1 - 5 Eensgezindheid en blijdschap in de Heer
1 Daarom, mijn geliefde broeders, naar wie ik ook verlang, mijn blijdschap en kroon, staat zo vast in [de] Heer, geliefden! 2 Euódia vermaan ik en Syntyché vermaan ik eensgezind te zijn in [de] Heer. 3 Ja, ik vraag ook u, trouwe metgezel, wees hun behulpzaam die met mij hebben gestreden in het evangelie, samen met Clemens en mijn overige medearbeiders, van wie de namen in [het] boek van [het] leven staan. 4 Verblijdt u altijd in [de] Heer! Nog eens zal ik zeggen: Verblijdt u! 5 Laat uw inschikkelijkheid aan alle mensen bekend zijn. De Heer is nabij.
In dit laatste hoofdstuk stelt Paulus je voor hoe het mogelijk is om boven alle omstandigheden verheven te zijn. Niet op een manier van de Stoïcijnen, van wie het hoogste ideaal was te leven zonder enige emotie te tonen. Nee, Paulus kent de grootste vreugde in de door hem voorgestelde wijze van leven. Hij wil je in dit hoofdstuk daarin laten delen.
V1. Hij heeft eerst nog enkele vermaningen. Die leidt hij in met “daarom” en een hartelijke manier van aanspreken van de Filippenzen. Het woord ‘daarom’ slaat terug op de vorige twee hoofdstukken. Als je iets hebt begrepen van wat daar van Christus wordt voorgesteld, heb je de basis ontdekt waarop je kunt vaststaan. Het is een conclusie: alleen in Christus moet je je geestelijke stabiliteit zoeken. Je zult merken dat je begint te zwalken als je nog dingen buiten Christus zoekt. Je wordt heen en weer bewogen (Ef 4:13-14) als niet alles in je leven op Christus is gericht.
Paulus houdt van deze mensen, hij verlangt ernaar bij hen te zijn. Als hij aan hen denkt, wordt hij helemaal blij. De bijzondere band met hen is ontstaan toen zij door zijn dienst tot geloof gekomen waren. Hij kan hen aan de Heer Jezus aanbieden als een kroon op zijn arbeid voor Hem. Zij zullen hem sieren bij de komst van de Heer. Hij wil dat zij door onderlinge eensgezindheid ook nu al dit sieraad zijn.
V2. En daar valt iets te corrigeren, met name bij twee zusters die onenigheid hebben gekregen. Hij doet er niet geheimzinnig over wie het betreft, hij noemt die zusters bij de naam. Ieder van deze zusters krijgt apart haar naam met “vermaan ik” te horen. Dat geeft aan dat ze beiden in gelijke mate verantwoordelijk worden gehouden voor het gebrek aan eensgezindheid. Daarmee vermijdt Paulus elke schijn van partijdigheid.
Hij zoekt de oplossing niet in een vleselijk compromis, maar vermaant hen om eensgezind te zijn “in de Heer”. De Heer moet weer gezag over hun leven krijgen in plaats van de dingen waarover ze onenigheid hebben gekregen. Het staat er niet bij wat het geweest is. Daarom kun je er een ruime toepassing van maken.
Je kunt zomaar jaloers worden op een broeder met wie je samen een werk voor de Heer mag doen en die daar naar jouw gevoel meer eer voor krijgt dan jij. Als zusters iets klaar maken voor een liefdemaal, kunnen ze jaloers worden op elkaar als er meer genomen wordt van de schaal van de een dan van die van de ander. Onenigheid is zomaar geboren. Als er daarentegen eensgezindheid is in de Heer, bedenkt ieder: ‘Mijn werk is voor de Heer.’ Dan wordt de waardering van mensen niet meer de maatstaf, maar die van de Heer.
V3. Als twee gelovigen samen de Heer dienen en in die dienst moeilijkheden met elkaar krijgen, is dat altijd een verdrietige zaak. Paulus heeft dat zelf ook gehad met Barnabas (Hd 15:36-39). Hij kent de beide vrouwen. Ze hebben hun mannetje gestaan in de verbreiding van het evangelie. Misschien heeft hij bij hen gelogeerd (vgl. 2Kn 4:8). De mensen in Filippi zullen er dan naar hebben gevraagd. Ze hebben zich in elk geval vereenzelvigd met hem en het evangelie dat hij predikt en zich er niet voor geschaamd. Misschien hebben ze hem gediend met hun bezittingen, zoals andere vrouwen de Heer en Zijn discipelen daarmee hebben gediend (Lk 8:3).
Het doet Paulus pijn als hij eraan denkt dat er tussen deze twee geweldige vrouwen een breuk is ontstaan. Die breuk moet geheeld worden. Paulus vraagt zijn “trouwe metgezel” – waarschijnlijk Epafroditus, aan wie hij deze brief heeft meegegeven – daarbij te helpen. ‘Metgezel’ is letterlijk ‘jukgenoot’. Dat maakt duidelijk dat het om iemand gaat met wie Paulus eensgezind en in trouw het juk van de verkondiging van het evangelie heeft gedragen. Dat is geen zwaar juk, het is een vreugde om het te dragen. Ook het woord ‘trouw’ verdient extra aandacht. In alle werk dat de Heer te doen geeft, is ‘trouw’ de voornaamste eigenschap en het belangrijkste kenmerk (1Ko 4:2). Dat is het wat de Heer zal belonen en niet de grootte van de gave (Mt 25:21,23).
Naast de beide vrouwen hebben ook andere arbeiders met Paulus in het evangelie gestreden. Van hen vermeldt hij nog apart Clemens. Ze hebben allen geholpen in de verkondiging van het evangelie op vijandelijk gebied. Ze hebben te maken gehad met tegenstand. Die kan soms wel eens zo heftig zijn, dat dienaren gaan wanhopen aan zichzelf of aan de dienst. Dan komt als een jubeltoon vanuit de gevangenschap in Rome deze bemoediging van Paulus.
