1 - 5 Zegenwens
1 Paulus, apostel, niet vanwege mensen, ook niet door een mens, maar door Jezus Christus en God [de] Vader, Die Hem uit [de] doden heeft opgewekt, 2 en al de broeders die bij mij zijn, aan de gemeenten van Galatië: 3 genade zij u en vrede van God [de] Vader en van onze Heer Jezus Christus, 4 Die Zichzelf heeft gegeven voor onze zonden, opdat Hij ons zou trekken uit de tegenwoordige boze eeuw, naar de wil van onze God en Vader, 5 Wie de heerlijkheid zij tot in alle eeuwigheid! Amen.
V1. Paulus begint met een uitvoerige onderstreping en verdediging van zijn apostelschap. Ik heb in de inleiding al gezegd dat er mensen zijn die hem als apostel onderuit willen halen. Dat is slim bedacht, want als de Galatische gelovigen gaan twijfelen aan zijn apostelschap, zullen ze ook gaan twijfelen aan de boodschap die hij heeft gebracht. Ze zeggen bijvoorbeeld dat Paulus niet een echte apostel is omdat hij niet bij de twaalf apostelen hoort die met de Heer Jezus op aarde zijn opgetrokken. Daarom gaat Paulus hier duidelijk uiteenzetten hoe dat met zijn apostelschap zit.
In feite is zijn apostelschap hoger dan dat van de twaalf. Die waren door de Heer Jezus geroepen om apostel te zijn toen Hij op aarde was; Paulus is als apostel geroepen door de Heer Jezus toen Hij in de hemel was. De bron, de oorsprong van zijn apostelschap ligt niet op aarde, maar in de hemel. Dat bedoelt Paulus als hij zegt “niet vanwege mensen”. In Handelingen 9 kun je lezen hoe dat gegaan is (Hd 9:1-19).
Hij zegt er nog iets bij: “Ook niet door een mens.” Daarmee bedoelt hij dat, na zijn roeping door de Heer, geen mens hem als apostel heeft aangesteld of zijn apostelschap officieel heeft bevestigd. Mensen hebben niets te maken gehad met zijn roeping en bevestiging tot apostel. Het is allemaal gebeurd “door Jezus Christus en God de Vader”.
Hij beklemtoont in het eerste vers direct dat hij voor zijn dienst van geen mens afhankelijk is. In wat Paulus hier van zichzelf zegt, ligt een belangrijke aanwijzing opgesloten. Iedere gelovige heeft een gave van de verheerlijkte Heer gekregen (Ef 4:7). De gewoonte die in bijna heel de christenheid heeft postgevat om mensen op een officiële of officieuze manier in de bediening van enige gave te stellen of uit te zenden, gaat in tegen de aanwijzingen die de Schrift hier geeft.
In de vijf inleidende verzen worden de Heer Jezus en de Vader samen drie keer genoemd. Hieruit blijkt de Godheid van de Heer Jezus en dat Hij een is met de Vader. Toch worden Zij duidelijk in Hun werk onderscheiden. De eerste keer, in vers 1, zie je dat de Heer Jezus stierf en dat de Vader Hem opwekte. De toevoeging “Die Hem uit [de] doden heeft opgewekt”, onderstreept nog eens dat we te doen hebben met een volbracht en door God aanvaard verlossingswerk. Het betekent een loochening van dat werk als de wet weer een plaats krijgt in het leven van de christen.
V2. En er is nog iets dat zij op het spel zetten. Paulus staat niet alleen in de verdediging van de waarheid. Al de broeders die bij hem zijn, zijn het volledig met hem eens. Het moet de Galatische gelovigen duidelijk worden dat zij, door hun openstaan voor de dwaling, het gemeenschappelijk geloof van de heiligen verloochenen.
V3. Al met al wordt nu al duidelijk hoe ernstig de situatie in de gemeenten in Galatië is. De wens van de apostel dat zij “genade” en “vrede” zullen ontvangen, is ook in andere brieven te vinden. Hier is die wens des te meer van belang omdat genade zo duidelijk tegenover de wet staat en vrede zo duidelijk tegenover de vloek van de wet. In deze wens worden de Heer Jezus en de Vader voor de tweede keer genoemd, alleen in omgekeerde volgorde. Genade en vrede zijn alleen bij Hen te vinden, en niet in de wet. Zij zijn de bron.
V4. Het is treffend te zien hoe Paulus zich een maakt met de Galaten als hij zegt dat de Heer Jezus Zichzelf gegeven heeft voor onze zonden. Hij zegt niet jullie zonden of mijn zonden. Bovenal is het treffend dat de Heer Jezus niets minder heeft gegeven dan “Zichzelf”. Alleen Hijzelf en Zijn werk zijn in staat om de harten van dwalende gelovigen weer op het juiste doel te richten.
