hij verslaat die legers en bevrijdt zijn neef Lot (Gn 14:8-16).
Profetisch ziet de dageraad op de komst van de Heer Jezus als “de Zon der gerechtigheid” (Ml 4:2) om Jeruzalem met Zijn heerlijkheid te verlichten (Js 60:1). Als Hij verschijnt, begint er voor Jeruzalem een nieuwe dag, een nieuwe periode. Die nieuwe dag is de tijd van het vrederijk, waarvan David profetisch spreekt als “een morgen zonder wolken” (2Sm 23:4). De schaduwen van de dood, de dreigingen van de doodsvijanden, zijn geweken. Ook de schaduw over de relatie met de Heer Jezus, de Messias, is verdwenen. Er is niets meer tussen Jeruzalem en Hem.
De verandering die dit voor Jeruzalem inhoudt, wordt door alle volken opgemerkt. De volken hebben bij de verwoesting van Jeruzalem gevraagd: “Is dit de stad waarvan men zei: Volmaakt van schoonheid, een vreugde voor heel de aarde” (Kl 2:15b)? Na haar herstel zal ze weer volmaakt van schoonheid zijn en een vreugde voor heel de aarde. Dat zal ook tot verbazing leiden met de vraag: Wie is zij? Is dit de stad die tot een puinhoop was geworden? Het herstellende werk van God zal bewonderende vragen oproepen vanwege de enorme verandering in haar omstandigheden. Vroeger rampspoed, nu heerlijkheid.
Vlak voor de dageraad, voor het opgaan van de Zon der gerechtigheid, zien wij, die tot de gemeente behoren, eerst nog de morgenster verschijnen (2Pt 1:19; Op 2:28; 22:16). Wij wachten op Hem als op het opgaan van de morgenster. Wij zullen het aanbreken van de dag voor Gods volk en voor Jeruzalem in het bijzonder niet op aarde meemaken, maar vanuit de hemel. Dan komt de Heer Jezus met ons, Zijn hemelse bruid, naar de aarde om samen met haar te regeren. Dan breekt voor Jeruzalem en het overblijfsel de glorietijd aan.
Jeruzalem zal “mooi” zijn “als de volle maan”. Het is het volle licht van de maan. Het gaat niet in de eerste plaats om de stand van de maan, maar om de schittering ervan. Dan zal Israël met de zon bekleed zijn (Op 12:1). Israël zal wereldwijd het hoogste gezag hebben en zegen verspreiden. De zon en de maan zijn aan de hemel de getuigen van de trouw van God (Ps 89:37-38). Er is niets wat de zon verduistert, er is alleen hemels licht.
Jeruzalem, de aardse bruid, is tegelijk ook “schrikwekkend als zij de vaandels opheffen” (vgl. vers 4). Er zijn nog vijanden aan het begin van het vrederijk. Het Goddelijke licht dat zij zal verspreiden, zal haar geducht maken in de strijd. God zal haar de kracht geven om de overgebleven vijanden te verslaan (Zc 12:6).
11 - 13 De bruidegom is afgedaald
11 Naar de notentuin ben Ik afgedaald,
om de nieuwe knoppen in de vallei te bekijken,
om te zien of de wijnstok uitloopt
en de granaatappelbomen gaan bloeien.
12 Eer Ik het wist, zette Ik Mij [op] de wagens
van Mijn gewillig volk.
13 Keer terug, keer terug, o Sulammith!
Keer terug, keer terug, zodat wij u kunnen zien!
Wat ziet u [toch] aan Sulammith?
Zij is als een reidans van twee legers.
Hier is de bruidegom weer aan het woord. Hij vergelijkt zijn bruid nu met een “notentuin” (vers 11), waarin ook vruchtbomen staan. Daarheen is hij “afgedaald”. Dit is altijd de weg van de Heer Jezus als Hij naar Zijn volk komt. Hij buigt Zich tot hen neer, Hij komt op hun niveau. Hij komt bij hen om te zien of er al tekenen zijn die erop wijzen dat de vrucht binnenkort gegeten kan worden.