In een paar woorden tilt hij de ontmoedigde dienaars uit boven de omstandigheden, door hen eraan te herinneren dat hun namen staan opgeschreven “in [het] boek van [het] leven” (vgl. Op 3:5; 21:27). Dit is het boek van Gods raadsbesluiten, waarin al Zijn uitverkorenen staan opgeschreven.
V4. De wetenschap daarin te staan geeft hem opnieuw aanleiding voor de oproep: “Verblijdt u altijd in [de] Heer!” En ook als je wél ‘succes’ hebt in je dienst, dan is niet het succes je grootste blijdschap, maar het feit dat je naam staat opgeschreven in de hemelen. Zo zegt de Heer het tenminste Zelf tegen Zijn discipelen als ze Hem opgetogen komen vertellen over de resultaten van hun dienst (Lk 10:20).
De droefheid die Paulus heeft ten aanzien van veel mensen die zich christen noemen (Fp 3:18), kan zijn eigen blijdschap in de Heer niet tenietdoen. Hij kan zich altijd in de Heer verblijden. Hij vindt in de Heer een bron van voortdurende vreugde die hem verkwikking schenkt te midden van het verdriet en de pijn. De oproep ‘verblijdt u’ komt hier niet van iemand in de hemel, omgeven door louter blijdschap, maar van iemand die in gevangenschap is, in afwachting van zijn proces. Daarom spreekt deze oproep aan en wordt het een vermaning die iets doet.
Als verblijden voor hem mogelijk is, is het ‘altijd’ mogelijk, in wat voor omstandigheden ook. Onze blijdschap hoeft niet aangetast te worden door tegenspoed (Hk 3:17-19; Jh 15:11; 17:13). Paulus laat zijn aanmoediging om zich te verblijden niet slechts één keer horen, nee, hij zegt het nog een keer. Je hoort geen impulsieve man die iets zegt waarvan hij even later eigenlijk alweer spijt heeft. Overtuigd als hij is van de mogelijkheid vanuit de eigen ervaring, onderstreept hij zijn oproep door die te herhalen.
Een blij christen te zijn betekent niet dat je altijd met een grote grijns rondloopt, of steeds weer ‘halleluja’ roept. Blijdschap zit in je hart. Natuurlijk zal dat ook een uitstraling hebben, maar niet in de zin van ‘hoe groter de lach, hoe blijer je bent’. Het is belangrijk ook hier dieper te kijken dan de oppervlakte (Sp 14:13). Naarmate Christus alleen je vreugdebron is, zal je blijdschap constanter en zuiverder zijn.
V5. De effecten daarvan komen anderen ten goede met wie je omgaat. Als alleen de Heer je bron is, zal je liefde voor anderen ook zuiver zijn. Je zult aan alle mensen bekend worden als een ‘inschikkelijk’ mens. Iedereen zal het erover eens zijn dat een inschikkelijk mens iemand is die niet op zijn rechten staat. Sommigen zullen dat kunnen waarderen, anderen zullen je voor gek verklaren, het zal hoe dan ook bekend worden.
Het “bekend zijn” van je “inschikkelijkheid” heeft hier de betekenis van ‘opgemerkt worden’, ‘ervaren worden’ en niet zozeer door erover te vertellen. Het is niet goed over je eigen kwaliteiten te roemen. Laat dat aan anderen over (Sp 27:2). “Inschikkelijkheid” wil zeggen dat je je weet te schikken in je omstandigheden, dat je niet op je rechten gaat staan (Jk 3:17; 1Tm 3:3; Tt 3:2). Als je meent rechten te hebben, wil je toch iets van de wereld hebben en daarop vertrouwen (vgl. 1Ko 6:7).
Het gevaar om onze rechten voortijdig op te eisen bedreigt ons voortdurend. Om dit gevaar het hoofd te bieden wijst Paulus weer op de Heer. In Hem zie je Iemand Die ook nooit van Zijn rechten gebruik heeft gemaakt. Hij is ook nooit vooruitgelopen op Gods plan met Hem door tijdens Zijn leven op aarde al als Koning te gaan heersen, hoewel Hij het is (Jh 18:36-37). Paulus heeft wel eens van zijn rechten gebruikgemaakt, maar dat diende alleen de zaak van de Heer en niet zijn eigen belang (Hd 16:37).
Een gast die ergens logeert, zal inschikkelijk zijn. We zijn immers burgers van de hemel (Fp 3:20) en op aarde “bijwoners en vreemdelingen” (1Pt 2:11). En als het wel eens moeilijk is en je geneigd bent om op je rechten te gaan staan ter wille van jezelf, dan mag je weten: “De Heer is nabij.” Je mag weten dat Hij spoedig komt en je dan zal geven waar je recht op hebt en waarvan je hebt afgezien toen je op aarde was.
Dat de Heer nabij is, betekent ook dat Hij op dit moment vlak bij je is (Ps 145:18). Zijn nabijheid nu en Zijn spoedige komst bewaren je ervoor, dat je door de dingen hier beneden verontrust wordt of bezig bent met jezelf.
Lees nog eens Filippenzen 4:1-5.
Verwerking: Kennen de mensen, met wie jij te doen hebt, jou als een inschikkelijk persoon?
6 - 9 De vrede van God en de God van de vrede
6 Weest in niets bezorgd, maar laat in alles, door gebed en smeking met dankzegging, uw verlangens bekend worden bij God. 7 En de vrede van God, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten bewaren in Christus Jezus. 8 Overigens, broeders, al wat waar, al wat eerzaam, al wat rechtvaardig, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, als er enige deugd en als er enige lof is, bedenkt dat. 9 Wat u geleerd, ontvangen, gehoord en gezien hebt in mij, doet dat; en de God van de vrede zal met u zijn.
