1 - 6 Draagt elkaars lasten
1 Broeders, zelfs als iemand door een overtreding overvallen wordt, brengt u die geestelijk bent zo iemand terecht in een geest van zachtmoedigheid, ziende op uzelf, opdat ook u niet in verzoeking komt. 2 Draagt elkaars lasten, en zo zult u de wet van Christus vervullen. 3 Want als iemand meent iets te zijn, terwijl hij niets is, dan misleidt hij zichzelf. 4 Maar laat ieder zijn eigen werk beproeven, en dan zal hij alleen wat hemzelf betreft zijn roem hebben en niet wat de ander betreft; 5 want ieder zal zijn eigen pak dragen. 6 En laat hij die in het Woord wordt onderwezen, hem die onderwijst van alle goede dingen meedelen.
V1. Om zijn verbinding met de gelovigen in Galatië en ook hun verbinding met elkaar nog eens te benadrukken begint Paulus zijn slotvermaningen met het prachtige woord “broeders”. Hierbij zijn uiteraard de zusters ingesloten. Dit is ook een goede inleiding op de volgende verzen, waaruit blijkt dat die verbinding op een speciale manier wordt beleefd, namelijk in de zorg die er voor elkaar in ‘familieverband’ behoort te zijn.
In het vorige hoofdstuk heeft Paulus de werken van het vlees en de vrucht van de Geest tegenover elkaar gesteld. Hij heeft duidelijk gemaakt dat het leven van de christen het kenmerk van de Heilige Geest behoort te hebben, zodat in hem de vrucht van de Geest zichtbaar wordt. Nu kan het gebeuren dat iemand verzuimt op enig moment door de Geest te wandelen. Voor dat moment ligt de zonde op de loer en ‘overvalt’ hem. Zo wordt het in dit vers voorgesteld.
De zonde ligt op de loer om toe te slaan op het ogenblik dat de waakzaamheid van de gelovige even verslapt. En zo ga je in de fout: je liegt om jezelf ergens uit te redden, je geeft toe aan een seksuele drift, je grijpt het geld van een ander dat daar zo open en bloot ligt.
De wet kent voor deze overtredingen geen pardon, alleen rechtvaardige vergelding (Hb 10:28). De Galaten, die zich weer onder de wet willen plaatsen, kunnen na het ontvangen onderwijs over de Heilige Geest nu worden aangespoord om zich met zo’n overtreder bezig te houden.
Iemand moet trouwens wel aan een paar voorwaarden voldoen voordat hij zich kan en mag bezighouden met de medegelovige die zondigt. In de eerste plaats moet hij geestelijk zijn. Je kunt je afvragen wie dat van zichzelf durft te zeggen. Ik denk dat de volgende voorwaarden dat duidelijk maken. Iemand die geestelijk is, zal “een geest van zachtmoedigheid” bezitten. Hij gaat dan niet vanuit de hoogte en veroordelend naar de ander toe. Zachtmoedigheid staat in contrast met de hardheid van de wet.
In de tweede plaats zal “ziende op uzelf” helpen met het bewustzijn dat hij niet beter is dan de ander. Dat staat in contrast met de eigen dunk die wettische mensen van zichzelf hebben. Een wettisch mens is niet in staat met een ander mee te lijden. Hij moet er goed van doordrongen zijn dat hij dan precies hetzelfde of nog iets ergers doet dan zijn broeder heeft gedaan als God hem niet bewaart.
In verband met dit vers trof mij een woord uit het boek Job waarin de goede gezindheid van Elihu tegenover Job merkbaar wordt. Elihu zegt: “Zie, ik ben voor God net als jij; ook ik ben [maar] uit leem gevormd. Zie, laat mijn bedreiging je geen angst aanjagen, en mijn hand zal niet zwaar op je drukken” (Jb 33:6-7). Wanneer je je met iemand wilt bezighouden die in de zonde is gevallen, is het noodzakelijk dat je je tot hem neerbuigt en je met hem en zijn zonde een maakt. Dat is de betekenis van het eten van het zondoffer door de priester die voor iemand anders een zondoffer moet brengen (Lv 6:26). Dat is de weg om die ander tot inkeer te brengen, te herstellen en ervoor te zorgen dat hij zijn door God gegeven plaats weer inneemt.
