1 Boaz
1 Nu had Naomi een bloedverwant van de kant van haar man, een zeer vermogend man, uit het geslacht van Elimelech, en zijn naam was Boaz.
Direct na het tafereel van het begin van de gersteoogst aan het einde van het vorige hoofdstuk (Ru 1:22) wordt de aandacht op Boaz gevestigd. Hij is de tweede man om wie het in dit boek gaat. De eerste man, Elimelech, heeft gefaald. Hij heeft de plaats van zegen verlaten en vloek over zijn nageslacht gebracht. De tweede man is niet zwak, maar machtig en hij herstelt alles waarin de eerste man heeft gefaald.
Deze eerste en tweede man zijn een beeld van de eerste mens en tweede Mens, de eerste Adam en de laatste Adam (1Ko 15:45,47). In de eerste Adam zijn alle mensen gestorven; in Christus, de laatste Adam, worden zij die met Hem verbonden zijn, levend gemaakt. Naomi was eerst verbonden met de eerste man. Daarmee bleek de dood verbonden te zijn. Nu komt er een verbinding met de tweede man tot stand, niet door haar, maar door Ruth.
Naomi lijkt te zijn vergeten dat hij er is. Daarom is er bitterheid in haar hart. Bij ons is er ook vaak bitterheid omdat we vergeten dat er Iemand is Die ons kan helpen. Maar de Heilige Geest wijst op Hem, zoals Hij hier wijst op Boaz.
De naam Boaz betekent ‘in hem is kracht’. Hij is een prachtig beeld van de Heer Jezus en wel zoals Hij is in de heerlijkheid, het hemelse land. Voordat hij op het toneel verschijnt, worden er enkele dingen van hem gezegd. In de eerste plaats is hij een bloedverwant van Naomi. Dat past bij het beeld van de Heer Jezus, want de Heer Jezus heeft aan bloed en vlees deelgenomen en is daardoor een ‘bloedverwant’ van ons geworden (Hb 2:14-15). Alleen door aan de mensen gelijk te worden – maar wel zonder de zonde! (Hb 4:15) – kon Hij voor mensen een Verlosser of Losser worden. Verder is hij een zeer vermogend man. Hij heeft ook de middelen om te verlossen.
De vermelding dat hij “uit het geslacht van Elimelech” is, legt nadruk op zijn verbinding met Elimelech. Elimelech heeft de betekenis van zijn naam, ‘mijn God is Koning’, niet waargemaakt. Elimelech is buiten het land gestorven. Hij is een beeld van Israël dat de heerschappij van God op geen enkele wijze heeft erkend. Als gevolg daarvan heeft God hen in Zijn tucht uit hun land laten wegvoeren en doen omkomen. Nu komt er iemand anders die het koningschap van God volledig gestalte geeft. Volmaakt is dat te zien in de Heer Jezus. Alles waarin Israël heeft gefaald, heeft Hij op volmaakte wijze waargemaakt. Hij is vrijwillig in het oordeel en de dood gegaan om de verbroken relatie tussen God en Zijn volk weer te herstellen. Het volk heeft alles verspeeld, maar Christus heeft alles goed gemaakt.
2 Ruth wil aren gaan rapen
2 Ruth, de Moabitische, zei tegen Naomi: Laat mij toch naar de akker gaan en aren rapen achter hem in wiens ogen ik genade zal vinden. En zij zei tegen haar: Ga, mijn dochter.
Ruth neemt het initiatief om aren te gaan rapen. Naomi lijkt nergens toe in staat. Ruth is wel in het land, maar daarmee is ze niet tevreden. Ze verlangt naar voedsel. Daarvoor moet ze aan het werk, ze moet zich gaan inspannen. Een geestelijk verlangen naar Gods Woord zal aanzetten tot een ijverig onderzoeken ervan.
In praktisch opzicht kunnen we ook van Ruth leren. Ze blijft niet thuis zitten wachten tot het werk naar haar toe komt. Ze gaat op zoek naar werk, ze doet er moeite voor het te vinden. Zulk handelen zegent God. Het geldt ook voor het volgen van een opleiding. Ook daar zal God inspanning zegenen. Het gaat erom trouw te zijn in wat van ons wordt verwacht. Wie de wil van de Heer wil doen, wordt door Hem geleid naar de plaats van zegen.
Ruth is zich bewust dat zij van genade afhankelijk is. Ze heeft immers nergens recht op. Maar waar geen rechten zijn en iemand zich dat bewust is, kan er een beroep worden gedaan op de genade. In die gezindheid wil ze gaan. Ruth zal niet veel hebben geweten van Gods genadige voorzieningen in een geval als dat van haar (Lv 23:22; Lv 19:9; Dt 24:19). Omdat haar hart echter is uitgegaan naar de God en het land van Naomi, krijgt het geloof dat in haar is de ruimte om te handelen. Ze had ook thuis kunnen blijven, maar ze gaat in het besef dat ze op de genade een beroep mag doen.
God werkt, maar de mens moet in geloof gaan. Het gaat niet om rechten, maar om genade. Ze zal, als “de honden”, genoegen nemen met “de kruimels die van de tafel van hun meesters vallen” (Mt 15:27). Het gaat haar niet om een veld waar ze aren zal kunnen rapen, maar om een persoon die haar in zijn genade zal toelaten op zijn veld. Zo zegt ze dat. Ze zegt dat ze wil “aren rapen achter hem in wiens ogen ik genade zal vinden”.