V6. De Heer is nabij! Daarmee besloten we het vorige stukje. Deze geweldige zekerheid geeft moed, voor nu en voor de toekomst. Je hoeft in niets bezorgd te zijn (Mt 6:25). God weet dat we het nodig hebben er telkens aan herinnerd te worden omdat we ons toch wel snel zorgen maken. Dat komt omdat we weer te veel naar de omstandigheden kijken zonder Hem erbij te betrekken. De moeilijkheden worden groter dan God. En dan gaat het mis.
In “niets bezorgd” zijn betekent dat we ‘alles’ aan Hem kunnen overlaten. Je hoeft echt niets zelf te dragen. Je mag al je bezorgdheid op Hem werpen, want Hij zorgt voor je (1Pt 5:7). Is dat even een opluchting! En met de bemoediging om in niets bezorgd te zijn is ook nog niet alles gezegd. Je mag namelijk al je verlangens bekendmaken bij God. Er staat geen limiet bij, er is geen beperking. Bij God betekent ‘niets’ echt ‘niets’; er is geen ding waar jij je zorgen over hoeft te maken. Bij God betekent ‘alles’ echt ‘alles’; er is geen ding dat je voor Hem achter hoeft te houden.
Kom daarom maar op, vertel het Hem in je eigen woorden, recht vanuit je hart. Hij nodigt je uit in “gebed en smeking” bij Hem te komen. ‘Bidden’ is het spreken tot God over alle denkbare dingen. De meest gewone, alledaagse behoeften mag je Hem zonder plichtplegingen vertellen. ‘Smeken’ is bidden met extra aandrang. Dat doe je als je in nood bent. Je roept het uit, niet één keer, maar telkens weer.
En hoort daar ook nog “dankzegging” bij? Jazeker, want je spreekt met een God Die weet wat er in jouw hart leeft, terwijl jij weet wat er in Gods hart voor jou leeft. Je dankt Hem omdat je Hem vertrouwt en weet dat Hij je gebed en smeking hoort en er iets mee doet. Je bent door genade met Gód, de Liefdevolle en Almachtige, in verbinding gebracht. Iets wat groter is, kun je toch niet bedenken? Je kunt je toch niet voorstellen dat Hij in verwarring wordt gebracht door wat er gebeurt in de wereld en in jouw leven?
Geen enkele gebeurtenis kan Zijn troon aan het wankelen brengen. Elke gebeurtenis past altijd in het volvoeren van Zijn plannen. Daarom kun je Hem al dankzeggen als je je gebeden tot Hem richt. Je weet dat Hij je in Zijn genade zal antwoorden, hoe dat antwoord ook mag zijn. Ik denk dat jij ook wel eens ‘bij voorbaat bedankt’ zegt, als je iets aan iemand hebt gevraagd, van wie je vertrouwt dat hij jouw vraag of verzoek serieus zal bekijken. Je zegt bij voorbaat dank voor de aandacht en de reactie. Zo mag je alles bij God bekendmaken. Dat is natuurlijk niet omdat Hij het niet zou weten. Het is opdat jij ontlast, bevrijd van al je zorgen, je weg in blijdschap verder kunt gaan. Wat een God heb je toch!
Krijg jij altijd wat je vraagt? Nee? Dank God daar ook maar voor. Of denk je echt, dat jij altijd alleen nuttige dingen vraagt? Het is ermee als in een gezin. Als het bij een kind goed zit, zal het zijn vader alles durven vragen. Als het bij een vader goed zit, zal hij lang niet alles geven waar het kind om vraagt. Hij geeft alleen dat wat goed en nuttig is. De Vader wil jou alleen goede dingen geven. Dat is niet hetzelfde als plezierige dingen, dingen die het leven een stuk gemakkelijker maken. Hij geeft dingen die jouw karakter als kind van God zullen vormen, die jouw leven als christen op aarde steeds meer gelijkvormig zullen maken aan de Heer Jezus. Dat wil je toch?
V7. Als Hij niet geeft waar je om vraagt, heeft dat te maken met het doel dat Hij met jouw leven heeft. Hij geeft wel iets anders. Hij geeft jou Zijn eigen vrede die jouw ‘hart en gedachten’ zal bewaren. ‘Bewaren’ wil zeggen ‘bewaken’, ‘gevangenhouden’, en wijst op veiligheid en bescherming. Dat is weer zoiets geweldig groots. Dat is heel wat beter dan wanneer Hij ons, als we lang zeuren, toch geeft wat we graag willen hebben. Dan krijg je wel je zin en kom je in het bezit van het begeerde, maar met je ziel zal het slecht gaan. Dat leer je uit de geschiedenis van Israël (Ps 106:15).
Als we ons vertrouwen op Hem stellen, krijgen we Zijn vrede. Daarom kon Petrus rustig slapen in de gevangenis, terwijl de dood hem wachtte (Hd 12:6). De zekerheid dat alle macht op aarde hem niets kon doen als God het niet wilde, gaf hem vrede. Dat geldt ook voor jou. Er staat niet dat onze harten Zijn vrede bewaren. Het is niet iets wat wij doen. Het is andersom, het is iets wat Hij doet. “De vrede van God” is als een schildwacht voor onze harten en onze gedachten om die te bewaren.
In je hart en gedachten kunnen allerlei overwegingen opkomen die je onrustig en bezorgd kunnen maken. Als je alles tegen God hebt gezegd, krijg je Zijn vrede en worden je hart en gedachten bewaard en wel “in Christus Jezus”. Christus wordt hier voorgesteld alsof Hij een vesting is waarin je veilig en beschermd bent. Is dat even een genade, dat zelfs onze zorgen gebruikt worden om ons met deze wonderbare vrede te vervullen!
