1 - 7 Van onmondige tot erfgenaam
1 Maar ik zeg: zolang de erfgenaam onmondig is, verschilt hij in niets van een slaaf, hoewel hij heer is van alles; 2 maar hij staat onder voogden en rentmeesters tot op de tijd door de vader vooraf bepaald. 3 Zo waren ook wij, toen wij onmondig waren, in slavernij onder de elementen van de wereld; 4 maar toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God Zijn Zoon, geboren uit een vrouw, geboren onder [de] wet, 5 opdat Hij hen die onder [de] wet waren, vrijkocht, opdat wij het zoonschap zouden ontvangen. 6 En omdat u zonen bent, heeft God de Geest van Zijn Zoon in onze harten uitgezonden, Die roept: Abba, Vader! 7 U bent dus niet meer slaaf, maar zoon; en bent u zoon, dan ook erfgenaam door God.
V1-2. Galaten 4 sluit direct aan op het laatste vers van het vorige hoofdstuk (Gl 3:29). In de eerste verzen gaat Paulus nader in op de erfgenaam uit Galaten 3. Hij beschrijft het contrast tussen hen die erfgenaam zijn onder de wet en hen die erfgenaam zijn door het geloof in Christus. De vergelijking tussen een kind en een slaaf maakt duidelijk dat, zolang een kind nog onder het gezag van zijn opvoeders staat, er geen verschil tussen hen is.
Een kind kan wel rijke ouders hebben, maar aan al die rijkdom heeft het niets, zolang het niet zelfstandig over die rijkdom kan beschikken. In vroeger tijden stond een kind onder gezag van “voogden en rentmeesters”. Voogden zagen vooral toe op de persoon van het kind en rentmeester waakten vooral over het bezit van het kind. Dat duurde tot de tijd gekomen was dat zijn vader hem volwassen genoeg achtte om zelfstandig beslissingen te gaan nemen.
V3. De periode waarin het kind nog niet zelfstandig mag optreden, is te vergelijken met de periode waarin de gelovige leefde vóór de komst van Christus. Toen regelde de wet zijn hele verhouding tot God. Er was geen relatie met God als Vader mogelijk en daarmee ook niet een delen in de gedachten van de Vader over het erfgenaam-zijn. Die periode van onmondigheid werd gekenmerkt door een zekere vorm van slavernij aan de wet. Wie onder de ‘wet’ is, welke vorm die wet ook mag hebben, is niet vrij. Onder de wet zijn betekent per definitie slavernij, het dragen van een juk, zoals Petrus de wet in Handelingen 15 noemt (Hd 15:10).
Paulus gebruikt hier voor de wet de uitdrukking “elementen van de wereld”. De wet hoort bij de wereld. Immers, de wet is gegeven aan een volk in het vlees, een natuurlijk volk, zonder te vragen naar de geestelijke toestand van dat volk. Nooit is de wet bedoeld geweest om een mens in een betrekking tot God te brengen waardoor hij Hem zou leren kennen als Vader. De wet is bedoeld opdat de mens zichzelf leert kennen.
V4. Dat de wet de mens niet tot een kennen van God als Vader heeft gebracht en daardoor tot het bezitten van de erfenis, is het duidelijkst gebleken bij het kruis. Het volk, aan wie de wet gegeven was, bracht de Wetgever naar het kruis. Toen was “de volheid van de tijd” aangebroken. De wet heeft zijn tijd uitgediend als de mogelijkheid waardoor het volk alle beloften van God kon ontvangen. De mens is een zondaar gebleken tot in het diepst van zijn wezen en heeft alle recht op de vervulling van de beloften verspeeld. Als de mens zich in zijn volle verdorvenheid heeft geopenbaard, is het moment aangebroken waarop God ten volle gaat openbaren Wie Hij is.
God heeft de wet gegeven door middel van engelen, maar de Zoon geeft Hij Zelf, zonder tussenkomst van wie dan ook. Christus is “geboren uit een vrouw”. De zonde is door een vrouw in de wereld gekomen. Christus is wel geboren uit een vrouw, maar verwekt door de Heilige Geest, zodat Hij geen zondige natuur heeft (Lk 1:35).