Het initiatief gaat wel van Ruth uit, maar ze handelt niet impulsief en op eigen houtje. Zij bespreekt haar overwegingen met Naomi. Het is goed voor jonge gelovigen om bepaalde initiatieven met geestelijk gezinde oudere gelovigen te bespreken. Naomi bevestigt haar voornemen en ze gaat.
Er is een grote verbondenheid tussen Naomi en Ruth. Naomi stelt het oude Israël voor, maar dan het deel dat tot inkeer komt en dat in Ruth gestalte krijgt. In Ruth openbaart zich het geloof van het overblijfsel. Dit beeld laat de verbinding zien die er is tussen het gelovig overblijfsel in de toekomst en het Israël uit het verleden. Samen stellen zij Gods volk voor, met aan de ene kant de hopeloze situatie als gevolg van de eigen ontrouw en aan de andere kant het ontluikende geloof met afhankelijkheid van Gods genade. God zal al Zijn beloften die Hij in het verleden aan Israël heeft gedaan, aan het overblijfsel in de toekomst in vervulling doen gaan. Het overblijfsel zal zich bewust zijn dat die vervulling hun uit pure genade ten deel zal vallen.
3 Ruth komt op het veld van Boaz
3 Daarop ging zij [op weg], kwam op de akker en raapte [aren] achter de maaiers. En het overkwam haar dat zij op een deel van de akker van Boaz [terechtkwam], die uit het geslacht van Elimelech was.
Ruth heeft geen enkele voorkeur voor het veld waar ze aren kan gaan rapen. Ze zou niet weten op welk veld ze welkom is, of op welk veld de meeste aren liggen. Wat haar betreft, is elk veld goed. Daarom zal ze het eerste het beste veld op zijn gegaan. Dit is ‘toevallig’ het veld van Boaz. Dat is dan van haar kant bezien. Voor ons, die deze geschiedenis kennen, is het duidelijk dat God dit zo heeft bestuurd. Ook de ‘toevallige’ ontmoetingen die wij kunnen hebben, ontmoetingen die ons ‘overkomen’, zijn door God bestuurde gebeurtenissen, waardoor Hij bepaalde voornemens uitwerkt.
Dit zou haar niet overkomen zijn als zij nog onder de afgoden van Moab was. De afgoden van Moab zouden haar niet daarheen hebben gestuurd. Ze is niet op zoek naar de losser, ze kent hem helemaal niet. Maar de God van Israël, aan Wie ze zich heeft toevertrouwd, is bezig haar in verbinding met Boaz te brengen, zonder dat zij het weet. God leidt blinden op een weg die zij niet kennen (Js 42:16a). Zo maakt Hij Ruth tot een van de gevallen waarin Hij een vrouw tot een man brengt. Hij heeft ook Eva tot Adam gebracht.
Ze komt “achter de maaiers” om daar aren te rapen. De maaiers doen een belangrijk werk. Als er geen maaiers waren, viel er niets op te rapen. Het veld zou vol koren kunnen zijn, maar de arme Ruth zou er niets van kunnen nemen. Maaiers stellen ons het opgegroeide koren ter beschikking. Maaiers zijn de mensen die het koren maaien en in schoven samenbinden. Wat zij laten vallen, is voedsel voor de armen. In geestelijk opzicht is het ook zo. Wat zouden wij van de zegeningen weten, als de Heer niet gaven had gegeven (Ef 4:7,11) die de zegeningen kennen en daarvan uitdelen aan hen die tot geloof gekomen zijn?
4 - 7 Het getuigenis over Ruth tot Boaz
4 En zie, Boaz kwam uit Bethlehem, en zei tegen de maaiers: De HEERE zij met u! En zij zeiden tegen hem: De HEERE zegene u! 5 Daarop zei Boaz tegen zijn knecht die over de maaiers aangesteld was: Wie behoort deze jonge vrouw toe? 6 De knecht die over de maaiers aangesteld was, antwoordde en zei: Dat is de Moabitische jonge vrouw die met Naomi teruggekeerd is uit het land Moab. 7 Zij zei: Laat mij toch [aren] rapen en verzamelen tussen de schoven, achter de maaiers. Zo is zij gekomen en zij is gebleven van vanmorgen af tot nu toe. Zij heeft bijna niet binnen gezeten.
Dan verschijnt Boaz. In de woorden die hij en zijn maaiers tegen elkaar zeggen bij de begroeting, blijkt de goede relatie tussen hen. Boaz komt uit Bethlehem naar zijn veld. Zijn zegenwens voor zijn maaiers is dat de HEERE met hen zal zijn. Het doet denken aan de woorden “vrede zij u” die de Heer Jezus tegen Zijn discipelen zegt, als Hij na Zijn opstanding te midden van hen verschijnt (Jh 20:19-23). Zij doen alles onder Zijn toezicht en zegen. Op hun beurt wensen de maaiers Boaz de zegen van de HEERE toe. Zo wensen al de arbeiders van de Heer Jezus Hem zegen toe vanwege God (vgl. Ps 20:1-5).
