1 Naomi zoekt rust voor Ruth
1 En Naomi, haar schoonmoeder, zei tegen haar: Mijn dochter, zou ik geen plaats van rust voor je zoeken, waar het je goed zal gaan?
In de vijftig dagen die Ruth in de buurt van Boaz is geweest, heeft Boaz haar niets gezegd over zijn liefde voor haar. Daarvoor was het nog niet de tijd en ook niet de gelegenheid. Ruth moet eraan toe zijn. Hij wacht er als het ware op dat zij een beroep doet op zijn genade. De genade is aanwezig, maar ze krijgt er pas deel aan en wordt pas ervaren als ze die aanspreekt. Daarbij komt dat Boaz haar nog niet kan vragen zijn vrouw te worden, omdat er nog een losser is nader dan hij. Tevens staat in de wet dat het verboden is voor een lid van Gods volk te trouwen met een Moabitische (Dt 23:3).
Een en ander betekent dat alles wordt teruggebracht naar de grondslag van de genade. Als daarop een beroep wordt gedaan, zal de genade zegevieren. We zien dat op een prachtige wijze tot uiting komen in het beroep dat een Kananese vrouw op de Heer Jezus doet ter wille van haar dochter (Mt 15:21-28). Wie zo tot God komt, wordt door Hem verhoord.
Naomi weet dat er voor Ruth slechts één manier is om rust te krijgen en dat is als ze met de juiste man trouwt. Daarvoor neemt zij nu het initiatief, terwijl in Ruth 2 Ruth het initiatief neemt om voor eten te zorgen (Ru 2:2). De rust die Naomi zoekt, is dat Ruth met Boaz zal trouwen en rust zal vinden in een eigen huis, een eigen gezin met kinderen.
Eerder heeft ze Ruth die rust ook al toegewenst, maar daarvoor heeft ze haar willen terugsturen naar Moab met de ongepaste wens dat Ruth rust zou krijgen in het huis van een Moabitische man (Ru 1:9). Als Ruth toen naar haar had geluisterd, zou ze nooit Boaz hebben leren kennen en was ze de afgoden van Moab blijven dienen in plaats van in contact te worden gebracht met de ware God, de God van Israël.
Hieruit is wel een praktische les te leren met het oog op het verlangen naar en zoeken van een huwelijkspartner. Het is van groot belang hierin de wil van de Heer te leren kennen in het vertrouwen op Hem dat Hij weet wie bij wie past. Wie in deze dingen zijn eigen wil doet, vindt in het huwelijk geen rust, maar onrust. Het huwelijk is bedoeld als een oase van rust, ondanks de drukte die er kan zijn, zeker als er meerdere kinderen zijn om op te voeden en te verzorgen. Toch vindt de mens die hierin de wil van God volgt, de innerlijke rust die God aan het huwelijk heeft verbonden.
Het is belangrijk dat ouders deze rust voor hun kinderen zoeken, zoals Naomi hier voor Ruth doet. Egoïsme van ouders kan hen ertoe brengen wel een goede partner voor hun kind te zoeken, dat wil zeggen iemand met wie zíj kunnen pronken, zonder te denken aan de bron van onrust die zij daardoor mogelijk voor hun kind scheppen.
Een andere opmerking in verband met de actualiteit is dat het rust vinden in een eigen huis niet past bij de, algemeen gesproken, tegenwoordige drang van vrouwen om buitenshuis te werken. Ook hier geldt dat wie hierin de wil van God volgt, de ware voldoening zal vinden.
De wens dat het iemand “goed gaat”, komen we ook tegen in de wet en wel in het gebod voor de kinderen om hun ouders te eren (Dt 5:16). Paulus haalt in de brief aan de Efeziërs dit gebod aan, waarbij hij met nadruk erop wijst dat dit het enige gebod is dat niet gevolgd wordt door een straf bij overtreding, maar dat dit “het eerste gebod met een belofte” is. Deze belofte is dat het goed zal gaan met het kind dat zijn ouders eert (Ef 6:2-3).
2 Naomi weet wie Boaz is en waar hij is
2 Welnu, is Boaz, bij wiens meisjes je geweest bent, geen bloedverwant van ons? Zie, hij gaat vannacht op de dorsvloer gerst wannen.
Naomi wijst Ruth erop dat Boaz een “bloedverwant van ons” is. Hiermee zegt Naomi dat zij en Ruth een gemeenschappelijk familielid hebben. Dat doet denken aan de Heer Jezus, Die aan ons, mensen, gelijk is geworden (Hb 2:14a; Rm 8:3), “met uitzondering van [de] zonde” (Hb 4:15). Met het noemen van de bloedverwantschap lijkt Naomi ook te denken aan het zwagerhuwelijk (Dt 25:5-10). Het beroep op het zwagerhuwelijk kan niet in directe zin worden gedaan, want Boaz is geen broer van Machlon, de overleden man van Ruth. Toch kan de gedachte aan het zwagerhuwelijk een rol hebben gespeeld.
