Wat is Lordship Salvation?
Ik wilde eerst weten hoe deze term in de wereld is gekomen en vervolgens ook wat ermee wordt bedoeld. Op internet heb ik een aantal artikelen gelezen, zowel van verdedigers als van weerleggers van deze leer. Een artikel dat mij een bevredigend antwoord heeft gegeven op de beide vragen, vond ik op https://www.compellingtruth.org/lordship-salvation.html. Hier volgt de vertaling:
Lordship Salvation – Wat is het?
Het eerste bekende gebruik van de term “Lordship Salvation” vond plaats in een debat in 1959 in het tijdschrift Eternity (Eeuwigheid). Het tijdschriftdebat tussen Everett F. Harrison en John Stott ging over de vraag of iemand Jezus wel als Heer maar niet als Redder kon aanvaarden. De opvatting dat iemand Jezus op het moment van verlossing zowel als Heer (Lordship) als Verlosser (Salvation) moet aanvaarden werd bekend als de Lordship Salvation opvatting.
Eind jaren tachtig bereikte het debat zijn hoogtepunt toen pastor en auteur Dr. John MacArthur The Gospel According to Jesus (Het Evangelie Volgens Jezus) publiceerde, waarin hij Lordship Salvation bepleitte. In reactie daarop publiceerde Dr. Charles Ryrie So Great Salvation (Zo Grote Verlossing) en Dr. Zane Hodges publiceerde Absolutely Free! A Biblical Reply to Lordship Salvation (Absoluut Vrij! Een Bijbels Antwoord op Lordship Salvation) om de nadruk te leggen op wat zij het Free-Grace Gospel (Vrije-Genade Evangelie) noemden. Velen van hen die over dit onderwerp blijven debatteren verwijzen in hun onderzoek naar deze werken.
De primaire kwestie die wordt besproken, is of iemand die beweert christen te zijn, maar geen bewijs van goede werken laat zien, werkelijk een christen is. Voorstanders van Lordship Salvation betogen dat de Bijbel leert dat het geloof in Christus iemand anders doet leven. Bijvoorbeeld, 2 Korintiërs 5:17 leert: “Daarom, als iemand in Christus is, is hij een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie het is alles nieuw geworden.” Andere passages suggereren een soortgelijke kijk op het veranderde leven van de gelovige (Galaten 5:22-23; Jakobus 2:14-26).
Hoewel dit zeker waar is, verschilt de mate en snelheid van geestelijke groei van persoon tot persoon. Wanneer iemands ‘verandering’ door andere mensen wordt beoordeeld, is er bovendien veel ruimte voor fouten of misverstanden, omdat mensen alleen uiterlijke veranderingen kunnen waarnemen (Mattheüs 7:1-5); God verandert het hart.
Van het grootste belang is hoe de Bijbel redding definieert. Het is duidelijk dat redding alleen door genade is, door geloof alleen in Jezus Christus alleen (Efeziërs 2:8-9; Johannes 3:16). Het subtiele gevaar van Lordship Salvation is te beweren dat iemand tekenen van veranderingen moet vertonen om zijn of haar redding te bewijzen. Iemand zal na de verlossing zeker veranderen en goede werken doen (Efeziërs 2:10), maar deze werken zijn een bewijs van de verlossing die al heeft plaatsgevonden, en op geen enkele manier een onderdeel van de verlossing.
Een punt van zorg bij de vraag of gezegd moet worden dat Lordship Salvation Bijbels is, ligt in hoe het gedefinieerd wordt. De Bijbel leert dat iemand die gered is niet zal blijven verlangen om in zonde te leven (Romeinen 6:2). Maar velen die tot geloof in Christus komen, weten weinig of niets van geestelijke groei en volwassenheid, en worstelen daardoor in veel opzichten. Dit ontkent niet iemands verlossing, maar toont de noodzaak van geestelijke ontwikkeling.
Redding vindt plaats wanneer Gods genade iemand ertoe brengt zijn of haar zondigheid en behoefte aan Christus te erkennen en door geloof Jezus als de opgestane Christus aanvaardt. Meer is er niet nodig om te beginnen. We zijn geroepen ons geloof te tonen door onze daden (Jakobus 4:7), in het besef dat iedereen worstelt en dagelijks Gods genade nodig heeft om in overeenstemming met Zijn wegen te leven. [Einde artikel]
Naar elkaar luisteren
Wat ik over Lordship Salvation en de verschillende standpunten die daarover worden ingenomen, heb gelezen, geeft mij de indruk van een min of meer theologische discussie. Daarin wil ik mij niet mengen. Ik wil proberen te luisteren naar een ander, met wie ik van inzicht verschil, om te begrijpen hoe hij denkt. Dat kan ik alleen doen als ik ervan overtuigd ben dat die ander ook oprecht buigt voor het gezag van Gods Woord. Daardoor krijg ik begrip voor zijn standpunt, zonder dat het me ook maar enigszins doet opschuiven in de richting van zijn standpunt. Wat ik wil proberen, is die ander te overtuigen van wat de Bijbel zegt, want ik ben ervan overtuigd dat hij de Bijbel verkeerd begrijpt en daardoor verkeerd uitlegt en toepast op zijn leven en op dat van anderen. De ander vanwege zijn m.i. verkeerde opvatting tot tegenstander of zelfs lasteraar van Gods waarheid te verklaren is uit de boze, de duivel.