In praktisch opzicht is deze begroeting tussen een werkgever en zijn werknemers zeldzaam in een maatschappij waar in het algemeen de baas door egoïsme en de ondergeschikten door achterdocht worden geregeerd. Allerlei regelingen kunnen het kwaad wel wat indammen, maar nooit uitsluiten, want de wortel van het kwaad blijft zitten. Pas als de Heer Jezus rechtvaardig zal regeren en de verhoudingen vanuit een vernieuwd denken zullen worden beleefd, zal de situatie zo zijn als hier op het veld van Boaz. Toch worden zowel werkgevers als werknemers die de Heer Jezus kennen, opgeroepen in de geest van deze begroeting met elkaar om te gaan (Ef 6:5-9).
Dan vraagt Boaz naar Ruth. Zijn oog is op haar (vgl. Ps 33:18). Zij valt hem op als een nieuwe aanwezige op zijn veld. Hij schenkt aandacht aan haar, maar laat dat niet direct aan haarzelf merken. Hij vraagt niet wie zij is, maar van wie zij is: “Wie behoort deze jonge vrouw toe?”. Boaz is geen jongeman meer. In elk geval is hij een stuk ouder dan Ruth, want hij spreekt haar even later als ‘dochter’ aan. Hij is nog steeds niet getrouwd. Daarom vraagt hij wie zij toebehoort, van wie zij is. In bedekte termen vraagt hij daarmee of zij al getrouwd is. Dit past geheel in deze geschiedenis die in de eerste plaats een liefdesgeschiedenis is.
In geestelijk opzicht kan de vraag ook aan ons worden gesteld: ‘Van wie ben je, wie behoor je toe?’ Als de dingen van de wereld ons leven beheersen, zijn wij van de wereld en niet van de Heer.
De knecht vertelt Boaz wie Ruth is en doet verslag van haar bezigheden. Ze is iemand die de vlakten van Moab achter zich heeft gelaten en die van genade afhankelijk wil zijn. Als bewijs van dit laatste haalt de knecht haar uitspraak aan waarmee zij hem heeft gevraagd om aren te mogen rapen en die ook in te zamelen. Dat heeft ze op een nederige manier gedaan, ze heeft geen werk geëist. Zij verlangde ernaar het voedsel van Bethlehem op te rapen en bij elkaar te brengen. Daarvoor heeft zij een plek vlak bij de schoven achter de maaiers gevraagd.
In geestelijk opzicht spreekt dit van het verlangen van een jonge gelovige om in Gods Woord te lezen (aren op te rapen) en de samenhang van de verschillende verzen te zien (inzamelen). Hiervoor zal de jonge gelovige graag in de buurt zijn van gelovigen die deze samenhang al hebben ontdekt en hij zal graag van hen willen leren. Daarom zal hij graag samenkomsten bezoeken waar Gods Woord wordt uitgelegd en hij zal graag commentaren lezen die hem het verband van Gods Woord laten zien.
Boaz spreekt met zijn knecht over Ruth. De knecht over de maaiers is een beeld van de Heilige Geest. Hij spreekt met de Heer Jezus over ons (vgl. Rm 8:26). Als iemand in nederigheid komt om zegen te ontvangen, ziet de Heer dat, het valt Hem, om zo te zeggen, op. De knecht getuigt van haar dat ze zich helemaal op het werk heeft gericht. Daarom vermeldt hij erbij dat zij iemand is die “bijna niet binnen gezeten” heeft, wat waarschijnlijk ziet op het zitten in een hut op het veld om er rust en schaduw te vinden.
8 - 10 Boaz spreekt Ruth aan
8 Toen zei Boaz tegen Ruth: U hebt het gehoord, nietwaar, mijn dochter? Ga niet op een andere akker [aren] rapen. Ook moet u hier niet weggaan, maar u moet dicht bij de meisjes blijven [die] voor mij [werken]. 9 Uw ogen moeten op de akker [gericht] zijn die zij aan het maaien zijn en u moet achter hen aan gaan. Heb ik de knechten niet geboden dat zij u niet aanraken? Als u dorst hebt, mag u naar de [water]vaten gaan en drinken van wat de knechten zullen scheppen. 10 Toen wierp zij zich met het gezicht [ter aarde], boog zich naar de grond en zei tegen hem: Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen, dat u naar mij omziet, terwijl ik een buitenlandse ben?
Dan richt Boaz zich tot Ruth. Hij doet dat met gepast respect voor haar houding. Hij overlaadt haar niet met een menigte koren en spreekt er ook niet over dat hij de losser is. Zijn eerste woorden zijn een bemoediging voor haar om niet naar een ander veld te gaan en het veld waarop ze nu is ook niet te verlaten. Ze is op het goede veld terechtgekomen. Dat veld verlaten zal betekenen dat ze zichzelf tekortdoet. Wat een zegen zal ze daarmee verspelen. Voor ons betekent het om niet weg te gaan van de plaats waar de Heer Jezus is met Zijn zegen.
Verder spoort hij haar aan zich bij zijn meisjes of arbeidsters aan te sluiten. Zij zijn al langer op het veld. Zij weten waar de aren liggen: bij de maaiers. Bij hen moet ze zich ophouden, dat is het goede gezelschap. In beeld spreekt dat ervan dat de Heer Jezus aangeeft dat gemeenschap met andere gelovigen op Zijn veld de wijze is waarop we ons de geestelijke zegeningen eigen kunnen maken. Op deze manier zullen we groeien in het geloof.
