Inleiding
We beginnen met twee tekstgedeelten. Eerst uit een vers uit Handelingen 13: “Toen nu de volken dit hoorden, verblijdden zij zich en verheerlijkten het Woord van de Heer en allen geloofden die tot [het] eeuwige leven bestemd waren” (Hd 13:48). Dan een vers uit Handelingen 14: “Het gebeurde nu in Iconium, dat zij samen in de synagoge van de Joden gingen en zo spraken dat een grote volksmenigte, zowel van Joden als van Grieken, geloofde” (Hd 14:1). In deze twee verzen hebben we als het ware een samenvatting van waar we het met betrekking tot de calvinistische leer over zullen hebben: in Handelingen 13:48 Gods raad en in Handelingen 14:1 de verantwoordelijkheid van de mens.
Ik woon in een land waar het calvinisme in bepaalde streken duidelijk aanwezig is. Ik woon in zo'n streek. We hadden de mogelijkheid om onze kinderen naar een reformatorische basisschool en ook een middelbare school, beide met een calvinistisch beleid, te sturen.
Ik wil beginnen met te zeggen dat we dankbaar zijn voor het onderwijs dat ze op die scholen hebben gekregen. Op deze scholen wordt het Woord van God geloofd van Genesis 1 tot Openbaring 22. Het Woord van God heeft er gezag en is de basis voor het onderwijs aan de kinderen. Ook is er het gezag van de schoolleiding. Het is belangrijk dat kinderen leren om gezag te gehoorzamen. Als de schoolleiding iets beslist, wordt er niet over gediscussieerd. Alles ligt vast, je weet wat je wel en niet mag doen. Je kunt je vragen hebben over bepaalde standpunten, maar het is duidelijk wat er verwacht wordt.
Het calvinisme heeft ook een goede uitwerking in het leven van veel christenen, omdat daarin het belang van een heilig leven wordt benadrukt. Dat is wat ook wij nodig hebben. We mogen dankbaar zijn voor het goede dat door deze leer tot ons is gekomen.
TULIP
Er zijn echter ook punten die niet in overeenstemming zijn met de Schrift. Een samenvatting ervan, met daarin de hoofdpunten, is beschreven in de zogenaamde ‘vijf punten van het calvinisme’. Die vijf punten zijn neergelegd in de leerregels van Dordrecht, Holland, in 1618-1619.
De vijf punten worden in het Engelse letterwoord TULIP weergegeven, waarbij elke letter voor een woord staat:
T = Total depravity – volledige verdorvenheid
U = Unconditional election – onvoorwaardelijke uitverkiezing
L = Limited atonement – begrensde verzoening
I = Irresistible grace – onweerstaanbare genade
P = Perseverance of the Saints – volharding van de heiligen
Op zichzelf geven deze termen een waarheid weer die in de Schrift staat. De grote (vaak onbedoelde) misleiding is dat het slechts één kant van de waarheid is, waarop alle nadruk wordt gelegd. Laten we deze termen nader bekijken.
Volledige verdorvenheid
Het eerste punt, dat de mens totaal verdorven is, is waar. Dat lezen we in Efeziërs 2 “En u [heeft God opgewekt], toen u dood was in uw overtredingen en zonden” (Ef 2:1). Als iemand dood is, is hij tot niets in staat, een dode kan onmogelijk reageren op de roepstem van God. Maar de conclusie dat iemand daarom niet kan reageren op de oproep dat hij zich moet bekeren, is niet waar.
Ik had een bijbelstudie met een groep reformatorische gelovigen. Een echtpaar dat uit een kerk komt waar de prediking calvinistisch is, zei het zo: ‘Wat bij ons gebeurt, is dat de uitverkiezing vóór de bekering wordt geplaatst.’ De uitverkiezing is een waarheid voor gelovigen, niet voor ongelovigen. Eerst komt de roepstem van God tot een mens dat hij zich moeten bekeren, want dat is absoluut noodzakelijk. Maar als je zegt dat de mens totaal verdorven is, dan zegt hij: ‘Ik kan het niet.’ Ik ben eens naar een kerstviering van de school van onze kinderen geweest. Daar werd in de prediking gezegd: ‘Ja, God wil je roepen, God wil je redden, Jezus Christus is gekomen om je te redden en bid er maar veel voor dat Hij ook jou redt, bid er maar veel voor dat je ook een rein hart krijgt.’