Als er een weg is voor een huwelijk tussen Boaz en Ruth, moet dat langs die weg zijn, waarbij de genade de verder verwijderde verwantschap overbrugt. Naomi moet ook weten van het verbod om met een Moabitische te trouwen (Dt 23:3). Ze weet zich echter een voorwerp van de genade van God Die haar en Ruth heeft teruggebracht in Zijn land. Ze begrijpt dat waar in dit geval twee wetten met elkaar in strijd lijken te zijn, God groter is en de uitweg van de genade geeft. Dat is de weg waarlangs de zegen kan worden verkregen en die weg stelt ze Ruth voor.
Het besef van de bloedverwantschap tussen hen en Boaz is het uitgangspunt van haar plan dat ze aan Ruth gaat voorstellen. Boaz heeft al zozeer zijn genegenheid laten merken, dat ze zich daardoor uitgenodigd voelt om tot handelen over te gaan. Geloof en handelen in geloof horen bij elkaar. Geloof maakt niet passief, maar brengt tot handelen. Geloof in Gods goedheid is een grote stimulans tot activiteit. Een handeling in geloof is geen sprong in het duister met een onzekere afloop. Een handeling in geloof gebeurt in het vertrouwen dat God het geloof zal belonen.
Ze is bij de “meisjes”, de arbeidsters, van Boaz geweest. Die tijd is voorbij. Ze keert niet naar hen terug. Nu is ze toe aan een ontmoeting en verhouding met Boaz persoonlijk. De meest geschikte gelegenheid daarvoor is als de oogst is ingezameld. Dan wordt de oogst naar de dorsvloer gebracht om door de eigenaar gewand te worden. Tevens wordt er gegeten en gedronken om de rijke oogst te vieren. Er is vreugde bij de eigenaar, bij Boaz.
De Heer Jezus zal ook Zijn oogst wannen (Mt 3:12). Hij zal Zijn volk in de toekomst wannen om onderscheid te maken tussen het kaf en het koren. Het kaf is de goddeloze, afvallige massa van het volk dat in opstand is tegen Hem. Het koren is het Godvrezende deel dat in de grote verdrukking zware beproevingen ondergaat om hun geloof te louteren.
We kunnen dit ook toepassen op onszelf. De Heer Jezus zegt tegen Petrus dat de satan er dringend naar heeft verlangd de discipelen te ziften (dat is een ander woord voor wannen) als de tarwe. Het zal duidelijk zijn dat het de satan daarbij om het kaf te doen is (Lk 22:31).
Een “dorsvloer” komt meerdere keren voor in de Schrift en is een veelzeggend beeld. Op een dorsvloer wordt het koren uit de aar geslagen en op die manier van het kaf gescheiden. Een dorsvloer spreekt dan ook van het oordeel waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen wie de Heer toebehoren en wie niet. In ons persoonlijke leven moet ook worden gewand. De Heer doet dit of laat dit gebeuren bijvoorbeeld door iets wat in ons leven plaatsvindt en waarin we Zijn hand herkennen. Hij is met ons bezig om alle kenmerken die niet Zijn kenmerken zijn, uit ons leven te verwijderen. Zulke kenmerken verhinderen dat Zijn leven zichtbaar wordt in ons leven.
3 - 4 Instructies van Naomi voor Ruth
3 Was je dan en zalf je en doe je [beste] kleren aan en ga naar de dorsvloer, [maar zorg ervoor] dat je niet door de man wordt opgemerkt, voordat hij klaar is met eten en drinken. 4 En het zal gebeuren als hij gaat liggen, [zorg dan] dat je de plaats weet waar hij ligt. Ga er dan heen, sla de deken aan zijn voeteneind op en ga liggen. Dan zal hij je zelf vertellen wat je doen moet.
Voordat Ruth naar Boaz kan gaan, moet ze enkele dingen doen: ze moet zich wassen, zalven en haar beste kleren aantrekken. Iemand wast zich om schoon of rein te worden. Dat is in geestelijk opzicht ook zo. In geestelijk opzicht betekent wassen dat iemand zich door het lezen van Gods Woord laat reinigen in zijn hart en zijn denken (Jh 15:3; Ef 5:26; 1Pt 1:22). Alleen als iemand gereinigd is, kan hij deel hebben met de Heer Jezus (Jh 13:8b). Ruth moet zich wassen om rein te zijn en dan deel met Boaz te hebben.
Vervolgens moet ze zich zalven. Zalven gebeurt met zalfolie. Zalven met olie is een beeld van de zalving met de Heilige Geest. Gods kinderen zijn gezalfd met de Heilige Geest (1Jh 2:20,27). Wie gezalfd is met de Heilige Geest – en dat is ieder kind van God! –, zal dat ook in zijn leven laten zien door het tonen van de vrucht van de Geest.