Hij wijst haar “op de akker”, dat is zijn hele land. Daarop moeten haar ogen gericht zijn. Zo wijst de Heer Jezus ons erop dat er een grote uitgestrektheid van zegen in het hemelse land klaarligt. Iedere gelovige die ernaar verlangt om al die geestelijke zegeningen te leren kennen die hij “in de hemelse [gewesten] in Christus” (Ef 1:3) bezit, mag die genieten. Die zegen ligt klaar om door ons te worden ingezameld, aar na aar. Willen we die zegen ontvangen, dan moeten we zijn, waar de Heer de zegen uitdeelt. Andere akkers zijn ook goed, maar het zijn niet de akkers van Boaz. Het gaat erom te zijn waar hij is. Hij moedigt haar aan te blijven zoeken. We moeten blijven zoeken in het Woord van God (Js 34:16).
Boaz heeft ook iets tegen de knechten gezegd. Hij heeft hun verboden om Ruth aan te raken. Het veld van Boaz wordt gekenmerkt door reinheid. Voor ons betekent het: Houd je handen thuis. Raak niets aan wat niet van jou is (1Th 4:3-8). Houd de verhoudingen zuiver. Houd jezelf rein.
In geestelijk opzicht is een toepassing dat zij die een dienst van de Heer Jezus te doen hebben gekregen, de gelovigen niet aan zichzelf mogen onderwerpen. Ze mogen de gelovigen niet lastigvallen door hen lasten op te leggen. In plaats daarvan heeft Hij Zijn dienaren een andere opdracht gegeven: ze moeten hun handen gebruiken om dorstige zielen te verkwikken. “Drinken van wat de knechten zullen scheppen”, wil zeggen dat we begerig luisteren naar gezond onderwijs uit het Woord door de gaven die de Heer Jezus heeft gegeven. Deze gaven zijn zelf eerst door het Woord verkwikt en hebben dat verzameld en kunnen het daarna doorgeven.
Ruth valt voor Boaz neer. Ze is onder de indruk van zijn genade. Dit bewijs van genade komt voor haar onverwachts. We bidden om genade, en als we die krijgen, bewerkt dat verwondering. Het hart zegt tot de Heer Jezus: “Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen, dat u naar mij omziet, terwijl ik een buitenlandse ben?” Dan vertelt de Heer hoe Hij het waardeert als een hart uitgaat naar Zijn zegen. Hij beloont elk vertrouwen op Zijn genade alsof het een verdienste is. Wie tot Hem de toevlucht neemt, wordt beloond. Dat de Heer dit als verdienste aanmerkt, betekent niet dat er iets is waarop wij ons kunnen beroemen. Het is allemaal het gevolg van Zijn werk en genade.
Daarom spreekt Ruth over een betoonde gunst. Ze weet nog niet wat er allemaal nog meer gaat komen, maar haar houding maakt haar ervoor klaar dat meerdere te ontvangen. Ze zal krijgen boven bidden en boven denken.
11 - 12 Boaz vertelt wat hij van Ruth weet
11 Boaz antwoordde en zei tegen haar: Het is mij allemaal verteld, alles wat u na de dood van uw man voor uw schoonmoeder gedaan hebt, en hoe u uw vader en uw moeder en uw geboorteland hebt verlaten en naar een volk bent gegaan dat u voorheen niet kende. 12 Moge de HEERE uw daad vergelden, en moge uw loon volkomen zijn van de HEERE, de God van Israël, onder Wiens vleugels u gekomen bent om toevlucht te nemen.
In zijn antwoord gaat Boaz niet op de genade in waarvan zij zo onder de indruk is gekomen. Hij spreekt alleen over wat zij heeft gedaan. Hij prijst haar toewijding. Uit het antwoord van Boaz blijkt dat zij geen vreemdeling voor hem is. Eerst vermeldt hij wat zij voor haar schoonmoeder heeft gedaan na de dood van haar man. De dood van haar man is voor Ruth niet de aanleiding geweest om in Moab een nieuwe echtgenoot te zoeken. In plaats daarvan heeft zij zich erop toegelegd er voor Naomi te zijn.
Ze is zich steeds meer aan Naomi gaan hechten. Dat zal ongetwijfeld zijn vanwege het geloof van Naomi dat ze, ondanks de zwakheid waarmee dat geloof in haar zichtbaar is geweest, toch bij haar heeft opgemerkt. Dat heeft in Ruth het verlangen naar de God van Naomi wakker gemaakt. Dit verlangen kan slechts op één manier gestild worden en dat is door haar lot aan dat van Naomi te verbinden.
Ruth was geen rusteloze plezierzoekster die van het ene feest naar het andere leefde. Ze zocht rust voor haar hart en ze voelde dat Naomi op de een of andere manier haar daarin kon helpen. Daarom verbond ze haar lot aan dat van Naomi en was ze met haar schoonmoeder meegegaan. Dat betekende dat zij haar ouderlijk huis, waarnaar ze na de dood van haar man terug had kunnen keren en waarheen ook Naomi haar had verwezen (Ru 1:8), de rug toekeerde. Ze heeft de natuurlijke banden doorgesneden om die nooit weer te herstellen. In haar zien we de praktijk van de woorden van de Heer Jezus: “Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waard” (Mt 10:37a).