Onze zonden zijn weg, maar dat is niet het enige. Zijn werk heeft niet alleen tot doel ons van onze zonden te verlossen, hoe geweldig dat ook is. Hij heeft ons ook willen “trekken uit de tegenwoordige boze eeuw”. Met ‘boze eeuw’ wordt bedoeld: alle slechte, verkeerde invloeden en neigingen die in de wereld aanwezig zijn en waardoor de satan de mensen in zijn macht houdt.
Er is veel te weinig besef bij Gods kinderen hoe radicaal de scheiding is tussen de gelovige en de wereld waarin hij leeft als gevolg van het werk dat de Heer Jezus heeft gedaan op het kruis. Wie weer iets van de wereld in zijn leven toelaat, haalt het werk van Christus naar beneden. Verderop in de brief zul je zien dat het weer invoeren van de wet betekent dat je je weer gaat gedragen alsof je nog tot deze ‘boze eeuw’ behoort. En dat terwijl het doel van het werk van de Heer Jezus juist is om je daaruit te trekken. Iedere gelovige die zich dat realiseert, zal op zijn hoede zijn dat niets van die invloed ingang krijgt in zijn leven.
Daarbij komt dat de Vader het zo heeft gewild. In het doel, aangegeven door het woord “opdat”, van wat de Heer Jezus heeft gedaan, zien we voor de derde keer de Vader en de Zoon samen. De Vader wil een volk voor Zichzelf hebben, een volk dat tot in alle eeuwigheid Hem de heerlijkheid geeft. De wet en alles wat daarmee samenhangt, staat daar haaks op. Wie de wet weer toelaat in zijn leven, verliest de wil van de Vader uit het oog.
V5. Je ziet dat Paulus al in de eerste verzen de positie van de christen in haar eenvoudigste vorm aan de Galaten voorhoudt. Deze positie gaat van de wil van de Vader, via het werk van de Heer Jezus naar de eeuwige heerlijkheid. God en de Heer Jezus willen dat wij daar nu al het genot van hebben. Paulus sluit zich daarbij aan en zet zich in deze brief daarvoor in. Het “amen” aan het eind van deze inleidende verzen getuigt daarvan. Laten jij en ik daar van harte mee instemmen.
Lees nog eens Galaten 1:1-5.
Verwerking: Wat leer je in deze verzen allemaal over de Vader en de Zoon?
6 - 12 Er is maar één evangelie
6 Ik verwonder mij, dat u zo snel van Hem Die u door [de] genade <van Christus> heeft geroepen, overgaat naar een ander evangelie, 7 dat geen ander is; maar er zijn sommigen die u in verwarring brengen en het evangelie van Christus willen verdraaien. 8 Maar zelfs als wij, of een engel uit [de] hemel, <u> een evangelie verkondigen naast dat wat wij u als evangelie verkondigd hebben, die zij vervloekt! 9 Zoals wij vroeger hebben gezegd, zo zeg ik ook nu weer: als iemand u een evangelie verkondigt naast dat wat u ontvangen hebt, die zij vervloekt! 10 Want probeer ik nu mensen tevreden te stellen of God? Of tracht ik mensen te behagen? Als ik nog mensen behaagde, zou ik geen slaaf van Christus zijn. 11 Want ik maak u bekend, broeders, dat het evangelie dat door mij verkondigd is, niet is naar [de] mens. 12 Want ik heb het ook niet van een mens ontvangen of geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus.
V6-7. Paulus is erg verontwaardigd over het feit dat de Galaten op het punt staan een vals evangelie aan te nemen. Zoals uit de aanhef van andere brieven blijkt, is het zijn gewoonte om een brief te beginnen met enkele woorden van lof en dank. Hier is daar geen sprake van. De ernst van de zaak gebiedt hem dat hij met de deur in huis valt en zonder omwegen de aanleiding van zijn schrijven naar voren brengt. Het gaat om niets minder dan het opgeven van God Zelf. God heeft hen geroepen. Zij hebben daarin de genade van Christus erkend. Nu zijn er mensen gekomen met “een ander evangelie, dat geen ander is”. Paulus staat er perplex van dat ze zo snel en zo gemakkelijk zijn over te halen om daarnaar te luisteren.