V2. Na deze speciale vorm van last dragen met speciale voorwaarden, roept vers 2 alle gelovigen op tot het dragen van de lasten van elkaar. De lasten die hier bedoeld worden, zijn allerlei vormen van beproevingen en aanvechtingen die het leven zo zwaar kunnen maken. De Heer Jezus was en is de grote Lastdrager. Op Hem mogen we al onze zorgen werpen (1Pt 5:7).
God heeft het in Zijn wijsheid zo geregeld, dat wij daarmee ook elkaar mogen helpen. Op die manier zullen we nog beter de waarde van de gemeenschap die we als broeders en zusters hebben, erkennen en ervaren. De kracht van een plaatselijke gemeente blijkt onder andere uit de mate waarin gelovigen bij machte zijn met elkaars moeiten mee te voelen en die te verlichten.
Door elkaars lasten te dragen vervullen we de wet van Christus. Die wet betekent dat het hele leven van de Heer Jezus op aarde erop gericht was dat Hij de wil van de Vader deed ten gunste van anderen. Paulus zegt hiermee als het ware tegen de Galaten: ‘Als jullie dan per se een wet willen, dan heb je er hier een; ga daar maar mee aan de slag.’ Christus deed nooit iets voor Zichzelf.
V3. Dat ligt bij mensen die de wet prediken of willen houden heel anders. Zij menen iets te zijn; ze menen dat ze alles zelf kunnen en hebben geen oog voor de nood van anderen. Zulke mensen zijn in wezen “niets”. Ze zijn blind voor het feit dat in het vlees “geen goed woont” (Rm 7:18). Ze misleiden zichzelf door zich te verbeelden dat ze nog wel tot iets goeds, zoals het houden van de wet, in staat zijn. Zulke mensen meten anderen altijd met zichzelf en komen uit die vergelijking dan goed tevoorschijn.
V4-5. Wat we zijn en wat we doen, moeten we niet vergelijken met wat anderen zijn of doen. Je eigen werk, het geheel van wat je voor God doet, heel je houding en al je daden, mag je beproeven in het licht van God. Het is van jou en voor God. Je mag blij zijn met wat je voor Hem mag doen. En aan het einde, voor de rechterstoel van Christus, zul je je alleen voor je eigen werk moeten verantwoorden, je “eigen pak” moeten dragen. Dat laatste houdt in dat je met je eigen pak aan werkzaamheden voor God moet verschijnen.
V6. De derde vorm van het dragen van lasten heeft te maken met het ondersteunen van hen die onderwijzen uit het Woord. Let wel, het gaat om hen die onderwijs geven uit het Woord van God en niet om mensen die allerlei eigen ideeën of opvattingen over het Woord ten beste geven. Deze ondersteuning wordt genoemd een ‘mee laten delen van alle goede dingen’.
Dat kan in de eerste plaats in financieel opzicht zijn. Heb jij daar oog voor? Het kan ook een delen zijn in geestelijke zegeningen waardoor een dienaar van het Woord bemoedigd wordt. Heb jij wel eens iets moois van de Heer Jezus of wat je met Hem hebt beleefd aan zo iemand verteld? Je kunt dit ‘meedelen’ verder ook toepassen op allerlei praktische zaken, zoals vervoer en huisvesting.
Lees nog eens Galaten 6:1-6.
Verwerking: Waar zie jij taken tot last dragen? Werk je daar ook aan?
7 - 11 Wat een mens zaait, zal hij ook oogsten
7 Dwaalt niet, God laat Zich niet bespotten. Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten. 8 Want wie voor zijn eigen vlees zaait, zal uit het vlees verderf oogsten; maar wie voor de Geest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten. 9 Maar laten wij niet moedeloos worden in goeddoen; want te gelegener tijd zullen wij oogsten, als wij niet verslappen. 10 Laten wij dus, wanneer wij gelegenheid hebben, goeddoen aan allen, maar het meest aan de huisgenoten van het geloof. 11 Ziet, wat een lange brief ik u geschreven heb met mijn eigen hand!
V7. Deze verzen gaan over wat wel wordt genoemd ‘de regering van God’. De regering van God heeft te maken met iemands gedrag en de gevolgen die dit gedrag heeft. Wat je doet, heeft altijd een bepaalde uitwerking, een bepaald gevolg. Het doet iets, het laat een spoor na. Het heeft betrekking op je eigen leven, en als er een ander bij betrokken is, ook op het leven van die ander.