Maar we lezen nergens in de Schrift dat we veel moeten bidden dat God ons redt. Als God zegt dat de mens zich moet bekeren, is dat een bevel. De mens moet zich bekeren, eenvoudigweg omdat God het bevel daartoe geeft. Dat is geloofsgehoorzaamheid. De calvinistische leer daarentegen leert dat de totale verdorvenheid van de mens het onmogelijk maakt om het evangelie te geloven.
Hier hebben we wat ik in het begin uit Handelingen voorlas, de twee kanten: aan de ene kant Gods raadsbesluit en aan de andere kant de verantwoordelijkheid van de mens. De verantwoordelijkheid van de mens staat voorop. Uitverkiezing heeft te maken met Gods voornemen van vóór alle tijden. Maar in ons leven spreekt God ons eerst aan op onze verantwoordelijkheid.
We zijn allemaal zondaars geworden en we moeten ons bekeren. Zo lezen we het in Handelingen 17: “Met voorbijzien dan van de tijden der onwetendheid beveelt God nu aan de mensen, dat zij zich allen overal moeten bekeren” (Hd 17:30). Toen de gevangenbewaarder in Handelingen 16 aan Paulus en Silas vroeg: “Heren, wat moet ik doen om behouden te worden?”, zeiden ze niet: ‘Bid maar heel lang.’ Nee, ze zeiden: “Geloof in de Heer Jezus en u zult behouden worden, u en uw huis” (Hd 16:30-31). Dat is het evangelie, dat is de opdracht. De boodschap is niet: ‘O, jullie zijn zo verdorven, het is onmogelijk dat jullie dit kunnen, jullie kunnen niets doen om gered te worden.’ De boodschap is: “Geloof in de Heer Jezus!” Dit is wat we aan iedereen moeten verkondigen.
Dit gegeven van de totale verdorvenheid van de mens, als je het echt opvat zoals het calvinisme dat doet, is een volledige uitschakeling van de verantwoordelijkheid van de mens. Er is inderdaad sprake van totale verdorvenheid, maar er is ook sprake van de verantwoordelijkheid van de mens.
Onvoorwaardelijke uitverkiezing
Het tweede punt, onvoorwaardelijke uitverkiezing, betekent in het calvinisme dat iemand er niets aan kan doen of hij wel of niet uitverkoren is. Op zich is dit ook zo. Uitverkiezing heeft te maken met wat God Zich heeft voorgenomen. Het gaat om het voornemen van God om mensen uit te kiezen aan wie Hij het eeuwige leven geeft. We hebben gelezen: “En allen geloofden die tot [het] eeuwige leven bestemd waren” (Hd 13:48). God heeft dat (voor)bestemd. God is de alwetende God. God is Eeuwig. God wist wie in Zijn Zoon zouden geloven en koos hen ook bewust uit.
Als we mogen zeggen dat we kinderen van God zijn, dan weten we dat dat komt omdat God ons heeft uitgekozen. Maar betekent dat automatisch dat alle andere mensen uitverkoren zijn om naar de hel te gaan? Deze redenering is menselijke logica. Er is een uitverkiezing tot eeuwig leven, maar er staat nergens in Gods Woord dat mensen door God voorbestemd zijn om in de hel te komen.
Een kort verhaal ter illustratie: Een meisje van de school waar onze kinderen naar school gingen, kreeg een dodelijk ongeluk. Ons huis staat dicht bij de school. Tijdens de middagpauze stonden er vaak verschillende jongeren naast onze tuin. Ik ging met hen praten over het ongeluk en wilde hun het evangelie vertellen. Ik zei dat het verschrikkelijk was wat er gebeurd was. ‘En’, zei ik, ‘het kan jullie ook overkomen en waar zullen jullie dan zijn?’ ‘O’, zeiden ze, ‘dat kan ons niets schelen, want God heeft het voorbestemd. Als ik uitverkoren ben, zal ik in de hemel zijn, zo niet, dan zal ik er niet zijn.’
