1 De bruidegom in zijn tuin
1 Ik ben in Mijn tuin gekomen, Mijn zuster, [Mijn] bruid,
Ik heb Mijn mirre geplukt met Mijn specerijen,
Ik heb Mijn honingraat met Mijn honing gegeten,
Ik heb Mijn wijn met Mijn melk gedronken.
Eet, vrienden,
drink en word dronken, geliefden.
Hier zien we dat de bruidegom de uitnodiging van de bruid, die zij aan het eind van het vorige hoofdstuk doet (Hl 4:16b), heeft aangenomen. Hij is in zijn tuin gekomen. Zo neemt de Heer Jezus ook graag onze uitnodiging aan om in ons leven duidelijk aanwezig te zijn. Hij is altijd in ons leven aanwezig, maar we houden niet altijd rekening met Zijn aanwezigheid.
Hij verlangt ernaar dat ons leven voor Hem als een tuin is die vol is met vrucht voor Hem. Dat is alleen zo, als we ons hele leven aan Hem ter beschikking stellen. Het gaat er niet alleen om dat we Zijn eigendom zijn, maar dat we ons daarvan ook bewust zijn. Anders zullen we tot onze schrik ontdekken dat Hij er niet is, terwijl we menen van wel, zoals dat ons in de volgende verzen wordt voorgesteld.
Maar hier zegt Hij: “Ik ben in Mijn tuin gekomen.” Onze tuin is Zijn tuin. Ons leven is van Hem. Het behoort Hem toe. Daarom is ook alles wat er in die tuin is van Hem. We zien dat in het steeds herhaalde “Mijn” in dit vers. Hij geniet van elke vrucht in Zijn tuin ofwel van elke vrucht in ons leven die voor Hem is. Dit genot is groot omdat het wordt genoten in de verhouding van verwantschap en van liefde.
Dat blijkt uit de wijze waarop de bruidegom zijn geliefde aanspreekt. Hij noemt haar weer “mijn zuster”, waarmee hij zijn verwantschap met haar onderstreept, en “[mijn] bruid”, waarmee hij zijn liefde voor haar onderstreept. Hij heeft haar eerder zo genoemd (Hl 4:9-10). Daar gaat het erom wie zij voor zijn hart is. Hier gaat het erom wat hij van haar ontvangt, uit haar tuin, waarvan hij geniet.
Op deze manier spreekt de Heer Jezus ook tot ons, met wie Hij Zich heeft verbonden, zowel door aan ons gelijk te worden, met uitzondering van de zonde, als door ons Zijn liefde te verklaren. In die relatie is Hij in ons leven aanwezig om te genieten van elke vrucht die door Hemzelf in ons leven door Zijn Geest wordt bewerkt.
Het kan zijn dat er in onze tuin eerst nog onkruid gewied moet worden, dat de groei van vruchten voor de Heer beperkt of zelfs verhindert. Zo moeten we ons lees- of luister- en kijkgedrag veranderen als dit een verkeerde invloed op ons denken heeft of zoveel tijd opslurpt dat we niet toekomen aan vrucht dragen. Dan kunnen we de Heer Jezus wel uitnodigen in onze tuin, maar Hij vindt er niets of, nog erger, Hij vindt er onkruid ofwel zondige gewoonten. Als het onkruid is verwijderd, komt er ruimte voor vrucht voor Hem. Dan komt Hij om van die vrucht te nemen. Hij komt alleen als daar vrucht en specerijen zijn die Hem voldoening geven.
De eerste vrucht die Hij heeft geplukt, is de mirre, “Mijn mirre”. Mirre spreekt van Zijn lijden. Als Hij bij ons komt, kunnen we dan iets aan Hem vertellen over Zijn diepe lijden voor ons? Samen met de mirre heeft Hij ook Zijn “specerijen” geplukt. Deze specerijen zien we letterlijk bij Zijn begrafenis (Lk 23:56; 24:1; Jh 19:40). Zijn begrafenis is om zo te zeggen omgeven met de welriekende geur van Zijn volbrachte werk.
De Heer Jezus vindt in Zijn tuin ook voedsel, eten en drinken. Hij eet er “Mijn honingraad met Mijn honing”. Dit zien we ook bij de opstanding van de Heer Jezus (Lk 24:42). Honing spreekt van de natuurlijke verhoudingen tussen de gelovigen onderling. Als onze natuurlijke relaties goed zijn, is dat door Hem bewerkt en geeft het Hem vreugde. Het verheugt Hem als een man zijn vrouw liefheeft en als kinderen gehoorzaam zijn aan hun ouders.
Dit kunnen we verder toepassen op alle vormen van gezag die de onderlinge betrekkingen regelen. Gezag is niet meer van deze tijd, zo laat de praktijk zien. We zien het in de gezinnen, in de maatschappij en in de gemeente. Als de door God gegeven gezagsverhoudingen goed worden uitgeoefend, is dat een vreugde voor de Heer Jezus. Het gaat om gezag dat in liefde wordt uitgeoefend. Een man kan dat laten zien door er voor zijn vrouw te zijn en niet door gezag over haar op te eisen. Het gaat om het dienen zoals de Heer Jezus gediend heeft.
Ten slotte spreekt de Heer Jezus – in beeld – over het drinken van “Mijn wijn met Mijn melk”. Wijn is een beeld van blijdschap of vreugde (Ri 9:13; Ps 104:15a). Hij verheugt Zich in de gemeenschap die Hij met ons heeft (1Jh 1:3b-4). Melk is een beeld van het Woord van God (1Pt 2:2). Gemeenschap die vreugde geeft, ontstaat alleen door ons bezig te houden met Gods Woord. Daardoor worden we wit en rein als melk.
De Heer Jezus vindt Zijn volle vreugde in wat Hij uit ons leven kan plukken en eten en drinken. Het zijn allemaal zegeningen die Hijzelf ons heeft gegeven. Die zegeningen keren weer naar Hem terug als wij die waarderen. Dat blijkt uit onze dankbaarheid aan Hem hiervoor.
En Hij geniet niet alleen van die vrucht. Hij nodigt ook anderen uit. Er is niet alleen de bruid, maar er zijn ook de genodigden tot de bruiloft. Hij richt in de toekomst niet alleen voor het overblijfsel van Zijn volk een maaltijd met vette spijzen aan, maar ook voor de volken (Js 25:6). De ‘vrienden’ zijn zij die wel een relatie met Hem hebben, maar nog niet die intimiteit kennen die de bruid of de toegewijde gelovige heeft. In profetisch opzicht zijn het de andere steden van Israël. Ook zij zullen delen in de vreugde van het vrederijk.
We mogen dit vers ook toepassen op de gemeente als zij op zondag samenkomt rondom Hemzelf. Dan komt Hij in Zijn hof om te genieten van wat zij voor Hem heeft. Hij komt dan niet om iets te vertellen, maar om te ontvangen. We mogen Hem brengen wat Hij Zelf door Zijn Geest en Zijn Woord in ons heeft bewerkt in wat Hij ons in de voorgaande dagen heeft laten zien van Zijn Persoon.