Bezoek aan een ECB gemeente in Moskou
Terwijl ik zo over deze dingen nadacht, kwam de herinnering naar boven aan een bespreking in Moskou in maart 2009. Ik was daar op uitnodiging van enkele broeders van een ECB (Evangelische Christenen – Baptisten) gemeente. Ik herinnerde mij dat ik daarvan voor mezelf een verslag had gemaakt en dat de punten van bespreking met hen duidelijke raakvlakken hebben met zowel Lordship Salvation als het calvinisme. De teksten die we daar met elkaar hebben besproken, spelen ook een centrale rol in de twee genoemde leerstellingen.
De aanleiding van het bezoek was de vertaling in het Russisch van mijn commentaar over de brief aan de Romeinen. Ik was op zoek naar een mogelijkheid om het in Rusland uit te geven. Via diverse kanalen was ik met deze ECB gemeente in Moskou in contact gekomen. Enkele broeders hadden het gelezen en me uitgenodigd om met me te spreken over wat ik in mijn commentaar schrijf over de zekerheid van de behoudenis. Ik wist dat deze gelovigen de leer hebben dat iemand die leven uit God heeft, dat leven weer kan verliezen. Deze leer legt er de nadruk op dat je moet volharden in je geloof, want als je niet volhardt, word je een afvallige. Het aspect van volharding speelt ook een rol in de leer van Lordship Salvation. Het komt erop neer dat alleen toegewijde en gehoorzame gelovigen die tot het einde toe volharden, het koninkrijk van God binnengaan.
Volharding
In een ander artikel dat ik over Lordship Salvation las, staat dat het bij deze leer aankomt op COP. De letters staan voor de woorden Commitment (toezegging of belofte iets te doen), Obedience (gehoorzaamheid) en Perseverence (volharding). Commitment houdt de toezegging in om te gehoorzamen, Obedience is het daadwerkelijk gehoorzamen en Perseverance is het volhardend gehoorzamen. Het letterwoord COP geeft op een compacte manier weer wat iemand volgens de leer van Lordship Salvation moet doen om eeuwig leven te hebben en te houden. De P van Perseverance ofwel volharding is ook van betekenis in het calvinisme. Op het calvinisme ga ik verderop uitvoerig in. Ik ga nu eerst verder met het bezoek aan de ECB gemeente in Moskou.
Afval van gelovigen?
We hebben uitvoerig gesproken over diverse teksten die volgens hen bewijzen dat een gelovige die niet volhardt, afvalt van het geloof. Volgens hen gaat het om iemand die een gelovige was, een kind van God, maar die zich afkeert van het geloof, hij valt af, en gaat voor eeuwig verloren. Dat is strijd met wat de Schrift leert. De Schrift maakt duidelijk dat iemand die een kind van God is, in zijn geloof volhardt, terwijl iemand die niet volhardt, nooit een kind van God is geweest, nooit leven uit God heeft gehad.
Hun motief is dat ze ervoor willen waken dat iemand kiest voor een gemakkelijke manier van christen-zijn, zonder de consequenties die dat met zich meebrengt te willen dragen. Lordship Salvation beweert in feite hetzelfde, want volgens die leer kan de verlossing (Salvation) niet plaatsvinden zonder erkenning van de heerschappij van de Heer Jezus (Lordship) en de volharding daarin, zoals dat wordt uitgedrukt in het acroniem of letterwoord COP.
Het verschil tussen de min of meer theologische discussie hierover in het Westen en wat deze gelovigen in Rusland leren, is dat zij hebben geleefd én geleden onder geloofsvervolging. Wie daaronder bezwijkt en zijn geloof verloochent, is volgens hen iemand die wel een kind van God is geweest, maar is afgevallen. Mijn gastheer vertelde bedachtzaam, zonder enige opsmuk, dat hij vele jaren in gevangenschap is geweest. De eerste keer was hij 25 jaar oud – hij is op het moment van de bespreking (2009) 67 –, de laatste keer was in 1987. Toen hij 15 was, heeft hij zich bekeerd. Toen hij 18 was, werd hij verplicht het dorp te verlaten waar hij was geboren en woonde omdat hij de jeugd over Christus leerde. Op 22-jarige leeftijd is hij voltijds in het werk van de Heer gegaan.
Geloofsgehoorzaamheid
Ik heb uitvoerig met mijn gastheer, twee andere voorgangers en een jeugdleider over hun opvattingen gesproken. Ze begonnen met Johannes 15:4-6. Uit dit gedeelte blijkt volgens hen dat alleen in de weg van gehoorzaamheid het eind van de reis wordt bereikt. Anders is er afval.
