1 - 2 Hongersnood in Bethlehem
1 In de dagen dat de richters leiding gaven [aan het volk], gebeurde het dat er hongersnood was in het land. Daarom ging een man uit Bethlehem [in] Juda op weg om als vreemdeling in de vlakten van Moab te verblijven, hij, zijn vrouw en zijn twee zonen. 2 De naam van de man was Elimelech, de naam van zijn vrouw Naomi en de namen van zijn twee zonen Machlon en Chiljon, Efrathieten uit Bethlehem [in] Juda. En zij kwamen in de vlakten van Moab en bleven daar.
Een hongersnood (vers 1) in het land waarvan God heeft gezegd dat Zijn volk daar aan niets gebrek zou hebben (Dt 8:9a), moet een bepaalde oorzaak hebben. Die oorzaak is dat het volk ontrouw is geworden aan God. Vanwege deze ontrouw zendt God een hongersnood. Zijn doel is dat Zijn volk tot inkeer komt, zich bekeert en Hem weer trouw gaat dienen. Hij wil graag dat Zijn volk gelukkig is en dat kan alleen in verbinding met Hem. De getrouwen, dat zijn zij die Hem te midden van algemene ontrouw wel trouw blijven, delen in de hongersnood. De hongersnood dient voor hen als beproeving om op Hem te blijven vertrouwen, ook al wordt de zegen die aan trouw verbonden is, ingehouden.
“De dagen dat de richters leiding gaven” aan Israël, zijn dagen waarin de stabiliteit in de samenleving ver te zoeken is. Er is geen koning in Israël en iedereen doet wat goed is in zijn eigen ogen (Ri 17:6; 18:1; 19:1; 21:25). In zo’n onzekere tijd van crisis is het niet eenvoudig om te weten wat je moet doen. Zonder aan de HEERE om toestemming te vragen, ontvlucht ”een man uit Bethlehem [in] Juda” op eigen initiatief zijn woonplaats, met zijn vrouw en zijn beide zonen. Het doel van zijn reis zijn de vlakten van Moab.
We hoeven voor het nemen van deze eigenmachtige beslissing niet op hem neer te kijken. Ook Abraham en Izak hebben de bronnen van een ander land aangeboord toen er honger kwam in het land dat God hun heeft beloofd. Abraham trekt naar Egypte (Gn 12:10) en Izak naar het land van de Filistijnen (Gn 26:1). Elimelech heeft zich die geschiedenissen mogelijk niet herinnerd en is weggetrokken, zoals zij dat hebben gedaan. Hebben wij ons altijd laten waarschuwen door voorbeelden van gelovigen die afgeweken zijn?
Elimelech is niet van plan daar altijd te blijven, want hij wil er “als vreemdeling” verblijven. Hij gaat ook niet zo heel ver weg, slechts een kilometer of veertig, vijftig. Hij gaat per slot van rekening ook niet helemaal naar Egypte, maar blijft in de buurt van het land. ‘Ik kan zomaar terug’, moet hij gedacht hebben. Maar het loopt anders. De plaats waarvan hij meent dat het gras er groener is, wordt een kerkhof.
In vers 2 noemt de schrijver de namen van de leden van het gezin dat wegtrekt. Dat bepaalt ons bij de betekenis van die namen. De naam van de HEERE, die meer dan tien keer in dit kleine boek voorkomt, komt niet voor in de verzen 1-5. De HEERE is de grote Afwezige bij dit vertrek. De eerste naam is die van Elimelech. Hij is als gezinshoofd verantwoordelijk voor deze verhuizing. Elimelech doet zijn naam geen eer aan. In zijn naam komt de naam van God wel voor, want zijn naam betekent ‘mijn God is Koning’. Hij belijdt in de betekenis van zijn naam God als Koning, maar erkent Hem in de praktijk van zijn leven niet als Koning.
Dan wordt de naam van zijn vrouw genoemd: Naomi. Die naam betekent ‘mijn vreugde’ of ‘mijn liefelijke’. Ze zal een stralende vrouw zijn geweest. Door alles wat ze zal meemaken, zal dat dramatisch veranderen. Ze laat zich later ‘Mara’ noemen, vanwege de bitterheid die ze op haar levensweg heeft ervaren (vers 20). Mara betekent ‘bitterheid’.
Ook de namen van zijn zonen worden vermeld en hebben ook een betekenis. Machlon betekent ‘ziek’ en Chiljon betekent ‘wegkwijnen’. Is hieruit misschien iets op te maken over de geestelijke toestand waarin Elimelech verkeert wanneer de jongens geboren worden? Uit het geven van een naam blijkt iets van het geloof van de ouders. Het lijkt erop dat Elimelech God ziet als Iemand Die alleen maar moeite en verdriet geeft. In dat licht gezien is het begrijpelijk dat hij snel de benen neemt als de honger begint te knagen.
Het lijkt er overigens niet op dat hij deel uitmaakt van een grote groep die evenals hij door honger gedreven Bethlehem verlaat, op zoek naar voedsel. Er is een aanwijzing dat hij nog geen honger lijdt als hij vertrekt. Naomi zegt namelijk later, als ze weer terug is gekomen, dat ze “vol” is weggegaan (vers 21). In elk geval is de vlucht naar Moab niet ingegeven door geloof, maar door berekening. Als allen zo hadden geredeneerd, zou er in Bethlehem niemand zijn overgebleven. Door de hele geschiedenis heen blijkt duidelijk hoezeer dit gezin door eigenmachtig handelen alles heeft verspeeld, zodat elke zegen die het nog krijgt, overduidelijk als een genadebewijs van God komt.