De leer dat er een onvoorwaardelijke uitverkiezing is, waarin God alles heeft bepaald, leidt tot onverschilligheid. De gedachte dat God alles heeft bepaald, kan zelfs zover worden doorgetrokken, dat van Hem wordt gezegd dat Hij de veroorzaker van de zonde is. Want als alles door God is bepaald, dan is ook de zonde door Hem bepaald. De redenering is dan: Hij staat boven alles, Hij heeft alles bepaald, dus ook de zonde. Maar van God wordt gezegd dat Hij licht is en dat er in Hem geen enkele duisternis is (1Jh 1:5). Hij kan niet zondigen en in Hem is geen zonde (Jk 1:13; 1Jh 3:5; Jh 14:30).
De verantwoordelijkheid van de mens
Dat God mensen naar Zijn beeld heeft geschapen, betekent dat Hij hun de mogelijkheid en verantwoordelijkheid heeft gegeven om te kiezen. Al in het paradijs was dit het geval. Toen de beproeving kwam, liet de mens zien dat hij faalde in zijn verantwoordelijkheid. Als we het evangelie prediken, zijn er altijd mensen die zeggen: ‘Als God almachtig is, waarom heeft Hij het dan niet voorkomen? Waarom liet Hij het gebeuren?’
Het antwoord is dat Hij van de mens geen marionet heeft gemaakt. De mens is volledig verantwoordelijk voor zijn keus. De mens maakte de verkeerde keus. Die keus is zijn persoonlijke keus. Daarvan kan hij niet tegen God zeggen: ‘U hebt mij zo gemaakt, daarom moest ik dat wel doen; het was Uw beslissing.’ De gedachte daarachter is het afschuiven en ontkennen van de eigen verantwoordelijk en dat het Gods schuld is dat de mens de verkeerde keus maakte.
Het moet goed tot mij doordringen dat mijn zonden volledig mijn eigen schuld zijn, dat ik daar zelf 100% voor verantwoordelijk ben. Ik heb gezondigd. Ik kan niet zeggen: ‘God, U had het kunnen verhinderen en U deed het niet.’ Een dergelijke reactie getuigt van opstand tegen God. We kunnen God niet ter verantwoording roepen, want er staat geschreven: “Ja maar, mens, wie bent u, dat u tegen God het woord opneemt? Zal het maaksel tegen zijn maker zeggen: Waarom hebt u mij zo gemaakt?” (Rm 9:20). God is God en daarom moeten we Hem op Zijn Woord geloven, juist wanneer we Hem niet kunnen begrijpen. Als we God geloven, vertrouwen we erop dat Hij volkomen rechtvaardig is, maar ook volmaakte liefde. Hij heeft dat laten zien in het geven van Zijn Zoon.
De uitverkiezing is een familiegeheim
Uitverkiezing is geen verkiezing om óf het eeuwige leven te krijgen óf tot in eeuwigheid in de hel te zijn. Als er geen zondeval was geweest, zou er toch een uitverkiezing zijn geweest. Het is geen uitverkiezing tot eeuwig leven enerzijds en tot de hel anderzijds. Het is een uitverkiezing voor de hemel. God gaf de mens de aarde (Ps 115:16). Los van het feit dat de mens een zondaar is geworden, heeft God uit de mensen een groep mensen uitgekozen om bij Hem in het Vaderhuis te zijn.
Van het volk Israël weten we dat God dat volk uit alle volken heeft uitgekozen. Dat heeft niets te maken met zonden. Het heeft te maken met de positie die dat volk kreeg om Zijn eigen volk te zijn. Het betekent niet dat met de keus om Israël uit te kiezen om Zijn volk te zijn, God alle andere volken verworpen heeft. Voor die volken heeft Hij ook zegen als ze zich voor Hem buigen. We moeten niet met onze logica aan de gang gaan en dan denken dat we God kunnen narekenen. En als God niet is zoals wij Hem ons voorstellen, gaan we God verwijten maken. Dat is een slechte zaak. Er is een uitverkiezing, zelfs een onvoorwaardelijke uitverkiezing. Maar dat weten we pas als we uitverkoren zijn.
We kunnen ons dat als volgt voorstellen. We lopen door een straat. In die straat staat een huis, waarvan de deur openstaat. Boven de deur hangt een bord waarop staat geschreven: Iedereen mag binnenkomen; wie binnenkomt, krijgt iets waardevols. Dit is een aanbod voor iedereen die het leest, niemand wordt daarvan uitgezonderd. Er lopen veel mensen langs het huis. Ze lezen allemaal de uitnodiging die boven de deur hangt. De meesten lopen door. Er zijn ook mensen die door de deur naar binnen gaan. Als ze omkijken, zien ze dat boven de deur een bord hangt waarop staat: Uitverkoren.