4 Zoals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf als zij niet in de wijnstok blijft, zo ook u niet, als u niet in Mij blijft. 5 Ik ben de wijnstok, u de ranken; wie in Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt u helemaal niets doen. 6 Als iemand niet in Mij blijft, wordt hij buiten geworpen als de rank en verdort; en men verzamelt ze en werpt ze in het vuur en zij verbranden. (Jh 15:4-6)
De betekenis van het woord ‘blijven’ is belangrijk. De betekenis is die van ‘verblijven’. Het gaat niet om een actie, ons best doen om in de Heer Jezus te blijven, maar om een positie, of we in Hem ons verblijf hebben. Het gaat om het wel of niet hebben van een levende verbinding met Hem. De Heer spreekt over de mogelijkheid dat iemand door woorden en daden belijdt met Hem verbonden te zijn, maar van wie na verloop van tijd blijkt dat het slechts een uiterlijke belijdenis is. Het loslaten van Christus betekent dan niet alleen dat er geen vrucht wordt gedragen door de rank, maar dat de rank verdort en dat hij in het vuur wordt geworpen om hem te verbranden.
Wat de Heer hier zegt van de rank die geen vrucht draagt, kan onmogelijk van toepassing zijn op een ware gelovige. Een ware gelovige die geen vrucht voortbrengt, bestaat niet. Het leven mag zich nog zo zwak uiten, als er echt leven is, zal het zich uiten, al is het nog zo gering. (We zullen dat nog zien bij Lot.)
Ik heb Kolossenzen 1:23 en Hebreeën 3:6 eraan toegevoegd, waar we dezelfde gedachte hebben en die voor hen dus ook betekenen dat iemand die niet volhardt, afvalt.
23 als u namelijk blijft in het geloof, gegrond en vast, en zich niet laat afbrengen van de hoop van het evangelie dat u gehoord hebt, dat gepredikt is in [de] hele schepping die onder de hemel is, waarvan ik, Paulus, een dienaar geworden ben. (Ko 1:23)
6 maar Christus als Zoon over Zijn huis, Wiens huis wij zijn, als wij de vrijmoedigheid en het roemen in de hoop <tot [het] einde toe onwrikbaar> vasthouden. (Hb 3:6)
In de verzen die aan Kolossenzen 1:23 voorafgaan, heeft Paulus gesproken over de zekerheden van het geloof (Ko 1:12-22). Dan komt er een “als”. Dat lijkt het voorgaande onzeker te maken, alsof het toch van onze inspanning zou afhangen om er deel aan te hebben en te houden. De kracht van dit ‘als’ is echter dat daardoor het kaf van het koren wordt gescheiden. Het doel ervan is het geloof te bemoedigen en de zelfbewuste naamchristen te veroordelen.
Een naamchristen is iemand die alleen maar met de mond belijdt christen te zijn. Hij is nooit met berouw over zijn zonden tot God gegaan. Hij heeft nooit in geloof de kracht van het bloed van Christus voor de vergeving van zijn zonden aanvaard. We hebben alleen deel aan de voorgaande zekerheden en zegeningen als ons geloof echt is, als we werkelijk de Heer toebehoren. Daarop mogen volmondig ‘ja’ zeggen. We zullen het bewijs daarvan leveren, doordat we “blijven in het geloof” dat in het evangelie tot ons is gekomen en dat we hebben aangenomen.
Wat Paulus hier zegt, is dan ook niet bedoeld om ons alsnog aan het twijfelen te brengen, laat staan ons te laten geloven dat we als gelovige alsnog verloren zouden kunnen gaan. Het is juist bedoeld om ons te bemoedigen. We krijgen in ons geloof met tegenstand te maken, zowel door vijandschap van mensen als door vleierij van dwaalleraren. Dan blijkt ons geloof uit het vasthouden eraan.
Het woord “als” in Hebreeën 3:6 heeft dezelfde betekenis. Door het woord “als” lijkt het alsof de voorgaande verzen (Hb 3:1-5) ineens twijfelachtig worden gemaakt. Hoe zit dat nu? We weten zeker dat we als gelovige tot het huis van de Zoon behoren. Door het woord ‘als’ lijkt het erop alsof er toch een voorwaarde aan wordt verbonden. We zijn lid van de gemeente, maar we moeten wel tot het einde toe vasthouden. Anders vallen we af. Zo staat het er toch? Is dat echt de bedoeling?
Bij deze vragen moet we een paar dingen goed bedenken.
1. Het woord ‘als’ heeft te maken met de verantwoordelijkheid die iedere belijder heeft. Wij zijn ook een belijders, want wij belijden de Heer Jezus als Heer.
2. Wie eenmaal door bekering en geloof een kind van God is, is dat voor eeuwig. We mogen onze hand leggen op wat de Heer Jezus in Johannes 10 zegt: “En Ik geef hun eeuwig leven, en zij zullen geenszins verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze rukken uit Mijn hand. Mijn Vader Die [ze] Mij heeft gegeven, is groter dan allen, en niemand kan [ze] rukken uit de hand van Mijn Vader. Ik en de Vader zijn één” (Jh 10:28-30). Dit is een woord van de Heer Jezus en is daarom boven alle twijfel verheven. Er bestaat geen afval van de heiligen.