Het gaat in de eerste plaats om Zijn gedachtenis, niet om die van ons. Het eerste wat Hij plukt, is Zijn mirre. Wij mogen onze dankbare gevoelens over Zijn lijden en sterven aan Hem vertellen en die zo door Hem laten plukken. Wij komen vaak naar samenkomsten om voedsel van Hem te ontvangen, maar hier geven wij Hem voedsel. Om Zijn moeitevol lijden zal Hij het zien en verzadigd worden.
Hier is een punt in het boek bereikt dat er een volkomen vervulling van verlangens is, zowel bij de bruid als bij de bruidegom. Het boek zou hier kunnen eindigen. Maar zo is het niet, want zo is het leven niet.
2 Ik sliep, maar mijn hart waakte
2 Ik sliep, maar mijn hart waakte.
De stem van mijn Liefste, Die aanklopte:
Doe Mij open, Mijn zuster, Mijn vriendin,
Mijn duif, Mijn volmaakte,
want Mijn hoofd is vol dauw,
Mijn haarlokken vol druppels van de nacht.
Met dit vers begint een nieuw deel van het boek. Het vorige gedeelte is geëindigd met de bruidegom die in de tuin van de bruid is gekomen en zich verheugt over alles wat er in haar tuin is. Nu volgt een gedeelte waarin we zien hoe de bruid de bruidegom weer afwijst, maar hem later toch weer opzoekt en terugvindt.
De bruid is in slaap gevallen. Ze is de bruidegom vergeten en schijnt geen behoefte aan zijn gezelschap te hebben. Zo kan het ook in het leven van de gelovige zijn, dat hij nu weer eens vol is van de Heer Jezus, maar dat hij ook momenten of perioden heeft waarin hij niet volledig op Hem is gericht en zijn liefde is verminderd. Deze wisseling van liefde en de afwezigheid daarvan zal ook het overblijfsel kenmerken.
Als we zijn ingeslapen, hebben we de oproep nodig om uit de slaap te ontwaken (Ef 5:14). Het hart van de bruid is wakker, maar toch slaapt ze. Ze slaapt met betrekking tot de bruidegom, maar ze is wakker voor haar omgeving. Haar aandacht is niet meer op hem, maar op al het andere gericht.
Dat is een situatie die de bruidegom niet wenst. Hij wil de ongedeelde aandacht van zijn bruid hebben. Daarvoor gaat hij aan het werk. Hij laat de bruid horen dat hij er eraan komt. Ze neemt het met haar oren waar en weet dat hij het is. Ze noemt hem “mijn liefste”. Dan hoort ze hem kloppen en vragen om hem erin te laten. Hij spreekt haar aan met namen die aangeven wat zij voor hem betekent. Zo probeert de Heer ook onze vaak koude of onverschillige harten voor Zich te winnen door tegen ons te zeggen wat wij voor Hem betekenen.
Hij noemt haar “mijn zuster”, wat erop wijst dat er een familiebetrekking is. Voor ons is die er door het nieuwe leven, de Goddelijke natuur, die ons is geschonken (2Pt 1:4; Jh 20:17). Hij noemt haar ook “mijn vriendin”, wat wijst op vertrouwelijkheid, op het met elkaar delen van geheimen. De Heer Jezus noemt ons “vrienden”, omdat Hij ons alles wat Hij van Zijn Vader heeft gehoord, heeft bekendgemaakt. Hij heeft ons ingeleid in Gods gedachten (Jh 15:14-15).
Hij noemt haar vervolgens “mijn duif”. Een duif is het beeld van eenvoudigheid en aanhankelijkheid ten opzichte van hem. Voor ons geldt dat wij alleen oog moeten hebben voor de Heer Jezus, wat wordt bewerkt door de aanwezigheid van de Heilige Geest, Die met een duif wordt vergeleken (Mt 10:16; 3:16).
Ten slotte noemt hij haar “mijn volmaakte”. Daarmee bedoelt hij dat zij het stadium van volwassenheid heeft bereikt. In geestelijk opzicht betekent het dat een gelovige zijn positie in Christus kent. Hij weet dat hij door de ene offerande van Christus “voor altijd … volmaakt“ is (Hb 10:14). Vervolgens zal hij zich ook geestelijk volwassen gedragen (Fp 3:15a). Dat Christus een ‘slapende’ gelovige met deze namen aanspreekt, laat wel zien op welke liefdevolle manier Hij zo’n gelovige wakker wil maken om weer voor Hem te gaan leven.
Maar de bruidegom is nog niet klaar met haar aan te spreken. Hij wijst niet alleen op wat zij voor hem betekent, maar ook op wat hij voor haar doet en heeft gedaan. Hij heeft de nacht buiten doorgebracht, zonder een plek om te slapen. Daar heeft hij aan haar gedacht, met gedachten van zegen voor haar.
Zo kan het zijn dat de Heer Jezus buiten ons leven staat en wij binnen zijn in onze veilige, gemakkelijke omgeving. Er is een voor Hem onverdraaglijke scheiding gekomen. Hij heeft op aarde niemand dan alleen Zijn bruid, de gelovigen. Als zij geen interesse meer in Hem toont, zal Hij er alles aan doen om haar liefde voor Hem weer op te wekken.
Hiertoe laat Hij zien wat Hij voor haar verdraagt. Hij zwerft als het ware eenzaam door de nacht. Als Hij bij haar komt, zegt Hij tegen haar wat er op Zijn hoofd en Zijn haarlokken zit als gevolg van Zijn zoektocht naar haar. Zijn zoektocht betreft niet haar locatie, want Hij weet waar zij is. Zijn zoektocht betreft haar hart, want dat is niet meer op Hem gericht.
Als wij Hem niet meer de enige plaats in ons leven geven, stelt Hij Zichzelf aan ons voor in Zijn lijden in de nacht. We kunnen dan denken aan de angsten die Hem in Gethsémané overvallen hebben. Daar is Zijn hoofd “vol dauw” en Zijn haarlokken zijn “vol druppels van de nacht” geworden. Wij weten wat Hij in Gethsémané heeft doorworsteld, hoe Zijn zweet daar “als grote bloeddruppels” op de aarde is gevallen (Lk 22:44).
Zijn “hoofd … vol dauw” herinnert eraan dat Hij steeds aan Zijn bruid heeft gedacht om met haar een nieuw leven te beginnen. Dauw kondigt een nieuwe dag met verkwikkingen aan. Daaraan heeft Hij gedacht in Gethsémané. Zijn “haarlokken vol druppels van de nacht” herinnert aan Zijn toewijding – waarvan de haarlokken spreken – aan haar, waaraan de tranen van het lijden in de nacht zijn verbonden (Hb 5:7). Dat heeft Hem beziggehouden in de hof.