Hij is altijd in de gestalte van God (Fp 2:6), maar neemt een lichaam aan, een lichaam dat God voor Hem heeft bereid (Hb 10:5). Dat Hij is ‘geboren uit een vrouw’, bewijst dat Hij waarachtig Mens is. Het bewijst ook Zijn waarachtig voorbestaan als God. Wat is er anders voor bijzonders geweest aan het feit dat Hij uit een vrouw geboren is?
V5. Het is ook noodzakelijk dat Hij geboren werd “onder [de] wet”. Alleen dan kon Hij hen die onder de wet waren vrijkopen. In Zijn leven heeft Hij de wet verheerlijkt, want Hij heeft die ten volle volbracht, en in Zijn dood heeft Hij de vloek ervan gedragen. Maar door Zijn trouwe wetsbetrachting kon Hij nooit een mens verlossen. Eerder is Zijn houden van de wet een aanklacht tegen iedere mens die de wet overtreedt. Hij is geen plaatsvervanger van de zondaar geworden door Zijn gehoorzame leven, maar door op het kruis in de drie uren van duisternis de zonden te dragen van ieder die in Hem gelooft. Het schitterende resultaat van Zijn werk op het kruis is dat wij de plaats van zonen voor God kunnen innemen!
Het is goed om nog te wijzen op het onderscheid dat er is tussen de namen kind van God en zoon van God. Een kind van God te zijn betekent vooral dat jij leven uit God bezit, dat je deel hebt aan Zijn natuur (2Pt 1:4). De natuur van God is licht en liefde. Dat is wat een kind van God in zijn leven laat zien, want hij wandelt in het licht en in de liefde. Een zoon van God te zijn, of zoonschap, heeft vooral te maken met een positie, met de waarde die je hebt voor God. Hij wil gemeenschap met zonen. Zonen zijn er voor Hem (Ef 1:5). Een gelovige is zowel een kind als een zoon. Het heeft niets te maken met een groeiproces, waarin je het stadium van kind zou ontgroeien en zoon zou worden.
V6. Vervolgens verbindt Paulus aan het zoonschap dat God de Geest van Zijn Zoon in onze harten heeft uitgezonden. Eerst zendt God Zijn Zoon, daarna zendt God de Geest van Zijn Zoon. Hier zie je hoe in dit heilsplan van God de drie Personen van de Godheid de zegen van het zoonschap tot stand hebben gebracht. God heeft Zijn Zoon gezonden om ons het zoonschap te geven; Hij heeft de Geest van Zijn Zoon in onze harten gezonden om ons daarvan het bewustzijn en de vreugde te geven.
De Heilige Geest wordt hier “de Geest van Zijn Zoon” genoemd. Dat legt de nadruk erop dat zonen van God dezelfde Geest bezitten als dé Zoon van God. Wat de Geest van de Zoon bewerkt in zonen, is hetzelfde als wat de Geest van dé Zoon kenmerkt: de bewuste betrekking tot God als Vader.
“Abba” is het woord van vertrouwen waarmee het kind zijn hemelse Vader aanspreekt, zoals wij ‘papa’ tegen onze aardse vader zeggen. De Vader verheugt Zich erin als wij zo tot Hem komen.
V7. Wie in het bewustzijn als zoon “Abba, Vader” zegt, is geen slaaf meer. Zo iemand weet dat de Vader alles wat Hij bezit, deelt met Zijn zonen. Zij zijn de mede-erfgenamen van de Zoon (Ef 3:6). Dát en niets anders is de plaats die God heeft bestemd voor wie Zijn zonen zijn.
Lees nog eens Galaten 4:1-7.
Verwerking: Noem jij God al ‘Abba, Vader’? Wat denk je dat dit voor God betekent? Prijs Hem dat je als zoon een erfgenaam bent.