3. Wie afvalt, bewijst dat hij nooit een kind van God is geweest.
Na verloop van tijd wordt duidelijk of iemand echt of slechts in naam een kind van God is. De schijnchristen geeft het vroeg of laat op; de ware gelovige houdt vast tot het einde. Dat is geen zaaien van twijfel, maar het aanspreken van ieder persoonlijk op zijn belijdenis. Wij hebben de opdracht om vast te houden aan de vrijmoedigheid en het roemen in de hoop.
Als onze belijdenis echt is, zullen we vasthouden, want dan vragen we van God de kracht daartoe. We houden dan vast aan onze vrijmoedigheid om te getuigen van Iemand Die we alleen door geloof kunnen zien. We houden ook vast aan het roemen in de hoop op een toekomst, waarin Hij wel te zien zal zijn en dan in macht en majesteit. Als we vasthouden aan onze “vrijmoedigheid en het roemen in de hoop”, zullen we elke verzoeking kunnen weerstaan om terug te keren tot ons vroegere leven.
Ik geloof ook onvoorwaardelijk in de noodzaak van een leven in geloofsgehoorzaamheid. Geloofsgehoorzaamheid is de eerste daad van gehoorzaamheid van de mens die overtuigd is van zijn zonden. De brief aan de Romeinen, waarin het evangelie van God in de grootse omvang ervan wordt beschreven, begint ermee (Rm 1:5). Wie zich in geloof buigt onder het oordeel dat God over hem velt omdat hij een zondaar is, geeft daarmee aan dat hij gehoorzaam is aan de oproep van God om zich te bekeren en te geloven in de Heer Jezus. Gehoorzaamheid is het nieuwe uitgangspunt van zijn leven. Maar het is onmogelijk dat iemand die het eeuwige leven bezit, het verliest als hij faalt. Zoals gezegd, ligt de zekerheid van de behoudenis vast in de hand van de Heer Jezus en de hand van de Vader, Hij en de Vader zijn één (Jh 10:28-30). De gelovige die afwijkt, wordt door de Heer teruggebracht bij Zijn kudde waarvan hij was weg gedwaald.
Plaatsvervanging en aanbod
Hun volgende tekst was 1 Timotheüs 2:6.
Christus Jezus, 6 Die Zichzelf gegeven heeft tot een losprijs voor allen, [volgens] het getuigenis op zijn eigen tijd; (1Tm 2:5b-6)
Zij wilden daarmee aantonen dat Christus voor iedereen gestorven is. Daaraan heb ik Mattheüs 20:28 toegevoegd.
28 zoals de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn leven te geven tot een losprijs voor velen. (Mt 20:28)
Ik heb uitgelegd dat het woord ‘voor’ in 1 Timotheüs 2:6 een andere betekenis heeft dan in Mattheüs 20:28. In 1 Timotheüs 2:6 betekent het ‘zich uitstrekkend tot’ en duidt het op de reikwijdte van het aanbod, dat het aan iedereen zonder uitzondering wordt aangeboden; in Mattheüs 20:28 betekent het ‘in de plaats van’ wat aangeeft dat het om daadwerkelijke plaatsvervanging gaat. Verderop ga ik daar wat uitvoeriger op in.
Echt of schijn
Ik heb geprobeerd duidelijk te maken dat de christenheid allen omvat die belijden christen te zijn. Er zijn echter twee soorten christenen: de ware, bekeerde christen, die nieuw leven heeft omdat hij zijn zonden aan God heeft beleden, in de Heer Jezus als zijn Verlosser gelooft en daardoor uit God geboren is, en de naambelijder, iemand die alleen met de lippen belijdt dat hij christen is, maar niet wedergeboren is. Overal in de Bijbel waar de christen in zijn verantwoordelijkheid wordt aangesproken, gaat het niet over de vraag of hij nieuw leven heeft of niet, maar over zijn praktijk, over wat ervan in zijn leven te zien is. Bij zijn belijdenis hoort een verantwoordelijkheid, waaraan bepaalde consequenties verbonden zijn.
De Schrift zegt dat wie niet volhardt, afvalt. De Schrift maakt ook duidelijk dat de ware christen zal volharden. Dat iemand een ware christen is, blijkt uit de vruchten die hij draagt en de volharding die hij toont. De valse christen valt af. Dit is de leer van de Schrift. Ik zal echter niet tegen een belijder die in de zonde gaat leven, zeggen dat het wel goed met hem zal komen. Tegen zo iemand moet ik zeggen dat hij zich op de brede weg bevindt en dat het einde van die weg het verderf is.