Zal deze indrukwekkende benadering bij Zijn slapende geliefde iets bewerken? Wat bewerkt het bij ons, die misschien ook in slaap zijn gevallen?
3 Te veel moeite
3 Ik heb mijn onderkleed uitgetrokken.
Waarom zou ik dat weer aantrekken?
Ik heb mijn voeten gewassen.
Waarom zou ik ze weer vuilmaken?
De reactie van de bruid is na alles wat de bruidegom in vers 2 tegen haar heeft gezegd afwijzend, schokkend. Ze wil haar behaaglijke plaats niet inruilen voor de kilte van de nacht. De warme liefde van de bruidegom laat haar onberoerd. Ze is geestelijk lui en tevreden met haar rust. Zich inspannen voor de bruidegom is te vermoeiend. Ze is als de wijze meisjes die evenals de dwaze meisjes in slaap zijn gevallen bij het wachten op de bruidegom (Mt 25:5) of als de discipelen die niet in staat zijn met de Heer te waken (Lk 22:45).
Haar excuus dat ze niet op Zijn uitnodiging kan ingaan is dat ze haar “onderkleed uitgetrokken” heeft. Kleding spreekt van ons gedrag, van wat zichtbaar is voor anderen. Geestelijk gezien spreekt haar gedrag van een gelovige die zich ervoor schaamt om voor de Heer Jezus uit te komen en openlijk van Hem te getuigen. Er is van de klederen van het heil, waarmee Hij haar heeft bekleed (Js 61:10), niets te zien.
Nog een excuus dat ze aanvoert, is dat ze haar “voeten gewassen” heeft. Dit betekent geestelijk gesproken dat een gelovige zich van de bevlekking van de wereld heeft gereinigd en daar vervolgens ook maar het liefst vandaan blijft. Dat is een houding van isolement. Deze reinheid, die op zichzelf goed is, wordt een vijand.
Daartoe leidt zelfvoldaanheid over alles wat we in Christus hebben gekregen. Dan vinden we het wel genoeg en zien uitdagingen niet meer zitten. De bereidheid om onder ogen te zien dat we moeten veranderen, is de prijs voor vooruitgang. Zelfvoldane tevredenheid heeft tot gevolg dat we weigeren om gemotiveerd te worden tot een hogere roeping. Stel je voor dat we de Heer Jezus weer toelaten in ons leven en Hem opnieuw het gezag erover geven. Dat zou betekenen dat we beroofd worden van het genot van onze huidige rust. We moeten er niet aan denken. Waar we dan ook niet aan denken, is dat we de Heer in de kou van de nacht buiten laten staan.
Willen we nog naar buiten gaan en ons met Hem vereenzelvigen in Zijn verwerping. Willen we nog bij Hem zijn? Ja, op zondag natuurlijk. Maar door de week? Hij doet er alles aan dat wij weer op zoek gaan naar Hem om bij Hem te zijn, ook en juist in het dagelijks leven.
Paulus zegt dat we wel de wereld moeten uitgaan als we geen omgang met allerlei zondaars willen hebben en niet met de vuiligheid van de wereld in aanraking willen komen (1Ko 5:10). Maar we hebben steeds met zondaars te maken. De wereld bevuilt ons zonder dat we het willen. We kunnen er niets aan doen dat collega's vloeken of vieze grappen vertellen. Op school moeten we soms wel eens naar verkeerde dingen kijken of boeken lezen met seks en grof taalgebruik. Dit alles vervuilt ons.
Maar de Heer Jezus wil ons reinigen. Het water van het leven, het Woord van God, reinigt ons wanneer we het lezen. Na ons contact met de wereld moeten we naar huis gaan en het Woord van God lezen. Dan worden onze gedachten gereinigd en worden we weer gevuld met de Heer Jezus en de dingen die van Hem spreken.
We kunnen wel denken: ‘Als we thuisblijven, kan ons niets overkomen.’ Maar het vlees wordt daardoor niet verbeterd. We kunnen ons terugtrekken in een klooster, maar we nemen ons eigen vlees mee. De inbeeldingen van onze harten vervuilen ons. Alles wat ons bevuilt, komt uit ons eigen hart, dat is waar het om gaat. De Heer Jezus wil tot ons harten spreken.
Waarmee hebben wij ons leven afgegrendeld, zodat Hij niet bij ons kan komen? Is de grendel soms onze overtuiging dat alles bij ons wel goed is? We kunnen ervan overtuigd zijn dat we op de goede plaats zijn en dat we de dingen op de goede manier doen. In de gemeente in Laodicéa zien we hoe die grendel werkt. Ze vinden zichzelf geweldig, maar hebben niet in de gaten dat ze blind zijn en dat de Heer Jezus buiten staat. De Heer gaat dan aan het werk om die grendel te verwijderen. Dat zien we in het volgende vers.
4 - 6 De grendel verwijderd
4 Mijn Liefste trok Zijn hand uit de opening [van de deur]
en mijn binnenste werd onrustig om Hem.
5 Ik stond op om mijn Liefste open te doen,
en mijn handen dropen [van] mirre
en mijn vingers [van] vloeiende mirre
over de handgreep van de grendel.
6 Ik deed mijn Liefste open,
maar mijn Liefste was weg, Hij was weggegaan.
Ik was buiten mijzelf, toen Hij sprak!
Ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet,
Ik riep Hem, maar Hij antwoordde mij niet.
In de voorgaande verzen hebben we gezien dat de bruid in slaap is gevallen en geen aandacht meer voor de bruidegom heeft. Als de bruidegom bij haar komt en haar wakker maakt, voert ze diverse excuses aan om in haar behaaglijke slaapkamer te blijven. De bruidegom zegt wie zij voor hem is en wat hij voor haar heeft overgehad. Maar de bruid blijft erbij: ze heeft er geen zin in om uit haar gemakkelijke houding op te staan en de bruidegom buiten te volgen. Ze heeft met haar excuses haar kamer voor hem vergrendeld. We hebben de toepassing gezien die dit voor ons heeft in onze verhouding tot de Heer Jezus.
In de verzen die we nu voor ons hebben, zien we dat de bruidegom, hoewel hij afgewezen is, doorgaat met het benaderen van zijn bruid. De bruid ziet dat haar geliefde zijn hand door de opening van de deur steekt (vers 4). Zij heeft de deur voor hem op slot gedaan. Maar hij vindt een opening in het vertrek waarin ze zich heeft opgesloten. Door die opening laat hij zijn hand zien. Dat raakt haar. Het is de hand van haar geliefde, de hand die voor haar bezig is. Die hand wil de grendel wegnemen, zodat de bruid naar hem toe kan komen.