8 - 15 Het gevaar van terugvallen
8 Maar destijds, toen u God niet kende, hebt u hen gediend die van nature geen goden zijn; 9 en thans, nu u God kent, ja nog meer, nu u door God gekend bent, hoe wendt u zich weer tot de zwakke en arme elementen, die u weer opnieuw wilt dienen? 10 U onderhoudt dagen en maanden, tijden en jaren. 11 Ik ben bang voor u, dat ik misschien tevergeefs aan u heb gearbeid. 12 Weest zoals ik, want ook ik ben als u, broeders; ik smeek het u! U hebt mij geen onrecht aangedaan. 13 En u weet dat ik u de eerste maal in lichamelijke zwakheid het evangelie heb verkondigd; 14 en de verzoeking voor u in mijn lichaam hebt u niet veracht of verafschuwd; maar u nam mij aan als een engel van God, als Christus Jezus. 15 Waarin prees u zich dan gelukkig? Want ik getuig van u dat u zo mogelijk uw ogen uitgerukt en mij gegeven zou hebben.
V8. Paulus heeft in het gedeelte van Galaten 3:1-4:7 duidelijk gemaakt dat niet de wet, maar alleen geloof in de Heer Jezus de weg tot redding en alle zegen is. Hierop sluit hij nu aan met de ernstige waarschuwing om je niet onder de wet te plaatsen of te laten plaatsen. Hij herinnert de Galaten aan de tijd van voor hun bekering. Toen kenden zij de ware God niet en waren ze gevangenen van de afgoden die ze als slaven dienden.
In 1 Korinthiërs 12 geeft hij ook zo’n terugblik op het verleden (1Ko 12:2). Het is soms goed om even terug te kijken en te zien waar je vandaan bent gekomen. Het is niet dat je je weer helemaal in het verleden stort; daarvoor waarschuwt Paulus in Efeziërs 4 (Ef 4:17-19). Het gaat erom dat je, als je in je geloofsleven dreigt af te wijken, terugdenkt aan het eenvoudige evangelie dat jou verkondigd is en dat je ook hebt aangenomen.
V9. Omdat de Galaten gevaar lopen weer in de afgoderij terug te vallen, kijkt Paulus zowel terug naar “destijds” als naar het heden, “nu”. Wat van nature geen goden zijn – want er is maar één God en één Heer (1Ko 8:4-6) – heeft hun geen nut gebracht. Ze kennen nu de ware God, ze zijn met Hem in verbinding gebracht, zijn zonen van Hem geworden en mogen Hem ‘Abba, Vader’ noemen. Dat is heel wat.
Maar het is nog groter door God gekend te worden. Dat laat zien dat alles van Hem is uitgegaan. Híj heeft hen aangenomen; Híj heeft hen uitverkoren, nog voordat ze geboren waren; Híj heeft hen geroepen toen ze in slavernij van de zonde en de afgoderij waren. Als je je dat realiseert, hoe bestaat het dan dat je je van Hem afwendt en je keert tot dingen die herinneren aan vroeger?
Nu zul je je misschien afvragen hoe een terugkeer naar de wet, die eens door God is gegeven, vergeleken kan worden met een terugkeer naar de afgoden die ze hebben gediend. Bedenk dan eens het volgende. De wet is vroeger inderdaad door God aan Zijn volk gegeven. Door alle voorschriften en inzettingen daarvan na te komen zou Gods volk Hem, de Wetgever, eren. Gods volk heeft echter hopeloos gefaald. Zelfs al zouden ze alle voorschriften en inzettingen zijn nagekomen, dan nog zou hun verhouding tot God slechts die van een slaaf tegenover zijn meester zijn.
Toen kwam de Heer Jezus. Hij heeft alles vervuld wat in de wet staat. Hij neemt als het ware de plaats van de wet in als enige mogelijkheid om tot God te komen, waarbij Hij als Middelaar tussen God en mensen (1Tm 2:5) oneindig veel meer is dan de wet. Daarmee is de wet als middel om in verbinding met God te komen terzijde gezet. Nu kan iemand alleen tot de Vader komen door Hem (Jh 14:6). Wie in zijn verhouding tot de Vader de wet weer een plaats wil geven, grijpt terug naar een middel dat hem opnieuw in slavernij brengt. De wet kan niet in de plaats van Christus worden gesteld, en kan ook niet een plaats hebben naast Christus.