Daarna spreekt Boaz erover wat ze heeft verlaten en waar ze naartoe is gegaan. Zo spreekt de Heer Jezus over iedere gelovige die onder de indruk van de genade is gekomen. Ook Abraham heeft eens het land verlaten en is, in geloof in wat God heeft gezegd, gegaan naar het land dat God hem zou wijzen. Ruth is een tweede Abraham, zij heeft hetzelfde gedaan. Bij haar is dat niet gebeurd vanwege geloof in een uitspraak van God, maar vanwege wat ze van Naomi over Hem heeft gehoord en in haar van Hem heeft gezien.
Boaz spreekt over vergelding en een “volkomen” beloning door de HEERE voor wat Ruth heeft gedaan. Hij vertelt haar waar haar geloof haar heeft gebracht en wat zij allemaal nog zal krijgen. Ze is komen schuilen onder de “vleugels” van de HEERE, de God van Israël. Wie dat doet, vindt niet alleen bescherming, maar nog zo heel veel meer. God beloont dit vertrouwen in Hem met rijke zegeningen.
Petrus vraagt aan de Heer Jezus wat voor hem en zijn medediscipelen zal zijn omdat zij alles hebben verlaten. De Heer spreekt in Zijn antwoord over een honderdvoudige zegen en het beërven van eeuwig leven: “Toen antwoordde Petrus en zei tot Hem: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd; wat zal dan voor ons zijn? Jezus nu zei tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat u die Mij gevolgd bent, in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen zal zitten op [de] troon van Zijn heerlijkheid, u ook op twaalf tronen zult zitten om de twaalf stammen van Israël te oordelen. En ieder die heeft verlaten huizen, broers, zusters, vader, moeder, <vrouw,> kinderen of akkers ter wille van Mijn Naam, zal honderdvoudig ontvangen en eeuwig leven beërven” (Mt 19:27-29). De genade van God is zo groot, dat Hij een rijke beloning geeft aan hen die alles ter wille van Hem prijsgeven.
13 Reactie van Ruth op de goedheid van Boaz
13 En zij zei: Laat mij genade vinden in uw ogen, mijn heer, want u hebt mij getroost en u hebt naar het hart van uw dienares gesproken, hoewel ik niet ben als een van uw dienaressen.
Al deze woorden van genade maken grote indruk op Ruth. Het gaat haar als Mefiboseth die ook overweldigd wordt door de genade die David hem bewijst (2Sm 9:8). Ze twijfelt niet aan zijn genade, nog minder weigert ze die, maar ze belijdt haar onwaardigheid. Ze voelt zich overweldigd door zijn gunst die als een vertroosting voor haar is.
Na alles wat ze heeft meegemaakt en achtergelaten, heeft ze daaraan behoefte. Haar hart heeft gezocht naar wat werkelijk rust geeft. In wat Boaz tegen haar zegt, voelt ze die rust naar binnen stromen. Dat maakt haar niet zelfbewust en zelfverzekerd, maar juist nederig en klein. Ze blijft zich bewust van haar afkomst. Als ze denkt aan de dienaressen van Boaz, wil ze zichzelf niet met hen vergelijken. Genade denkt altijd klein van zichzelf en acht de ander meer dan zichzelf.
Als wij ons onze afkomst vanuit de zonde bewust zijn, zullen we de gunst die God ons heeft bewezen bijzonder waarderen. Dat zal ons er ook voor bewaren dat we ons boven anderen plaatsen. We zullen juist anderen hoger achten dan onszelf (Fp 2:3b).
14 Boaz en Ruth eten samen
14 Toen het etenstijd was, zei Boaz tegen haar: Kom er hier bij en eet van het brood en doop uw stukje [brood] in de zure wijn. Zo zat zij neer naast de maaiers, en hij reikte haar geroosterd koren aan. En zij at en werd verzadigd en hield nog over.
De zegen wordt steeds groter, naar het beginsel dat “aan ieder die heeft, zal worden gegeven” (Mt 25:29a). Boaz nodigt haar uit bij hem en de maaiers te komen en mee te eten. Boaz is niet steeds druk bezig met al zijn knechten opdrachten te geven. Hij gunt hun ook hun rust. In die tijd van rust nemen zij eten tot zich.
Bij al zijn bezigheden is het voor een dienaar van de Heer nodig om wat rust te nemen bij Hem (Mk 6:31a) en te eten wat Hij geeft. Voordat zij verdergaan met hun dienst, moeten ze eerst zelf genoten hebben. Daarna kunnen ze ook weer uitdelen aan anderen.
Ruth gaat zitten. Dat is nodig om het voedsel in rust tot zich te nemen. De Heer beveelt de menigten ook eerst “te gaan zitten op het gras” om hun vervolgens het eten te geven (Mt 14:19). Dan krijgt Ruth van Boaz persoonlijk het eten aangereikt, terwijl ze naast de maaiers zit. Een dienst voor de Heer geeft ons niet het recht op een plaats dichter bij Hem dan iemand die pas tot geloof is gekomen.