Het is waar dat de genade van God volmaakt is en dat je door het werk van de Heer Jezus volkomen behouden bent. Niets of niemand kan je rukken uit de hand van de Heer Jezus en uit de hand van de Vader (Jh 10:28-29). Maar dat betekent niet dat het niet uitmaakt hoe je leven er verder uitziet. God heeft onfeilbare gevolgen verbonden aan de manier waarop je leeft.
Je kunt dat al waarnemen door gewoon je ogen de kost te geven. Elifaz heeft ook zo’n waarneming gedaan: “[Maar] zoals ik gezien heb: zij die onrecht ploegen en moeite zaaien, oogsten dat [ook]” (Jb 4:8; vgl. Sp 22:8a; Hs 8:7a). Denk bijvoorbeeld eens aan de slagzin die wel eens in een antidrank campagne is gebruikt: ‘Drank maakt meer kapot dan je lief is.’ Iemand die te veel gedronken heeft, kan in zijn dronkenschap een ander dood rijden. Hij kan dat belijden, het kan vergeven worden, hij verliest de behoudenis er niet mee, maar het slachtoffer komt daar niet mee tot leven. Altijd zal het besef, de wroeging blijven: ‘Ik heb iemand doodgereden.’
Dit beginsel is op tal van andere dingen toe te passen. Het is belangrijk dat je je realiseert dat je continu, dag aan dag, aan het zaaien bent door wat je denkt, zegt en doet. De voedingsbodem waarin je dit ‘zaad’ zaait en waarin het tot ontwikkeling komt, is je omgeving. Vraag je daarom steeds af: ‘Op welke plaatsen houd ik mij op; waar moet ik zijn, bijvoorbeeld door mijn werk of andere verplichtingen, en waar ben ik door mijn eigen keus; wat lees ik, waar kijk ik naar, waarnaar luister ik?’
“Dwaalt niet” wil hier zeggen: ‘Bedrieg jezelf in dit opzicht niet.’ God laat niet met Zich spotten, je kunt geen loopje met Hem nemen! Wat hier staat, wil zoveel zeggen als: je neus ophalen voor God, Hem met minachting behandelen. En dat doe je, als je geen rekening houdt met wat Hij in Zijn Woord heeft gezegd. Misschien is dit wel de verbinding tussen vers 7 en vers 6 waarin het gaat over het Woord. Het is immers de fout van de Galaten dat ze gehoor geven aan Judaïsten met hun menselijke leringen en dat ze daarmee het Woord van God aan de kant zetten. Nou, als je niet naar het Woord luistert, spot je met God en zijn de gevolgen voor jou. Ik zeg het wat scherp, maar dat doet Paulus hier ook.
V8. De keus is aan jou. Je kunt voor het vlees zaaien en je kunt voor de Geest zaaien. Als je voor je eigen vlees zaait, zoek je het belang van jezelf, ben je zelfzuchtig bezig. Je denkt dan aan je eigen plezier en gemak. Het onontkoombare gevolg is dat je verderf zult maaien. Er blijft niets van over. Als je voor de Geest zaait, in Zijn belang bezig bent, denk je niet aan jezelf, maar aan Christus en de Zijnen. Het kan niet anders of je geniet daarin wat het eeuwige leven inhoudt, wat je in volmaaktheid zult genieten als we bij de Heer Jezus zijn.
V9. Nu wordt jou die manier van leven niet gemakkelijk gemaakt. Vaak moet er lang gewacht worden op de resultaten van het zaaien voor de Geest. Dan kan zomaar de gedachte opkomen: ‘Waar doe ik het allemaal voor? Ik zie geen enkel resultaat, het wordt alleen maar erger en slechter.’ Vandaar de aansporing “niet moedeloos” te worden in goeddoen. Om in de beeldspraak van dit gedeelte te blijven: van een stuk land waarin je vandaag zaad hebt gezaaid, kun je niet morgen al een rijke oogst binnenhalen. Blijf goeddoen, blijf trouw in je dagelijkse bezigheden, want de oogst komt. Doe het goede rijkelijk, met milde hand, dan zul je ook een rijke oogst hebben.