Naar het vlees leven of vleselijk leven
Vervolgens bespraken we uit mijn commentaar over de brief aan de Romeinen de dingen waar zij moeite mee hadden en mij gevraagd hadden daarover te komen praten. De jeugdleider begon met een vraag over vleselijke christenen in 1 Korinthiërs 3:1, of dat gelovigen waren.
1 En ik, broeders, kon tot u niet spreken als tot geestelijken, maar als tot vleselijken, als tot kleine kinderen in Christus. (1Ko 3:1)
Ik heb dat verbonden met Romeinen 8:13 waar het gaat over naar het vlees leven en sterven.
13 want als u naar [het] vlees leeft, zult u sterven; maar als u door [de] Geest de werkingen van het lichaam doodt, zult u leven. (Rm 8:13)
Ik heb weer uitgelegd dat het om de uiteindelijke consequenties gaat en dat het van de kant van de verantwoordelijkheid wordt gezien. Dat is wat anders dan een waarheid van Gods zijde te bezien. Een vleselijke christen te zijn is iets anders dan naar het vlees te leven. Wie naar het vlees leeft, is geen gelovige, maar heeft het vlees als bron van zijn leven. Een vleselijke christen is een gelovige die niet leeft naar wat hij in Christus is. Hij houdt het vlees niet in de plaats van de dood (Rm 6:11) en moet daarover vermaand worden, zoals Paulus dat ook doet in 1 Korinthiërs 3 (1Ko 3:1-15).
Christus en Zijn werk op het kruis
We hebben ook gesproken over het werk van de Heer Jezus en Zijn Persoon. Volgens hen kon Hij zondigen, hoewel Hij het niet heeft gedaan. Hun argument was, hoe Hij een voorbeeld voor ons zou kunnen zijn als Hij niet had kunnen zondigen. Ik heb uitgelegd dat dit een verkeerde leer is, die Hem onteert. Hij is uniek. Hij is God en Mens in één Persoon, zonder zondige natuur. Zeker was Adam ook eerst zonder een zondige natuur, maar hij is uit de aarde voortgekomen, een schepsel, terwijl de Heer Jezus uit de hemel is (1Ko 15:47). Hij kwam in het vlees (1Jh 4:2-3a; Jh 1:14), Hij is God geopenbaard in het vlees (1Tm 3:16). Dat is een geheimenis dat wij niet kunnen begrijpen (Mt 11:26). Dat de Heer Jezus als Mens door God op het kruis is verlaten, terwijl de Vader altijd met Hem was (Jh 8:29), was een nieuwe gedachte voor hen. Ook God was altijd met Hem, behalve in de drie uren duisternis op het kruis. Daar ontwaakte het zwaard van God tegen Zijn Metgezel en sloeg Hij Hem met Zijn oordeel over de zonden die Hij droeg voor ieder die in Hem gelooft (Zc 13:7).
Werken bewijzen het geloof
Ze vroegen of ik hen dan wel als broeders kon zien. Ik zei, een beetje ondeugend: ‘Ik denk meer dan jullie jezelf zien. Jullie denken dat jullie alsnog verloren gaan als jullie niet volharden, terwijl ik jullie zie als Godvrezende broeders, die leven uit God hebben en daarom niet verloren gaan.’ Om dat te onderstrepen, heb ik een vers uit 2 Thessalonicenzen 2 aangehaald: “Maar wij behoren God altijd te danken voor u, door [de] Heer geliefde broeders, dat God u als eerstelingen heeft verkoren tot behoudenis, in heiliging van [de] Geest en geloof van [de] waarheid” (2Th 2:13).
Mijn indruk is dat zij serieus met en volgens het Woord willen leven, maar dat ze doorslaan. Wat zij leren over het gaan van de weg van geloofsgehoorzaamheid en heiliging en toewijding, is waar. Ik heb dat ook beaamd en erbij gezegd dat dit bij ons in het Westen nauwelijks meer aan de orde komt. Christen-zijn moet vooral leuk zijn. Zodra er op de verantwoordelijkheid wordt gewezen, kun je er zomaar van worden beschuldigd dat je ‘moeilijk doet’.
Dat er meer nadruk moet worden gelegd op heiliging en toewijding, mag er echter niet toe leiden dat het bereiken van het einddoel afhankelijk wordt gemaakt van de volharding van de mens. Dat zou betekenen dat onze medewerking noodzakelijk is om niet voortijdig af te vallen, maar behouden aan te komen. Dit sluit aan bij wat in het artikel over Lordship Salvation staat. Ik citeer de betreffende zinnen: “Het subtiele gevaar van Lordship Salvation is te beweren dat iemand tekenen van veranderingen moet vertonen om zijn of haar redding te bewijzen. Iemand zal na de verlossing zeker veranderen en goede werken doen (Efeziërs 2:10), maar deze werken zijn een bewijs van de verlossing die al heeft plaatsgevonden, en op geen enkele manier een onderdeel van de verlossing.” [cursivering van mij, GdK]
We kunnen het ook zo zeggen: In de brief aan de Romeinen leert Paulus ons, door Gods Geest geïnspireerd, dat een zondaar voor God wordt gerechtvaardigd door geloof. Jakobus laat ons in zijn door Gods Geest geïnspireerde brief zien dat iemands geloof voor de mensen wordt gerechtvaardigd door zijn werken. Paulus spreekt over de zondaar en zijn plaats voor God als hij tot geloof is gekomen (Rm 5:1-2). Jakobus spreekt over iemand die zegt dat hij geloof heeft en wijst erop dat iemand dit alleen kan zeggen als dat uit zijn werken blijkt, want anders is zijn geloof dood, dat wil zeggen dat het is er niet (Jk 2:26).