Dit voorbeeld maakt duidelijk dat de uitverkiezing een waarheid is voor mensen die door de deur het huis in zijn gegaan. De uitverkiezing is een waarheid voor de familie van God, het is, om zo te zeggen, een familiegeheim, waar geen enkele buitenstaander iets van kent of begrijpt. Pas als hij tot de familie van de kinderen van God behoort, gaat hij dit begrijpen. Dit is wat ik in het begin zei over de zuster die zei dat men in de calvinistische leer de uitverkiezing vóór de bekering plaatst. Dit is een omkering van zaken die leidt tot een verkeerd begrip van de Schrift.
Begrensde verzoening
Het derde punt is de begrensde of beperkte verzoening. Als we inmiddels iets van het calvinistische denken hebben begrepen, zal het geen verbazing wekken dat er wordt gezegd dat Christus alleen voor de uitverkorenen is gestorven, waardoor de verzoening beperkt wordt tot de uitverkorenen.
Dit is het resultaat van het niet onderscheiden van twee dingen, namelijk de plaatsvervangende verzoening die Christus heeft bewerkt voor allen die in Hem geloven en het aanbod van de verzoening aan alle mensen op grond van het werk van Christus. Christus is gestorven in de plaats van allen die in Hem geloven. Hij droeg de zonden van allen die hun zonden belijden. Hij heeft niet de zonden van alle mensen gedragen. Dit laatste is een onbijbelse leer, die de algemene verzoening wordt genoemd. De algemene verzoening moeten we niet verwarren met de alverzoening. De alverzoening is de valse leer die beweert dat uiteindelijk zelfs de duivel en iedereen die hem volgde ooit een keer verzoend zullen zijn, dat alles vergeven zal zijn, en iedereen ook bij God zal zijn. De algemene verzoening is iets anders. Deze leer houdt in dat Christus wel de zonden van alle mensen heeft gedragen, maar dat alleen de mens die dit gelooft, behouden is. Wie dit afwijst, gaat naar de hel vanwege zijn ongeloof, omdat hij niet geloofde dat Christus voor zijn zonden stierf.
De consequentie van deze leer is dat God de zonden tweemaal oordeelt. Eén keer deed Hij dat toen Jezus Christus, volgens hen, de straf droeg voor de zonden van alle mensen. De tweede keer doet God dat als Hij, volgens deze leer, de zonden van de mensen die dit niet geloven, opnieuw straft, want zij zullen een eeuwig oordeel ontvangen in de hel. Er kleeft ook een inconsequent aan deze leer. Als, volgens deze leer, Christus de zonden van alle mensen gedragen heeft, blijkt er toch nog een uitzondering te zijn, namelijk de zonde van het ongeloof. Die zonde heeft Jezus Christus blijkbaar niet gedragen, want die ene zonde van ongeloof is er de oorzaak van dat ze in de hel terechtkomen.
Het is zeker waar dat Jezus Christus de zoendood stierf in de plaats van hen die geloven, alleen voor hen droeg Hij plaatsvervangend het oordeel van God. Dit betekent echter niet dat we het evangelie niet zouden moeten verkondigen. Er is niemand die zo overtuigd was van dit plaatsvervangend offer als Paulus. Er is ook niemand die het evangelie aan alle mensen verkondigde zoals Paulus. Wij weten niet wie God heeft uitverkoren, dat weet Hij alleen. Toch betekent dit punt van de calvinistische leer dat we het evangelie alleen kunnen verkondigen aan hen die uitverkoren zijn.
Jezus Christus stierf. Hij werd tot zonde gemaakt (2Ko 5:21) en Hij droeg onze zonden [‘onze’ wil zeggen de zonden van hen die geloven] in Zijn lichaam op het hout (1Pet 2:23). De zonden van allen die geloven heeft Hij verzoend, Hij heeft ze werkelijk gedragen. Dit geeft aan hen die geloven het volste vertrouwen in God dat Hij hun zonden heeft vergeven. Maar, zoals gezegd, de Heer Jezus is ook tot zonde gemaakt, als het ware de bron van alle kwaad. Daarom kan en mag het aanbod aan alle mensen gedaan worden, ja, moet het gedaan worden. We mogen niemand het evangelie onthouden. Het is belangrijk deze twee kanten duidelijk te zien en te onderscheiden: plaatsvervanging en aanbod. Beide vloeien voort uit Zijn werk op het kruis.