Verslap niet, houd nog even vol. Laat je niet ontmoedigen door tegenslagen en pijn die je ervaart als het goede dat je doet met kwaad wordt beantwoord. Op de juiste, door God bepaalde tijd, komt de beloning.
V10. Kijk naar al die mensen om je heen. Zij hebben iemand als jij nodig, iemand die de genade van de Heer Jezus kent. Zaai Zijn genade om je heen. De mensen in de wereld hebben die genade nodig om behouden te worden; christenen die gevangenzitten in wetticisme hebben die genade nodig om daaruit bevrijd te worden; christenen die het op andere manieren moeilijk hebben, hebben die genade nodig om bemoedigd te worden.
Je hebt een geweldig terrein om te zaaien en wel alle mensen die je elke dag ontmoet. Het veld waarin je zaait – anders gezegd: je doelgroep –, bestaat uit alle mensen. Als er gelegenheid is, kun je hun goeddoen. Daarmee laat je tevens zien Wie God is. Gods doelgroep, met eerbied gesproken, bestaat ook uit alle mensen (Mt 5:45; Tt 2:11).
Te midden van al die mensen leeft een bijzondere doelgroep, die “de huisgenoten van het geloof” genoemd wordt. Hun mag je op een speciale manier goeddoen. In 1 Timotheüs 4 staat dat God ook zo handelt (1Tm 4:10). De ‘huisgenoten van het geloof’ zijn al Gods kinderen, al de leden van de gemeente, ongeacht bij welke groep of welk kerkgenootschap zij hebben gemeend zich daarnaast nog te moeten aansluiten.
V11. Met deze aansporingen lijkt Paulus aan het einde van zijn brief te zijn gekomen. Hoewel de brief betrekkelijk kort is, wijst hij erop dat het een lange brief is. Hij heeft hem namelijk helemaal zelf geschreven. Gewoonlijk dicteert hij zijn brieven en voegt daar een eigenhandige groet aan toe (1Ko 16:21). Deze brief is een uitzondering. Vanwege de ernst van de dwaling waarvoor de Galaten zich hebben opengesteld, heeft hij zelf de pen ter hand genomen.
Lees nog eens Galaten 6:7-11.
Verwerking: Ga je ‘zaai’-activiteiten eens na en geef eerlijk aan in wiens belang je ‘zaait’: voor je eigen vlees of voor de Geest.
12 - 18 Het kruis van onze Heer Jezus Christus
12 Allen die zich naar [het] vlees mooi willen voordoen, die dwingen u zich te laten besnijden, alleen om niet vervolgd te worden om het kruis van Christus. 13 Want ook zij die zich <hebben> laten besnijden, houden [de] wet niet; maar zij willen dat u zich laat besnijden, opdat zij in uw vlees roemen. 14 Maar ik wil volstrekt niet roemen dan alleen in het kruis van onze Heer Jezus Christus, door Wie voor mij [de] wereld gekruisigd is en ik voor [de] wereld. 15 Want noch besnijdenis is iets, noch onbesneden zijn, maar een nieuwe schepping. 16 En allen die naar deze regel zullen wandelen, vrede en barmhartigheid zij over hen en over het Israël van God. 17 Overigens, laat niemand mij lastig vallen, want ik draag de merktekens van Jezus in mijn lichaam. 18 De genade van onze Heer Jezus Christus zij met uw geest, broeders! Amen.
V12. Ik heb al opgemerkt dat Paulus met vers 11 klaar leek te zijn met schrijven. Maar het is alsof hij daarna de brief nog een keer heeft doorgelezen en vanwege het belang van zijn schrijven nog eens terugkomt op het doel ervan. Er zijn mensen bij de Galaten binnengedrongen die uit zijn op eigen belang. Zij ‘zaaien voor het vlees’. Zij leggen de nadruk op uiterlijke dingen, godsdienstige inzettingen en gebruiken.
Het opleggen van de besnijdenis aan de Galatische gelovigen heeft geen ander doel – dat moeten de Galaten op de valreep nog eens horen – dan het ontkomen aan de vervolging die verbonden is met het kruis van Christus. Ook vandaag zie je dat je ontkomt aan totale afwijzing als je een godsdienst predikt of verdedigt waarin het vlees wordt gerespecteerd, waarin iets wordt overgelaten aan de inspanning van de mens. Het voldoen aan uiterlijke vormen geeft de mens een fraaie schijn. Dit gevaar is altijd groot, maar in godsdienstig opzicht wel het allergrootst.
