1 - 6 Roemen in het vlees
1 Overigens, mijn broeders, verblijdt u in [de] Heer. Dezelfde dingen aan u te schrijven is voor mij niet vervelend en u geeft het zekerheid. 2 Kijkt uit voor de honden, kijkt uit voor de boze arbeiders, kijkt uit voor de versnijdenis. 3 Want wij zijn de besnijdenis, wij die [God] dienen door [de] Geest van God, en in Christus Jezus roemen en niet op vlees vertrouwen; 4 hoewel ik zelfs reden heb op vlees te vertrouwen. Als iemand anders meent op vlees te [kunnen] vertrouwen, ik nog meer: 5 besneden op [de] achtste dag, uit [het] geslacht van Israël, van [de] stam van Benjamin, 6 een Hebreeër uit [de] Hebreeën; wat [de] wet betreft een farizeeër; wat [de] ijver betreft een vervolger van de gemeente; wat [de] gerechtigheid betreft die in [de] wet is, onberispelijk.
Ook in dit hoofdstuk is het Christus om Wie het gaat. Je krijgt Hem hier voor je zoals Hij is in de heerlijkheid van de hemel. Daar is Hij als de bron van kracht voor het leven van de christen. Als je Hem in het geloof ziet in de heerlijkheid, wil je niet anders dan Hem winnen, terwijl je al het andere schade en vuilnis acht (vers 8).
Filippenzen 2 stelt Christus voor in Zijn vernedering, als het voorbeeld en de drijfveer voor de ware christelijke gezindheid van zelfopoffering. Filippenzen 3 is het antwoord op de vraag hoe je de gezindheid van Filippenzen 2 kunt krijgen. Door vervuld te zijn van Hem ga je op Hem lijken en dat geeft de kracht tot een leven in nederigheid.
V1. Met het woord “overigens” verandert Paulus van onderwerp. Niet wezenlijk natuurlijk, maar er komt een ander accent, zoals ik zojuist heb aangegeven. De blijdschap blijft gelijk, want het Voorwerp van de blijdschap verandert niet. Paulus raakt er niet moe van de gelovigen in Filippi op te roepen zich te verblijden in de verheerlijkte Heer. Hij weet zich met hen als broeders verbonden. Hij en zij zijn familie. Samen mogen ze zich verblijden in Hem door Wie zij zo aan elkaar verbonden zijn. Wie blij is in de Heer, blijft ervoor bewaard met zichzelf bezig te zijn. Blijdschap in de Heer geeft kracht om tot Zijn eer te leven (Ne 8:11).
Sommige dingen moeten gewoon steeds weer worden gezegd. Paulus doet dat niet zuchtend, met een ondertoon van: ‘Wanneer leren jullie nou eens een keer?’ Nee, hij wil graag zijn boodschap herhalen omdat hij weet hoe belangrijk dit is. Hij weet hoe vergeetachtig de mens is, ook de gelovige mens.
Het is niet duidelijk waar “deze dingen” precies op slaat. Het kan zijn op ‘blijdschap’, maar hij kan er ook zijn waarschuwing voor tegenstanders mee bedoelen. Over deze lieden heeft hij al in Filippenzen 1 gesproken (Fp 1:15a). In de verzen die nu volgen, gaat hij daarover nader spreken. Als het gaat om blijdschap, stelt Paulus in elk geval geen nieuwe methoden voor om het geloof wat op te vrolijken. Als het gaat om de tegenstanders, zoekt hij geen aansluiting bij hen door een compromis voor te stellen.
Zijn onderwijs is hetzelfde. Hijzelf heeft daar geen hekel aan en het geeft de Filippenzen de “zekerheid” dat ze op de goede weg zijn. Er ontstaat heel wat onzekerheid, je kunt zelfs zeggen een gevoel van onveiligheid, door voortdurende veranderingen van opvattingen. Leraren die eens duidelijke uitleg van het Woord van God gaven, zeggen dat ze het ook allemaal niet meer zo zeker weten. Laat je er niet door van de wijs brengen. Het Woord van God is vandaag net zo zeker en veilig als in de vorige eeuwen.
V2. “Kijkt uit” – het staat er tot driemaal toe – voor mensen die het geloof willen ondermijnen door de gelovigen te willen scheiden van Christus en de blijdschap in Hem. Ze zijn er altijd al geweest. Hier wordt zo’n categorie mensen genoemd. Paulus gebruikt geen vleiende benamingen voor hen.
Hij noemt hen “honden”, dat zijn mensen met een verdorven levenswandel, zoals de onreine heidenen die hebben. Hij noemt hen ook “boze arbeiders”, dat zijn mensen die slechte dingen – dingen die van de boze, van de satan, komen – invoeren onder de dekmantel van arbeid voor Christus. Hij spreekt van “versnijdenis”, een woordspeling met ‘besnijdenis’, waarmee hij mensen bedoelt die door het weer invoeren van de wet kapotsnijden wat Christus tot stand heeft gebracht. Als dat gebeurt, wordt ook het christelijk getuigenis kapotgesneden.
De brief aan de Galaten is één groot betoog tegen deze ondermijning van het volmaakte werk van Christus op het kruis. In die brief lees je over het weer invoeren van allerlei praktijken van de wet in de christelijke gemeente, waaronder ook de besnijdenis. Dat ‘besnijden’ noemt Paulus hier ‘versnijden’. Paulus is scherp. Dat komt omdat hij scherp ziet dat zijn geliefde Filippenzen groot gevaar lopen verstrikt te raken in verkeerde leringen. Daarom is hij terecht scherp. Liefde is altijd scherp in het verdedigen van de personen die zij liefheeft tegenover gewetenloze lieden die proberen haar geliefden in het verderf te storten.