Ik heb uitgebreid met iemand gecorrespondeerd die de algemene verzoening onderwees. Hij zei dat Christus heeft betaald voor alle mensen. Als iemand dat niet aanvaardt, dan is hij verloren. Zoals ik al zei, het betekent dat God de zonden twee keer straft. Er is nog iets aan verbonden, namelijk dat Jezus Christus iets deed dat niet geldig is voor God. Dat is het kwalijke van deze leer. Dan maken we Jezus Christus tot Iemand Die iets deed dat God niet kon accepteren. Het gaat niet om een theologie, het gaat om het werk van de Heer Jezus, dat voor God van het grootste belang is en dat Hij in de hoogste mate waardeert.
De Heer Jezus, het zoenoffer
In 1 Johannes 2 lezen we: “En Hij is [het] zoenoffer voor onze zonden; en niet voor onze [zonden] alleen, maar ook voor de hele wereld” (1Jh 2:2). Er zijn vertalingen die vertalen: ‘maar ook voor die van de hele wereld’. Als het woord ‘die’ erin wordt gezet, wordt de betekenis van het vers dat Hij ‘voor de zonden van de hele wereld’ het zoenoffer is. Maar het woord ‘die’ staat er niet. Er staat: “ook voor de hele wereld”; er staat niet ‘voor die van de hele wereld’ of ‘voor de zonden van de hele wereld’. De Heer Jezus stierf niet voor de zonden van alle mensen van de hele wereld. Hij stierf voor de hele wereld, dat is heel wat anders. Hij is het Lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt (Jh 1:29). Dat betekent dat Hij eens alles uit en van de hele schepping zal wegnemen wat aan de zonde herinnert.
Deze waarheid lezen we ook in Kolossenzen 1 wat helpt om dit aspect beter te begrijpen. Daar staat: “En door Hem alle dingen tot Zichzelf te verzoenen, na vrede gemaakt te hebben door het bloed van Zijn kruis, <door Hem,> hetzij de dingen op de aarde, hetzij de dingen in de hemelen” (Ko 1:20). In het volgende vers lezen we: “En u, die er vroeger vreemd aan was en vijandig gezind was door uw boze werken, heeft Hij echter nu verzoend” (Ko 1:21). Hij zal eens alle dingen met God verzoenen. Dat gebeurt als de zonde uit en van de schepping is weggenomen. Het woord “dingen” is taalkundig gezien niet een vrouwelijk woord, maar een onzijdig woord is. Het gaat om het verzoenen van alle dingen, niet om personen; het zijn de dingen die Hij geschapen heeft, de hele schepping. De zonde rust op de schepping, op al het geschapene. Om de zonde uit en van de schepping te verwijderen moest de Heer Jezus sterven.
Het volgende voorbeeld heb ik eens gehoord: Als iemand met een wapen in deze zaal, waarin we nu onze bespreking hebben, zou komen en ons allemaal zou doodschieten, dan zou er in deze zaal een tragedie hebben plaatsgevonden. Als mensen hier de volgende dag zouden binnenkomen, zouden ze dat niet zonder huivering doen omdat hier gisteren een drama had plaatsgevonden. Het is een plaats van verschrikking geworden. Zo is de wereld voor God. Voor Hem is de wereld een plaats waar de zonde heerst en waar Zijn Zoon is vermoord. Daarom moet ook de wereld verzoend worden. Maar in de wereld waarop nog de vloek van de zonde ligt, bevinden zich mensen die al verzoend zijn. Dat zijn zij die hun zonden hebben beleden, die tegen God hebben gezegd: ‘O, God, ik ben een zondaar, vergeef mij mijn zonden.’ Dit verschil tussen de (toekomstige) verzoening van alle dingen en de (tegenwoordige) verzoening van mensen die hun zonden hebben beleden, moeten we goed zien en vasthouden.