Wie het kruis predikt en verdedigt als de enige mogelijkheid tot behoud en het enige middel waardoor je als christen kunt leven, hoeft niet te rekenen op applaus. Het kruis maakt een einde aan de wijsheid van de wereld en de hoogmoed van de Joodse godsdienst.
V13. De predikers van besnijdenis en wet doen dat alleen met het oog op hun eigen eer en glorie. Daar kunnen ze mee pronken. Dat is hetzelfde als in deze tijd hoog opgeven over het aantal mensen dat je hebt gedoopt of die overtuigd zijn door jouw knappe redeneringen over hoe je God het beste kunt dienen, terwijl je aan het kruis voorbijgaat. Maar, zegt Paulus, laat je niet beetnemen. Die lieden, die zo hameren op het belang van de inzettingen, houden zich er zelf niet aan. Het zijn huichelaars.
V14. Hier tegenover plaatst Paulus zijn eigen houding en hij doet dat in het licht van de betekenis van het kruis. Het kruis is voor hem de plaats waar alles duidelijk is geworden. Daar ziet hij het ware karakter van de wereld en daar ziet hij alle volkomenheden van de Heer Jezus; daar ziet hij Wie God is en daar ziet hij wie de mens is. Wie de wet houdt, roemt in de natuur van de mens, waartoe deze in staat is. Wie in het kruis roemt, roemt in niets van zichzelf. Het kruis is namelijk de plaats waar het volle oordeel van God over de zondige natuur van de mens is voltrokken.
Het is “het kruis van onze Heer Jezus Christus”. Paulus gebruikt hier de volle naam van zijn én hun, “onze”, Heiland. Dat maakt het kruis, dat de plaats van schande, verwerping en vervloeking is, tegelijk tot de plaats waar voor het geloof al Gods heerlijkheid zichtbaar is geworden.
Het kruis is de radicale scheiding tussen de wereld en de gelovige. Ik ben daar in Christus geoordeeld en heb daarom voor de wereld afgedaan zoals Christus voor de wereld heeft afgedaan. De wereld, en vooral de godsdienstige wereld, heeft Christus aan het kruis genageld. Weg met Hem! Dat is ook de manier waarop de wereld naar mij kijkt.
Andersom is het ook waar: de wereld is voor mij geoordeeld. Door het kruis is de volle slechtheid en verdorvenheid van de wereld zichtbaar geworden. Daarmee wil ik als gelovige niets meer te maken hebben. De wereld kan niets aantrekkelijks meer hebben voor het hart van iemand die het kruis beziet en aanvaardt zoals Paulus het hier voorstelt. Elk compromis met de wereld is een klap in het gezicht van God en Christus en maakt van het kruis een lachertje.
Ik hoop van harte dat je het verlangen met me deelt om meer te gaan zien van de betekenis van het kruis van Christus en ook consequent naar die betekenis te leven.
V15. Alle uiterlijke inzettingen hebben geen enkele waarde voor God. Waarop het aankomt, is of iemand “een nieuwe schepping” is. Dan ben je in staat de dingen te zien zoals God ze ziet.
V16. Wil je een regel om naar te leven? Dan vind je die hier. Deze regel luidt: Leef het nieuwe leven dat je bij je bekering hebt ontvangen. In het nieuwe leven is Christus het Voorwerp waarop je je richt en de Heilige Geest is de kracht ervan. Op die weg vind je “vrede en barmhartigheid”. Die dingen vind je niet als je de wet wilt houden. Dan krijg je alleen veroordeling, vervloeking en dood.
Apart noemt Paulus nog “het Israël van God”. Dat zijn de gelovigen uit Israël die in deze tijd, de tijd van de genade, de Heer Jezus als Heiland hebben aangenomen. Ze horen bij de gemeente. In Romeinen 11 zegt Paulus van dezelfde groep gelovigen: “Zo is er dan ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel naar [de] verkiezing van [de] genade” (Rm 11:5).
Israël als volk wordt door God niet meer als Zijn volk erkend sinds het de Heer Jezus heeft verworpen. Als de gemeente is opgenomen, zal God de draad met Zijn volk weer opnemen en al de beloften vervullen die Hij aan dit volk heeft gedaan. Dit kun je allemaal leren uit Romeinen 9-11. De enkelingen die nu van Zijn aardse volk tot geloof komen, worden door God als ‘Zijn Israël’ in deze tijd erkend, zonder daarvan een apart volk te maken naast de gemeente.