Zoals Elimelech de betekenis van zijn naam niet meer in de praktijk erkent, erkent hij ook niet langer de betekenis van de naam Bethlehem-Juda. Bethlehem betekent ‘broodhuis’. Juda betekent ‘lofprijzing’. In plaats van de HEERE te vragen waarom Hij geen brood geeft, trekt Elimelech met zijn gezin naar Moab. Alsof hij zich op deze manier aan de tucht van God kan onttrekken. Omdat hij de HEERE niet vraagt waarom er hongersnood is, vraagt hij de HEERE ook niet waar hij het beste heen kan gaan. Zijn vertrek betekent ook dat zijn lofprijzing verdwijnt.
Moab is het land van zijn eigen keus. In die keus heeft hij zich alleen laten leiden door de vraag, waar dan wel brood is. Hij trekt naar de vlakten van Moab omdat hij meent daar te vinden wat hij in Bethlehem mist. Hij ruilt de tucht van de HEERE in voor het brood van Moab.
Moab staat bekend om zijn hoogmoed en luiheid (Js 16:6; Jr 48:11). Moab is een vijand van Gods volk die heeft getracht een vloek over Gods volk te brengen (Nm 22:1-7). Bij zo’n vijand zoekt Elimelech zijn toevlucht. Daarmee brengt hij schande over Gods Naam. Wie zijn belijdenis geen eer aandoet, maakt Gods Naam te schande.
Maar hoe reageren wij op beproeving, ziekte, moeiten en dergelijke? Willen we die ontvluchten of vragen we ons af welke les de Heer ons ermee wil leren? Nemen we bij ziekte eerder de toevlucht tot een geneesmiddel of een dokter dan tot God? Zeker mogen we een geneesmiddel of een dokter gebruiken, maar wat is onze eerste actie? En als we financieel krap zitten? Denken we dan eerst aan de Heer of zoeken we zelf eerst naar mogelijkheden om dit probleem op te lossen?
Als we in beproevingen komen, behoort onze eerste actie een onderzoek van ons eigen hart te zijn. Dan zijn we in Gods licht en zien we ook welke oplossing Hij geeft. Als ons zegen wordt onthouden, willen we die dan door eigen inspanning zien te krijgen of gaan we naar de Heer om Hem te vragen of er dingen zijn die Zijn zegen tegenhouden? We zijn geneigd de moeilijkheden te ontlopen en zoeken de kortste route naar geluk.
In geestelijk opzicht kunnen we in Bethlehem een beeld zien van een plaatselijke gemeente waar de Heer Jezus als het brood van het leven centraal staat. Het kan gebeuren dat in een plaatselijke gemeente het geestelijk leven wegkwijnt. Ieder lid van de gemeente is daarvoor verantwoordelijk, want de gemeente vorm je samen. De schuld moet niet te vlug bij een ander worden gezocht. Weggaan is de weg van de minste weerstand. En als je toch weggaat, waar kom je dan terecht? Niet in Egypte, een beeld van de wereld. Nee, je geeft je geloof niet prijs. Je komt in Moab terecht. Dat is niet de wereld, maar een gebied tussen de wereld en de gemeente.
Moab stelt in geestelijk opzicht een gebied voor waar je lekker relaxed – Moab is een beeld van gemakzucht! – christen kunt zijn, zonder je druk te maken over je verantwoordelijkheden in de gemeente. Soms gaat het wel over Jezus, maar Zijn gezag is ver te zoeken. Hij is een goed voorbeeld, maar Hij moet niet dichterbij komen en voorgesteld worden als Iemand Die alle gezag over je leven heeft. Steeds vaker hoor je alleen over ‘God’ spreken. ‘God’ klinkt lekker algemeen. Het staat iedereen vrij om in te vullen wie of wat je met God bedoelt.
Wie werkelijk God als Vader kent, heeft de Heer Jezus lief (Jh 8:42a) en eert Hem. Het is zelfs onmogelijk God te eren als de Zoon niet wordt geëerd: “Wie de Zoon niet eert, eert de Vader niet Die Hem heeft gezonden” (Jh 5:23b). In ‘Moab’ staat in de geloofsbeleving niet de Zoon centraal, maar of je ergens een lekker gevoel van krijgt. Dat krijg je in ‘Bethlehem’ niet en dat krijg je in ‘Moab’ wel.
3 - 4 Trouwen met Moabitische vrouwen
3 Elimelech, de man van Naomi, stierf, en zij bleef achter met haar twee zonen. 4 Die namen voor zich Moabitische vrouwen. De naam van de ene was Orpa en de naam van de andere Ruth. En zij bleven daar ongeveer tien jaar.
Waar Elimelech dacht te overleven, daar sterft hij. Hij had plannen om er als vreemdeling te blijven en na verloop van tijd weer naar het land van God terug te keren, maar Moab wordt zijn graf. Veel mensen maken plannen. Ze gaan met pensioen en willen dan gaan genieten. Vaak houden ze geen rekening met de dood die plotseling zijn tol kan eisen.