Het gaat erom dat we vervuld worden met de Geest (Ef 5:18b). Dat is een opdracht, het is onze verantwoordelijkheid dat we de Heilige Geest de ruimte geven in ons leven. Dat wil zeggen dat ons hele leven van Hem doortrokken is, dat we leven en wandelen door de Geest (Gl 5:16). Daardoor zal het leven een aangename geur verspreiden (vgl. Jh 12:3). Bij Ruth betekent het dat niet meer de geur van Moab om haar heen hangt (Jr 48:11), maar de geur van de nieuwe relatie die ze wil aangaan. Wij mogen onszelf wel de vraag stellen: ‘Welke geur verspreiden wij?’
Ze trekt de beste kleren aan die ze heeft. Kleren wijzen op het gedrag. Wat de mensen van ons zien, is ons gedrag en zijn onze daden, net zoals ze onze kleren zien. Het is Gods bedoeling dat wij door onze daden “de leer van God, onze Heiland, in alles versieren” (Tt 2:10). Wat het Woord van God en de Heilige Geest bij ons doen, wordt zichtbaar in ons uiterlijk, onze manier van spreken en handelen.
Onze omgang met de Heer, ons verlangen om bij Hem te zijn en met en voor Hem te leven, zal een reinigende invloed op ons leven hebben (1Jh 3:3; vgl. Op 22:11-12). Zien de mensen om ons heen dat wij bekleed zijn met de Heer Jezus? We zijn voor God “begenadigd in de Geliefde” of, zoals het ook vertaald kan worden, “aangenaam gemaakt in de Geliefde” (Ef 1:6). Het is de bedoeling dat ook te laten zien. We worden aangespoord om de kenmerken van de nieuwe mens te laten zien (Ko 3:12; Rm 13:14). In uiterlijk opzicht gebeurt dit als we ons laten dopen (Gl 3:27).
Na deze drie handelingen kan ze naar Boaz gaan. Maar ze mag zich pas aan hem bekendmaken als hij heeft gegeten en gedronken. Dat ziet erop dat wij pas met de Heer Jezus in verbinding konden komen, nadat Hij de wil van de Vader volkomen had volbracht. De wil van de Vader was Zijn voedsel (Jh 4:34), Zijn ‘eten en drinken’. Tevens zit in dit advies ook opgesloten dat ze zich niet opvallend moet gedragen om door hem gezien te worden. Alles spreekt van nederigheid en ingetogenheid.
Naomi heeft Ruth advies gegeven voor haar ‘persoonlijke verzorging’. Ook heeft ze Ruth erop gewezen dat ze zich bescheiden moet opstellen, dat ze zich niet moet opdringen. Dat hoeft niet bij Boaz. Ook als ze nu tegen Ruth zegt hoe ze Boaz moet benaderen, spreekt dat van bescheidenheid. Ruth moet eerst te weten komen waar Boaz de nacht zal doorbrengen. Dat betekent dat ze goed moet opletten waar Boaz is en waar hij heen gaat. Ze moet hem met haar ogen volgen, ze moet hem voortdurend in het oog houden. Dat geldt ook voor onze verbinding met de Heer Jezus. De omgang met Hem, elk woord dat we in Zijn Woord over Hem lezen, maakt ons met Zijn wegen bekend.
Als ze hem zo als het ware ‘gelokaliseerd’ heeft, moet ze naar hem toegaan. Wat ze dan moet doen – de deken aan zijn voeteneind opslaan en gaan liggen –, betekent zoveel als hem vragen of hij met haar wil trouwen. Door onder dezelfde deken te gaan liggen biedt ze zich aan om zijn vrouw te worden. Ze gaat niet aan zijn zijde liggen, daar heeft ze (nog) niet het recht toe, maar aan zijn voeten. Ze wil zijn slavin zijn. Daartoe brengt het besef van genade haar. Ze is afhankelijk van genade.
Naomi heeft al zoveel inzicht in Boaz gekregen dat ze weet hoe hij zal reageren. Ze zegt tegen Ruth dat Boaz haar alles zal zeggen wat ze moet doen. Daarvoor heeft Ruth de juiste gezindheid en Boaz heeft de wijsheid om dat op te merken.
In geestelijk opzicht betekent wat Ruth hier doet, dat zij zich een maakt met de dood van de Heer Jezus. Het is hier niet de zondaar die tot Christus komt om nieuw leven te krijgen, maar de gelovige die steeds meer van de waarheid gaat zien wat Christus heeft gedaan en dat in zijn eigen leven wil beleven. Zo is in geestelijk opzicht het resultaat van alle voorgaande handelingen – waaruit de gezindheid van de gelovige blijkt – dat de Heer Jezus zal laten zien wat Zijn wil is (vgl. Jh 7:17).
5 - 6 De gehoorzaamheid van Ruth
5 Zij zei tegen haar: Alles wat u zegt, zal ik doen. 6 Daarop ging zij naar de dorsvloer en deed overeenkomstig alles wat haar schoonmoeder haar geboden had.