De ‘vrede van God’ is overigens iets anders dan de ‘vrede met God’. De vrede met God, waarover je leest in Romeinen 5 (Rm 5:1), is het gevolg van het geloof in de Heer Jezus als Degene Die het probleem van de zonden heeft opgelost en waardoor de zondaar met God verzoend is. De vrede van God is de vrede die God bezit als Degene Die boven de omstandigheden verheven is. Het is de vrede van de Heer Jezus te midden van de omstandigheden en die Hij “Mijn vrede” noemt (Jh 14:27a; Ko 3:15).
V8. Als je hart zo bevrijd is van zorgen en de vrede van God er woont, kan het nu uitgaan naar wat positief is. Paulus stelt het als een opdracht. Je moet nu dingen gaan bedenken, je denkvermogen activeren en bewust bezig zijn met de dingen die hij noemt. Het is de bedoeling dat je deze dingen “bedenkt”, terwijl je je dagelijks werk aan het doen bent. Dat betekent dat je gedachten hiermee vervuld zijn als je op school bent en de leraar of een medeleerling wordt gepest. Of als er op je werk een vuile mop wordt verteld of op je werkplek naaktfoto’s hangen. Of als je thuis voor de zoveelste keer de rommel van je lieve kinderen aan het opruimen bent.
Het bedenken van de dingen die hier worden genoemd, gaat niet automatisch. Of je in staat bent om in je dagelijkse bezigheden deze dingen te bedenken, hangt af van wat je in je vrije tijd leest, ziet en hoort. Daardoor worden je gedachten namelijk gevormd. Wees daarom met goede dingen bezig. Paulus zegt niet waarmee je je níet moet bezighouden. Hij is niet in een wettische sfeer bezig, maar opbouwend. Hij stelt ook niet ‘de kracht van positief denken’ voor.
Of jij naar deze vermaning luistert, er gehoor aan geeft, zal blijken uit je gesprekken en je gedrag. Daarin zal doorklinken wat je bedenkt. Ook al kun je het soms moeilijk hebben, kunnen tegenslagen je leven teisteren, toch is het belangrijk je bezig te houden met wat goed en lieflijk is. Zie bovenal op de Heer Jezus bij Wie al deze dingen volmaakt aanwezig waren in Zijn leven op aarde en nog steeds zijn.
1. Als je “al wat waar” is, bedenkt, krijgt de leugen geen kans.
2. “Al wat eerbaar” is, spreekt van een waardigheid die past bij wat we zijn: koningen en priesters.
3. “Al wat rechtvaardig” is, wil zeggen dat je handelt volgens de regels van het recht, dat je in alles eerlijk bent.
4. Bedenk ook “al wat rein” is. God heeft aan Zijn aardse volk laten weten welke dieren ze mogen eten (Lv 11:2-3,9,21-22). Dat zijn reine dieren met bepaalde kenmerken. In Leviticus 11 worden ook veel dieren genoemd die Gods volk niet mag eten. Wat je in geestelijke zin eet, wat je leest en waarnaar je kijkt, is van invloed op de vorming van je karakter. Laat de Heer Jezus je voedsel zijn (Jh 6:50,56).
5. “Al wat beminnelijk” is, is alles wat waard om lief te hebben. Hoe denk jij aan je broeders en zusters? Zie je alleen de kwalijke dingen in hun leven, of bedenk je de goede dingen die ze ook hebben en die het waard zijn om lief te hebben? Aan de Heer Jezus is alles bekoorlijk, waard om lief te hebben.
6. “Al wat welluidend” is, betreft dingen die goed zijn om te horen. Als je dit bedenkt, krijgen kwaad gerucht of roddels geen ruimte, net zomin als kwaadspreken.
7. Bij het bedenken van “enige deugd” gaat het erom dat je oog hebt voor wat geestelijk moed geeft om de goede strijd te strijden. Dat geldt zowel voor jezelf als voor anderen. Je kunt jezelf in de put prakkiseren door jezelf steeds voor te houden dat het toch allemaal niks is en geen zin heeft. Dan word je moedeloos. Bedenk dat alles wat gedaan wordt uit liefde tot de Heer Jezus wél zin heeft.
8. Als laatste opdracht om te bedenken staat “enige lof”. Het is van belang een geest van lofprijzing te hebben, te bedenken waarvoor we God kunnen loven. Ondanks veel strijd, zwakheid en falen is er toch veel waarvoor je God kunt danken.
V9. Na het ‘bedenken’, het richting geven aan het gedachteleven, is er ook het ‘doen’, de christelijke levenspraktijk. Het leven van Paulus is er het praktische voorbeeld van. Bij hem is er geen tegenspraak tussen de manier waarop hij denkt, spreekt en leeft. Hij geeft niet alleen leerstellig onderwijs, maar is er met zijn hele wezen bij betrokken. Hij spreekt niet vanuit de hoogte, maar vanuit zijn ervaring. Als ze zijn voorbeeld volgen, zullen ze “de God van de vrede” Zelf als hun Metgezel hebben. De vrede van God en de God van de vrede, wat wens je nog meer te bezitten?
Lees nog eens Filippenzen 4:6-9.
Verwerking: Noem de zegeningen en vermaningen die in deze verzen staan.
10 - 14 Alles alleen door Hem Die kracht geeft
10 Ik heb er mij echter bijzonder over verblijd in [de] Heer, dat u eindelijk weer eens uw denken aan mij verlevendigd hebt; u hebt weliswaar [aan mij] gedacht, maar het kwam u niet gelegen. 11 Ik zeg dit niet omdat ik gebrek lijd; want ik heb geleerd tevreden te zijn in de omstandigheden waarin ik ben. 12 Ik weet vernederd te worden, ik weet ook overvloed te hebben; in elk opzicht en in alles ben ik ingewijd, zowel in verzadigd zijn als in honger lijden, zowel in overvloed hebben als in gebrek lijden. 13 Ik vermag alles door Hem Die mij kracht geeft. 14 Toch hebt u er goed aan gedaan deel te nemen aan mijn verdrukking.