Bij Elimelech is er nog een ander aspect en dat heeft te maken met de betekenis van zijn naam. Bij iemand die Moab als leefgebied kiest, verdwijnt het gezag van God uit zijn leven. Elimelech betekent immers ‘mijn God is Koning’? Naomi en de beide kinderen blijven achter op de plaats waar Elimelech hen mee naar toe heeft genomen. Het overlijden van haar man brengt Naomi er niet toe naar Bethlehem terug te keren. Ze blijft waar ze is. Daardoor gebeurt, wat Elimelech niet zal hebben gewild en wat Naomi niet kan tegenhouden: de twee zonen trouwen met Moabitische vrouwen. Machlon trouwt met Ruth (Ru 4:10) en Chiljon met Orpa.
Het is het natuurlijke gevolg van de weg die Elimelech is gegaan. Zijn weg voerde van God af en dat is een weg die je nooit alleen gaat. Altijd gaan er anderen met je mee die weg op. Elimelech heeft de dingen van de wereld gezocht, zijn zonen zoeken de wereld zelf. Het is niet duidelijk hoe oud Machlon en Chiljon zijn op het moment dat hun ouders hen hebben meegenomen naar Moab. Wat wel duidelijk is, is dat zij hun bestaan in Moab hebben opgebouwd. Elimelech heeft er nog over gedacht om terug te gaan, voor zijn zonen bestaat die gedachte niet. Het beetje geloof dat hun vader nog bezat, is bij de zonen niet te vinden.
Als ze nog enigszins godsdienstig zijn geweest, dan heeft dat geen rol gespeeld in de keus van hun vrouw. Die kunnen ook gewoon de afgoden blijven dienen. In vers 15 zegt Naomi tegen Ruth dat Orpa is teruggekeerd naar haar goden en dat zij dat ook maar moet doen. Ook voor het land van God tonen de beide jongens geen enkele interesse, wat ook blijkt uit hun keus voor een Moabitische vrouw. Daarmee geven ze aan dat Gods gebod, “een Ammoniet of Moabiet mag niet in de gemeente van de HEERE komen” (Dt 23:3a; vgl. Ne 13:1-2), voor hen geen betekenis heeft.
Er is met het oog op het huwelijk van de twee zonen als leden van Gods (aardse) volk met vrouwen die de afgoden dienen nog wel een praktische toepassing te maken. Als een lid van Gods (hemelse) volk, de gemeente, een gelovige dus, trouwt met iemand van de wereld, is er sprake van een ongelijk juk. Tegen een dergelijke verbintenis waarschuwt Gods Woord duidelijk en nadrukkelijk (2Ko 6:14). Als dit toch gebeurt, is het gevolg niet dat de ongelovige zich bekeert, maar dat de gelovige nog ontrouwer wordt aan de Heer. Bij berouw en belijdenis van de zonde die is begaan door het aangaan van dit huwelijk is er wel genade om weer trouw te worden.
Uit deze geschiedenis kunnen we ook leren dat het voor ouders een grote verantwoordelijkheid is waar zij hun kinderen mee naar toe nemen. Als voor de ouders de Heer Jezus en de gemeente niet op de eerste plaats staan, is niet te verwachten dat dit voor de kinderen wel het geval zal zijn.
5 - 6 Naomi gaat terug naar Israël
5 En die twee, Machlon en Chiljon, stierven ook. Zo bleef de vrouw achter, zonder haar twee zonen en zonder haar man. 6 Toen maakte zij zich met haar schoondochters gereed en keerde terug uit de vlakten van Moab, want zij had in het land Moab gehoord dat de HEERE naar Zijn volk omgezien had door hun brood te geven.
Het lijkt erop dat het huwelijksgeluk van Machlon en Chiljon slechts kort heeft geduurd. Nog voordat er sprake is van kinderen, sterven ze. Nu is Naomi elke mannelijke steun kwijt. Om zich heen heeft ze niets meer over waar ze nog steun aan heeft. Als ze vooruit kijkt, is er ook geen enkel perspectief. Ze heeft zich met haar man en kinderen op een doodlopende weg begeven en heeft nu het einde van die weg bereikt.
Ze ziet geen uitweg, maar is toch niet helemaal zonder uitweg (2Ko 4:8). Op dit dieptepunt van haar leven, als alles verloren is, ontstaat het verlangen in Naomi om weer naar het land Israël terug te keren. Het ontwaken van dit verlangen is nog niet eens het gevolg van de ellende waarin ze zich bevindt. Omdat ze er nu helemaal alleen voor staat, is er ruimte gekomen voor de HEERE om dit verlangen in haar wakker te maken. Hij laat het gerucht tot haar doordringen dat Hij het land weer brood heeft gegeven.
De HEERE neemt het initiatief. Misschien dat zij na alle ellende – de dood van haar man en haar zonen – helemaal geen behoefte meer had om terug te gaan. Maar de HEERE werkt in haar het verlangen om naar Hem en tot het erfdeel terug te keren. Zo doet Hij dat altijd. Hij bewerkt een verlangen naar Hem en het doen van boete.
Niet zozeer het inzicht dat alles verloren is, doet een mens terugkeren, maar de herinnering aan thuis, zoals ook bij de verloren zoon: “Toen kwam hij tot zichzelf en zei: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben overvloed aan broden, en ik verga hier van honger. Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik ben niet meer waard uw zoon te heten; maak mij als een van uw dagloners” (Lk 15:17-19). Het is het verlangen naar wat God kan geven.