De wet bestaat uit allerlei inzettingen en ceremoniën. Wie zich daaraan weer onderwerpt, geeft eer aan tastbare dingen, uiterlijke inzettingen, die bij de wereld horen. Zolang deze zaken door God geheiligd waren voor het dienen van Hem, was het goed daaraan vast te houden. Maar nu in Christus de werkelijkheid is gekomen en God het bestaansrecht van de wet als tuchtmeester heeft opgeheven, staat het gelijk aan een terugkeer naar de wereld, als deze uiterlijke dingen weer een plaats krijgen in het dienen van God. Het dienen van afgoden is het eer geven aan uiterlijke dingen, dingen uit de schepping.
Het zijn daarnaast ook nog eens “zwakke en arme elementen”. Ze zijn ‘zwak’ omdat de wet met zijn ceremoniën geen enkele kracht bezit om een mens van zijn zonden te bevrijden. Ze zijn ‘arm’ omdat de wet geen enkele mogelijkheid heeft om rijk te maken. Het evangelie bezit zowel de kracht als de rijkdom voor ieder die zich daaraan in geloof overgeeft.
V10. Paulus noemt enkele dingen die de Galaten onderhouden waaruit blijkt hoe ze al in het Judaïsme verzeild zijn geraakt. Het houden van allerlei speciale dagen en feesten past de christen niet. Alle christelijke feestdagen en heiligendagen zijn in oorsprong heidense feesten die ‘christelijk’ gemaakt zijn.
De enige bijzondere dag die de christen kent, is de zondag, de eerste dag van de week, de dag van de Heer. Met die dag is het volbrachte en door God aanvaarde werk van Christus verbonden (Jh 20:19; Hd 20:7). Op die dag mag de gemeente samenkomen om alle grote heilsfeiten te gedenken. Bovenal mag op die dag gedacht worden aan Hem Die het grote werk op het kruis heeft volbracht door tot Zijn gedachtenis Zijn dood te verkondigen (1Ko 11:23-26).
V11. De zorg die Paulus uitspreekt dat hij misschien tevergeefs aan de Galaten heeft gearbeid, is in de christenheid helaas bewaarheid. Juist aan het houden van bepaalde dagen is te zien hoezeer in de christenheid het kwaad dat Paulus hier aantoont, is binnengedrongen.
V12. Na deze indringende waarschuwing om niet terug te keren tot de schaduwendienst van de wet, doet Paulus een haast nog indringender en ook emotioneel beroep op hun liefde voor hem. Hij smeekt hun te worden als hij, namelijk vrij van de wet. Tegelijk waakt hij ervoor de indruk te wekken dat hij zich persoonlijk beledigd of gekwetst zou voelen, alsof ze hem persoonlijk onrecht aangedaan zouden hebben. Dat zij zich afwenden van het ware evangelie, is zeker een pijnlijke zaak voor hem. Hij spreekt hen toe met een hart vol liefde en zorg, een hart dat verontrust is over de weg die zij tot hun eigen schade gaan.
V13-14. Hij roept bij hen zijn eerste bezoek in herinnering. Ze hebben hem en de boodschap van het evangelie toen aangenomen, ondanks zijn lichamelijk zwakke voorkomen. Wie hem zag, zou eerder hard zijn weggelopen – zo onooglijk zag hij eruit – dan te luisteren naar de boodschap die hij predikte. Toch hebben de Galaten geluisterd en zijn niet voor de verzoeking gezwicht om voor hem op de loop te gaan. De geweldige boodschap van het evangelie die deze man bracht, deed hun zijn uiterlijk vergeten. Ze hebben hem als een boodschapper uit een andere wereld aangenomen en hem een ontvangst gegeven als ontvingen ze de Heer Jezus Zelf (vgl. Mt 10:40).