V10. Paulus heeft echt genoeg aan de Heer. Hij heeft de vrede van God in zijn hart en de God van de vrede is met hem. Dat betekent niet dat hij ongevoelig is voor de houding van de gelovigen. Bij alles wat de Heer voor hem is in zijn omstandigheden, is Paulus toch ook blij dat hun liefdevolle zorg voor hem gebleken is. Hij spreekt er zijn bijzondere vreugde in de Heer over uit dat ze weer eens aan hem hebben gedacht.
Zijn dankbaarheid geldt niet in de eerste plaats hun gift, maar hun motivatie. Het lijkt een beetje op een vermaning als hij zegt “weer eens”, maar dat is het niet. Hij wist wel dat ze aan hem dachten, maar ze hebben er niet eerder gelegenheid voor gehad hem dat ook te laten merken. Nu heeft, door de komst van Epafroditus, dit denken aan hun geliefde apostel letterlijk handen en voeten gekregen. En door de gave is hun denken aan hem tastbaar geworden.
V11. Paulus haast zich erbij te zeggen dat hij geen gebrek lijdt. Hij wil hun geen schuldgevoel geven dat zij hem gebrek hebben laten lijden omdat het hun eerder niet gelegen kwam. Ook wil hij voorkomen de indruk te wekken dat hij van hun gave afhankelijk zou zijn. Het is niet gemakkelijk om uitdrukking te geven aan diepe dankbaarheid en tegelijkertijd niet de indruk te wekken hebzuchtig te zijn (vgl. Hd 20:33). Wie leert met alle omstandigheden tevreden te zijn, is van niemand afhankelijk. Om dit te leren is Paulus door een heel proces heen gegaan. Nu kan hij zeggen dat hij het heeft geleerd.
Het is een les die we allen moeten leren: tevreden zijn en tevens onafhankelijk van mensen. Er zijn mensen die het financieel ontzettend goed hebben en toch ontevreden zijn. Dat komt omdat ze nooit genoeg hebben, ze willen nog allerlei behoeften bevredigd hebben. Er zijn ook anderen die maar heel weinig bezitten en toch tevreden zijn. Tevreden zijn is letterlijk ‘genoeg hebbend’ (Hb 13:5; 1Tm 6:6-8). Als je op God vertrouwt, mag je op Gods belofte rekenen dat je verzekerd bent van brood en water (Js 33:16). Als je helemaal afhankelijk bent van de Heer, ben je tevreden met wat Hij je zendt, of dat nu gebrek of overvloed is.
V12. Paulus kan overal over meepraten. Hij heeft het meegemaakt, hij weet ervan. Hij weet wat het is om “vernederd te worden”. Als mensen je verguizen, je wegkijken, je bespotten, als een misdadiger behandelen, dan blijft er niet veel van je over (2Ko 11:24-25). Ook “overvloed” aan eerbetoon kent hij (Hd 14:11; 28:6). Hij is ingewijd in alle omstandigheden die het leven kent alsof het de inwijding in een geheim betreft. Het is ook een persoonlijk geheim tussen de gelovige en God om niet door de omstandigheden van het leven geleefd te worden.
Hij kent het “verzadigd zijn” en het “honger lijden”. In plaats van hem los te maken van de Heer Jezus heeft het hem dichter bij Hem gebracht. Ook hierin volgt hij zijn Meester op de voet, in tegenstelling tot veel christenen vandaag. Velen gaan ten onder, hetzij aan verzadiging, hetzij aan honger. Beide omstandigheden drijven velen weg bij de Heer. Agur heeft hierover de volgende wijze woorden als een gebed uitgesproken:
“Houd valsheid en leugentaal ver van mij.
[En:] geef mij geen armoede of rijkdom,
voorzie mij van het mij toegewezen deel [aan] brood.
Anders zou ik, verzadigd,
[U] verloochenen en zeggen: Wie is de HEERE?
of anders zou ik, arm geworden, stelen,
en de Naam van mijn God aantasten” (Sp 30:8-9).
Als een mens verzadigd is, meent hij God niet nodig te hebben. In de landen van overvloed waarin wij leven, is dat de schrikbarende realiteit. In talloze levens van mensen heeft God geen plaats meer. Het materialisme is als een breekijzer aan het werk tussen de gelovige en God. Het christelijk vernis bladdert steeds verder af van wat nog de naam ‘christelijk’ draagt. Kun je je in dat licht voorstellen dat Agur bang was om God te verloochenen? Maak dit gebed gerust tot jouw gebed.
De kans is groot dat jij wel kunt meepraten over ‘verzadigd zijn’ en ‘overvloed hebben’. We baden in het algemeen in welvaart en luxe. De vraag is welke invloed het op je leven heeft. Vraag jezelf eens eerlijk af of het je dichter bij de Heer heeft gebracht, of dat het je bij Hem vandaan heeft gevoerd. Kun je ook meepraten over ‘honger lijden’ en ‘gebrek lijden’? Die kans acht ik – voor ons die leven in het welvarende Westen – gering. En als er al honger en gebrek geleden wordt, dan is er ook nog kans dat dit het gevolg is van gemaakte schulden. Geld lenen wordt toch zó aantrekkelijk voorgesteld. Over dit soort honger en gebrek lijden gaat het niet in dit stukje. Er is een man aan het woord die honger en gebrek heeft geleden terwijl hij in Gods weg met Gods werk bezig was.
Als je wel kunt meepraten over honger en gebrek lijden, hoop ik dat het op deze manier is. Dan zul je hier steun en moed uit kunnen putten. Zo heeft de Heer Jezus ook honger geleden, toen Hij door de Geest in de woestijn geleid werd en verzocht werd door de duivel (Mt 4:1-2). Paulus volgt zijn Meester niet op afstand, hij volgt Hem op de voet. Het is moeilijk om iets te zeggen over dingen die je niet zelf hebt meegemaakt. Paulus spreekt niet voor niets in de ‘ik’ vorm. Je kunt hem dit alleen nazeggen als het voor jou een werkelijkheid is, al is jouw ervaring hierin misschien een verzwakte vorm van die van Paulus.