Als we als christenen zijn afgedwaald van God en de plaats waar Hij zegen geeft, zullen we eerst tot de erkenning moeten komen dat we niet hebben gevonden wat we hebben gezocht. Het zoeken van bevrediging van onze verlangens los van de Heer Jezus en de weg die God ons naar Hem toe toont, loopt na kortere of langere tijd altijd op ontgoocheling uit. Pas dan komt er weer ruimte voor Gods Geest om in ons het verlangen te werken naar alles wat God ons in Christus aan geestelijke zegeningen heeft gegeven. Het ontstaan van dit verlangen is de eerste stap op weg naar herstel van het genot van de zegen.
7 - 13 Naomi en haar schoondochters
7 Daarom trok zij weg uit de plaats waar zij geweest was, en haar twee schoondochters [gingen] met haar [mee]. Toen zij op weg gegaan waren om terug te keren naar het land Juda, 8 zei Naomi tegen haar twee schoondochters: Ga heen, keer terug, ieder naar het huis van haar moeder. Moge de HEERE jullie goedertierenheid bewijzen, zoals jullie die bewezen hebben aan hen die gestorven zijn, en aan mij. 9 Moge de HEERE jullie geven dat jullie rust vinden, ieder in het huis van haar man. Toen zij hen kuste, begonnen zij luid te huilen. 10 En zij zeiden tegen haar: Voorzeker, wij keren met u terug naar uw volk. 11 Maar Naomi zei: Keer terug, mijn dochters! Waarom zouden jullie met mij meegaan? Heb ik nog zonen in mijn lichaam, die jullie tot mannen zouden kunnen worden? 12 Keer terug, mijn dochters! Ga heen, want ik ben te oud om een man te hebben. Al zou ik zeggen: Ik heb hoop, [en] al zou ik zelfs in deze nacht een man hebben, ja zelfs zonen baren, 13 zouden jullie dan wachten tot zij groot geworden waren? Zou dat jullie er dan van weerhouden om een man te hebben? Nee, mijn dochters, want het is voor mij veel bitterder dan voor jullie: de hand van de HEERE is tegen mij uitgestrekt.
Na de voorgeschiedenis in de vorige verzen begint nu het eigenlijke verhaal. Dit verhaal wordt hoofdzakelijk in de vorm van gesprekken gegeven. Meer dan driekwart van het boek bestaat uit gesprekken. Het eerste gesprek begint in vers 8. De aanleiding is de terugkeer van Naomi naar het land Israël. Daarmee geeft ze toe aan het verlangen dat de HEERE in haar hart heeft gewerkt. Ook daarin lijkt ze op de verloren zoon die na zijn herinnering aan thuis opstaat en gaat (Lk 15:20a).
Als ze uit Moab vertrekt, gaan haar beide schoondochters met haar mee. Ze zijn zich op de een of andere manier aan Naomi gaan hechten. De jonge vrouwen zijn geen lichtzinnige vrouwen. Hoewel ze vrij zijn om met iemand anders te trouwen, willen ze toch bij Naomi blijven. Als ze eenmaal op weg zijn, denkt Naomi er ineens aan dat er voor haar schoondochters geen toekomst is weggelegd in het land waar zij heen gaat. Zij wil niet dat ze meegaan en zegt hun dat ze maar terug moeten gaan. Door hun Moabitische nationaliteit hebben zij geen toekomst in haar land. Ze moeten maar teruggaan “ieder naar het huis van haar moeder”. Daar hebben ze hun goddeloze opvoeding genoten en van daaruit moeten ze maar een nieuw leven beginnen.
Naomi heeft geen zicht meer op de God van Israël, de enige, ware God. Haar schoondochters zijn door hun huwelijk met Hem in verbinding gekomen. Al zal er van Hem niet veel te zien zijn geweest, toch moet er iets zichtbaar zijn geweest. Naomi is echter verbitterd geworden, en voor de vrouwen is het leven met haar jongens op een grote teleurstelling uitgelopen. Kan ze nog warm lopen voor die God? Kan ze haar schoondochters met warmte vertellen over die God? Ze raadt hun aan dat ze maar moeten hertrouwen en kinderen krijgen. Op die manier zullen ze ”rust vinden, ieder in het huis van haar man”, zo meent Naomi.
Dat betekent dat Naomi hen terugstuurt naar de wereld waar voor de ware God geen plaats is. Het kan zijn dat ze dat doet omdat ze zeer teleurgesteld is in God. Zij gaat dan wel terug naar haar geboorteland, maar dat is omdat ze innerlijk weet dat ze daar thuishoort en niet zozeer uit een verlangen naar de HEERE. Ze moet de HEERE opnieuw leren kennen. Nu ze gehoord heeft dat er weer voedsel in Israël is, ziet ze geen reden meer om in Moab te blijven.
Hoewel ze teleurgesteld is in de HEERE, geeft ze haar schoondochters toch Zijn zegen mee. Hieruit blijkt dat ze, ondanks teleurstelling, toch aan Hem vasthoudt. Tegelijk blijkt dat haar gedachten over Hem warrig zijn. Haar uitspraak klinkt vroom en haar wens is oprecht, maar het is een onmogelijkheid, want hoe kan de HEERE een leven in afgoderij zegenen?