Voor Ruth heeft de maaltijd een speciale betekenis. Het is om zo te zeggen een stadium in haar geestelijke ontwikkeling. Zij wordt door Boaz betrokken in de gemeenschap met hem en zijn dienaren. Een maaltijd is een beeld van gemeenschap. Geestelijke ontwikkeling en een maaltijd horen bij elkaar. Zo zien we dat bij Esther, die eerst genade krijgt en daarna een maaltijd heeft met de koning (Es 5:4-8; 7:1-2). We zien het ook bij de broers van Jozef (Gn 43:33-34).
Ruth neemt haar plaats in tussen de maaiers en neemt uit de handen van Boaz aan wat hij voor haar heeft. Dit is een persoonlijke zegen voor haar, anders nog dan wat zij van de maaiers krijgt. Hij geeft haar “geroosterd koren”. Dit is het voedsel dat in de plaats van het manna is gekomen, nadat het volk Israël in het beloofde land is aangekomen (Jz 5:11-12). Het geroosterde koren is koren dat in het vuur is geweest. Het spreekt van de Heer Jezus Die in het vuur van Gods oordeel is geweest. Hij is in de dood geweest, maar ook opgestaan en geeft eeuwig leven aan ieder die gelooft. Dat wordt in beeld aan Ruth gegeven.
Ze moet het wel zelf in de zure wijn dopen. Het herinnert aan de zure wijn die de Heer Jezus wordt aangeboden tijdens Zijn lijden aan het kruis (Ps 69:22; Mt 27:48). Dat spreekt er in beeld van dat zij bij het tot zich nemen van dit voedsel, eraan moet denken welk een lijden dit voor de Heer Jezus heeft betekend.
Dan eet ze, wordt verzadigd en houdt over. We zien ook dat er over is als de Heer de menigte voedsel heeft gegeven (Mt 14:20). Zo handelt de genade. Er is altijd meer dan wat nodig is voor onze behoeften. Onze mogelijkheden om te ontvangen zijn altijd veel geringer dan Zijn mogelijkheden om te geven. Hij voorziet altijd naar Zijn rijkdom, en die rijkdom is onuitputtelijk.
15 - 16 De knechten krijgen een nieuwe opdracht
15 Toen zij opstond om [weer aren] te gaan rapen, gebood Boaz zijn knechten: Laat haar ook tussen de schoven rapen en val haar niet lastig. 16 Ja, laat ook opzettelijk voor haar wat vallen uit de bundels aren en laat het liggen, zodat zij het op kan rapen, en bestraf haar niet.
Nadat ze heeft gegeten en verzadigd is, gaat ze niet naar huis. Ze is door de betoonde genade niet lui geworden. Ze staat op en gaat verder met aren rapen. Ze blijft nederig bezig. Dat geeft Boaz de gelegenheid tot een tweede teken van zijn persoonlijke genegenheid. Zij hoeft niet aan de rand van het veld te blijven, maar mag “tussen de schoven rapen”.
Hij geeft zijn knechten opdracht extra voor haar te laten liggen. Zijn knechten maken niet zelf uit hoe ze met hongerige zielen moeten omgaan. Voor hen zou het ook gemakkelijker geweest zijn haar ineens een hele schoof te geven. Maar zij dienen Boaz graag en delen vanuit zijn genade aan anderen mee op de manier die hij aangeeft. Wat de Heer Jezus toebehoort, mogen wij in genade uitdelen aan anderen die midden in de zegeningen verblijven, zonder er recht op te laten gelden. De dienaren zijn er voor anderen.
Boaz geeft haar niet in de schoot wat hij haar wil geven. Het koren van Boaz is al aan haar toebedeeld, maar ze moet het zelf oprapen, ze moet er moeite voor doen om het tot zich te nemen. Het resultaat van de opgeraapte aren is dus niet alleen afhankelijk van haar ijver, maar ook en wel in de eerste plaats van de goedheid van Boaz. Zo mogen ook wij wel ijverig de Schrift onderzoeken, maar wat we er aan rijkdommen uit opdiepen, is het resultaat van de goedheid van de Heer Jezus. Alleen Zijn zegen maakt rijk (Sp 10:22a).
Ruth zal zich dit teken van zijn liefde niet bewust zijn geweest, behalve als zij haar ogen ervoor open heeft gehad dat er toch wel heel veel aren op te rapen zijn. Ze zijn wel speciaal voor haar achtergelaten. De Heer heeft voor ieder van de Zijnen speciale aren, een speciaal teken van Zijn liefde dat Hij hun laat toekomen door middel van gehoorzame, trouwe dienaren.
17 De opbrengst
17 Zo raapte zij [aren] op de akker tot de avond. En wat zij geraapt had, klopte ze uit. Het was ongeveer een efa gerst.
Ruth heeft verzameld, maar ze moet het ook uitkloppen. Koren kan niet groeien zonder stro. Stro is echter geen voedsel voor de mens. In toespraken en beschouwingen moet dikwijls ook stro zijn, zoals voorbeelden of herhaling, opdat goed wordt onthouden wat het bijbelgedeelte betekent. Daarbij komt ook nog de zwakheid van de uitdrukkingen die worden gebruikt of het soms mooier willen zeggen om indruk te maken. Al die menselijke elementen moeten worden verwijderd. Vaak nemen we juist die dingen uit een samenkomst mee naar huis en praten met elkaar over het stro en zo weinig of helemaal niet over het koren. We onthouden de gebrekkige of mooie vorm waarin iets is gezegd, terwijl we voorbijgaan aan de inhoud.