Dit herinnert aan de hand van de Heer Jezus die Hij aan de Zijnen laat zien als zij bang bij elkaar zijn (Lk 24:39; Zc 13:6). Het is de hand die voor hen doorboord is. Het is zoals het staat in lied 817 in de bundel van Johannes de Heer, ‘‘k Zal Hem kennen … aan de handen doorboord ook voor mij.’ De Heer Jezus weet ook in ons leven een opening te vinden om ons Zijn doorboorde hand te laten zien. Als we die hand, Zijn hand, zien die voor ons, voor mij, aan het kruis werd gespijkerd, kan ons dat niet onbewogen laten. Het zal ons, net zoals bij de bruid, van binnen onrustig maken.
Het zien van de hand van de bruidegom brengt de bruid ertoe op te staan (vers 5). Ze wil hem opendoen. Ze pakt de handgreep van de grendel. Daar blijkt mirre op te zitten. Die mirre heeft zijn hand erop achtergelaten en die zit nu aan haar eigen handen en vingers. Ze komt er persoonlijk mee in aanraking. Het is mirre in overvloed, haar handen “dropen van mirre”. Het is ook “vloeiende mirre”, er zit beweging in. Zij wordt – in beeld – herinnerd aan zijn lijden, waarvan de mirre spreekt.
Dit is ook wat wij nodig hebben als onze liefde voor de Heer Jezus is verslapt. We hebben de herinnering aan Zijn lijden nodig, niet oppervlakkig, maar het diepe besef daarvan. Het moet opnieuw goed tot mij doordringen wat Hij voor mij persoonlijk geleden heeft. De mirre moet als het ware van mijn handen en vingers druipen. Dat zal mij ertoe brengen mij opnieuw helemaal voor Hem in te zetten en Hem al mijn liefde te geven.
We zien bij Petrus dat hij de Heer verloochent zodra hij in het nauw komt. Dat komt doordat hij in Gethsémané in slaap is gevallen. Dan laat de Heer hem Zijn liefde zien door naar hem te kijken – terwijl Hij lijdt. Zo giet Hij als het ware de mirre over zijn handen. Door deze persoonlijke ontmoeting met de Heer in Zijn lijden komt Petrus tot berouw.
Dan staat de bruid op om open te doen (vers 6). Als ze opendoet om hem binnen te laten, blijkt hij er niet meer te zijn. Hij is weg, weggegaan! Waar is hij? Hij heeft zich teruggetrokken. Waarom? Hij wil haar laten ervaren wat haar weigering om voor hem open te doen betekent. Zo kan het ook in ons leven gaan. Als wij er eindelijk toe komen de deur voor Hem open te doen en Hem weer in ons leven toe te laten, is Hij ineens niet meer te vinden. Dan moeten we leren dat Hij ook dit uit liefde voor ons doet, om ons nog meer te leren beseffen Wie Hij is. Hij is namelijk niet voorgoed verdwenen, maar Hij is weggegaan om ons ertoe te brengen naar Hem op zoek te gaan.
De bruid is ineens tot leven gekomen. Ze is plotseling vol actie om naar hem op zoek te gaan. Hoe is dat gekomen? Ze zegt het: “Ik was buiten mijzelf, toen hij sprak!” Zijn stem, zijn woorden, hebben dat in haar bewerkt. Zo gaat het ook bij ons. De woorden van de Heer Jezus “zijn geest en zijn leven” (Jh 6:63). Hij spreekt levende en levendmakende woorden. Petrus erkent dat en wil daarom naar niemand anders gaan dan alleen naar de Heer, want Hij heeft “woorden van eeuwig leven” (Jh 6:67-69).
De bruid gaat zoeken, maar vindt hem niet. Ze roept, maar hij antwoordt niet. Door weg te gaan test hij haar verlangen of ze echt naar hem op zoek wil gaan. Wij vragen ons ook wel eens af waarom de Heer niet antwoordt als we Hem zoeken in het gebed. Een van de lessen die Hij ons daardoor wil leren, is dat wijzelf niet de voorwaarden kunnen stellen voor het contact met Hem. Soms verbergt God Zich voor ons, dat gevoel hebben we dan in elk geval (vgl. Kl 3:8,44), omdat wij ons zo vaak voor Hem hebben verborgen. Soms antwoordt God niet op ons roepen, omdat wij zo vaak niet hebben geantwoord op Zijn spreken en roepen tot ons.
Het is Zijn liefde die zo handelt, want Hij wil toewijding bewerken en liefde opwekken. Daarom laat de Heer ons ook door oefeningen heen gaan om te zien of we Hem missen en naar Hem op zoek gaan. Hij beproeft ons dan om te zien of het ons er werkelijk om te doen is dat we met Hem gemeenschap willen hebben. Het kan namelijk ook zo zijn dat wij alleen tot Hem roepen omdat we ons in een nare situatie bevinden. Daarvan willen we verlost worden. Of God dat maar even wil doen. Daarna kunnen we verder met ons eigen leven, waar Hij Zich niet al te nadrukkelijk mee moet bemoeien.
Als het ons werkelijk om een leven in gemeenschap met Hem te doen is, zullen we niet teleurgesteld zijn als Hij niet direct antwoordt of op een andere manier antwoordt dan wij ons voorstellen. Dan blijven we erop vertrouwen dat Hij het beste met ons voor heeft en volharden we in het zoeken naar Hem. Dat zien we hier bij de bruid. Zij zet haar zoektocht voort. Dat brengt haar in omstandigheden waardoor ze op prachtige wijze ervan getuigt wie de bruidegom voor haar is, zoals de volgende verzen laten zien. Dit wil de Heer Jezus ook bij ons bewerken door situaties waarin wij Hem voor ons gevoel kwijt zijn.
7 - 9 Op zoek naar de bruidegom
7 De wachters die in de stad de ronde deden, vonden mij.
Zij sloegen mij, verwondden mij,
zij namen mijn sluier van mij af,
de wachters op de muren.
8 Ik bezweer u,
dochters van Jeruzalem,
als u mijn Liefste vindt,
wat zult u Hem vertellen?
Dat ik ziek ben van liefde!
9 Wat heeft uw Liefste vóór boven een ander,
o, allermooiste onder de vrouwen?
Wat heeft uw Liefste vóór boven een ander,
dat u ons dit zo bezweert?
De bruid gaat verder op zoek in de stad (vers 7). Daar doen de wachters hun ronde. Het is dus nog nacht. Ze zoekt hen niet op, maar zij vinden haar en treden hard tegen haar op. We zijn de wachters al eerder tegengekomen (Hl 3:1-3). Daar zijn ze niet zo hard in hun optreden als hier. Nu verwonden zij de bruid. Als er afstand is gekomen tussen de Heer en ons, moeten we soms pijnlijke ervaringen opdoen. Dat laat de Heer dan gebeuren om ons naar Hem terug te brengen.
Slaan en verwonden, wat hier letterlijk met de bruid gebeurt, kan op figuurlijke wijze ook gebeuren, bijvoorbeeld door het maken van zware verwijten. Beschuldigende woorden kunnen er hard inhakken. Ze verwonden de ziel, ze doen pijn vanbinnen. Dat gebeurt als wij op een plaats zijn, waar we niet horen. Als de bruid direct was opgestaan en de bruidegom had opengedaan, was dit niet gebeurd, dan was haar dit lijden en de schande bespaard gebleven.