Deze vermenging is vaak aanwezig bij iemand die is afgedwaald en wel weer op de weg terug is, maar nog niet hersteld is in de gemeenschap met de Heer. Vanuit het verleden is er een zekere kennis van de Heer, maar er is geen duidelijkheid meer over de voorwaarden die verbonden zijn aan een leven in gemeenschap met Hem. Gelukkig heeft de Heer geduld met iemand die vanuit de duisternis terug is op de weg naar het licht. Hij zal het licht steeds helderder laten schijnen (Sp 4:18). Dat zal in het leven van Naomi blijken.
In de weg die Naomi vanuit de duisternis naar het licht gaat, zien we ook de weg die Israël in de toekomst zal gaan. Vanuit de duisternis van de grote verdrukking zal voor het overblijfsel het licht opgaan als zij oog in oog komen te staan met hun eens door hen verworpen Messias. Voor hen zal de dag aanbreken waarop de Messias als “de Zon der gerechtigheid” helder zal stralen (Ml 4:2).
Het getuigenis dat Naomi van haar schoondochters geeft, is mooi en om jaloers op te worden. De beide vrouwen hebben hun mannen liefgehad en ze hebben ook van Naomi gehouden. Er zijn ook vandaag mensen die, hoewel ongelovig, zich met toewijding inzetten voor goede familiebetrekkingen. Dat is prijzenswaardig en zal zeker gezegend worden door de Heer. Als mensen welke instelling van de Heer dan ook in acht nemen, heeft dat een weldadige uitwerking op de onderlinge verhoudingen. Met het loslaten van of zelfs bewust breken met de door God ingestelde familiebanden verkilt het klimaat van de omgang tussen de mensen onderling.
Naomi laat met haar voorstel zien dat haar geloofsleven nog op een laag pitje staat. Ze is wel op de weg terug naar de HEERE, maar ze is nog lang niet zover dat ze ook anderen kan helpen om die weg te vinden en te gaan. Er is niets waardoor ze hen kan aanmoedigen de HEERE te zoeken. Integendeel, ze ontmoedigt haar schoondochters met haar mee te gaan.
Een paar keer noemt ze de Naam van de HEERE, maar dat kan niet verhelen dat ze uiteindelijk haar schoondochters wil terugsturen naar hun afgoden (vers 15). Zou ze zich schamen om met twee Moabitische schoondochters in Bethlehem aan te komen? Ze kan zich voorstellen wat de mensen zullen denken. Nee, ze kunnen niet mee.
Als een gelovige is afgedwaald, lijdt hij schade aan zijn eigen ziel. Wie buiten de gemeenschap met God leeft, kan ook voor anderen geen hulp zijn om Hem te vinden. Een afgedwaalde gelovige is eerder een struikelblok dan een hulp voor iemand om de Heer te vinden. Een dergelijk leven is geen getuigenis voor de Naam van de Heer. Het christelijk getuigenis is verkild en spreekt niet meer aan omdat de christenen opgaan in het najagen van eigen belangen. Christus staat niet centraal, maar het eigen ik.
Christenen die zo leven, kunnen alleen tegen anderen zeggen dat ze maar moeten blijven waar ze zijn. Hun eigen leven met Christus straalt niets uit. De teleurstellingen die ze hebben ervaren in hun weg van afwijking en de verbittering die dat tot gevolg heeft, zijn ze nog niet te boven. Pas als de ziel helemaal is hersteld in de gemeenschap met de Heer en al het verkeerde is beleden, kan er weer een duidelijk getuigenis gegeven worden.
Als Naomi is uitgesproken, kust ze haar schoondochters ten afscheid. Het maakt alleen maar heftige emoties bij haar schoondochters los, gehecht als ze zijn aan hun schoonmoeder. Onder tranen verzekeren zij haar dat zij met haar willen meegaan naar haar volk. Het is bijna niet te begrijpen, maar in plaats van toe te stemmen, doet Naomi opnieuw verwoede pogingen hen van hun voornemen af te houden. De eerste keer heeft ze gewezen op hun afkomst en de toekomst in hun eigen land (vers 8). Bij de tweede poging wijst ze erop dat er niets meer is wat hen aan haar bindt en dat er ook voor de toekomst geen verandering in zit.
Ze maakt duidelijk dat de vrouwen van haar geen enkele bijdrage aan een voor hen zinvol leven hoeven te verwachten. Ze verklaart elke hoop daarop ongegrond. Het is trouwens voor haar allemaal nog veel erger dan voor hen, want zij heeft te maken met een God Die tegen haar is. Het is alsof ze daarmee tegen haar schoondochters zegt: ‘Met zo’n God kun je maar beter niet te maken hebben.’
Zo geeft ze een heel verkeerd beeld van de HEERE. Ze geeft Hem de schuld van al haar moeilijkheden. Alsof het Zíjn hand is die haar naar Moab heeft gebracht en niet de eigenwillige keus van haar en haar man. Dat God een God vol goedheid en genade is, ook voor vreemdelingen, komt niet bij haar op.
14 - 15 De keus van Orpa en Ruth
14 Toen begonnen zij opnieuw luid te huilen. En Orpa kuste haar schoonmoeder, maar Ruth klampte zich aan haar vast. 15 Daarom zei zij: Zie, je schoonzuster is teruggekeerd naar haar volk en naar haar goden. Keer ook terug, je schoonzuster achterna.