Ruth heeft geen belang bij stro. Ze slaat de gerst uit om dat mee naar huis te nemen, want daarin is alleen voedsel. In geestelijk opzicht betekent het dat we voor de Heer overwegen wat we hebben gelezen in Gods Woord en in ons hart opnemen wat het kan bevatten. Niet alles wat we horen of lezen, blijft bij ons achter. Het gaat om wat we uitkloppen. Er moet aan gewerkt worden en daarvoor moeten we ons inspannen. Dan kan, wat we hebben ingezameld, brood worden.
Ruth heeft aan het einde van de dag een efa gerst ingezameld. Een efa is tien gomer (Ex 16:36) en een gomer was in de woestijn de maaltijd manna voor één dag (Ex 16:16,22). Ruth heeft voor tien dagen eten verzameld. Dat neemt ze mee naar huis, waardoor ook anderen ermee gevoed kunnen worden.
Het uitkloppen wijst er ook op dat er nog meer werk moet worden gedaan om het volle profijt te hebben van wat ze heeft ingezameld. Het is te vergelijken met het ‘herkauwen’ – door reine dieren (Lv 11:3) – van wat we vanuit het Woord tot ons hebben genomen, bijvoorbeeld in een samenkomst of op een conferentie. Uitkloppen betekent biddend nadenken over wat we gelezen of gehoord hebben uit en over Gods Woord. Veel indrukken verdwijnen als rook, eenvoudig omdat we ze niet nader hebben overdacht.
18 - 19 Ruth laat Naomi delen in de zegen
18 En zij pakte het op en kwam in de stad. Haar schoonmoeder zag wat zij geraapt had. Ook haalde zij tevoorschijn wat zij overgehouden had, toen ze genoeg gegeten had, en gaf het haar. 19 Vervolgens zei haar schoonmoeder tegen haar: Waar heb je vandaag [aren] geraapt en waar heb je gewerkt? Moge hij die naar je omgezien heeft, gezegend worden. En zij vertelde haar schoonmoeder bij wie zij gewerkt had en zei: De naam van de man bij wie ik vandaag gewerkt heb, is Boaz.
Ruth neemt mee wat ze heeft ingezameld en uitgeklopt. Toch geeft ze niet daarvan aan Naomi. Ze geeft aan Naomi wat ze heeft overgehouden, nadat zij verzadigd is van wat ze van Boaz heeft gekregen (vers 14). De rijk geworden Ruth laat de nog arme Naomi delen in haar overvloed. Met wat wij persoonlijk van Christus in overvloed hebben ontvangen, kunnen we anderen voeden. Dat is niet alleen in de samenkomst, maar vooral ook in onze contacten als gelovigen onder elkaar.
Hoeveel hebben wij van de Heer Jezus genoten? Is dat zoveel dat we uit de overvloed ervan ook aan anderen kunnen geven? Vaak beperken onze contacten zich tot alledaagse gesprekken die we ook met onze ongelovige buren voeren. Dat hoeft niet verkeerd te zijn, maar vaak is het wel het gevolg van armoede in geestelijke dingen, waardoor het niveau van de gesprekken niet hoger komt dan de aardse dingen.
Naomi ziet aan de grote hoeveelheid dat Ruth wel bijzonder gezegend is door een landbezitter. Naar aanleiding van de vruchten die ze ziet, vraagt Naomi waar ze is geweest. Mensen vragen aan ons, als ze zien wat we hebben en uitdelen, waar we geweest zijn. Van de Thessalonicenzen is in de hele omgeving bekend dat zij bij de Heer Jezus horen en voor Hem leven (1Th 1:8). Als we veel tijd besteden aan tv kijken en surfen op het internet, als we op die ‘velden’ bezig zijn geweest, hebben we niets opgelezen van de ‘akker’ van Gods Woord en kunnen we ook niets uitdelen. Ik neem mee naar de samenkomst, waar ik ben geweest en waarmee ik ben bezig geweest.
Als antwoord op de vraag van Naomi noemt Ruth niet de plaats waar ze heeft gewerkt, maar de naam van de man bij wie ze heeft gewerkt: Boaz. Het betekent voor Ruth nog iets speciaals, behalve dat het een vriendelijke man is die haar rijk heeft gezegend. Ze kent nu zijn naam, die naam met de mooie betekenis ‘in hem is sterkte’. Er is groei in haar geestelijke ontwikkeling. Zo is het ook met iemand die pas tot geloof is gekomen. Eerst is hij blij met de vergeving van zijn zonden, dan wordt hij blij met de Verlosser door Hem meer persoonlijk te leren kennen, door meer de betekenis van de Naam ‘Jezus’ (betekent ‘in Hem is behoudenis’) te gaan ontdekken.
20 Naomi herkent in Boaz een van de lossers
20 Toen zei Naomi tegen haar schoondochter: Moge hij, die zijn goedertierenheid niet onthouden heeft aan de levenden en aan de doden, gezegend worden door de HEERE. Verder zei Naomi tegen haar: Die man is nauw aan ons verwant, hij is een van onze lossers.