V15. Wat hebben ze zichzelf gelukkig geprezen! Wat is daarvan over? Wat hebben ze hem ook hun liefde en dankbaarheid bewezen door hun kostbaarste bezit, hun ogen, als dat mogelijk zou zijn, aan hem ter beschikking te stellen. Hun houding is echter veranderd. Dat is het resultaat van hun luisteren naar de valse leraren.
Lees nog eens Galaten 4:8-15.
Verwerking: Wat betekent het voor jou als je eraan denkt dat God jou kent?
16 - 23 Opnieuw in barensweeën
16 Ben ik dus uw vijand geworden door u de waarheid te zeggen? 17 Hun ijveren voor u is niet goed; zij willen u [van mij] afscheiden, opdat u voor hen ijver betoont. 18 Nu is het goed in [het] goede altijd ijver te betonen, en niet alleen wanneer ik bij u ben, 19 mijn kinderen, van wie ik opnieuw in barensweeën ben, totdat Christus gestalte in u krijgt. 20 En ik wilde wel dat ik nu bij u was en op een andere toon kon spreken, want ik ben met u ten einde raad. 21 Zegt mij, u die onder [de] wet wilt zijn, luistert u niet naar de wet? 22 Want er staat geschreven dat Abraham twee zonen had, één van de slavin en één van de vrije. 23 Maar die van de slavin was naar [het] vlees geboren en die van de vrije door [de] belofte.
V16. Paulus is bezig met een emotioneel en tegelijk krachtig betoog om de Galaten duidelijk te maken op wat voor een verkeerde weg ze zich bevinden. Hij heeft hun de waarheid van het evangelie gebracht, niet om hen aan zichzelf te verbinden, maar aan de Heer Jezus. Ze hebben het evangelie omarmd, het in hun hart gesloten. Hoe dankbaar zijn ze hem toen geweest.
Nu zijn er anderen gekomen. Die hebben hun verteld dat Paulus hen om de tuin heeft geleid met zijn evangelie. Die anderen zijn goed op de hoogte met de wet en Gods geboden van het Oude Testament. Ze zeggen dat Paulus dat voor hen heeft verzwegen. Paulus heeft niet het beste met hen voorgehad. Hij is niet hun vriend, maar hun vijand. Ja, ja, zegt Paulus, ik vertel jullie de waarheid waardoor jullie behouden zijn geworden en dan ben ik jullie vijand?
Wat Paulus hier overkomt, zal ieder ervaren die met de waarheid wil dienen. Zolang je de leer van Paulus naar voren brengt, in aansluiting op de nood waarin iemand zich bevindt, zal die leer dankbaar worden aangenomen als een gebod van God. Maar als die leer iemand onwaarschijnlijk voorkomt, bijvoorbeeld wat Paulus leert over het zwijgen van de vrouw in de gemeente, kan het gebeuren dat hij zomaar een vrouwenhater wordt genoemd, terwijl hij het ook een gebod van de Heer noemt (1Ko 14:34,37).
V17. Dan wijst Paulus de Galaten op de valse leraren en de manier waarop die zich gedragen. Zij brengen een ander evangelie dat Paulus en de zijnen niet hebben gepredikt (Gl 1:8-9; vgl. 2Ko 11:4). En daar luisteren de Galaten graag naar. Zij geven hun alle ruimte om hun ideeën te spuien. En ijverig dat die lieden zijn! Maar, zegt Paulus, let er wel op dat zij een scheiding tussen ons aanbrengen. Wat hun voor ogen staat, is dat jullie je voor hen gaan inzetten.
Paulus probeert de Galaten te laten zien dat, terwijl hij hun geestelijk welzijn heeft gezocht, de valse leraren erop uit zijn hen als volgelingen voor zichzelf in te palmen. Zij zijn als de farizeeën, die stad en land afreisden om mensen voor hun overtuiging te winnen. Dan konden zij roemen in veel volgelingen. De Heer Jezus spreekt over hen het “wee” uit (Mt 23:15).