Ruth wil in alles gehoorzaam zijn. Ze beseft niet wat het allemaal inhoudt, ook weet ze niet wat de gevolgen zijn, maar ze luistert naar de wijze raad van haar schoonmoeder die ook geestelijk gegroeid is. Ze is op de hoogte van het doen en laten van Boaz. Daardoor kan ze Ruth de juiste aanwijzingen geven.
We kunnen hier praktische lessen leren over de gezegende uitwerking van een goede verhouding tussen kinderen en ouders. Als er door eigen schuld geen goede verhouding is met de ouders, kan er geen goede verhouding met de Heer zijn. Er is geen Schriftplaats die kinderen oproept de ouders ongehoorzaam te zijn.
Ook in de verhouding tussen ouderen en jongeren in de gemeente is de opdracht dat de jongeren aan de ouderen onderdanig zijn: “Evenzo u jongeren, weest aan [de] oudsten onderdanig” (1Pt 5:5a). In een goede geestelijke atmosfeer waar ouderen werkelijke zorg voor jongeren hebben, zal dat voor jongeren geen probleem zijn. Maar ook als ouderen zich niet zo wijs en bedachtzaam gedragen als bij hun leeftijd en levenservaring past, blijft de opdracht aan jongeren hun onderdanig te zijn. Onderdanigheid is een houding, een gezindheid.
Wat Ruth hier tegen haar schoonmoeder zegt, herinnert aan wat Maria later tegen de dienaren zegt op de bruiloft te Kana (Jh 2:5). Daar staat het wel in verband met wat de Heer Jezus zegt, terwijl het hier om Naomi gaat. Maar de gezindheid die in beide uitspraken ligt, is gelijk. Alleen volledig vertrouwen in de opdrachtgever brengt tot volledige gehoorzaamheid.
Ruth maakt geen enkel voorbehoud. Ze zegt niet: ‘Dat kan ik niet.’ Er komt ook geen: ‘Ja, maar … ’ uit haar mond. Zonder een zweem van zelfverzekerdheid spreekt ze vastberaden uit dat ze alles zal doen wat Naomi heeft gezegd. Dat komt omdat ze overtuigd is van de juistheid van wat Naomi heeft gezegd en omdat ze weet dat Naomi Boaz kent.
Ruth zegt niet alleen dat ze alles zal doen wat Naomi heeft gezegd, ze doet het ook. Haar antwoord geeft ze niet vanuit een opwelling, maar vanuit de beslistheid die ze ook heeft laten zien toen ze met Naomi meetrok.
7 Ruth gaat aan Boaz’ voeteneind liggen
7 Toen Boaz gegeten en gedronken had en zijn hart vrolijk was, kwam hij en ging liggen aan de rand van de [koren]hoop. Daarna kwam zij stilletjes, sloeg de deken aan zijn voeteneind op en ging liggen.
Zoals bij vers 3b is aangegeven, is het eten en drinken van Boaz een beeld van het doen van de wil van de Vader door de Heer Jezus. Bij Boaz zien we dat hij, nadat hij heeft gegeten en gedronken, een vrolijk hart heeft. Die vreugde zien we ook bij de Heer Jezus. Hij heeft uitgezien naar ”de vreugde vóór Hem lag” (Hb 12:2a). Nadat Hij het werk op het kruis heeft volbracht, spreekt Hij over het prijzen van God (Ps 22:23b,26a). In die vreugde laat Hij Zijn volk delen. Dit is een vreugde die bij de oogst hoort: ”Zij zullen blij zijn voor Uw aangezicht, zoals men zich verblijdt bij de oogst” (Js 9:2b; Ps 126:6).
Vlak voordat Hij het werk volbrengt, zingt Hij met Zijn discipelen “de lofzang” (Mt 26:30). Hij kan dat doen, omdat Hij zojuist het avondmaal heeft ingesteld en de betekenis daarvan aan Zijn discipelen heeft bekendgemaakt. Paulus kan daarom spreken over “de drinkbeker der lofzegging waarvoor wij loven” (1Ko 10:16). Dat spreekt ook van de heerlijke resultaten van het werk van de Heer Jezus.
Boaz legde zich neer “aan de rand van de [koren]hoop”. Dit is het resultaat van het wannen. Er is alleen koren over. Koren spreekt van de vrucht van het werk van de Heer Jezus, Die Zelf de tarwekorrel is. Hij is in de aarde gevallen en gestorven (Jh 12:24). Daardoor is er veel vrucht. Die vrucht bestaat uit talloze tarwekorrels. Al die tarwekorrels zijn voortgekomen uit die ene tarwekorrel die in de aarde gevallen en gestorven is. Al die tarwekorrels hebben hetzelfde wezen als die ene tarwekorrel. Hierin zien we in beeld dat de Heer Jezus het eeuwige leven is en dat allen die in Hem geloven, Hem als het eeuwige leven bezitten. Het eeuwige leven dat de gelovige bezit, is geen ander leven dan de Heer Jezus Zelf. Om dit leven te kunnen meedelen heeft Hij Zijn leven gegeven, is Hij in de dood gegaan.