Geloof, zonder enige bijdrage van de mens
Volharding als ‘onderdeel van de verlossing’ doet tekort aan het unieke werk van Christus. Het doet ook tekort aan de positie die de ware gelovige op grond van dat werk heeft gekregen: Hij is “eens voor altijd geheiligd” in Christus en door Zijn werk (Hb 10:14). Niets kan ons scheiden van de liefde van Christus en van de liefde van God, ook onze ontrouw niet (Rm 8:31–39). Dat dit besef kan brengen tot een laks christelijk leven in plaats van tot een leven van heiliging en volle toewijding aan Christus, doet aan de waarheid van deze zekerheid niets af. De slappe praktijk die christenen eropna kunnen houden, mag niet leiden tot een veranderen van de waarheid van God. Het is andersom: de waarheid van God moet ertoe brengen dat de gelovige een leven leeft dat in overeenstemming met Gods waarheid is.
Het is tot oneer van de Heer om de behoudenis mede afhankelijk te maken van de volharding van de mens. Hiermee doe ik niets af van de verantwoordelijkheid van de belijder om te volharden. De gelovige zal volharden, de ongelovige zal afvallen.
We hebben ook nog gesproken over Hebreeën 6:4-6.
4 Want het is onmogelijk hen die eens verlicht zijn geweest en van de hemelse gave geproefd hebben en deelgenoten van [de] Heilige Geest geworden zijn, 5 en [het] goede Woord van God en [de] krachten van [de] toekomstige eeuw geproefd hebben 6 en afgevallen zijn, nog eens te vernieuwen tot bekering, daar zij voor zichzelf de Zoon van God kruisigen en openlijk te schande maken. (Hb 6:4-6)
Ik heb uitgelegd dat het ook hier gaat om mensen die alleen uiterlijk deel hebben aan de christelijke belijdenis. Alle kenmerken die hier worden genoemd, zijn uiterlijke kenmerken. Ze gelden voor alle belijdende christenen, dat wil zeggen zowel voor echte christenen als voor naamchristenen. Naamchristenen zijn christenen die het alleen in naam en niet in werkelijkheid zijn. Van zulke mensen geldt dat zij
1. “eens verlicht” zijn geweest, dat wil zeggen dat ze licht hebben ontvangen over de Persoon van Christus, Zijn werk, Zijn verheerlijking, maar dat het alleen een verstandelijk verlicht zijn betreft, terwijl het licht niet hun geweten heeft beschenen.
2. “van de hemelse gave geproefd” hebben, dat betekent dat ze een bepaalde smaak hebben gekregen van wat God in Christus heeft geschonken, mogelijk ook van de hemelse positie die Christus, de Messias, nu inneemt. Ze hebben er echter alleen van geproefd, maar er niet van gegeten, ze hebben het niet innerlijk aanvaard, ze hebben zich er niet mee vereenzelvigd.
3. “deelgenoten van de Heilige Geest” zijn geweest, dat wil zeggen dat zij zich hebben bevonden op het terrein waar de Heilige Geest werkt. Het betekent niet noodzakelijk dat de Heilige Geest ook in hen woont.
4. “[het] goede Woord van God … geproefd” hebben, betekent dat men heeft erkend dat het Woord goed is, maar hoeft niet te betekenen dat men door middel daarvan levend is gemaakt.
5. “[de] krachten van [de] toekomstige eeuw” geproefd hebben, wil zeggen dat zij (de Hebreeën) de wonderen, die zullen plaatsvinden in de toekomende eeuw, als de triomferende Messias, de Zoon van God, alle macht van de vijand totaal zal vernietigen, hebben gezien toen de Heer Jezus op aarde was en ook tijdens de begindagen van het christendom.
Aan al deze kenmerken heeft iedere christen deel omdat hij leeft in de kring waar deze dingen worden gevonden. Zelfs al is er geen geestelijk leven, dan ervaart ieder deze invloeden. Maar alleen voor iemand die geen geestelijk leven bezit, geldt dat hij zal afvallen van die kring met die kenmerken. Hij kan die de rug toekeren en teruggaan naar zijn vroegere kring van belijdenis.