V18. Nu is er zeker ook een goede soort ijver. Die heeft bijvoorbeeld de Heer Jezus laten zien. Hij ijverde voor de eer van Gods huis (Jh 2:17). Het lijkt erop dat de Galaten deze goede ijver hebben getoond toen Paulus bij hen was. Wat zou het mooi zijn geweest als zij daar ook, tijdens zijn afwezigheid, mee zouden zijn doorgegaan.
V19. Maar nee, Paulus constateert hoe de Galaten zijn afgeweken van ‘de eenvoudigheid jegens Christus’ (2Ko 11:3). Dat bezorgt hem opnieuw de pijn en de moeite die hij heeft ervaren toen hij hun het evangelie verkondigde. In de geest doorleeft hij nog eens de smarten die hij heeft doorstaan bij zijn worsteling om de harten van de Galaten te winnen. Toen ging het erom hen te bevrijden uit de slavernij van de afgoden. Nu is het om hen te bevrijden van de wettische en uiterlijke godsdienst van de Joden.
Paulus vergelijkt zichzelf hier met een moeder. Moederlijke gevoelens zijn belangrijk als je ziet dat een gelovige dreigt af te wijken. Alleen met zulke gevoelens is het mogelijk de ander te winnen. Wat is dit een treffend bewijs van zijn liefde voor hen: hij kan het nog eens opbrengen de pijn van ‘de geboorte’ te ondergaan. Hij wil er alles aan doen om hen terug te winnen en terug te brengen naar het onvermengde evangelie. Hij spreekt hen aan als “mijn kinderen”. Hoe moet dat hun harten hebben geraakt!
Zijn enige doel is dat “Christus gestalte” in hen krijgt. Door de invloed die het wetticisme heeft gekregen, verdwijnt het beeld van Christus steeds meer uit de Galaten. Alles wat de mens in eigen kracht wil doen om God te dienen, gaat ten koste van het beeld van Christus in zijn leven.
V20. Hun afwijken van de waarheid heeft hem een gevoel van radeloosheid gegeven. Wat zou hij graag bij hen willen zijn! Wat zou hij graag op een liefdevollere toon met hen willen spreken – hoewel hij zijn brief juist schrijft omdat zijn hart boordevol liefde voor hen is.
V21. Na dit emotionele en krachtige pleidooi om hun harten te winnen doet hij vanaf dit vers een nieuwe poging om hen tot het inzicht te brengen dat ze verkeerd bezig zijn. Nu spreekt hij hun verstand of inzicht aan. Hier wordt twee keer het woord ‘wet’ gebruikt. De eerste keer betekent dat woord een wettisch beginsel, iets wat je jezelf als wet oplegt. Je kunt jezelf bijvoorbeeld opleggen om je aan de wet van de tien geboden te houden. De tweede keer, het naar de wet luisteren, betekent ‘de wet’ de vijf boeken van Mozes. Je ziet dat aan het voorbeeld dat Paulus uit de wet aanhaalt.
V22. Hij brengt Abraham naar voren wiens geschiedenis in Genesis staat beschreven. Paulus noemt Abraham omdat de dwaalleraren hem ook noemen om hun eis dat de Galaten zich moeten laten besnijden, kracht bij te zetten.
Paulus leidt zijn voorbeeld in met “er staat geschreven”. Hiermee richt hij de aandacht op het gezag van de Schrift (vgl. Mt 4:4,7,10). Hij wijst dan op Izaäk en Ismaël en hun moeders, van wie hij de namen niet noemt. Het gaat namelijk niet om hun namen, maar om hun posities, want die dragen de moeders over op hun kinderen.
V23. Na de positie te hebben belicht, wijst hij op de oorsprong van beide zonen. Ismaël wordt door eigenwillig handelen van Abraham geboren, maar Izaäk ontvangt hij door een belofte van God. Welke geestelijke lessen hieruit door de Galaten en door ons moeten worden getrokken, komt in de volgende verzen aan de orde.
Lees nog eens Galaten 4:16-23.