Een noot kan men pas nuttigen als de dop of schelp hard is en gebroken kan worden. Dat moet ook met beleid gebeuren, want anders wordt de vrucht samen met de dop gebroken. Soms leven gelovigen in zo’n dop. Ze sluiten zich af voor hun omgeving en stellen zich naar buiten toe hard op. Er is beleid voor nodig om door de dop heen te breken en tot bij de vrucht te komen.
De Heer Jezus ziet de vrucht, wij zien vaak alleen de harde buitenkant. Hij komt trouwens niet in de notentuin om te kijken of er al vrucht is, maar of er tekenen zijn dat er vrucht komt. Hij kijkt naar “de nieuwe knoppen in de vallei”. Nieuwe knoppen geven aan dat er vrucht in aantocht is, dat het proces van vruchtvorming is begonnen. Het gebeurt in de vallei, dat is in de diepte. Dat ziet op diepe, geestelijke oefeningen die nodig zijn om te komen tot het vrucht dragen voor Hem (Hb 12:11).
We kunnen dat ook waarnemen in het leven van jongeren. Bij sommigen merken we op dat ze met de Heer willen leven. De eerste tekenen van geestelijke vrucht dienen zich aan. We horen dat ze problemen op school thuis vertellen, maar die problemen ook zelf met de Heer bespreken. Ze zijn aanwezig in de samenkomsten van de gelovigen en helpen mee bij allerlei activiteiten.
Vrucht dragen kunnen we niet forceren. Ook als we soms een ‘dop’ opmerken, moeten we daar niet doorheen willen breken. Dan wordt de vrucht in de kiem gesmoord en kan worden weggegooid. Jonge gelovigen zijn tere planten, die we met zorg moeten begeleiden. We kunnen leren van de zorg van de Heer Jezus, van Zijn voorzichtig kijken naar het proces van de groei.
Dan zullen we niet onze ideeën over groei aan hen opdringen, maar zoals Hij afdalen naar hun niveau. Dat kunnen we eenvoudig doen door belangstelling te tonen voor hun dagelijkse bezigheden, hun capaciteiten, hun plannen. We kunnen met hen delen hoe de Heer ons heeft gevormd en vertellen van Zijn geduld met ons.
Waar de Heer Jezus dan naar kijkt, is “of de wijnstok uitloopt”. De wijnstok spreekt van blijdschap. Zijn er in ons leven aanwijzingen dat we onze vreugde in de Heer vinden? Daarnaar kijkt Hij. Die blijdschap is verbonden aan de gemeenschap met Hem en met de Vader (1Jh 1:3-4). Als er tekenen van gemeenschap met de Vader en de Zoon zijn, ‘loopt de wijnstok uit’.
Het gevolg daarvan is dat “de granaatappelbomen gaan bloeien”. Dit spreekt van overvloedige vrucht. Die overvloedige vrucht wordt bewerkt door de Heilige Geest (Gl 5:22). De Heer Jezus kijkt ernaar of de Heilige Geest kan werken. Het werk van de Geest wordt overal gezien waar de Heer Jezus centraal staat. Dan worden Zijn eigenschappen in dat leven zichtbaar. Daar zoekt Hij naar, dat wil Hij bewerken.
Dan horen we in vers 12 als reactie op Zijn bezoek aan Zijn notentuin een uitroep van verbazing. Hij zegt: “Eer Ik het wist, zette Ik Mij [op] de wagens van Mijn gewillig volk.” De gelovige bij wie de vrucht voor Hem zich aandient, zal Hem in zijn leven de plaats van eer geven en Hem gewillig dienen.
Deze spontane gewilligheid is voor Hem als het ware een verrassing, iets waarop Hij niet heeft gerekend. Het is zeker het gevolg van Zijn eigen werk in het hart van de gelovige. Toch zegt Hij het op deze manier. Hij toont hiermee Zijn grote, vreugdevolle waardering voor de vrijwilligheid om zich aan Zijn gezag te onderwerpen.