V17. Hij spreekt de wens uit dat de Galaten hem niet meer zullen lastigvallen. Ze hebben hem moeiten gegeven door hun afdwalen van het evangelie dat hij hun heeft gepredikt. In deze brief heeft hij dit evangelie gloedvol en met veel innerlijke strijd verdedigd. Dat moet afdoende zijn.
De littekens die het gevolg zijn van onder andere geselingen en een steniging – zie hiervoor en voor nog meer ontbering de lijst in 2 Korinthiërs 11 (2Ko 11:23-28) –, noemt hij “de merktekens van Jezus”. Hij noemt zijn Meester hier bij wijze van uitzondering “Jezus”, zonder verdere toevoeging. Ik denk dat hij dit doet om aan te geven dat het gaat om het leven van de Heer Jezus in vernedering op aarde, waar Hij schande en pijn heeft ondergaan (Js 52:14). Paulus wil zoveel als maar mogelijk is op zijn Meester lijken (Fp 3:10). Dat is zijn eer!
V18. Dan eindigt hij zijn brief zoals hij hem is begonnen: kort en koel. Er zijn geen groeten, zoals in andere brieven, hoewel er veel broeders bij hem zijn (Gl 1:2a). Ook zijn eigen groet ontbreekt. Hij kan niet anders dan hun “de genade van onze Heer Jezus Christus” voor hun “geest” toewensen omdat alleen genade en niets anders het tegenwicht is tegen de invloeden van wettisch denken. Dat is wat ik nodig heb, dat is ook wat jij nodig hebt. Die genade moet inwerken op het innerlijk, het denken, de geest van de christen.
Opnieuw gebruikt Paulus de volle naam van de Heer Jezus, voorafgegaan door “onze”. Dit ‘onze’ geeft de verbondenheid aan die er is tussen hem en de Galaten. Die verbondenheid komt ook prachtig tot uitdrukking in het woord “broeders”, dat ook laat zien hoe innig hij hen liefheeft. Hij drukt daarmee ook uit, dat hij hun heeft geschreven juist vanuit het diepe besef van de band die er is tussen hem en zijn kinderen in het geloof. Als er, na alles wat hij heeft geschreven, nog enige twijfel is over hoe hij hen ziet, dan is die twijfel hiermee de kop ingedrukt.
Het laatste woord van de brief is “amen”. Van alle brieven die Paulus heeft geschreven eindigt ook de brief aan de Romeinen daarmee. Dat is nog een aanwijzing hoezeer deze twee brieven op elkaar aansluiten; ze hebben beide de voorstelling en verdediging van het evangelie tot inhoud. Met dit ‘amen’, dat betekent ‘het is zo’, verzegelt Paulus als het ware de brief. Wat er staat, blijft zo!
Ik wil dit commentaar graag besluiten met de woorden van een andere gelovige (G.C. Willis) en ik voeg daarbij de bede dat deze brief in mijn en in jouw leven het effect zal hebben waartoe God de Heilige Geest hem heeft laten schrijven:
‘Het valt niet te zeggen hoe zwaar het voor Paulus moet zijn geweest om deze brief te schrijven, maar wat een schat hebben we erin voor vandaag. Het was zeker het werk van de duivel om destijds die leraren van de wet naar Galatië te sturen. Maar er waren een hogere hand en een hart van liefde die alles leidden.
Door de aanval van de vijand smeedde God voor ons een zwaard van het fijnste staal waarmee alle aanvallen van de vijand in de afgelopen bijna twintig eeuwen zijn weerstaan. En het is nog steeds even fris en krachtig als het al die eeuwen is geweest. Moge God Zelf onze handen oefenen om ermee te strijden en onze vingers om er oorlog mee te voeren (Ps 144:1) tot Zijn eer. Amen.’
Lees nog eens Galaten 6:12-18.
Verwerking: Lees de brief nog eens door en noteer de keren dat er over het ‘kruis’ of ‘gekruisigd’ wordt gesproken. Laat op je inwerken in welk verband het voorkomt en wat dat betekent voor de praktijk van je geloofsleven.