Voor Naomi is de naam van Boaz een nieuwe lichtstraal in haar donkere omstandigheden. In haar hopeloze situatie wordt ze ineens herinnerd aan Boaz, de bloedverwant, de losser. Ze had moeten weten dat in hem verlossing is, maar ze is hem vergeten. God zorgt ervoor dat ze toch weer met hem in contact komt. Het noemen van de naam opent voor haar ineens de zegen van de HEERE.
Ruth heeft het geloof, Naomi heeft de kennis. Naomi ziet de goedheid van de HEERE voor de doden, dat er nageslacht kan komen en daardoor goedheid voor de levenden. Zijn goedheid voor de doden betekent dat alles wat Hij heeft beloofd, door Hem zal worden vervuld aan hun nageslacht. Dat zal Hij doen door de Losser. Zodra het oog op Hem wordt gericht, verschijnt de hoop met alle zegen.
Het woord ‘losser’ komt uit het familierecht. In het woord zit de betekenis van terugeisen, loskopen, vrijmaken, verlossen. De persoon van de losser komt in vier betrekkingen voor:
1. De losser mag een grondstuk terugeisen; hij mag dat vrijkopen van iemand die het heeft gekocht van de oorspronkelijke eigenaar (Lv 25:25). Zo zal het grondbezit worden vrijgekocht (Js 63:16-18) in verbinding met het overblijfsel, dat weer in het bezit van het erfdeel wordt gesteld.
2. Er is ook sprake van het lossen van mensen die zichzelf hebben verkocht uit armoede (Lv 25:48-49). Zij kunnen ook worden losgekocht (Js 43:1; 51:11). God koopt Zijn volk terug uit alle volken van de aarde.
3. De losser lost ook schuld in. We zien dat bij de bloedwreker (Nm 35:16-27), dat is letterlijk bloedlosser. Wat lost hij? Hij lost de schuld in door de doder te doden (Js 47:3-4).
4. De losser is ook degene die de vrouw van zijn broer van de kinderloosheid lost – het zwagerhuwelijk (Dt 25:5-6). Boaz zal Ruth lossen (Ru 3:13). Hij zal niet iets voor of ten behoeve van Ruth lossen, het erfdeel, maar haarzelf. Daardoor wordt hij zowel haar losser als haar man. Dit zijn ook de verhoudingen waarin de HEERE tot Zijn volk staat (Js 54:5).
Voor Naomi is Boaz “een van onze lossers”, nog niet dé losser. Daarmee lijkt ze nog op de mensen die wel een hoge waardering van de Heer Jezus hebben, maar voor wie Hij nog niet de unieke Verlosser is (vgl. Mt 16:13b-14). Maar ze is op de goede weg.
21 - 23 Ruth blijft op het veld van Boaz werken
21 En Ruth, de Moabitische, zei: Bovendien heeft hij tegen mij gezegd: U moet dicht bij mijn knechten blijven, totdat zij met heel mijn oogst klaar zijn. 22 Naomi zei tegen haar schoondochter Ruth: Het is goed, mijn dochter, dat je met de meisjes [die voor] hem [werken] meegaat, zodat ze je op een andere akker niet lastigvallen. 23 Zo bleef zij dicht bij de meisjes van Boaz om [aren] te rapen, tot de gersteoogst en de tarweoogst voorbij waren. En zij bleef bij haar schoonmoeder.
Boaz heeft Ruth overweldigd met de geweldige toezegging dat zij tot het einde van de oogst op zijn land mag zijn bij zijn knechten. De knechten zijn zíjn knechten en het land is zíjn land. Alles is van Boaz.
De gedachten van Ruth gaan nog niet verder dan dat zij elke dag op zijn veld mag zijn. Maar Naomi ziet Ruth al als vrouw van Boaz. Haar geloof en hoop zijn wakker geworden. Naomi past zich bij Ruth aan, omdat Ruth nog niet van een losser weet. De liefde kan niet worden gedwongen; ook het herstel kan niet worden afgedwongen. Liefde moet zijn eigen natuurlijke ontwikkeling hebben. Zo moet Ruth daar elke dag op het veld zijn om Boaz elke dag te ontmoeten.
De periode dat ze op het veld van Boaz werkt, zal vijftig dagen duren, van het begin van de gersteoogst (Ru 1:22) tot “de gersteoogst en de tarweoogst voorbij waren”. Als de tarweoogst voorbij is, is het Wekenfeest of Pinksterfeest (Ex 34:22; Lv 23:15-21; Dt 16:9-12). Ruth 2 speelt zich dan ook af tussen het Pascha en het Wekenfeest, dat wil zeggen in een periode van zeven weken. We kunnen wel aannemen dat gedurende die tijd Boaz en Ruth elke dag samen hebben gegeten, in bijzijn van anderen. Zo hebben ze elkaar op een ongedwongen en praktische manier beter leren kennen.
Ruth heeft het goede gezelschap steeds gezocht, waardoor ze zich van de zegen verzekerde. Ruth is niet alleen goed begonnen, ze is ook goed doorgegaan, tot het einde van de oogst. Volharding is een belangrijke eigenschap voor een gelovige. Tevens blijft ze bij haar schoonmoeder wonen. Ze blijft trouw aan wat Naomi heeft gezegd, zolang ze geen andere aanwijzing van haar krijgt.