In profetisch opzicht beschrijft dit een verwachtingsvol afdalen van de Heer Jezus naar Zijn volk. De reactie van Zijn volk overkomt Hem om zo te zeggen voordat Hij er erg in heeft. Hij heeft het bij wijze van spreken niet zien aankomen. De Heer Jezus zegt dit als Mens (vgl. Mk 13:32). Als Hij naar Zijn volk komt, vindt Hij een gewillig volk dat Hem in eer rondrijdt.
We zien dit ook in Psalm 110. Daar is ook sprake van een gewillig volk en een nieuwe dageraad (Ps 110:2-3). Gewillig is vrijwillig, ongedwongen, zoals ook in de vrijwillige offers. Het is niet het hele volk, maar een overblijfsel. Zo is ook vandaag niet de hele christenheid toegewijd aan Hem, maar alleen zij die Hem werkelijk liefhebben.
Dit is een totaal ander volk dan Hij heeft aangetroffen bij Zijn eerste komst op aarde. Toen wilde men Hem niet en werd Hij verworpen onder het aanhoudend geroep “laat Hij gekruisigd worden” (Mt 27:22-23). Als Hij terugkomt, zullen ze zeggen: “Gezegend Hij Die komt in [de] Naam van [de] Heer” (Mt 23:38-39; Ps 118:26).
Met vers 13 begint een nieuw deel van het boek. Het vorige gedeelte eindigt in vers 12 met de komst van de Bruidegom voor Jeruzalem en hoe de stad Hem ontvangt. In vers 13 klinkt de oproep aan Sulammith om terug te keren. Het wordt vier keer gezegd. Hier wordt de bruid voor de eerste keer met haar naam aangesproken. Dat kan nu omdat ze gegroeid is in haar relatie met de bruidegom. Daarom kan ze nu zo genoemd worden. Sulam is verwant aan Salomo. Beide woorden hebben de betekenis van ‘vrede’. Haar naam maakt duidelijk dat zij bij hem past.
De dochters van Jeruzalem vragen haar zich om te keren, zodat ze kunnen zien wat er met haar is gebeurd. Hun belangstelling voor haar is gewekt door de verandering die zij in haar hebben opgemerkt. Ze zien de vrede waarin ze nu verkeert door haar verbinding met de bruidegom. Daar willen ze meer van weten, er meer van zien hoe dat tot stand is gekomen.
Het kan ook ons overkomen dat mensen zien dat er vrede in ons leven is, terwijl er in de hele wereld onvrede heerst. We kunnen dit ook toepassen op de vrede in een plaatselijke gemeente. Daarover kunnen vragen aan ons worden gesteld, hoe het komt dat we met vrede in het hart leven. Daar willen ze meer van weten.
In vers 13b reageert de bruidegom op de oproep van de dochters van Jeruzalem. Hij stelt eerst de vraag wat zij aan Sulammith zien dat hen ernaar doet verlangen haar goed te zien. Waarom willen ze dat? Hij geeft vervolgens zelf het antwoord door te zeggen wie zij is: “een reidans van twee legers”.
Uit het antwoord blijkt dat er met haar vrede twee aspecten verbonden zijn. Het eerste is dat van vreugde, wat in de “reidans” tot uiting komt. De reidans is een uiting van vreugde naar aanleiding van bevrijding en overwinning (Ex 15:20; 1Sm 18:6). Het tweede is dat van eenheid tussen “twee legers”. Hierbij kunnen we denken aan het herstel van eenheid in het vrederijk tussen de twee en de tien stammen die zolang in verdeeldheid hebben geleefd (Ez 37:16-28).
Het volkomen herstel van de eenheid van de gemeente zal bij de komst van de Heer Jezus plaatsvinden. Maar nu al is elk herstel van de eenheid een getuigenis. Het is te wensen dat wij ook meer van die eenheid laten zien en dat louter menselijke scheidingen ongedaan worden gemaakt (vgl. Ps 133:1).