Misschien ben je in loondienst en komt er elke maand een vast bedrag binnen. Daar is niets mis mee. Alleen is het in zo’n geval best moeilijk om afhankelijk te zijn omdat je zo went aan wat je ervaart als inkomenszekerheid. Aan de andere kant ligt het bestedingspatroon. Daar kun je soms ook zo aan wennen, dat je niet meer openstaat voor aanwijzingen van de Heer om een keer iets speciaals voor Hem met een bepaald bedrag te doen. Of herken je dit niet?
Om dit besef van afhankelijkheid niet te vergeten is het nodig om zodra je je geld ontvangt, daarvan eerst een deel voor de Heer apart te leggen. Hoeveel? Dat mag jij in overleg met de Heer zelf bepalen. Het is wel belangrijk dat je het blijmoedig doet (2Ko 9:7). Als je een eigen zaak hebt, als je geen vast salaris hebt, maar een inkomen dat afhankelijk is van je activiteiten en van je klanten, voel je al méér de noodzaak van afhankelijkheid van de Heer. Dan kun je als zakenman zelfs afhankelijker van de Heer zijn dan sommige ‘fulltime’ werkers voor de Heer die periodiek vaste giften krijgen overgemaakt.
V13. Op die manier werkt dat bij Paulus niet. Zijn hele vertrouwen is gericht op de Heer Die hem kracht geeft. Door Hem is hij tot alles in staat waarover hij hier schrijft. De kracht waardoor hij alles vermag, is het gevolg van een voortdurende relatie met Christus, een voortdurende gemeenschap met Hem. Hij leeft in het bewustzijn dat hij zonder de Heer Jezus helemaal niets kan doen (Jh 15:5). Je kunt niets zonder Hem, je kunt alles met Hem. Hij maakt het grote verschil in alle dingen.
In de Heer is kracht om tot Zijn eer te leven zonder dat de omstandigheden daarop een negatieve invloed uitoefenen. Het is zelfs zo, dat elke omstandigheid een gelegenheid is om daarin te laten zien waartoe Hij in staat is als je in gemeenschap met Hem leeft. Dan wordt jouw leven een getuigenis van Zijn kracht. Juist in moeilijke omstandigheden kun je laten zien hoe Hij alles voor jou is. Je kunt je vertrouwen in Hem uitspreken. Je vertrouwen in Hem uitspreken zegt heel wat meer wanneer je echt in de problemen zit, dan wanneer je dat doet terwijl er geen vuiltje aan de lucht lijkt te zijn.
Als je bijvoorbeeld geen geld meer hebt om brood te kopen, zul je eerder je toevlucht nemen tot Hem dan wanneer je bankrekening een goed saldo toont en de vriezer vol zit. Het spreekt niet echt aan als we over geestelijke waarheden praten, zonder dat die ons leven echt veranderen. De auto’s op de parkeerplaatsen van kerken en andere gebouwen waar gelovigen samenkomen en ook onze huizen en de inrichting ervan tonen waar ons hart is. Het uitspreken van onze afhankelijkheid van Hem en ons verlangen naar de Heer om bij Hem te zijn kan in sommige gevallen lijken op huichelarij.
Ik neem aan dat jij ernaar verlangt de kracht van de Heer te ervaren in je dagelijkse bezigheden. Ga dan in je leven na op welke terreinen Hij nog niet de volle zeggenschap heeft. Dat kan zijn over de boeken die je leest, de films die je bekijkt, je surfgedrag op internet, je uiterlijk, je intelligentie, je ambitie, je hobby, je vrienden, je vakantie, je uitgaan, je werk en nog meer. Heb je het allemaal aan Hem gegeven? Heb je gezegd: ‘Heer, doet U er maar mee wat U wilt en zegt U maar wat ik ermee moet doen.’? Je zult merken dat de kracht van de Heer je leven gaat vullen, want daarvoor komt dan ruimte vrij.
V14. Nadat hij hun zo heeft laten delen in zijn persoonlijke geestelijke ervaringen, laat hij weten dat hij zeer waardeert wat de Filippenzen voor hem hebben gedaan. Zij hebben daarmee een goed werk gedaan (vgl. Mk 14:3-6). Het is niet zozeer de gave zelf die Paulus zoveel vreugde geeft als wel de liefde voor en de verbondenheid met hem die eruit spreekt.
Zij hebben daardoor deelgenomen aan zijn verdrukking (Hb 10:34) en zich er niet voor geschaamd (2Tm 1:8,16). Dat betekent voor hem een grote bemoediging. Hier zie je weer de verwevenheid van zijn kracht in de Heer waardoor hij alles vermag en de kracht die de bemoediging van medegelovigen geeft. Jij mag ook weten dat je er niet alleen voor staat. De Heer en de Zijnen staan om je heen.
Lees nog eens Filippenzen 4:10-14.
Verwerking: Wat kun jij van deze verzen op jezelf toepassen en wat heb je daardoor meer van de Heer geleerd?