De mensen om wie het hier gaat, behoorden eerst bij het volk van God dat de Zoon van God heeft gekruisigd. Vervolgens hebben ze dit als zonde erkend en zijn ze de Heer Jezus als Messias gaan belijden. Maar nu bedrijven ze dezelfde misdaad willens en wetens zelf door terug te keren naar dat volk, terwijl zij het christendom met de verheerlijkte Heer de rug toekeren. Het betreft niet mensen die in onwetendheid handelen. Voor zulke mensen bad de Heer Jezus “zij weten niet wat zij doen”, terwijl afvalligen tegen beter weten in handelen.
‘Afvalligen’ zijn zij die verlicht waren en Christus als de Zoon van God hebben erkend, Zijn kruisiging als zonde hebben beleden, maar daarop teruggekomen zijn en Hem alsnog als een misleider zien Die terecht is gekruisigd. Dit zijn geen onwetenden.
Sommigen in de christenheid verkeren in dezelfde positie. Ze zijn bekendgemaakt met de waarheden aangaande Christus, maar komen ertoe, tegen beter weten in, Zijn maagdelijke geboorte te loochenen, evenals Zijn volmaakte leven, Zijn Godheid, Zijn verzoenend sterven en Zijn lichamelijke opstanding. Voor zulke mensen is het onmogelijk dat zij nog eens vernieuwd worden tot bekering, dat wil zeggen dat zij zich opnieuw bekeren, dit keer van hun huidige dwaling. Ze hebben de waarheid gekend, die beleden, daarna weer verworpen en weerstaan die nu. Deze rebellie openbaart een verhard hart dat nooit meer tot bekering kan komen.
Behouden, ondanks falen
Ik had nog enkele vragen naar aanleiding van teksten die me tijdens ons gesprek voor de aandacht kwamen. Eerst hoe zij 1 Korinthiërs 3:15 uitlegden, de kwestie dat iemands werken verbranden, maar dat hijzelf behouden wordt.
15 als iemands werk zal verbranden, zal hij schade lijden; maar zelf zal hij behouden worden, maar zo als door vuur heen. (1Ko 3:15)
Na enig nadenken zei een van hen dat het mogelijk was dat hij zo iemand was. Hij illustreerde dat aan de hand van een beslissing die hij had genomen die eventueel verkeerd zou kunnen zijn. Maar, zo zei ik tegen hem, dat zou dan toch betekenen dat, ondanks het verkeerde, je toch behouden bent.
Vervolgens heb ik gewezen op 2 Petrus 2:6-9 waar sprake is van Lot die in elk geval niet heeft volhard.
7 en als Hij [de] rechtvaardige Lot gered heeft die zwaar te lijden had door de wandel in losbandigheid van de zedelozen; 8 (want deze rechtvaardige heeft, toen hij in hun midden woonde, dag aan dag [zijn] rechtvaardige ziel door [het] zien en horen gekweld met [hun] wetteloze werken) 9 dan weet [de] Heer Godvrezenden uit [de] verzoeking te redden, maar onrechtvaardigen te bewaren tot [de] dag van [het] oordeel om gestraft te worden; (2Pt 2:6-9)
Als we niets anders van Lot wisten dan wat er in Genesis 19 over hem geschreven staat, zouden we niet geweten hebben dat hij door God een rechtvaardige wordt genoemd. Hij is door God uit de verzoeking gered, zo staat dat in 2 Petrus 2, en niet omgekomen met de onrechtvaardigen.
Lot was allesbehalve een Noach, die gerechtigheid predikte. De gerechtigheid van Lot werd niet zichtbaar, ze kwam niet tot uiting, niet in zijn woorden en ook niet in zijn daden. Toch was hij een rechtvaardige en wel innerlijk. Daarom moest het ons ook door de Schrift zelf worden meegedeeld, anders hadden we het nooit geweten. Het strekt Lot uiteraard niet tot eer. Zo strekt het ons ook niet tot eer als niemand van ons zou weten dat we een gelovige zijn of als andere gelovigen een vraagteken bij ons geloof moeten zetten omdat ze er niets van zien.
Dat Lot ondanks alles een gelovige was, blijkt uit het feit dat hij zwaar leed door wat hij om zich heen zag. Hij zag zedeloze mensen in losbandigheid leven. Hij woonde in hun midden en kwam er dag aan dag mee in aanraking. Hij hoorde hun smerige praat en hij zag hun vuile gedrag. Dat sneed hem allemaal door zijn ziel.
Mijn gesprekspartners zijn door het voorbeeld van Lot niet van zienswijze veranderd; ze blijven erbij dat het gaat om volharding, want als je dat niet doet, ga je verloren. Kijk maar, zo zeiden ze, naar Mattheüs 24:13.
13 Wie echter zal volharden tot [het] einde, die zal behouden worden. (Mt 24:13)
Het verband waarin deze verzen staan die door de Heer worden geciteerd, maakt duidelijk dat het hier om misleiding gaat. De Heer waarschuwt Zijn discipelen ervoor zich daar niet voor open te stellen. Zij die dat wel doen, hebben geen levende verbinding met de Messias Jezus, maar zijn schijngelovigen. Dat kunnen, op ons toegepast, christenen zijn die trouw de samenkomsten bezoeken, zelfs gedoopt zijn en deelnemen aan het avondmaal en toch verloren gaan omdat er geen waarachtige bekering heeft plaatsgevonden.