De wachters nemen haar ook haar sluier af. De sluier is een beeld van volledige toewijding aan de bruidegom. De sluier betekent: Ik ben er alleen voor hem. Maar dat is niet waar. Het is wel haar belijdenis, maar niet haar praktijk. Daarom moet de sluier afgenomen worden. Als er huichelarij in ons leven is, moet de Heer die aan de kaak stellen en wegnemen.
We zeggen bijvoorbeeld dat we alleen tot de Naam van de Heer Jezus samenkomen. Maar het is huichelarij als we toch onze eigen invulling aan de samenkomsten geven. Of we hebben onze vaste gewoonten waarvan niet mag worden afgeweken. Dan kan de Geest van God niet werken en moet de sluier worden weggenomen. De sluier is in dit geval geen teken van toewijding en overgave, maar een soort vergrendeling. Dit soort grendels, die de schijn van toewijding geven, maar in werkelijkheid de toegang van de Heer en de Geest tot ons leven versperren, moeten worden weggenomen.
Als de Heer daar soms hardhandige methoden voor gebruikt, laten we dan niet de ander die de Heer daarvoor gebruikt de schuld geven. De ‘wachters’ die ons vinden, kunnen allerlei personen zijn. Ook al zijn het personen die, net als de wachters, geen idee hebben van wat ze ons aandoen, dan nog is het belangrijk de hand van de Heer erin te zien. Hij is bezig ons terug te brengen naar een levende verbinding met Hem.
We zien de uitwerking bij de bruid. Ze is niet in verwarring gebracht, maar accepteert de behandeling die ze krijgt. Ze weet dat het haar eigen schuld is. Daar begint de terugkeer. Ze is op een dieptepunt aangekomen en gaat aan de weg omhoog beginnen.
We zien het ook bij Simson. Zijn lange haar – het uiterlijke teken van zijn toewijding aan en afzondering voor God – wordt afgeknipt en weggenomen (Ri 16:17-19). Zijn ogen worden uitgestoken en hij maalt meel in de gevangenis voor de Filistijnen (Ri 16:21). Dieper kon hij niet zinken. Maar dan lezen we dat het haar van zijn hoofd weer begon te groeien (Ri 16:22). Als we oprecht en eerlijk zijn geworden, is dat een nieuw begin. Onze eerste toewijding was goed in het begin, maar geleidelijk werd het een dekmantel, een grendel. Als dat wordt ingezien, is de tijd voor een nieuwe toewijding aangebroken. Dat wil de Heer bij u en mij bewerken.
In profetisch opzicht zal dit het overblijfsel in de eindtijd overkomen van de kant van de antichrist en zijn aanhangers. Die zullen het overblijfsel, de bruid, tuchtigen omdat zij niet met hen meedoet in het volgen van de antichrist. Zij zijn een middel in Gods hand daartoe, zonder dat ze het zelf beseffen.
Na deze vernederende les gaat de bruid niet bij de pakken neerzitten. Ze gaat door met zoeken. De wachters heeft ze niet om hulp gevraagd. Ze heeft geen enkele relatie met hen. Zij hebben haar gevonden en zich ongevraagd met haar beziggehouden. Met “de dochters van Jeruzalem” is dat anders (vers 8). Ze richt zich tot hen met de vraag of ze de bruidegom als ze hem vinden, willen vertellen dat ze ziek is van liefde. Daarmee geeft ze aan hoe sterk ze naar zijn aanwezigheid verlangt. Ze heeft dat een keer eerder gezegd (Hl 2:5), maar daar is ze in de armen van de bruidegom. Hier zegt ze het terwijl ze hem mist en hij haar heeft moeten verlaten door haar eigen schuld.
Ze schaamt zich niet voor haar zwakheid en vraagt om hulp bij haar zoektocht aan hen die niet die intieme betrekking tot de bruidegom hebben (vgl. Hl 6:1). Erkenning van zwakheid neemt niets van onze schoonheid weg, maar dwingt respect af. Als we enige zelfkennis hebben, zijn we ons bewust dat we maar heel zwak zijn in het uitleven van onze voorrechten. We hebben niets aan onszelf te danken, maar alles aan de Heer.
De dochters van Jeruzalem zien aan de bruid een bijzondere schoonheid (vers 9). Ze spreken haar aan met “o, allermooiste onder de vrouwen”. Wij zouden zeggen: ze ziet er niet uit. Ze is immers door de wachters stevig onder handen genomen en gewond geraakt. Dat de dochters van Jeruzalem haar toch zo aanspreken, komt omdat ze vol is van de bruidegom. Dat wordt opgemerkt.
Als wij vol zijn van de Heer Jezus, zullen allerlei dingen in ons leven die anders zouden opvallen naar de achtergrond verdwijnen. We kunnen denken aan dingen die we hebben gedaan waarvoor we ons schamen. Maar als we ze oprecht hebben beleden en we zijn vol van de Heer Jezus, straalt het getuigenis over Hem door alles heen. In plaats van minachting komt dan de vraag wat voor bijzonders er dan wel is aan Hem van Wie ons hart zo vol is, waardoor elke andere liefde in de schaduw wordt gesteld.
Haar antwoord komt in de volgende verzen. Daarin geeft de bruid een beschrijving van de bruidegom. Ze zegt prachtige dingen over hem. Dit gaat verder dan alleen te zeggen wat ze van Hem heeft ontvangen. Ze spreekt over Hemzelf, hoe Hij is. Haar beschrijving van Hem is de geestelijke vrucht van de beproeving die zij heeft ondergaan als gevolg van het verlaten van Hem.
10 - 11 Blank en rood – hoofd en haar
10 Mijn Liefste is blank en rood,
Hij steekt als een vaandel boven tienduizend uit.
11 Zijn hoofd is van fijn goud, van zuiver goud,
Zijn haarlokken zijn krullend, zwart als een raaf.
De dochters van Jeruzalem hebben de bruid in vers 9 twee keer gevraagd: “Wat heeft uw Liefste vóór boven een ander?” Ze stellen die vraag omdat ze zien hoe vol de bruid van haar bruidegom is. In vers 10 begint ze aan een indrukwekkende beschrijving van hem van wie haar hart zo vol is. Ze hoeft niet naar woorden te zoeken.
Opmerkelijk is dat de bruid telkens als ze over de bruidegom spreekt, ze dat tegenover anderen doet. Ze getuigt van wie hij voor haar is naar haar omgeving. Als de bruidegom over de bruid spreekt, doet hij dat tegen haar. Hij verzekert haar steeds van de waarde die zij voor hem heeft en laat haar weten hoezeer hij zich in haar verheugt. Dat mogen wij ook doen met betrekking tot Hem van Wie ons hart vol is, in het besef dat Zijn hart vol is van ons.