Er zijn nog twee passages die in dit verband behulpzaam zijn. [Ik heb daar in het gedeelte over Lordship Salvation al kort naar verwezen, maar doe dat nu wat uitvoeriger.] In Mattheüs 20 lezen we: “Zoals de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn leven te geven tot een losprijs voor velen” (Mt 20:28). “Voor velen” betekent “in de plaats van velen”. In 1 Timotheüs 2 lezen we: “Want er is één God en één Middelaar tussen God en mensen, [de] Mens Christus Jezus, Die Zichzelf gegeven heeft tot een losprijs voor allen” (1Tm 2:5-6). “Voor allen” betekent “ten behoeve van allen”, “zich uitstrekkend tot allen”. Het wil zeggen dat losprijs die is betaald, zo groot is, dat die aan alle mensen kan worden aangeboden, dat het voldoende is voor allen, dat allen het kunnen en mogen aannemen.
Hier zien we weer dat verschil tussen plaatsvervanging voor allen die hun zonden hebben beleden, de “velen”, en het aanbod aan “allen”, dat zijn alle mensen, zonder onderscheid en zonder voorwaarden. In het Grieks, de taal waarin het Nieuwe Testament oorspronkelijk is geschreven, kun je dit ook zien. Er worden daarin namelijk twee verschillende woorden gebruikt die allebei in het Nederlands met het woord “voor” zijn vertaald. Ik ken geen Grieks, maar wat ik erover gelezen heb van kenners van de grondtekst, heeft me geholpen om het verschil tussen deze twee woorden te zien. Het woord “voor” in Mattheüs 20:28 is “anti”, wat “in plaats van” betekent, en in 1 Timotheüs 2:6 is het “huper” en gaat het over het aanbod “voor” allen. Het verschil is dus “in de plaats van velen” en “voor allen”.
Christus, de Eigenaar
Er is ook een vers in 2 Petrus 2 dat door de aanhangers van deze leer wordt aangehaald: “Er waren echter ook valse profeten onder het volk, zoals er ook onder u valse leraars zullen zijn, die verderfelijke sekten heimelijk zullen invoeren en de Meester Die hen gekocht heeft, zullen verloochenen en een spoedig verderf over zichzelf brengen” (2Pt 2:1). Hier lezen we dat de Heer Jezus ook de valse leraars heeft gekocht. Let wel, er staat niet dat Hij hen heeft verlost. Het betekent dat de Heer Jezus op grond van Zijn werk op het kruis de prijs heeft betaald om Eigenaar te worden van alle mensen en alle werelden. Hij is de Rechthebbende. Dat kunnen we ook lezen in Mattheüs 13. We lezen daar dat Hij een akker kocht om een schat te bezitten die daarin verborgen was (Mt 13:44). Daardoor is Hij de Eigenaar van de akker. De akker is de wereld, zo zegt Heer later (Mt 13:38). Omdat Hij als de Mensenzoon de Eigenaar is, heeft Hij het recht ontvangen om te oordelen (Jh 5:27).
Een mens gaat niet verloren omdat hij niet heeft geloofd, maar omdat hij slechte daden deed, die hij niet heeft beleden, en die ook niet wilde belijden. De Heer Jezus heeft tegen Jeruzalem gezegd hoe graag Hij hen tot Zich had willen nemen, maar Hij moest tegen hen zeggen: ‘Jullie hebben niet gewild! (Mt 23:37). Als vóór de grote, witte troon de boeken worden geopend waarin alle werken van de ongelovigen staan, lezen we dat ieder geoordeeld zal worden naar zijn werken (Op 20:12). Welke werken zullen dat moeten zijn, als Jezus Christus de straf ervoor al zou hebben ontvangen en daarvoor verzoening had gedaan? Hier wordt duidelijk dat de algemene verzoening niet waar is. Jezus Christus zal allen oordelen omdat Hij de eigenaar van het universum is geworden door daarvoor de vereiste koopprijs te betalen. Hij heeft voor God alles teruggekocht wat Hij geschapen heeft. En Hij heeft uit de volken allen verlost die door bekering en het nieuwe leven in een levende relatie met God staan. Dit is de grootsheid van het werk van de Heer Jezus.