Als hij zegt “een ander evangelie”, bedoelt hij daarmee een evangelie dat een vermenging is van wet en genade. Dat is een ander evangelie dan hij gepredikt heeft. En omdat er slechts één evangelie is, bestaat er niet zoiets als ‘een ander evangelie’. Een evangelie waarin wet en genade bij elkaar worden gedaan en met elkaar worden verbonden, is helemaal geen evangelie. Wie zich daarvoor openstelt, komt in verwarring. Het is een verdraaiing, een vervalsing, van het evangelie van Christus en staat radicaal tegenover het evangelie dat hij heeft verkondigd.
V8. Om zijn woorden kracht bij te zetten en aan te geven hoe ernstig deze zaak is, spreekt hij zelfs een vervloeking uit over zichzelf, of een engel, als hij of die engel een ander evangelie zouden brengen, een evangelie dat in strijd is met wat hij eerder heeft gebracht. Niet de prediker, hoe voornaam of bekend ook, is bepalend, maar wat hij brengt.
Dat is nog steeds een belangrijke toetssteen. Als je iemand iets hoort zeggen over de Bijbel, kom dan niet onder de indruk van de persoon die spreekt, maar luister naar wat hij zegt. De inhoud van zijn prediking moet kloppen met wat er in de Bijbel staat en jij hebt de verantwoordelijkheid dat te toetsen. Het zuivere evangelie verdraagt niets naast zich. Het is compleet, absoluut en definitief. Er kan niets mee worden vermengd en ook niets aan worden toegevoegd.
V9. Paulus herinnert hen aan wat zij hebben ontvangen, dat wil zeggen aan wat zij voor eens en voor altijd hebben aangenomen. Voor de tweede keer en daardoor des te nadrukkelijker spreekt hij de vloek uit over de brengers van deze verderfelijke leer. Niets minder dan de eeuwige verdoemenis zal het deel zijn van wie zo het werk van Christus aantast.
Het gaat niet om onwetenden of dwalenden. Het gaat om mensen die bewust leren dat de mens zijn werken moet toevoegen aan het werk van Christus. Zij loochenen niet het werk van Christus, maar zeggen dat God in het werk van Christus Zíjn deel heeft gedaan en dat de Galaten ook hún deel moeten volbrengen.
V10. Paulus brengt een evangelie zonder compromissen. Hij praat de mensen niet naar de mond. Hij is niet uit op de complimentjes van mensen. Zijn enige bedoeling is God behagen. Als het behagen van mensen zijn doel was, was hij “geen slaaf van Christus”. Voor zijn bekering is hij wel bezig geweest mensen te behagen, toen wilde hij populair zijn. Maar populair zijn en Christus behagen sluiten elkaar uit. Je zult dat ook wel merken als je het evangelie aan iemand wilt doorgeven. Christus is niet populair, Zijn volgelingen zijn dat ook niet.
V11. Vanaf dit vers gaat Paulus het unieke karakter van zijn boodschap en zijn apostelschap uitleggen. In vers 1 spreekt hij ook over zijn apostelschap, maar hij voegt er nu nog meer bijzonderheden aan toe. Wat in vers 11 opvalt, is het woord “broeders”. Dat laat zien dat hij zich nog steeds met hen verbonden weet en dat hij een scheidslijn trekt tussen de Galaten die misleid worden, en de misleiders zelf. Dat geldt ook voor ons. Ook wij kunnen een broeder of zuster alleen dienen als wij onze familieband in het geloof met hem of haar bewust zijn.
Voordat Paulus de ware bron van het evangelie dat hij verkondigd heeft, laat zien, noemt hij drie bronnen die als oorsprong van het evangelie ter zijde worden gezet.
1. Hij zegt eerst dat het “niet is naar de mens”. Dat wil zeggen dat het evangelie niet is aangepast aan de natuurlijke of vleselijke mens; het wil ook zeggen dat het in geen enkel mensenhart is opgekomen. Het komt namelijk uit het hart van God.
2. V12. Dan zegt hij dat hij het “niet van een mens ontvangen of geleerd” heeft. Dat hij het niet van een mens heeft ontvangen wil zeggen dat mensen geen bemiddelende rol hebben gespeeld; zij hebben hem dat evangelie niet toevertrouwd. Hij heeft het namelijk van God Zelf gekregen.
3. Dat hij het niet van een mens heeft geleerd, wil zeggen dat geen mens hem onderwijs in dit evangelie heeft gegeven. Het is namelijk God Zelf Die hem de rijke inhoud van dit evangelie heeft laten zien. Jij en ik en de meeste andere christenen hebben het wel van andere mensen ontvangen en geleerd. Paulus had het rechtstreeks van de Heer.