15 - 23 Voorzien in behoeften – groeten
15 U weet ook zelf, Filippenzen, dat in [het] begin van het evangelie, toen ik van Macedonië was vertrokken, geen gemeente in rekening van uitgave en ontvangst met mij in verbinding heeft gestaan dan u alleen. 16 Want ook in Thessalonika hebt u mij een- en andermaal voor mijn behoefte gezonden. 17 Niet dat ik de gave zoek, maar ik zoek de vrucht, die rijkelijk op uw rekening komt. 18 Maar ik heb alles en heb overvloed; ik heb volop, nu ik van Epafroditus het door u [gezondene] heb ontvangen: een welriekende reuk, een aangenaam, God welbehaaglijk offer. 19 Maar mijn God zal in al uw behoefte voorzien naar Zijn rijkdom in heerlijkheid in Christus Jezus. 20 Onze God en Vader nu zij de heerlijkheid tot in alle eeuwigheid! Amen. 21 Groet elke heilige in Christus Jezus. U groeten de broeders die bij mij zijn. 22 Alle heiligen groeten u, en vooral zij die tot het huis van de keizer [behoren]. 23 De genade van de Heer Jezus Christus zij met uw geest. <Amen.>
V15. Dat er een speciale band bestaat tussen Paulus en de Filippenzen, heb je al vaker gezien. Paulus herinnert eraan, dat die band bij het “begin van het evangelie” al bleek in hun ondersteuning van hem. Hij denkt met vreugde terug aan dat begin, toch al zo’n tien of meer jaren geleden.
Dat hij van hen geld heeft aangenomen, is een bijzonderheid. Hij wilde graag in zijn eigen onderhoud en in het onderhoud van hen die met hem waren, voorzien (Hd 18:3; 20:34). Van andere gemeenten heeft hij geen geld aangenomen, zoals van de Korinthiërs (1Ko 9:12; 2Ko 11:7-10). Waarom weigerde hij gaven van hen? Geld heeft meer dan eens een dienaar van God gedegradeerd tot een dienaar van mensen. Het kan een middel worden waardoor iemand die God dient, een slaaf van mensen wordt. Mensen kopen om en worden omgekocht.
Paulus liet zich niet voor geld kopen. Van de Korinthiërs heeft hij geen geld aangenomen omdat dat hun eergevoel zou strelen. Wie God dient, moet altijd zijn eigen motieven onderzoeken in het aannemen van geld. Het zal nooit invloed mogen hebben op de zuiverheid van het werk dat alleen in opdracht van de Heer moet gebeuren. En als hij weet dat anderen het uit onedele motieven geven, moet hij het ook niet aannemen. In de verhouding die er is tussen Paulus en de Filippenzen is van geen van beide dingen sprake. Gever en ontvanger doen het voor de Heer.
V16. Paulus had meerdere keren een gave van de Filippenzen ontvangen. Hij herinnerde zich ook nog die keren dat hij in Thessalonika was. Van de Thessalonicenzen had hij blijkbaar ook niets aangenomen. Dat was een jonge gemeente die hij niet de indruk wilde geven dat geld een rol speelde in de verkondiging van het evangelie. Hij wilde de verhoudingen zuiver houden. Daar werkte hij voor zijn onderhoud (1Th 2:9) en nam ook dankbaar de gaven aan die de Filippenzen hem stuurden.
Zulke bewijzen van Gods genade vergeet je niet als je het bijzondere ervan blijft zien. Anders overkomt je wat de Israëlieten is overkomen. Het was een wonder dat de Israëlieten tijdens de woestijnreis dag aan dag het manna kregen. Toen dat tientallen jarenlang elke dag gebeurde, vergaten ze het wonder ervan en begonnen ze een hekel te krijgen aan Gods wonderdaden. Zo is de mens als hij God niet de eer geeft.
V17. Paulus geeft God wel de eer. Het gaat hem niet in de eerste plaats om het nut dat hij zelf van de gave heeft. Hij kijkt ook niet uit naar de volgende gave. Waar het hem om gaat, is wat het hún oplevert. Hoe dankbaar hij ook is voor de gave, het is hem vooral te doen om de vrucht voor de gevers. Een gave is niet alleen tot nut van de ontvanger. Het betekent ook geestelijke vrucht voor de gever, op wiens ‘rekening’ die vrucht wordt ‘bijgeschreven’. Hij zoekt niet het hunne, hij zoekt henzelf (2Ko 12:14). Hun materiële saldo is wel minder geworden, maar het saldo op de ‘geestelijke bankrekening’ is gestegen. Het is een van de principes van Gods koninkrijk dat je van materieel geven geestelijk rijker wordt (2Ko 9:6; Sp 11:25).
V18. Om dat te ervaren heb je geloof nodig, dat is vertrouwen op God dat Hij inderdaad op die manier handelt met wat jij geeft. Paulus weet dat God zo werkt. Daarom spreekt hij bijna in overtreffende trap over wat de Filippenzen hem via Epafroditus hebben gegeven. Hij gebruikt de woorden “alles”, “overvloed”, “volop”. Je zou denken dat dat dan wel een hoop geld geweest moet zijn. Maar dat bedoelt Paulus niet.
Zeker, met het geld kan hij weer een tijdje vooruit, maar hij heeft vooral een overvloed van dankbaarheid in zijn hart, volop vreugde door deze liefdegave. Want dit bewijs van liefde is wel aan hém gedaan, maar hij ziet het als een offer aan Gód. En wat voor offer: “Een welriekende reuk, een aangenaam, God welbehaaglijk offer.” Dat is even een verheven niveau voor een zo aardse zaak! Hier wordt een gave aan iemand een welriekend offer aan God genoemd. Het is hetzelfde woord ‘welriekend’ dat wordt gebruikt voor het offer dat Heer Jezus heeft gebracht aan het kruis (Ef 5:2). Daaraan kun je zien welke betekenis een materieel offer heeft. Je kunt ook zien hoezeer beide offers bij elkaar horen.
In Hebreeën 13 zie je hetzelfde. Daar worden de offers van weldadigheid en mededeelzaamheid in één adem met die van lof en dank genoemd (Hb 13:15-16). In dit licht wordt jouw ‘geefgedrag’ flink opgewaardeerd.
V19. De Filippenzen hebben iets aan Paulus gegeven. (Ik ga er wel van uit dat het geld was, maar er wordt niet vermeld waaruit de gave bestond.) In elk geval zijn zij in letterlijke zin iets kwijt en toch is het geen verlies. Het heeft hun integendeel geestelijke winst opgeleverd. Je moet dit ervaren om de waarheid ervan te kennen. Dit is immers de brief van de christelijke ervaring? Nou, er komt nog meer ervaring.