Dan zien we hoe God in Zijn soevereiniteit de aanhoudend verkeerde voorstelling van zaken van Naomi gebruikt om het geloof van Orpa en Ruth te testen. Haar ontmoedigingen maken de toestand van het hart van ieder van hen openbaar. De afwegingen worden gemaakt en de beslissing valt. Beide vrouwen huilen opnieuw, maar nu klinkt het niet meer uit de mond van allebei dat ze met Naomi mee zullen gaan naar haar volk (vers 10). Orpa kiest ervoor terug te gaan en volgt de slechte raad van Naomi op. Zij kijkt niet verder dan het leven op aarde. Haar ontbreekt het geloof waardoor een mens verder en dieper kijkt dan naar wat oppervlakkig waarneembaar is.
Orpa geeft Naomi uitingen van liefde door haar te kussen; Ruth geeft Naomi haar hart. Het geloof dat bij Orpa ontbreekt, is bij Ruth aanwezig. Het is merkwaardig hoezeer Ruth door Naomi is aangetrokken. Dat kan alleen omdat zij in het leven van Naomi toch de aanwezigheid van God heeft gezien. Ruth heeft dieper gekeken dan de ellendige toestand waarin Naomi is terechtgekomen. Ze kijkt zelfs door de woorden heen die Naomi spreekt en die haar van God moeten afhouden.
Het geloof van Ruth wordt er des te zuiverder door. Ze gelooft niet om of vanwege Naomi, maar ondanks Naomi. Het is toch immers diep tragisch dat Naomi Ruth nog eens zegt dat ze haar schoonzuster achterna moet gaan naar haar volk en haar goden! Het geloof van Ruth ziet echter dwars door alles heen achter Naomi een God Die ze ook als haar God wil leren kennen omdat dit de enige en ware God is. Daarom keert ze zich niet van Naomi af, maar klemt ze zich juist aan haar vast.
Orpa kijkt naar dat, waaruit ze is weggegaan en daarom keert ze terug. Ruth ziet uit naar waar ze heen gaat en daarom gaat ze mee. Ze gaat in geloof. Zij hoort bij hen van wie geschreven staat: “En als ze terugdenken aan dat waaruit zij weggetrokken zijn, zouden zij tijd hebben terug te keren; maar nu verlangen ze naar een beter, dat is een hemels [vaderland]” (Hb 11:15-16a). Voor het ongeloof is dat onbegrijpelijk, want alle omstandigheden zijn tegen haar.
16 - 17 De ‘geloofsbelijdenis’ van Ruth
16 Maar Ruth zei: Dring er bij mij niet langer op aan u te verlaten en terug te gaan, bij u vandaan. Want waar u heen gaat, zal ik ook gaan, en waar u overnacht, zal ik overnachten. Uw volk is mijn volk en uw God mijn God. 17 Waar u sterft, zal ik sterven, en daar zal ik begraven worden. De HEERE mag zó en nog veel erger doen: voorzeker, [alleen] de dood zal scheiding maken tussen mij en u.
Ruth verklaart dat ze bij Naomi zal blijven. Ze heeft bij Naomi iets gezien wat haar hart heeft geraakt. Wat haar beslissing allemaal voor gevolgen voor haar heeft, weet ze niet, maar haar keus staat vast. Ze vraagt Naomi om er niet langer op aan te dringen van haar weg te gaan. Ze is vastbesloten om overal te zijn waar Naomi is en gemeenschap met haar volk en haar God te hebben. Daar brengt het geloof toe.
In een zevental uitspraken geeft ze aan dat ze niet slechts als vreemdeling in het land van Naomi wil zijn, maar dat ze zich er voor altijd aan wil verbinden. Het is een geloofsbelijdenis die grote indruk op ons moet maken. Er blijkt een gezindheid van het hart uit die ons tot jaloersheid brengt. We kunnen dit toepassen op onze gehechtheid aan de Heer Jezus en onze medegelovigen en op ons verblijf in de wereld.
1. “Waar u heen gaat, zal ik ook gaan, …” Dit duidt op een onvoorwaardelijk volgen. Is het niet de wens van iedere gelovige die de Heer Jezus liefheeft om Hem onvoorwaardelijk te volgen (vgl. Op 14:4b)?
2. “… en waar u overnacht, zal ik overnachten.” Door de verwerping van de Heer Jezus is het nacht in de wereld. Daarin bevindt de gelovige zich (Rm 13:11-14; 1Th 5:4-7; Jh 13:30). Maar in het hart van de gelovige schijnt de morgenster (2Pt 1:19) als voorbode van de dag die zal aanbreken wanneer de Heer Jezus als de Zon der gerechtigheid zal schijnen (Ml 4:2).
3. “Uw volk is mijn volk …” Ze verklaart zich een met het volk van Naomi, al is dat volk nog zo ontrouw. Ze zoekt niet zelf de mensen uit met wie ze zich wil verbinden. Ook voor ons, die tot de gemeente behoren, is het belangrijk te beseffen dat wij niet zelf onze broeders en zusters hebben uitgezocht, maar dat de Heer ze heeft gegeven.
4. “… en uw God mijn God.” Bovenal kiest ze voor de God van Naomi. Hiermee zegt ze de afgoden van Moab definitief vaarwel.