Ze begint met te vertellen wie haar bruidegom is. Hij is “Mijn liefste” en Hij is “blank en rood”. Dit kunnen we direct toepassen op de Heer Jezus, onze ‘Liefste’. Hij is in de eerste plaats blank. Dit spreekt van Zijn absolute reinheid. Hij is de Reine en de Heilige. De Heer Jezus is wel uit een zondige vrouw, Maria, geboren, maar niet door een zondige man verwekt. Hij is verwekt door de Heilige Geest. Daarom is Hij ook “dat Heilige” (Lk 1:35).
Hij is absoluut zonder zonde. Hij heeft nooit één zonde gedaan, niet in daden en niet in woorden (1Pt 2:22). En dat niet alleen. Hij heeft de zonde niet gekend (2Ko 5:21). Het is zo, dat er geen zonde in Hem is (1Jh 3:5). Niemand kon Hem overtuigen van zonde (Jh 8:46). De duivel had in Hem niets, dat wil zeggen geen enkel aanknopingspunt (Jh 14:30). Daartegen steekt de bruid, en ieder mens, af. De bruid heeft dat ook erkend. Ze heeft van zichzelf gezegd dat ze donker is (Hl 1:5-6). Alleen iemand die haar dat van harte nazegt, kan een relatie met Hem hebben.
Het volgende is dat hij rood is. Rood is de kleur van het bloed. De Heer Jezus heeft Zijn bloed gestort om Zijn bruid te kunnen bezitten. Alleen door Zijn bloed kan het donkere van de zonde worden weggewassen. Daardoor wordt iemand rein in de ogen van de heilige God. De Heer Jezus is volmaakt rein in Zijn leven en heeft nooit iets met de zonde te doen gehad. De enige keer dat Hij ermee te doen heeft gehad, is op het kruis. Daar is Hij door God tot zonde gemaakt voor ieder die in Hem gelooft. Dit is tegelijk ook de volkomen afrekening met de zonde. De zonden van de berouwvolle zondaar zijn geoordeeld en voor eeuwig vergeven en weggedaan.
Na deze algemene, inleidende beschrijving roept de bruid in verrukking uit dat hij boven iedereen uitsteekt. Als wij zo vol zijn van onze Heer, kunnen we ook niet anders dan dit uitroepen. Hij is “veel mooier dan de [andere] mensenkinderen” (Ps 45:3). Niemand is met Hem te vergelijken. Hij is de Eerstgeborene onder vele broeders (Rm 8:29). Hij is de overste Leidsman Die vele zonen tot heerlijkheid leidt (Hb 2:10). Hij is de ware David Die zijn tienduizenden verslagen heeft (1Sm 18:7).
Hij is niet alleen als een banier verheven boven Israël, maar ook boven alle volken (Js 5:26; 11:10,12). Zijn banier is het kruis. Daar is de overwinning behaald waarvan het volle resultaat binnenkort zichtbaar zal worden. Wij mogen dat resultaat in het geloof nu al zien en Hem daarvoor prijzen.
Vanaf vers 11 noemt de bruid tien kenmerken van de bruidegom. Ze beschrijft hem van top tot teen. De beschrijving begint met zijn hoofd (vers 11). Dat is van fijn goud. Het is duidelijk dat dit beeldende taal is. We kunnen dit weer direct op de Heer Jezus toepassen. Het hoofd is een beeld van wijsheid en inzicht, en goud van Goddelijke heerlijkheid. Zijn wijsheid en inzicht zijn Goddelijk. Zo is Hij met Zijn bruid bezig, maar ook met Zijn schepping. Zijn hoofdschap spreekt ook van heerschappij. Hij is Hoofd boven alles (1Ko 11:3; Ko 1:15-17).
Zijn denken is altijd op God gericht en vol van het doen van Zijn wil. Verderop in dit hoofdstuk wordt het goud ook genoemd en wel in verbinding met Zijn handen en Zijn voeten (verzen 14,15). Het wijst erop dat de uitvoering van Gods gedachten in Zijn werken en Zijn weg altijd Goddelijk volmaakt is.
Zijn krullende haarlokken spreken van Zijn toewijding en onderdanigheid als Mens ten opzichte van Zijn God (vgl. 1Ko 11:15). Het is een kenmerk van Zijn nazireeërschap (Nm 6:5). Voor een man is het hebben van lang haar een schande (1Ko 11:14). Zijn ‘schande’ is dat Hij Zich volkomen aan God onderwerpt en Zijn positie als Hoofd van de schepping opgeeft.
Het zijn zwarte lokken, geen grijze. Het wijst erop dat de kracht van het leven in Hem is en Hij in de kracht van Zijn leven is. Het Hebreeuwse woord voor ‘zwart’ is verwant aan het woord voor ‘jeugd’. De raaf is een onreine vogel (Lv 11:13,15). Zo is de Heer Jezus door de godsdienstige leiders van Zijn volk behandeld. Maar God geeft de raaf zijn voedsel als zijn jongen om hulp roepen tot God (Jb 39:3). Op die manier heeft de Heer Jezus steeds alles van Zijn God verwacht en gekregen. Dat heeft Hem de kracht gegeven Zijn weg tot eer van God te gaan.
12 - 13 Ogen, wangen en lippen
12 Zijn ogen zijn als duiven
bij waterstromen,
badend in melk,
zittend bij een volle bron.
13 Zijn wangen zijn als een bed met specerijen,
als torentjes met kruiden.
Zijn lippen zijn als lelies
druipend van vloeiende mirre.
De bruid vervolgt haar beschrijving van de bruidegom met “zijn ogen” (vers 12). Om iemands ogen te zien moet men dicht bij de persoon zijn. De ogen worden wel ‘de spiegel van de ziel’ genoemd. Als je iemand diep in de ogen kijkt, kun je veel lezen van wat er in hem omgaat, of iemand vrolijk is of verdriet heeft.
De bruid vergelijkt zijn ogen met “duiven”. Dat betekent dat zijn ogen worden gekenmerkt door wat duiven kenmerkt. Duiven symboliseren oprechtheid en eenvoudigheid en trouw (Mt 6:22; 10:16). Bij de Heer Jezus zien we dat in volmaaktheid. Zijn oogopslag was altijd recht vooruit (Sp 4:25). Meerdere keren lezen we van Hem dat Hij Zijn ogen naar de hemel heeft opgeheven (Jh 17:1; 11:41).
Zijn ogen waren altijd op de Vader gericht. Hij had om zo te zeggen altijd ‘oogcontact’ met Zijn Vader. Hij zag nooit iets verkeerds en keek ook nooit op een verkeerde manier. Eva heeft dat wel gedaan, waardoor de zonde in de wereld is gekomen. De Heer Jezus heeft Zich steeds door Zijn Vader – door alles wat Hij zei – laten leiden. Dat wordt weergegeven door “bij waterstromen”. Hij leefde bij het Woord van God (Mt 4:4). Dat Woord was voor Hem een verkwikking (Ps 110:7).