Het is veelzeggend dat Ruth zich op die plaats bij Boaz neerlegt. Zij vereenzelvigt zich daar met hem. In beeld maakt zij zich een met Hem Die in de aarde is gevallen en is gestorven, om met Hem op te staan in een nieuw leven.
8 - 9 Boaz ontdekt Ruth
8 En het gebeurde midden in de nacht dat de man schrok en om zich heen greep. En zie, er lag een vrouw aan zijn voeteneind. 9 En hij zei: Wie bent u? En zij zei: Ik ben Ruth, uw dienares. Spreid uw vleugel over uw dienares uit, want u bent de losser.
Midden in de nacht wordt Boaz wakker. Hij schrikt en grijpt om zich heen. De oorzaak van zijn verschrikte reactie is dat hij in het holst van de nacht merkt dat er iemand bij hem is. In praktisch opzicht wijst dit erop dat Ruth aan zijn voeteneind is gaan liggen zonder dat Boaz daarvan iets heeft gemerkt. Het laat haar grote behoedzaamheid en geduld zien. Naomi heeft niets gezegd over het wakker maken van Boaz. Daarom wacht ze geduldig het verloop van de nacht af. Naomi heeft gezegd dat Boaz haar zal vertellen wat ze moet doen (vers 4). Hij zal wel een keer wakker worden. Ze wordt niet beschaamd in haar houding die in alles spreekt van afhankelijkheid van genade.
Boaz ontdekt dat er een vrouw aan zijn voeteneind ligt. Hij vraagt wie zij is. Het is midden in de nacht, waardoor een nauwkeurig onderscheiden niet mogelijk is. Toch is het niet onmogelijk dat hij Ruth heeft herkend. Hij heeft haar vijftig dagen lang op zijn veld gehad en heeft haar lief gekregen. Zijn hart zal vol van haar zijn geweest. De vraag “wie bent u?” hoeft dan ook niet direct te betekenen dat hij haar niet herkent, maar kan ook inhouden dat hij uit haar mond de belijdenis aangaande haarzelf wil horen.
Haar antwoord op de vraag van Boaz is kenmerkend voor haar nederigheid. Ze is zijn “dienares”. Vervolgens vraagt zij of hij zijn vleugel over haar uitspreidt. Dat is in bedekte termen de vraag of hij haar tot vrouw wil nemen. Eerder heeft Boaz zijn waardering voor haar uitgesproken, omdat zij onder de vleugels van de HEERE de toevlucht heeft genomen (Ru 2:12). Ruth spreekt Boaz na, maar brengt het dichterbij. Ze spreekt over de vleugel van Boaz en zegt daarmee als het ware dat ze in de bescherming van Boaz de bescherming van de HEERE zal ervaren (vgl. Ps 36:8; 57:2; 61:5; 91:4; Ez 16:8).
Deze bescherming krijgt voor haar betekenis in het feit dat hij de losser is. Ze doet een beroep op hem als de losser. Hiermee neemt ze over wat Naomi in vers 2 over Boaz heeft gezegd, waar ze hem “onze” bloedverwant noemt. Boaz is ook de losser van de Moabitische Ruth. Maar er is geen sprake van dat ze op die grond enig recht opeist. Ze erkent enerzijds dat hij de losser is, terwijl ze anderzijds aangeeft dat ze alles van hem verwacht en dat er van haar kant geen enkele mogelijkheid is om gezegend te worden. Ze noemt zich vrijwillig slavin, ze belijdt haar hulpeloze toestand en erkent dat het alleen genade zal zijn als hij voldoet aan wat zij vraagt.
Opmerkelijk genoeg noemt ze zichzelf niet ‘Ruth, de Moabitische’. Ze is zich bewust van de familieband met Boaz. Ze lijkt zich niet bewust te zijn van een losser die nader is dan Boaz, hoewel Naomi er wel op heeft gezinspeeld in Ruth 2, waar zij zegt dat Boaz “een van onze lossers” is (Ru 2:20). In geestelijk opzicht betekent het dat zij zichzelf niet meer ziet als een arme zondaar, maar dat ze weet dat ze bij de familie van God hoort.
Wie blijft steken in het ‘ik, arme zondaar’, zal geen blijmoedig en dankbaar christen worden en niet groeien in het geloof. In een dergelijke houding wordt God tekortgedaan en het werk van de Heer Jezus ondergewaardeerd.
10 - 11 Boaz bemoedigt en prijst Ruth
10 En hij zei: Gezegend bent u door de HEERE, mijn dochter! U hebt [met] deze laatste [blijk van] goedertierenheid van u de eerste nog overtroffen, doordat u geen jongemannen nagelopen bent, geen arme en geen rijke. 11 En nu, mijn dochter, wees niet bevreesd. Alles wat u gezegd hebt, zal ik voor u doen, want ieder in de poort van mijn volk weet dat u een deugdelijke vrouw bent.