Verwerking: Ben jij wel eens in zorg over de geloofsontwikkeling van iemand anders? Wat zou je daaraan kunnen doen?
24 - 31 Kinderen van de slavin of van de vrije
24 Deze dingen hebben een zinnebeeldige betekenis. Want dit zijn twee verbonden: het één van de berg Sinaï die tot slavernij baart, dat is Hagar. 25 Hagar nu is de berg Sinaï in Arabië en komt overeen met het tegenwoordige Jeruzalem, want dit is in slavernij met haar kinderen; 26 maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is onze moeder. 27 Want er staat geschreven: ‘Wees vrolijk, onvruchtbare die niet baart, barst los en juich, u die geen barensweeën hebt, want de kinderen van de eenzame zijn talrijker dan van haar die een man heeft’. 28 U echter, broeders, bent kinderen van [de] belofte naar [het voorbeeld van] Izaäk. 29 Maar zoals destijds hij die naar [het] vlees geboren was, hem vervolgde die naar [de] Geest was, zo ook nu. 30 Maar wat zegt de Schrift? ‘Drijf de slavin en haar zoon uit; want de zoon van de slavin zal geenszins erven met de zoon van de vrije’. 31 Daarom, broeders, zijn wij geen kinderen van een slavin, maar van de vrije.
V24. Wat Paulus in de verzen 21-22 heeft gezegd, heeft “een zinnebeeldige betekenis”. Dat wil zeggen dat deze geschiedenis een diepere betekenis heeft dan je zo op het eerste gezicht zou denken. De Heilige Geest heeft, toen Hij Mozes inspireerde deze geschiedenis op te schrijven, dat juist gedaan omdat die deze diepe betekenis heeft (vgl. 1Ko 10:6,11; Rm 15:4). Overigens doet het feit dat er in de oudtestamentische geschiedenissen vaak een diepere betekenis zit, niets af van de historische juistheid van de geschiedenis zelf.
Wat is nu die diepere betekenis in wat Paulus hier aanhaalt? De twee zonen van Abraham “zijn twee verbonden”, dat wil zeggen, stellen twee verbonden voor. Je kunt dat zien net als wat de Heer Jezus van het brood zegt bij de instelling van het avondmaal: “Dit is Mijn lichaam” (Mt 26:26). Dat betekent daar ook: ‘Dit stelt Mijn lichaam voor.’
V25. Het ene verbond, het eerste, is het verbond dat gesloten is bij de Sinaï. Daaraan doet Hagar denken. Hagar is de slavin van Abraham. Uit haar wordt Ismaël geboren. Omdat zij een slavin is, is Ismaël automatisch ook slaaf. Kinderen krijgen de positie van de moeder. Bij de Sinaï is de wet gegeven. Daardoor is het volk Israël in slavernij gekomen. Wie zich onder de wet plaatst, plaatst zich in de positie van slaaf. Het “tegenwoordige [of aardse] Jeruzalem” is het centrum van de wet en daardoor “met haar kinderen”, dat zijn haar inwoners, “in slavernij”.
Als de Galaten, of nu zoveel christenen, zich met de wet inlaten, wil dat zeggen dat zij Hagar als moeder accepteren, dat zij zich willen houden aan het verbond van de Sinaï en dat zij zich tot inwoners van het aardse Jeruzalem verklaren. Van de berg Sinaï wordt bovendien als kenmerk nog gezegd dat hij “in Arabië” ligt. Dat stelt nog eens nadrukkelijk vast dat wie zich daarmee verbindt, zich verbindt met een plaats die buiten het land van de zegen, Kanaän, ligt. Wie zich met de wet verbindt, is van elke zegen in Christus beroofd (Gl 5:4).
V26. Na deze positiebepaling voor ieder die de wet weer een plaats wil geven in het leven van de christen, gaat Paulus over naar de echte “moeder” van de christen, het vrije, hemelse Jeruzalem. Het is de plaats vanwaar God in genade Zijn beloften heeft gegeven en waar de christen zich thuis weet. Dat is zijn ‘moederstad’. Daar krijgt hij zijn opvoeding en wordt zijn christelijk karakter gevormd. Het sluit aan op wat in de brief aan de Filippenzen staat: “Ons burgerschap is in [de] hemelen” (Fp 3:20). De grote vraag, ook vandaag in de christenheid, is: Door welke moeder word je opgevoed, wat is je moederstad?