Gelijkenis van de zaaier
Ik heb erop gewezen dat het van belang is te zien in welke soort grond het zaad van het evangelie valt. In de gelijkenis van de zaaier in Mattheüs 13:3-9 spreekt de Heer Jezus over vier soorten grond:
3 En Hij sprak tot hen vele dingen in gelijkenissen en zei: Zie, de zaaier ging uit om te zaaien. 4 En terwijl hij zaaide, vielen sommige [zaden] bij de weg, en de vogels kwamen en aten ze op. 5 Andere nu vielen op de rotsachtige bodems, waar ze niet veel aarde hadden, en ze kwamen terstond op, doordat ze geen diepe aarde hadden. 6 Toen echter de zon was opgegaan, verschroeiden ze, en doordat ze geen wortel hadden, verdorden ze. 7 Andere [zaden] nu vielen tussen de dorens, en de dorens schoten op en verstikten ze. 8 Andere [zaden] nu vielen in de goede aarde en gaven vrucht, het ene honderdvoudig, het andere zestigvoudig en het andere dertigvoudig. 9 Wie oren heeft <om te horen>, laat hij horen. (Mt 13:3-9)
In de uitleg van de gelijkenis zegt de Heer Jezus over het zaad dat op de rotsachtige bodems is gezaaid dat dit iemand betreft “die het Woord hoort en het terstond met vreugde aanneemt” (Mt 13:20). Dat betekent dat zo iemand geen besef van zonden heeft. Het eerste wat het Woord namelijk doet, is een werk in het geweten dat tot droefheid voert omdat het de mens aan zichzelf ontdekt. Er kan nooit een werkelijk werk van God zijn, zonder dat er besef van zonden is. De grond is niet omgeploegd en daardoor kan er geen wortel zijn. Een geweten dat door het Woord is getroffen, ziet zichzelf in de tegenwoordigheid van God. Als het geweten niet is geraakt, is er geen wortel.
Het Woord is ontvangen om de vreugde die het geeft, maar als er beproeving komt, wordt het losgelaten. De verhindering om vrucht te dragen is de oppervlakkigheid en het egoïsme waarmee het Woord is ontvangen. Wie alleen ‘plezier’ aan het Woord wil beleven, valt door de mand als ongelovige zodra er beproeving in zijn leven van plezier komt.
Alleen als het zaad in goede, door God toebereide aarde valt, brengt het vrucht voort. De Heer Jezus spreekt in de uitleg over het ontvangen van het zaad in een goed hart. En zelfs dan is er onderscheid in vrucht dragen, want Hij spreekt over dertigvoudig, zestigvoudig en honderdvoudig.
Ik heb ook nog gevraagd hoe het mogelijk is dat God, als Hij mensen heeft uitverkoren met een eeuwige uitverkiezing, weer verloren kan laten gaan, omdat die mensen niet volharden. Is Zijn uitverkiezing dan een vergissing? Zij kunnen het niet anders zien dan dat dit een geheimenis is dat we niet kunnen verstaan. Voor hen maken de teksten over de verantwoordelijkheid van de gelovige duidelijk dat een gelovige kan afvallen.
Tot slot
Ze kwamen nog een keer terug op wat ik in mijn commentaar over de brief aan de Romeinen over de zekerheid van de behoudenis die een kind van God heeft, heb geschreven. Of ik dat echt wil laten staan, want er staat zoveel goeds in het boek, ze willen het echt uitgeven. Ik heb hun nog een keer verzekerd dat ik het er niet uit kan weghalen. Het is een te belangrijke waarheid die ten nauwste verbonden is aan het werk van de Heer Jezus. Ik stem wel van harte in met het belang van de verantwoordelijkheid. Als de zekerheid van het geloof in de Heer Jezus tot een lichtvaardig leven voert, moet de vraag worden gesteld of zo iemand echt bekeerd en behouden is en nieuw leven heeft.
Een van de voorgangers zei nog bij het afscheid nemen dat we toch in bijna alles overeenstemmen en dat een klein verschil ons toch niet moet scheiden. Ik dacht: Als het voor jullie echt zo’n klein verschil is, waarom dan zoveel waarde hechten aan wat ik over geloofszekerheid heb geschreven. Voor mij is het verschil niet klein. Ik ben er trouwens zeker van dat ik hen in de hemel zal terugzien.
Dit artikel over het calvinisme is de bewerking van een lezing over het calvinisme die ik in maart 2018 in Bietigheim-Bissingen, Duitsland, heb gehouden. De inhoud ervan is opmerkelijk nauw verbonden met de twee voorgaande verkeerde leringen. De drie leringen laten, elk vanuit een ander, eigen gezichtspunt, zien dat de verkeerde kijk op de verhouding tussen geloof en het volharden daarin zijn oorzaak heeft in het verkeerd begrijpen van wat de Schrift hierover zegt.