In plaats van Ruth verwijten te maken over een ongepaste actie wenst Boaz haar de zegen van de HEERE toe. Mocht iemand van de lezers menen dat Ruth op een verkeerde manier of met verkeerde motieven bezig is, dan neemt Boaz die indruk of dat beeld met deze woorden weg. Zijn waardering voor Ruth gaat nog verder. Hij brengt haar in een persoonlijke verbinding met zichzelf door haar “mijn dochter” te noemen. Daarmee geeft hij haar toegang tot Israël. Dat moet een grote bemoediging voor haar zijn geweest.
Haar hele gedrag en het zich aanbieden aan hem op deze ingetogen wijze wordt door hem bijzonder geprezen. Hij spreekt over “deze laatste goedertierenheid”, want hij heeft Ruth al eerder geprezen om een eerdere liefdedaad, namelijk alles wat zij voor Naomi heeft gedaan (Ru 2:11). De liefdedaad die ze Boaz heeft bewezen, is meer iets wat ze niet heeft gedaan: ze is “geen jongemannen nagelopen …, geen arme en geen rijke”. Zo waardeert de Heer Jezus niet alleen wat we doen, maar ook wat we uit liefde voor Hem niet doen.
Dat hij haar “mijn dochter” noemt en spreekt over “jongemannen”, geeft aan dat Boaz een stuk ouder is dan Ruth. Met “deze laatste goedertierenheid” bedoelt Boaz dat Ruth niet de verlangens van haar eigen hart en lusten is gevolgd, maar dat ze bij Boaz wilde zijn. Ze zocht niet de aantrekkelijkheid van de jeugd, maar de rustige bezonnenheid en bescherming van de man in wie sterkte is, naar de betekenis van de naam Boaz. Een arme jongeman zou ze hebben kunnen nalopen vanwege een natuurlijke aantrekkelijkheid en de rijke jongeman vanwege zijn bezit. Ze heeft beide niet gedaan, omdat ze Boaz heeft lief gekregen. Dat is niet vanwege zijn uiterlijk of zijn rijkdom, maar om alles wat hij voor haar is geworden. Ze wil hem om hemzelf, niet om wat hij bezit.
Boaz spreekt Ruth moed in. Ze hoeft niet te vrezen. Hij geeft haar ook een grote toezegging dat hij alles, wat zij heeft gezegd, voor haar zal doen. Zijn naam is niet voor niets Boaz, met de indrukwekkende betekenis ‘in hem is kracht’. Hij is “een zeer vermogend man” (Ru 2:1). Hij zal alles voor haar doen omdat zij “een deugdelijke vrouw” is, een waardevolle of waardige vrouw, een vrouw die goed en te vertrouwen is (Sp 31:11a). Dat weet de hele stad tot in het stadsbestuur toe. Daarom is zij het waard dat hij alles voor haar doet. Hij beloont haar deugdzaamheid en prijst haar erom (Sp 31:28b; 12:4a). Dit is de taal van de liefde van Boaz voor haar. Terwijl Ruth zichzelf zijn dienares noemt en daarmee zegt ‘ik ben niets’, zegt hij als het ware tegen haar ‘je bent alles’.
12 - 13 Een andere losser
12 Nu dan, het is waar dat ik een losser ben, maar er is nog een losser, nauwer verwant dan ik. 13 Overnacht vannacht hier. Als het [morgen]ochtend gebeurt dat hij u lost, goed, laat hem lossen. Als hij echter niet geneigd is u te lossen, dan zal ík u lossen, [zo waar] de HEERE leeft. Ga nu [maar] liggen tot de morgen.
Nadat Boaz Ruth zijn liefde heeft verklaard, gaat hij in op haar opmerking dat hij de losser is. Dat is hij wel, maar hij is niet de enige losser. De andere losser is zelfs nog nauwer aan Naomi en haar verwant dan hij. Maar hij laat dat probleem niet door Ruth oplossen. Met de losser die nader is dan hij, heeft Ruth niets te doen. Boaz maakt het tot zijn zaak door te spreken over “een losser, nauwer verwant dan ik”. Hij noemt hem, echter niet met betrekking tot Ruth, maar met betrekking tot zichzelf.
In deze nauwer verwante losser kunnen we een beeld zien van de wet. Eerst moet de weg van de wet worden gegaan. Als de wet kan lossen, dan is dat goed en moet die maar lossen. Doet de wet het niet, dan zal de tweede Losser het doen. Als iemand tot geloof komt, is er in de ontwikkeling van het geloofsleven vaak een periode dat er verlangen is om de wet te houden. Maar al spoedig blijkt dat het niet mogelijk is om de wet te houden.
De verlossing is alleen door Christus, en het dienen van God kan alleen gebeuren door de Geest van Christus. Wanneer dat gezien wordt, breekt de dag aan in het leven van de gelovige. Zo lezen we hier dat Boaz haar zal lossen in de “ochtend”, wanneer duidelijk zal worden dat de eerste losser niet wil.