Het gaat er hier om dat het evangelie niet uit het gebied, de leefwereld, van mensen komt. De blijde boodschap is niet in de hersenen van een mens ontstaan. Ook Petrus heeft het hem niet meegedeeld en het stamt ook niet uit het Oude Testament. Zijn ware bron is de “openbaring van Jezus Christus”. Die ‘openbaring’ kan slaan op wat er gebeurde toen hij op weg was naar Damascus en de Heer Jezus Zich aan hem openbaarde. Die ‘openbaring’ kan ook slaan op wát de Heer Jezus hem heeft laten zien, dat wil zeggen op de inhoud van het evangelie. In elk geval is de verheerlijkte Heer de ware bron van zijn evangelie. Toen Paulus Hem zag, zag hij de hele inhoud van het evangelie, want Christus ís het evangelie.
Lees nog eens Galaten 1:6-12.
Verwerking: Welke zekerheid heb je dat het evangelie dat jij hebt aangenomen ook het zuivere en enige evangelie is?
13 - 24 Paulus, een unieke apostel
13 U hebt immers gehoord van mijn vroegere wandel in het Jodendom: dat ik de gemeente van God uitermate vervolgde en haar verwoestte, 14 en in het Jodendom meer toenam dan vele leeftijdgenoten in mijn geslacht, daar ik een nog groter ijveraar was voor de overleveringen van mijn vaderen. 15 Maar toen het God, Die mij vanaf [de] schoot van mijn moeder afgezonderd en door Zijn genade geroepen heeft, behaagde 16 Zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Hem onder de volken verkondigde, ging ik terstond niet te rade met vlees en bloed, 17 en ging ook niet op naar Jeruzalem, tot hen die vóór mij apostelen waren; maar ik ging weg naar Arabië en keerde weer terug naar Damaskus. 18 Daarna, na drie jaren, ging ik op naar Jeruzalem om met Kefas kennis te maken, en ik bleef vijftien dagen bij hem; 19 ik zag echter niemand anders van de apostelen dan Jakobus, de broer van de Heer. 20 Wat ik u schrijf, zie, voor God, ik lieg niet. 21 Daarna kwam ik in de streken van Syrië en Cilicië. 22 En ik was van gezicht onbekend aan de gemeenten van Judéa die in Christus zijn, 23 en zij hoorden alleen: hij die ons vroeger vervolgde, verkondigt nu het geloof dat hij vroeger verwoestte. 24 En zij verheerlijkten God in mij.
In deze verzen levert Paulus het bewijs dat zijn evangelie en apostelschap niet een menselijke, maar een Goddelijke bron hebben:
1. In vers 13 getuigt hij van zijn haat tegen de christenen.
2. In vers 14 vertelt hij over zijn fanatieke ijver als Jood.
3. In de verzen 15-16 komt God zijn leven binnen.
4. In de verzen 16-24 beklemtoont hij dat zijn apostelschap losstaat van dat van de twaalf apostelen.
Hij vertelt iets over zijn leven vóór, bij en na zijn bekering.
V13. Zijn “vroegere wandel in het Jodendom” heeft van hem een vervolger en verwoester van de gemeente van God gemaakt. Met dit getuigenis veroordeelt Paulus de neiging van de Galatische gelovigen om terug te keren naar dat wat hem op die weg heeft gebracht. Het is altijd zo geweest en het is nog steeds zo, dat een mens die tot wetticisme vervalt, een vervolger wordt van iemand die uit genade wil leven.
V14. Achter de terreurdaden van Paulus zat zijn fanatisme voor de Joodse godsdienst. Hij wist al voor zijn bekering dat een combinatie van wet en genade onmogelijk is. Alleen bekeek hij het toen van de kant van het Jodendom en de wet. Hij was doorkneed in het Jodendom. Hij wist alles van het Judaïsme waarheen de Galaten wilden terugkeren. Het moet zijn lezers duidelijk zijn dat een mens zoals hij geweest is voor zijn bekering, zich nooit door enig ander mens zal laten overtuigen van het verkeerde waarmee hij bezig is.
V15. Zijn bekering is alleen het werk van Gods genade. Daarom staat er ook “toen het God … behaagde”. Dat God in zijn leven heeft ingegrepen, is niet door hem gezocht en hij heeft het ook niet verdiend. Zijn redding komt uitsluitend van God.