Paulus geeft iets aan de Filippenzen door wat hij zelf heeft ondervonden. Hij heeft iets van de Filippenzen gekregen. Nu heeft hij iets voor hen, iets persoonlijks, wat hij hun als geschenk wil aanbieden. Wat hij aanbiedt, gaat verder dan een wens. Het is een zekerheid. Hij weet uit eigen ervaring dát God het zal doen en daarom noemt hij Hem “mijn God”. Die God, Die hij persoonlijk heeft leren kennen in alle omstandigheden die hij heeft meegemaakt, díe God zal in elk opzicht voor hén zorgen.
Kijk, dat kun je alleen tegen een ander zeggen als je die ervaring zelf hebt opgedaan. Die God heeft in al zíjn behoeften voorzien, Hij zal ook in al hún behoeften voorzien. God kent de behoeften van al de Zijnen. Hij zorgt ervoor dat erin wordt voorzien. Daarvoor gebruikt hij Zijn kinderen en soms zelfs ook ongelovigen, ‘de raven’, zoals bij Elia (1Kn 17:4). Alles en iedereen staat Hem ter beschikking en Hij zet alles in wat Hij wil, of ze zich dat bewust zijn of niet.
En hoe zal God voorzien? Niet karig, maar “naar Zijn rijkdom in heerlijkheid in Christus Jezus”. Is daar een grens aan? De hele rijkdom van God is te vinden in de heerlijkheid van Christus Jezus. Hij is de Schepper en Onderhouder van alle dingen en al wat leeft. Paulus weet het: uit die rijkdom geeft God aan hen die in opdracht van Hem aan anderen geven. Wat God geeft, meet Hij niet af naar de behoeften van de Zijnen, maar naar die rijkdom.
Ben jij even goed af! Je kunt je bezit niet beter beleggen dan het op deze wijze weg te geven. Wat je ervoor terugkrijgt, is waardevast en is van elk aards economisch tij onafhankelijk. In Maleachi 3 daagt God je uit om het te doen met de belofte, dat Hij je veel meer – aan geestelijk zegen – teruggeeft dan jij – aan geld en goed – geeft (Ml 3:10; Sp 19:17).
V20. Paulus besluit zijn dank over de gave en de zegen die daarin voor de Filippenzen ligt met een gemeenschappelijke lofprijzing aan God. Hij maakt de Filippenzen een met zich in de geest en wenst “onze God en Vader” de heerlijkheid toe tot in alle eeuwigheid. Lofprijzing is het resultaat van iets stoffelijks dat door de een gegeven wordt aan de ander.
Dat is wel heel anders dan alle liefdadigheidsacties van de wereld. Daarbij draait het altijd om de mens. Het geefgedrag wordt nagegaan, statistieken worden bijgehouden, bedelbrieven worden verstuurd, namen van gevers worden vermeld met de bedragen erbij. Alles draait om de eer van mensen. Brochures worden massaal verspreid om mensen te bewegen bij testament een schenking aan een goed doel over te maken. Organisaties kunnen een naamsvermelding in de brochure kopen in de hoop een stuk van de koek te krijgen.
Zo moet het in de gemeente niet zijn. Wat voor onze God en Vader in het verborgene wordt gegeven, zal Hij vergelden (Mt 6:3-4) omdat het nu al en tot in eeuwigheid Hem heerlijkheid geeft. Zo is het, amen.
V21. Paulus besluit zijn brief met enkele groeten. De gelovigen in Filippi zijn hem allen even lief. Er is bij hem geen voorkeur. Hij laat “elke” heilige groeten, waaronder ook de beide vrouwen die het even niet goed met elkaar konden vinden (Fp 4:2). Los van de geestelijke gezindheid weet hij zich met iedere heilige in Christus Jezus verbonden. Dit past bij deze brief, waarin hij vermaant dat ieder in nederigheid de ander uitnemender moet achten dan zichzelf (Fp 2:3).
V22. Er is niet alleen verbondenheid tussen Paulus en de gelovigen in Filippi. Die verbondenheid is er ook tussen de broeders die bij Paulus zijn en de Filippenzen en tussen alle heiligen en de Filippenzen. Veel gelovigen zullen elkaar nooit hebben gezien. De groeten geven uiting aan de verbondenheid met elkaar die er is in Christus.
Het is prachtig om te lezen dat er ook in het huis van de keizer zijn die naar Gods liefdevolle stem hebben geluisterd. Het evangelie heeft ook op die plaats vrucht gedragen. Welke positie deze heiligen in het huis van de keizer hebben bekleed, is niet bekend. Het mag hoe dan ook een aansporing zijn om te bidden voor allen die in hoogheid zijn (1Tm 2:1-4).
V23. Paulus eindigt zijn brief met de wens dat “de genade van de Heer Jezus Christus” met hun “geest” zal zijn. Genade is Gods grote kenmerk. Je hebt er alles aan te danken en bent er voortdurend afhankelijk van. Het is de bron van al het goede in je leven. Het is de oorsprong van alles wat je voor de Heer mag doen. Genade wordt hier verbonden aan de volle naam van “de Heer Jezus Christus”.
Hij is je ”Heer”, Hij is ”Jezus” Die op aarde in vernedering was en Hij is ”Christus” Die nu in de heerlijkheid is. Je hebt het allemaal in deze brief voor je gehad. Paulus wenst dat je geest daarvan steeds vervuld zal zijn. Dan zal je leven gericht zijn op dat ene doel: de prijs van de hemelse roeping van God in Christus Jezus.
Lees nog eens Filippenzen 4:15-23.
Verwerking: Noem een aantal dingen van de rijkdom van God in heerlijkheid in Christus Jezus. Prijs Hem ervoor dat Hij naar die rijkdom in jouw behoeften zal voorzien.