De volgorde van lossing is duidelijk: eerst de andere losser en pas als die het niet wil, neemt Boaz de lossing op zich. Hij bevestigt zijn toezegging met een eed. Verder zegt hij tegen haar dat ze bij hem moet blijven tot de dageraad. Boaz is niet alleen in staat om te lossen, hij wil het ook en zal het ook. Uit wat hij tegen Ruth zegt: “Ga nu [maar] liggen tot de morgen”, spreekt die zekerheid. Er straalt rust uit. Ze mag zich helemaal aan hem toevertrouwen. Tot het morgen wordt, hoeft ze niets te doen. Hij weet wat hij gaat doen.
Zo is de Heer Jezus bezig met de ziel van een mens die zich aan Hem heeft toevertrouwd, maar bij wie eerst nog de aanspraken van de wet moeten worden geregeld. Wie deze kwestie zelf wil regelen, komt in grote nood. In de ervaring van de gelovige is dat vaak aan de orde. We zien dat geïllustreerd in Romeinen 7. Daar treffen we iemand aan die de wet wil houden en daardoor in hopeloze ellende terechtkomt, zodat hij het ten slotte uitroept: “Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit dit lichaam van de dood?” (Rm 7:24). Als die wanhoopskreet is geslaakt, lezen we in het volgende vers hoe de morgen gloort. Hij richt zijn oog op God en dankt Hem door Jezus Christus, de tweede en definitieve Losser (Rm 7:25).
14 - 15 Terug naar de stad
14 Zo lag zij tot de morgen aan zijn voeteneinde. En zij stond op, voordat men elkaar kon herkennen, want hij zei: Het mag niet bekend worden dat er een vrouw op de dorsvloer gekomen is. 15 Verder zei hij: Geef de omslagdoek die u draagt, en houd hem [op]. En zij hield hem [op]. En hij mat zes [maten] gerst af en legde die op haar. Vervolgens ging hij de stad in.
Ruth doet alles wat Boaz zegt. Ze blijft gedurende de hele nacht aan zijn voeteneinde. Eerder hebben we gelezen dat zij “tot de avond” aren heeft geraapt op het veld van Boaz (Ru 2:17). Dat wil zeggen dat ze de hele dag bezig is geweest met aren rapen. Hier zien we de twee zijden van het christendom. Aan de ene kant zijn we als zonen van de dag (1Th 5:4-8) aan het werk “zolang het dag is” (Jh 9:4). Aan de andere kant leven we in de nacht van deze wereld (Rm 13:12) in het bewustzijn dat we verbonden zijn aan een verworpen Heer. In de nacht is het zaak om dicht bij Hem te zijn, aan Zijn voeten, wat duidt op gemeenschap met Hem, om naar Hem te luisteren (Lk 10:39).
Voordat de zon opkomt, staat Ruth op. Dat doet ze, omdat Boaz tegen haar zegt dat ze moet gaan. Hij doet dat uit zorg voor haar, ter wille van haar goede naam. De verbinding met Boaz is aan het groeien, maar is nog niet volledig tot stand gebracht. Daarom kan er van zijn kant nog geen openlijke verklaring van zijn liefde voor haar zijn.
De Heer Jezus moet eerst Zijn werk in een ziel afmaken, voordat Hij Zich openlijk in het leven van zo iemand kan laten zien. In het leven van iemand die geen vrede met God heeft door het geloof in het volbrachte werk van de Heer Jezus, kan Hij niet zichtbaar worden. Er kan toewijding en trouw zijn, maar deze kenmerken, hoe waardevol ook, laten meer van de eigen persoon zien dan van Hem. En om Hem moet het tenslotte allemaal alleen gaan.
Al kan Boaz haar nog niet openlijk erkennen als verbonden met hem, zijn goedheid en genade tegenover haar zijn niet verminderd. Hij geeft haar zes maten gerst mee. Zes is het getal van de mens en ziet op onvolkomenheid, terwijl het getal zeven volmaaktheid aangeeft. De zevende maat zal ze in het volgende hoofdstuk in Boaz zelf ontvangen. Dan heeft ze hem en heeft ze niet alleen iets van zijn bezit, maar hemzelf en daarmee ook zijn hele bezit.
De gerst die ze van Boaz meekrijgt, is een uitdrukkelijk geschenk voor Naomi (vers 17). Het is een teken van zijn gunst. Hij heeft die zelf afgemeten. Wat Ruth ontvangt, ontvangt Naomi ook. We zien hier weer de verbinding tussen Naomi en Ruth en daarmee een beeld van de verbinding tussen het oude Israël en het overblijfsel, dat het nieuwe Israël is. Het oude Israël wordt in de toekomst toch gezegend en wel in het nieuwe Israël.