Met die verkwikking verkwikt of herstelt Hij ook anderen die door de zonde vermoeid zijn. Zo heeft Hij Petrus aangekeken, nadat die Hem drie keer heeft verloochend. Daardoor wordt Petrus aan het woord herinnerd dat de Heer tot hem heeft gesproken. Dat breekt zijn hart, waardoor de weg naar herstel is begonnen (Lk 22:61-62).
Nog is de bruid niet klaar met de beschrijving van de ogen van de bruidegom. Ze ziet zijn ogen “badend in melk, zittend bij een volle bron”. Het oogwit van de oogkas vergelijkt de bruid met melk. Aan melk is de gedachte aan overvloed, reinheid, zuiverheid en gezond voedsel verbonden. Israël is een land dat overvloeit van melk en honing. Melk is ook een beeld van het gezonde voedsel van Gods Woord (1Pt 2:2).
De omschrijving “zittend bij een volle bron” straalt rust uit. Dit geeft een beeld van de volle gemeenschap van de Heer met Zijn Vader. Zijn ogen dwalen niet, gaan ook niet schichtig heen en weer. Zijn ogen zijn altijd op Zijn Vader gericht. Vanuit de gemeenschap met de Vader gaan Zijn ogen ook naar Zijn discipelen (Lk 6:20) en naar de menigten (Jh 6:5; Mt 14:14).
Het is goed om de ogen van de Heer Jezus te kennen en erin te lezen wat hierin voor ons is. Het zijn de ogen van duiven, wat ook herinnert aan de Heilige Geest, Die in de gedaante van een duif op Hem is neergedaald. De Geest geeft aan Zijn ogen een glans die aan waterstromen doet denken en een blik die aan de reinheid van melk doet denken. Zijn ogen zijn voor de Zijnen een bron vol van medegevoel.
Na de ogen wordt de blik gericht op Zijn wangen (vers 13). Dan denken we eraan dat Hij Zijn wangen heeft gegeven aan hen die Hem de baard uitplukten (Js 50:6). Voor wie Hem kent, zijn die wangen “als een bed met specerijen, als torentjes met kruiden”. Zijn reactie op de smadelijke behandeling die Hem is aangedaan, is vol rust, als een bed. Hij heeft zwijgend geleden. En wat een lieflijke geur is er uit die rust tot God omhooggestegen, als de geur van specerijen. Hij, Die eens werd veracht als de Weerloze, wordt daarom juist door God én de Zijnen bewonderd.
De “torentjes” spreken van waakzaamheid. De Heer Jezus heeft Zich niet laten afleiden van de weg die Hij moest gaan. Hij is waakzaam gebleven tot heel Zijn werk was volbracht. Kruiden geven, net als specerijen, een aangename geur. Zijn waakzaamheid, het voortdurende letten op de Vader, is voor de Vader een welriekende geur geweest, een grote vreugde voor Zijn hart.
Hier wordt door de bruid verteld dat zij dat in hem heeft gezien. Hebben wij dat ook gezien in de Heer Jezus? We moeten naar Hem kijken, dat wil zeggen dat we het Woord lezen en over Hem nadenken. Als we nadenken over Zijn leven op aarde, zullen we steeds meer van Zijn Persoon leren kennen en Hem steeds meer gaan bewonderen. Hiervan zullen we dan ook getuigen tegenover anderen.
De bruid vergelijkt de lippen van de bruidegom met “lelies druipend van vloeiende mirre”. We lezen van de Heer Jezus dat op Zijn lippen “genade is … uitgegoten” (Ps 45:3). De lelie is een beeld van teerheid in een omgeving van dorens (Hl 2:1-2). De Heer Jezus heeft woorden van leven en bemoediging gesproken te midden van een volk dat wordt vergeleken met “prikkels en dorens” (Ez 2:6).
In een weerbarstige, pijn veroorzakende wereld spreekt Hij woorden van genade. Die woorden staan niet in de krant, maar in Gods Woord en in de harten van hen die Zijn woorden hebben aangenomen. Zij hebben ervaren, zoals de bruid, dat Zijn woorden geen goedkope woorden zijn. Ze zijn doordrenkt van het lijden, dat Hij heeft willen ondergaan om die woorden te kunnen spreken. Daarvan spreekt de “vloeiende mirre”. Er is van Hem getuigd: “Nooit heeft een mens zo gesproken <als deze Mens spreekt>” (Jh 7:46). “Allen gaven Hem getuigenis en verwonderden zich over de woorden van de genade die uit Zijn mond kwamen” (Lk 4:22).
Hij kan met onze zwakheden meelijden omdat Hij op aarde hetzelfde heeft geleden als wij, met uitzondering van de zonde (Hb 4:15). Nooit kloppen we bij Hem tevergeefs aan als wij Hem onze problemen willen vertellen. Als we bij Hem komen met onze nood, staat Hij voor ons open en mogen we ervaren dat Hij ons begrijpt. Dan zegt Hij: “Heb goede moed” (Mt 9:2,22; 14:27; Mk 10:49; Jh 16:33; Hd 23:11). Dit is zo’n woord van genade waarmee Hij ons troost met de troost die Hij uit eigen ervaring kent.
14 - 16 Handen, buik, benen, gedaante, gehemelte
14 Zijn handen zijn als gouden ringen,
ingezet met turkoois.
Zijn buik is als blinkend ivoor,
bedekt met saffieren.
15 Zijn benen zijn als witmarmeren pilaren,
gegrondvest op voetstukken van zuiver goud.
Zijn gedaante is als de Libanon,
uitgelezen als de ceders.
16 Zijn gehemelte is een en al zoetheid,
alles aan Hem is geheel en al begeerlijk.
Zo is mijn Liefste, ja, zo is mijn Vriend,
dochters van Jeruzalem!
De bruid gaat verder met de handen van de bruidegom (vers 14). Wij denken daarbij aan de Heer Jezus. Zijn handen wijzen op Zijn werken. Het heelal is het werk van Zijn handen (Ps 19:2; Js 45:12; 66:1-2). Door de “gouden ringen” worden we eraan herinnerd dat alles wat Hij doet, Zijn Goddelijk kenmerk draagt. Zoals een ring zonder einde is, zo zijn ook Zijn werken zonder einde. Deze almachtige Schepper is onze Bruidegom, Die ons door Zijn liefde aan Zichzelf heeft verbonden.
Zijn handen zijn aan het kruis gehecht (Ps 22:17b). Ze zijn kostbaar voor ieder die erdoor wordt aangeraakt (Mt 8:3,15; 14:31). Hij heeft de gelovigen in Zijn handpalmen gegrift (Js 49:16). Wat gegrift staat, is onmogelijk te verwijderen. Niemand kan een kind van God uit Zijn hand rukken (Jh 10:28).