5. “Waar u sterft, zal ik sterven, …” Haar gehechtheid is zo groot, dat ze niet alleen in het leven van Naomi wil delen, maar dat ze ook de dood met haar wil delen. Dit is een bewijs van ware verbondenheid. Voor ons geldt dat we met Christus gestorven zijn. De plaats van onze dood is het kruis. Echte gehechtheid aan elkaar wordt werkelijkheid naar de mate dat we persoonlijk waarmaken dat ik met Christus gekruisigd ben (Gl 2:20). Dat betekent het einde van een egoïstisch leven.
6. “… en daar zal ik begraven worden.” Dit betekent het radicale einde van de band tussen de wereld en de gelovige. Wie begraven is, is uit de wereld verdwenen. Dit wordt in de doop tot uitdrukking gebracht (Rm 6:4). Maar begraven heeft ook te maken met de toekomst. Begraven is zaaien. Er wordt begraven met het oog op de opstanding. Begraven worden en opgewekt worden horen bij elkaar (1Ko 15:4). Ruth wil, als ze sterft, niet in Moab begraven worden. Waar Naomi begraven wordt, daar wil zij worden begraven, want daar zullen ze samen ook opstaan om te leven in de beloofde zegen.
7. “… voorzeker, [alleen] de dood zal scheiding maken tussen mij en u.” Ruth trekt de volle consequentie uit al haar voorgaande uitspraken. Het enige wat op aarde scheiding tussen haar en Naomi zal kunnen brengen, is de dood. Ze spreekt niet over enige verwachting die zij van haar schoonmoeder heeft. Ze stelt geen voorwaarden aan haar gehechtheid aan Naomi. Haar verbondenheid aan Naomi is een bewijs van geloof dat verder ziet dan wat in een lid van Gods volk zichtbaar wordt van God.
De zeven uitspraken die Ruth doet, kunnen we onderverdelen in een groep van vier en een groep van drie. De eerste vier uitspraken hebben te maken met de weg van geloof in een wereld waar het nacht is, maar waar ook Gods volk aanwezig is en waar God Zelf onze hulp is. De laatste drie uitspraken hebben alle te maken met de dood. Als er rekening wordt gehouden met de dood, krijgt het vlees, het eigen ik, niet de kans zich te laten gelden.
Alleen door hen die gestorven en begraven zijn, kan het echte leven worden geleefd. Alleen de lichamelijke dood maakt een einde aan dit leven op aarde. Ruth wil niet als vreemdeling met Naomi meegaan naar het land van God, om er een poosje te blijven en dan weer terug te gaan naar Moab. Ze wil er eeuwig blijven.
18 Naomi berust erin dat Ruth meegaat
18 Toen zij zag dat zij zich vast voorgenomen had met haar mee te gaan, hield zij op tot haar te spreken.
Naomi heeft drie pogingen gedaan om haar schoondochters ervan te weerhouden Moab te verlaten en met haar mee naar Israël te gaan. De eerste poging doet ze in de verzen 8 en 11 waar ze tegen haar beide schoondochters zegt dat ze naar Moab moeten terugkeren. Ze heeft haar dringende advies ondersteund met voor het verstand begrijpelijke argumenten. Na haar tweede poging, ook ondersteund met een voor het verstand aannemelijke argumentatie (verzen 12-14), besluit Orpa terug te keren.
Om Ruth ervan te overtuigen dat ze haar schoonzus moet volgen, doet ze een derde poging (vers 15). Die poging ontlokt aan Ruth de schitterende belijdenis van de vorige verzen (verzen 16-17). Dan geeft Naomi zich gewonnen. Ze doet geen nieuwe poging om Ruth te bewegen terug te keren. De vastbeslotenheid van Ruth heeft haar de mond gestopt.
Vastbeslotenheid of overtuiging van ons geloof doet mensen verstommen in hun tegenwerpingen. Er is geen sprake van een eigenzinnig vasthouden aan een eenmaal ingenomen standpunt. De vastberaden houding van Ruth laat tegelijk een nederige gezindheid zien. Een nederige opstelling doet geen afbreuk aan vastbeslotenheid, maar geeft er juist extra kracht aan. Bij de Heer Jezus is dat op volmaakte wijze te zien.
19 - 22 Naomi en Ruth komen in Bethlehem
19 Zo gingen zij samen [verder], tot zij in Bethlehem kwamen. En het gebeurde, toen zij Bethlehem binnenkwamen, dat de hele stad over hen in rep en roer raakte, en [de vrouwen] zeiden: Is dit Naomi? 20 Maar zij zei tegen hen: Noem mij niet Naomi, noem mij Mara, want de Almachtige heeft mij grote bitterheid aangedaan. 21 Ík ging vol weg, maar de HEERE heeft mij leeg laten terugkeren. Waarom zou u mij Naomi noemen, nu de HEERE tegen mij getuigd heeft en de Almachtige mij kwaad gedaan heeft? 22 Zo keerde Naomi terug, en met haar Ruth, de Moabitische, haar schoondochter. Zij keerde uit de vlakten van Moab terug. En zij kwamen in Bethlehem, aan het begin van de gersteoogst.