Dit oude Israël is niet het Israël dat God in Zijn Zoon heeft verworpen, maar het Israël zoals God het altijd heeft gezien in hen die Hem trouw zijn gebleven. De oude beloften die voor hen golden, worden vervuld aan het overblijfsel, terwijl allen van het oude Israël die op Hem hebben vertrouwd alles zullen krijgen wat Hij hun heeft toegezegd. We zien dat ook als het kind dat Ruth krijgt, aan Naomi wordt toegerekend (Ru 4:14-15). Wat Ruth krijgt, krijgt Naomi ook. Het oude Israël krijgt in het overblijfsel alles wat God aan Israël heeft beloofd.
16 - 18 Ruth komt terug bij Naomi
16 Toen kwam zij bij haar schoonmoeder, en die zei: Wie ben je, mijn dochter? En zij vertelde haar alles wat de man voor haar gedaan had. 17 Verder zei zij: Deze zes maten gerst heeft hij mij gegeven, want hij zei [tegen mij]: Kom niet [met] lege [handen] bij uw schoonmoeder. 18 Toen zei [Naomi]: Ga [rustig] zitten, mijn dochter, tot je weet hoe de zaak uit zal vallen, want die man zal niet rusten, voordat hij vandaag [nog] deze zaak tot een einde heeft gebracht.
Als Ruth is opgestaan, gaat ze direct naar haar schoonmoeder. Die vraagt haar: “Wie ben je?” Die vraag heeft Boaz haar ook gesteld toen ze ’s nachts bij hem kwam en hij haar ontdekte (vers 9). We hebben al gezien dat dit niet hoeft te betekenen dat hij haar niet kende. Het was de vraag naar een persoonlijk getuigenis. Op zijn vraag heeft Ruth geantwoord wie ze is en wat ze voor hem wil zijn (zijn dienares) en wat hij voor haar is (de losser). Als Naomi vraagt wie ze is, is het met zekerheid zo dat die vraag niet betekent dat Naomi niet meer weet wie Ruth is. Met haar vraag bedoelt Naomi hoe Ruth komt, in welke hoedanigheid: ‘Ben je een verstotene of ben je de toekomstige vrouw van Boaz?’ Het houdt de vraag in of ze de rust gevonden heeft die Naomi voor haar zoekt (vers 1).
Die vraag kan in praktisch opzicht ook aan ons, gelovigen, worden gesteld. Hebben wij rust in de Heer gevonden als we ergens zijn geweest? Waarom ga ik ergens heen? Hoe ben ik ergens? Hoe sta ik tegenover God?
Het antwoord van Ruth is, net als haar antwoord aan Boaz, een getuigenis. Dit keer getuigt ze niet van zichzelf, wie zij is. Nu getuigt ze van Boaz. Ze vertelt Naomi alles wat hij “voor haar gedaan had” en dat, terwijl alles nog moet gebeuren. Het lijkt erop dat ze in geloof het hele resultaat van het werk ziet dat Boaz voor haar zal doen.
Als ze is uitverteld, laat ze zien wat Boaz haar heeft meegegeven en wat hij daarbij heeft gezegd. Dat heeft Naomi zeer bemoedigd, want ze begrijpt de boodschap van hoop die in het teken en de woorden opgesloten zit. In geloof kent ze aan dit geschenk de juiste waarde toe en trekt de juiste conclusie. Ze zegt tegen Ruth dat ze nu rustig kan afwachten, wachten op hem.
Het advies van Naomi sluit aan op wat Boaz heeft gezegd aan het eind van vers 13. We kunnen daarin het advies zien dat wordt gegeven aan iemand die op weg is naar de volle zekerheid van het geloof. Volle zekerheid van het geloof is niet door eigen inspanning te krijgen, maar door eenvoudig vertrouwen op de Heer en Zijn Woord. Het gaat erom stil te zijn en de behoudenis van de HEERE te zien (Ex 14:13). Daarin wordt kracht gevonden.
Dat Ruth rust mag hebben, is omdat Boaz, zoals Naomi zegt, geen rust neemt voordat hij de zaak tot een goed einde heeft gebracht. Zo rust ook de Heer Jezus niet, tot wij rust hebben in de tegenwoordigheid van God. Hij zal het voor ons voltooien (Ps 138:8). We mogen leven in het vertrouwen, dat Hij Zijn werk afmaakt (Fp 1:6). Dat is van toepassing op onze bekering, maar ook op de praktijk van ons geloofsleven, waarin veel kan gebeuren wat ons onrustig kan maken. De Heer is zo met ons bezig, omdat Hij ons liefheeft.
Het gaat ook om de rust in het resultaat van Zijn werk, voor wie Hij het heeft gedaan: Zijn gemeente. Als Hij haar bij Zich heeft, zal Hij rusten in Zijn liefde. Nu is Hij nog steeds bezig om de gemeente, om ons, te heiligen en te reinigen. Daarom heeft Hij Zichzelf overgegeven aan het kruis en geeft Hij Zichzelf in de hemel nog steeds voor haar over, dat wil zeggen dat Hij Zich voortdurend voor haar inzet (Ef 5:25-26). Zolang wij nog hier zijn, geeft Hij Zichzelf geen rust. Hij maakt Zijn werk af en wel binnenkort.