Onweerstaanbare genade
Het staat allemaal met elkaar in verband, ook met het vierde punt, de onweerstaanbare genade. Wie volgens de calvinistische leer uitverkoren is, kan deze roep van de genade niet weerstaan. Maar de Heer Jezus heeft gezegd, zoals ik al opmerkte: ‘Jullie hebben niet gewild!’ Stéfanus zegt dit ook duidelijk in Handelingen 7: “Hardnekkigen en onbesnedenen van harten en oren, u weerstaat altijd de Heilige Geest, zoals uw vaderen, zo ook u” (Hd 7:51). Iemand kan de roep van de genade negeren, aan zich voorbij laten gaan, zich er zelfs tegen verzetten. Dat is juist de verantwoordelijkheid van de mens. Daarom gaat iemand verloren, niet omdat God hem niet zou hebben uitverkoren, maar omdat hij niet wil. We moeten deze twee kanten altijd in gedachten houden en laten staan. Wij kunnen ze niet met elkaar verzoenen. We kunnen alleen de Bijbel openen en zien hoe God het zegt.
Wij kennen ten dele
We lezen in 1 Korinthiërs 13 dat ons kennen slechts ten dele is, dat wil zeggen dat we de ene kant of het ene aspect bekijken en dan de andere kant of een ander aspect. Wij kunnen niet alles in zijn volledige omvang bekijken en het geheel in één blik overzien (1Ko 13:9a). Dat heeft ook te maken met het feit dat de Heer Jezus God is en tegelijk ook Mens. Dat kunnen wij niet doorgronden. We kunnen niet begrijpen dat Hij, Die God is, moe was. Toch was Hij dat, omdat Hij waarachtig Mens op aarde was. Hij was moe in het schip en lag te slapen (Mk 4:38). Toen de discipelen bang waren dat ze in het water zouden vergaan, wekten ze Hem. Toen stond de Heer Jezus op en bestrafte de golven (Mk 4:39). Hij was God en Hij sprak met gezag. Dat kunnen wij niet begrijpen. Zo is het ook met enerzijds de verantwoordelijkheid van de mens en anderzijds het raadsbesluit van God.
Volharding van de heiligen
Dan nog het vijfde punt, de volharding van de heiligen. Het bewijs van de uitverkiezing is de volharding, zo zegt deze leer. Maar in feite betekent dat, dat we moeten (mee)werken om behouden te worden. Zeker gaat het erom dat we door te volharden, laten zien dat we gelovig zijn. De volharding is echter een gevolg van het nieuwe leven dat we hebben. Alleen wie gelooft zal volharden. Problemen en allerlei moeilijkheden in ons leven zullen aantonen of we werkelijk gelovig zijn. Dat kan ook niet anders. Zij die geloven, hebben het nieuwe leven en zullen daarom volharden.
Van allen die geen nieuw leven hebben, zal het duidelijk worden dat ze afvallen. Er is geen afval van de heiligen, van ware gelovigen. De afvalligen zijn nooit heiligen geweest. Geloof blijkt uit volharding. Volharding is geen voorwaarde om te geloven, maar een resultaat van het geloof dat iemand heeft. Dan is er volharding. Dan kunnen we struikelen, zoals bij Petrus gebeurde, maar we zullen ons daarvan bekeren, zoals de Heer Jezus dat Zelf van Petrus voorzegt (Lk 22:31-32). Er moeten zichtbare vruchten van het leven zijn, anders moeten we zeggen: ‘Je kunt wel zeggen dat je gelovig bent, maar zoals je leeft, is er niets van te zien. Als je zo doorgaat, kom je met je geloof, dat je meent te hebben, in de hel terecht.’ We moeten onszelf en anderen niet voor de gek houden door lichtvaardig te zeggen: ‘Och, als ze maar geloven, dan is het goed.’ Nee, het geloof moet uitgeleefd worden.
We hebben de zekerheid, door de Heilige Geest, dat we kinderen van God zijn. Dat lezen we in Romeinen 8: “De Geest Zelf getuigt met onze geest, dat wij kinderen van God zijn” (Rm 8:16). We lezen ook over deze zekerheid in 1 Johannes 5: “Deze dingen heb ik u geschreven, opdat u weet dat u eeuwig leven hebt” (1Jh 5:13a). Dit wordt niet duidelijk door jullie volharding, zegt Johannes, maar ik heb dit geschreven opdat jullie weten dat jullie eeuwig leven hebben, jullie “die geloven in de naam van de Zoon van God” (1Jh 5:13b). Het gaat om geloven, niet met het hoofd, maar met het hart, een geloof dat volledig vertrouwt op Jezus Christus en het werk dat Hij aan het kruis heeft volbracht.