Er wordt nog aan toegevoegd dat ze zijn “ingezet met turkoois”. Turkoois is een edelsteen. Edelstenen hebben een betekenis. Een mogelijke betekenis kunnen we ontlenen aan de plaats die ze hebben op het borstschild van de hogepriester. De turkoois of topaas is de eerste steen van de vierde rij met edelstenen (Ex 28:20; 39:13). We kunnen een parallel trekken met het vierde evangelie, het evangelie naar Johannes. In dat evangelie wordt de heerlijkheid van de Heer Jezus als de Zoon van God voorgesteld.
De turkoois kunnen we ook verbinden met de regeringswegen van God. De steen wordt namelijk ook genoemd in verband met de wielen van de troonwagen van God die Ezechiël ziet (Ez 1:16; 10:9). De troonwagen symboliseert Gods regering in de wereld. Hij maakt duidelijk dat God alles naar het doel leidt dat Hij heeft bepaald en dat niemand iets daaraan kan veranderen.
Al “de werken van Zijn handen”, al Zijn handelingen in en met de wereld, “zijn waarheid en recht” (Ps 111:7). Wat geldt voor de wereld, geldt ook voor het leven van de Zijnen. Gods plan met de wereld en met ons leven is dat de Heer Jezus erdoor zichtbaar en verheerlijkt wordt. Het is een groot voorrecht dat te mogen zien.
“Zijn buik” spreekt van Zijn innerlijk. Hij is innerlijk met ons begaan. Zijn innerlijk wordt vergeleken met “blinkend ivoor”. Ivoor wordt genoemd in verbinding met het koningschap van Salomo, de koning van de vrede (1Kn 10:22; 2Kr 9:21). Salomo heeft “een grote ivoren troon” gemaakt (1Kn 10:18; 2Kr 9:17). We kunnen ivoor dan ook verbinden met het koningschap van de Heer Jezus dat Hij in vrede uitoefent. Zijn regering blinkt uit in gerechtigheid.
Zijn regering is niet hard of gevoelloos, maar vol medegevoel voor Zijn onderdanen. Ook daarin blinkt Hij uit. Dat wordt benadrukt door de “saffieren” waarmee het ivoor bedekt is. Saffier is een edelsteen, die net als de hiervoor genoemd turkoois, op het borstschild van de hogepriester voorkomt. Deze steen is de tweede steen in de tweede rij op het borstschild (Ex 28:18; 39:11). Dit kunnen we verbinden met het tweede evangelie, het evangelie naar Markus. Dit evangelie is dat van de Dienaar, Die vol medegevoel de mensen dient en alles doet in gehoorzaamheid aan Zijn Zender.
Tevens zien we de saffier, weer net als de turkoois, in verbinding met de regeringswegen van God. Hij wordt verbonden met de troon van God. Het doet Ezechiël in elk geval daaraan denken (Ez 1:26; 10:1). De regering van God wordt uitgeoefend door de Heer Jezus als de Zoon des mensen. God heeft Hem daartoe de macht gegeven. Het is een enorme bemoediging te weten dat Hij Die regeert onze geliefde Heiland is, Die voor ons Zijn leven heeft gegeven.
Dan worden “zijn benen” beschreven (vers 15). Ze zien eruit “als witmarmeren pilaren”. Pilaren geven steun aan een gebouw en wijzen op stabiliteit, zoals de twee pilaren bij de tempel, Jachin en Boaz (1Kn 7:21). Witmarmer is hard. Het maakt duidelijk hoe onbuigzaam en onbeweeglijk alles bij de Heer Jezus is. Het heelal rust op Hem en staat daarom vast. Er is niets in de wereld en ook niets in de gemeente dat in staat is Hem aan het wankelen te brengen.
De pilaren zijn “gegrondvest op voetstukken van zuiver goud”. Dit wijst erop dat Goddelijke heerlijkheid het fundament van Zijn onbeweeglijke heerschappij is. De voetstukken doen denken aan Zijn voeten, aan Zijn weg door de wereld. Hij is in Goddelijke kracht Zijn weg gegaan, zonder aarzeling, zonder terug te keren, zonder te vertragen.
Overal heeft Hij de sporen van Zijn heerlijkheid achtergelaten. Zijn wandel op aarde was volmaakt Goddelijk. God “schept geen behagen in de spierkracht – letterlijk benen – van de man” (Ps 147:10). Maar hoe anders waren Zijn benen. Hij is volmaakt stabiel, onaantastbaar voor alle problemen en alle nood die over de Zijnen kunnen komen. Door zo naar Hem te kijken worden we bemoedigd om te volharden in onze weg op aarde.
De bruid heeft haar bruidegom van top tot teen beschreven. Ze doet dan als het ware een stap terug en bekijkt zijn hele “gedaante”. Hij ziet eruit “als de Libanon” en “de ceders” daarop (Ps 92:13; Js 60:13). De aanblik is overweldigend vanwege de onbeweeglijkheid en schoonheid.
Zoals ceders alle bomen te boven gaan, zo gaat voor ons de Heer Jezus alle mensen te boven. Hij is de verheerlijkte Mens in de hemel. Dit is een plaats die de Vader Hem en Hem alleen heeft kunnen geven en niet aan iemand anders. Dat zien wij als wij Hem in Zijn volle glorie zien, voor zover die voor ons waarneembaar is. Hij is de Enige Die het waarachtig en ten volle heeft verdiend om “met heerlijkheid en eer gekroond” te worden (Hb 2:9).
En plotseling wordt er nog iets van Hem beschreven: “Zijn gehemelte is een en al zoetheid” (vers 16). Met het gehemelte wordt het eten geproefd. Alles wat de Heer Jezus in Zijn leven op aarde heeft geproefd, is louter zoetigheid. Hij heeft Zich gevoed met alles wat de Vader tegen Hem zei. Het was Zijn voedsel om de wil van Zijn Vader te doen (Jh 4:34). Hij heeft volmaakt “geproefd … dat de Heer goedertieren is” (1Pt 2:3).
Ja, alles aan de Heer Jezus is “begeerlijk”. Er is voor hen die Hem liefhebben niets in Hem te ontdekken wat niet begeerlijk is. Het is niet mogelijk Zijn heerlijkheid uitputtend te beschrijven (vgl. Jh 21:25). Alles aan Hem is overweldigend.
De “dochters van Jeruzalem” hebben de bruid gevraagd wat er zo bijzonder aan haar bruidegom is (vers 9). Ze heeft een indrukwekkende beschrijving van hem gegeven. Deze belijdenis is het resultaat van de liefdevolle omgang van de bruidegom met zijn bruid. De Heer Jezus is ook in ons leven bezig om ons ertoe te brengen veel van Hem te zien en daarvan ook te getuigen. Bij alles wat wij over Hem leren aan heerlijkheid en schoonheid, mogen wij ook zeggen: Dat is mijn Liefste, dat is mijn Vriend. We ervaren Hem dicht bij ons als we ons zo met Hem bezighouden.