Naomi en Ruth gaan samen op weg naar Bethlehem. Het is aannemelijk dat Ruth onderweg aan haar schoonmoeder heeft gevraagd hoe het leven in Bethlehem vroeger was. Oude herinneringen zullen bij Naomi naar boven zijn gekomen. Misschien heeft ze gesproken over Gods zorg voor Zijn volk. Mogelijk heeft ze ook verteld over het vertrek van het gezin uit Bethlehem en waarom ze eruit zijn weggegaan. Ze zal dat in Moab misschien ook wel eens hebben verteld, maar nu spreekt het allemaal des te meer tot het hart van Ruth. Ze zijn immers op weg naar Bethlehem, met de mooie betekenis ‘broodhuis’? Binnenkort zal ze er zijn! Voor Ruth zal het een eerste kennismaking zijn, waarnaar ze vol verwachting uitziet.
Bij Naomi zullen andere gevoelens de boventoon hebben gevoerd. Dat blijkt ook wel uit de eerste woorden die ze in Bethlehem spreekt. Het zijn woorden als reactie op wat de vrouwen zeggen die haar van vroeger kennen. Ze zal benieuwd zijn geweest hoe het er uitziet, of er veel veranderd is tijdens haar afwezigheid. Nog benieuwder zal ze geweest zijn hoe de mensen van de stad op haar terugkeer reageren.
Die reactie mag er zijn. Er gaat een golf van opwinding door de stad. Haar terugkeer in het volk van God brengt de hele stad in opschudding. Het gaat van mond tot mond. De vrouwen die haar van vroeger kennen, zien in deze Naomi wel iemand die aan de Naomi van vroeger doet denken, maar ze is toch niet meer dezelfde. Zo gerespecteerd als ze vroeger was, zo armzalig loopt ze er nu bij.
We kunnen nog een les trekken uit de reactie van de stad op de terugkeer van Naomi. Als we dit vergelijken met de terugkeer in de gemeente van iemand die is afgedwaald, hoe is dan onze reactie? Doet het ons iets? Het kan een schok teweegbrengen. De vraag is wel of dit van vreugde of van schrik is. Een afgedwaalde die met berouw terugkeert, behoort door ons te worden opgenomen met de verzekering van onze liefde (2Ko 2:6-8).
Als de vrouwen haar naam uitspreken, een naam die ‘mijn vreugde’ of ‘mijn lieflijke’ betekent, komt ze in verzet. Ze hoeven haar niet meer bij die naam te noemen. Voor haar is het leven geen vreugde meer, het is niet meer lieflijk. Ze ervaart ook niet dat de HEERE haar lieflijk vindt. Ze moeten haar maar anders gaan noemen, “Mara”, dat betekent ‘bitterheid’. Door haar afwijking is ze het goede zicht op de HEERE en Wie Hij voor haar wil zijn, kwijtgeraakt. Daardoor schrijft ze de HEERE ongerijmde dingen toe. Ze beschuldigt Hem ervan dat Hij, de Almachtige, haar “grote bitterheid” heeft aangedaan.
God heeft Zich eens aan Abraham als “God, de Almachtige” (Gn 17:1) bekendgemaakt. Op grond van die Naam heeft God Zijn verbond van zegen met Abraham gesloten. Naomi noemt die Naam echter niet omdat ze Zijn zegen heeft ervaren, maar omdat Hij haar bitterheid heeft aangedaan. De Almachtige is niet vóór haar, maar tégen haar. Hij heeft haar geen goed, maar kwaad gedaan. Zijn almacht is haar niet tot troost en versterking geweest, maar is naar haar gedachten de oorzaak van haar ellende.
Wel erkent ze dat zij zelf (“ík”, met nadruk) weggegaan is. Het was haar eigen initiatief. Ze ging vrijwillig, zonder dat ze ertoe gedwongen werd en ze ging ook “vol”. Ook erkent ze dat de HEERE haar heeft doen terugkeren. Ze is niet teruggekeerd omdat ze dat wilde, maar omdat de HEERE haar daartoe innerlijk heeft gedrongen. Dat gebeurde toen ze “leeg” was. Eigenwilligheid deed haar weggaan, genade bracht haar terug. Ze is op weg naar herstel, maar ze is nog niet volledig hersteld. Herstel is een proces. De tucht moet een volle uitwerking hebben.
Waar de weg van herstel is ingezet, zijn de eerste resultaten van de volle oogst zichtbaar. Het is dan ook veelzeggend dat ze “aan het begin van de gersteoogst” in Bethlehem komen. Dat wil zeggen dat het volk bezig is de eerstelingsgarve van het veld te halen na het Pascha. De eerstelingsgarve spreekt van de opstanding van Christus. Op dat moment keren ze terug. Het geloof mag dat zien. Herstel vindt plaats op deze grondslag.
De opstanding van Christus is het bewijs dat Zijn werk van verzoening volmaakt door God is aanvaard. Daardoor is er voor iedereen die is afgedwaald mogelijkheid tot herstel. Het ‘begin van de oogst’ houdt de belofte van de hele oogst in. Het begin van herstel houdt de belofte van een volledig herstel in.
De opstanding van Christus houdt ook een belofte in. Hij is “als Eersteling” (1Ko 15:23) opgestaan van allen die ontslapen zijn. Zijn opstanding belooft de opstanding van allen die van Christus zijn. De volle oogst van Zijn werk zal zichtbaar worden als Hij te midden van al de Zijnen op aarde zal verschijnen om Zijn vrederijk op te richten. Ondanks al ons falen mogen we daar ons oog op richten.