V27. Paulus haalt Jesaja 54 aan om te laten zien wat het betekent te horen bij ‘het Jeruzalem dat boven is’ (Js 54:1). Dit vers is oorspronkelijk bedoeld als troost voor Israël na een tijd van vreemde overheersing. Het bezingt de vreugde aan het begin van het vrederijk, als God Zijn volk, dat wil zeggen het overblijfsel dat zich met berouw over zijn zonden tot God heeft bekeerd, weer in Zijn gunst heeft aangenomen. Dan zijn ze vrij om van alles te genieten wat God voor hen heeft bedacht.
De betekenis van deze gebeurtenis en de tijd waarin die zal plaatsvinden, past Paulus toe op deze tijd en wat er nu met de christen is gebeurd. Waar geen enkele zegen van eigen inspanning te verwachten is en slechts onvruchtbaarheid gevonden wordt, daar heeft God in genade een wonder verricht en mensen tot bekering gebracht. Net als Izaäk zijn de Galaten en zijn alle christenen op bovennatuurlijke wijze geboren. Voor hen geldt dat zij “niet uit bloed, niet uit [de] wil van [het] vlees, niet uit [de] wil van een man, maar uit God geboren” zijn (Jh 1:13).
Het wonderlijke van dit aangehaalde vers uit Jesaja 54 is ook nog dat alle christenen worden toegerekend aan het Jeruzalem dat straks het centrum van het vrederijk zal zijn. Jeruzalem is nu niet met God verbonden. Zij is een vanwege haar ontrouw weggestuurde vrouw. Zoals eerder is gezegd, zal er aan deze situatie een einde komen. Jeruzalem zal dan terugkijken op een tijd dat er uit haar geen vrucht voor God voortkwam. Maar dan zal zij zien dat er in die vruchteloze tijd toch door God Zelf een talrijk nageslacht is verwekt dat Hij haar toerekent.
Genade heeft in die tijd van Jeruzalem gemaakt wat God altijd voor ogen heeft gestaan: een stad waardoor Hij in vrijheid zegen naar alle mensen kan laten uitgaan. Het is diezelfde genade waardoor Hij in deze tijd velen verlost heeft van het juk van de zonde en in de vrijheid heeft gesteld.
V28. Paulus gaat ervan uit dat de Galaten alleen in uiterlijk opzicht de verkeerde kant opgaan en dat ze de verkeerde leringen nog niet innerlijk hebben aangenomen. Hij spreekt hen aan in de overtuiging dat ze in hun hart echte kinderen van God zijn.
V29. Daarbij hoort een leven uit genade alleen. Daarnaar ook consequent leven, betekent vervolging van de kant van mensen die God willen dienen in eigen kracht. Vervolging is onvermijdelijk omdat leven uit geloof één grote aanklacht is tegen elke vorm van godsdienst die het eigen presteren op de voorgrond stelt.
V30. De zegen van God is nooit te verkrijgen door een soort samenwerking van wet met genade. Alles wat met de wet te maken heeft, moet verdwijnen uit het leven en het denken van de christen. Aan deze oproep is helaas in grote delen van de christenheid geen gehoor gegeven. Velen bevinden zich in handen van de ‘verkeerde moeder’, waardoor zij voortdurend in twijfel zijn over hun verhouding tot God. Hoe zichtbaar is de invloed van het Judaïsme in de christenheid: overal zie je gewijde gebouwen en er wordt ook een geestelijke klasse in stand gehouden.
V31. Het past allemaal bij “kinderen van een slavin”, maar niet bij kinderen “van de vrije”. En dat laatste zijn wij!
Lees nog eens Galaten 4:24-31.
Verwerking: Door welke ‘moeder’ word jij opgevoed?