Alles wat hij voor zijn bekering is geweest – zijn afstamming, opvoeding, bezigheden –, diende als voorbereiding voor de bijzondere roeping die hij door Gods genade zou ontvangen. Hierin komt op een schitterende wijze Gods voornemen tot uiting. God wist wat Hij met deze man wilde doen. Dat wil niet zeggen dat God de zonden van Paulus heeft gewild of zelfs bewerkt. God is nooit de Bewerker van de zonde. God staat erboven. Hij kan wel iemand door zijn verleden gebruiken voor een taak die bij dat verleden aansluit. Dat heeft Hij met Paulus gedaan en dat doet Hij nog steeds met mensen vandaag. Hij doet dat ook met jou.
V16. Het uitgangspunt voor Paulus’ dienst is de openbaring van Gods Zoon in hem. Er staat niet ‘aan’ hem, maar “in” hem. Dat wijst op de innerlijke en innige verbinding die bij de bekering tussen de gelovige en de Heer Jezus ontstaat en daarna blijft voortbestaan. Die verbinding komt tot uiting in de woorden die Paulus bij zijn bekering te horen krijgt: ”Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?” (Hd 9:4). Hij vervolgde de gelovigen, de leden van de gemeente van God, maar dat betekende dat hij in wezen het Hoofd van de gemeente, de Heer Jezus, vervolgde. De Heer Jezus en de gemeente zijn een.
In de benaming “Zoon” ligt de hele rijkdom van het evangelie opgesloten. Hij, de Zoon, is de inhoud van zijn eerste prediking (Hd 9:20). Er wordt een Persoon verkondigd, niet een leer. Deze Persoon is de eeuwige Zoon. Daarom kan de verkondiging niet beperkt blijven tot Israël, maar moeten ook de volken van Hem horen.
V17. Na zijn bekering bezoekt Paulus niet de ‘geestelijke top’ in Jeruzalem. Hij zoekt de eenzaamheid in Arabië, waarschijnlijk in een woestijn, om alleen met God te zijn. Hij wilde door God onderwezen worden voor de dienst die hij moest gaan uitoefenen.
Ieder die de Heer wil dienen, heeft zijn of haar ‘Arabië’ nodig. Dat was zo bij Mozes, bij David, bij Elia en bij andere mensen uit de Bijbel. Dat is ook zo bij jou. Je krijgt je gave en opdracht van de verheerlijkte Heer. Je wordt door Hem onderwezen door het lezen van Zijn Woord en het gesprek met Hem in het gebed. Als er werkelijk een dienst voor de Heer in jouw leven zichtbaar wordt, zal de gemeente dat erkennen.
Zoals het met Paulus en anderen uit de Bijbel is gegaan, is heel wat anders dan het in de dienst stellen nadat een opleiding aan een bijbelschool of een theologische faculteit met een diploma is afgerond. Paulus is na zijn bekering drie jaar in Arabië en Damascus bij God ‘op school’ geweest.
V18-19. Pas daarna gaat hij voor een kort bezoek naar Jeruzalem om met Kefas, dat is Petrus (Jh 1:41-43) kennis te maken. Van de andere apostelen heeft hij alleen Jakobus, de broer van de Heer, gezien. Alles wijst erop dat er van een erkenning, opleiding of taakstelling door de twaalf geen sprake is geweest.
V20. Nu Paulus op dit punt in het verhaal van zijn levensloop is aangekomen, spreekt hij een ernstige bezwering uit. Hij doet dat om te benadrukken dat alles wat hij tot nu toe heeft verteld, de zuivere waarheid is.
V21. Vervolgens maakt hij melding van een verblijf in Syrië en Cilicië, waar hij mogelijk tien of meer jaren heeft doorgebracht. Waarschijnlijk maakt hij hiervan melding om aan te geven dat hij gedurende langere tijd geen contact met de apostelen in Jeruzalem heeft gehad.
V22-24. Ook met de Judese gemeenten “die in Christus zijn”, heeft hij geen contact gehad. Die gemeenten hebben hem niet gezien. Ze hebben wel gehoord van het evangelisatiewerk dat hij (ongetwijfeld) in Syrië en Cilicië heeft gedaan. Daarvoor verheerlijkten zij zelfs God. Op deze wijze stemden zij ermee in dat hij de zuivere, onvervalste boodschap van het evangelie predikte.
Dat is opnieuw een les voor de Galaten, en ook voor ons: de waarheid van het evangelie werkt uit dat God wordt verheerlijkt. Dat staat tegenover de uitwerking van een evangelie dat vermengd is met de wet: daardoor wordt de mens verheerlijkt.
Ik hoop dat God wordt verheerlijkt – en niet wijzelf – in alles wat jij en ik voor de Heer mogen doen.
Lees nog eens Galaten 1:13-24.
Verwerking: Openbaring en opdracht horen bij elkaar. Hoe laat de Heer Zich aan jou zien en welke invloed heeft dat op jouw taak?