Wat de besnijdenis betreft, die is een door God gegeven zaak (Gn 17:9-14). Zij hoort bij het Joodse volk als een uiterlijk teken van het verbond van God met dat volk. Door dit over te hevelen naar de gemeente worden God en Zijn volk onrecht aangedaan en wordt Zijn Woord niet serieus genomen.
V3. Voor de gemeente heeft de besnijdenis een geestelijke betekenis. Dat betoogt Paulus hier in vers 3 (vgl. Rm 2:29). Jij hebt de geestelijke besnijdenis ondergaan door wat met Christus is gebeurd op het kruis (Ko 2:11). Toen Hij onder Gods oordeel over de zonde stierf, stierf jij daar met Hem. Met “wij zijn de besnijdenis” worden zij bedoeld die werkelijk van het kwaad gescheiden zijn. Paulus benadert het hier echter niet van de negatieve kant, maar van de positieve kant. Hij noemt drie kenmerken, die horen bij hen die ‘de besnijdenis’ zijn.
Ten eerste wordt van hen gezegd dat zij “[God] dienen door [de] Geest van God”. Dat maakt een einde aan alle vormendienst zoals die in de christenheid te zien is in bijvoorbeeld sacramenten, kerkorde en liturgie, waarbij met de Heilige Geest geen rekening wordt gehouden. Een godsdienst zonder de leiding van de Heilige Geest is een vormendienst die prima kan worden beleefd door niet-wedergeboren mensen.
Het tweede punt is het “in Christus Jezus roemen”. In het Oude Testament wordt in het eigen ‘ik’ geroemd. Ieder die nauwgezet de regels in acht neemt, krijgt roem. Maar de Geest richt ons hart op Christus.
Als derde kenmerk noemt hij “niet op vlees vertrouwen”. Het hele Oude Testament is gericht op een dienst in het vlees. Je moet het ‘vlees’ hier niet zozeer zien als het vlees van de zonde, waar de begeerten vandaan komen. Bedoeld wordt een godsdienst die tastbaar is en ook door ongelovigen kan worden beleden en waar ook eer aan kan worden behaald.
V4. Paulus weet waarover hij spreekt. Als het om het vlees gaat, kan hij heel wat opsommen. In zeven punten noemt hij zijn voorrechten waarop hij zich zou kunnen beroemen. Vier voorrechten heeft hij gekregen zonder dat hij er iets voor heeft hoeven doen. Die zijn hem als het ware in de schoot geworpen. Je hebt namelijk geen enkele invloed op de ouders uit wie je geboren bent. De drie andere voorrechten zijn het gevolg van zijn eigen keuze en hebben te maken met zijn persoonlijke verdiensten.
Hij kan zich in al deze dingen met iedereen meten en zou dan ook nog op alle fronten winnaar zijn. Niet dat hij enig belang aan die overwinning hecht, integendeel. Hij levert deze voorrechten in. Hij beschouwt ze zelfs als vuilnis (vers 8) in het licht van de heerlijkheid van de Man Die hem is verschenen toen hij op weg was naar Damascus (Hd 9:1-5). Het gaat hem net zoals Mozes, die ook alle schatten van Egypte en alle voorrechten van een koningszoon prijsgaf omdat hij de Onzichtbare gezien had (Hb 11:26-27). Tegelijk was Mozes daarmee een voorbeeld voor de Israëlieten. Hij gaf meer prijs dan iemand anders. Zo’n voorbeeld is Paulus ook. Hij heeft meer prijsgegeven dan jij en ik waarschijnlijk ooit zouden willen loslaten.
1. V5. Als eerste noemt hij dat hij is “besneden” en waardoor hij is ingelijfd in het verbond dat God met Zijn volk heeft gesloten.
2. Hij is niet als vreemdeling door de besnijdenis aan dat volk toegevoegd, hij is door geboorte een Israëliet. Hij behoort tot het volk dat God onder alle volken Zich tot een eigen volk heeft uitverkoren met speciale zegeningen (vgl. Rm 9:4-5).
3. Binnen dat volk hoort hij bij de “stam van Benjamin”, waardoor hij een afstammeling van Jakob en diens lievelingsvrouw Rachel is.
4. V6. Ook kan hij gerekend worden tot de “Hebreeën”. Deze naam wordt voor het eerst gebruikt voor Abraham (Gn 14:13a), als hij weggetrokken is uit zijn familie en in Kanaän gekomen is. Die naam betekent ‘doortrekker’. Dat Paulus deze naam noemt, wil zeggen dat hij als een ware en onvermengde afstammeling van Abraham in het land van de belofte woont.
Er is nog meer waarop hij zich kan beroemen. Dat zijn dingen die hij zich met een ongetemde ijver eigen heeft gemaakt en waarvoor hij zich met tomeloze energie heeft ingezet:
5. Hij kent de wet als geen ander en heeft er ook naar geleefd (Hd 26:5; Gl 1:14).
6. Zijn ijver voor de wet heeft hem tot “een vervolger van de gemeente” gemaakt. Hij vervolgde die ene, universele gemeente door plaatsen op te zoeken waar de gelovigen te vinden waren; waar ze als leden van die ene gemeente leefden in afhankelijkheid aan het Hoofd van Zijn gemeente, de Heer Jezus. Die Naam maakte hem razend (Hd 26:9). Waar hij maar kon, zou hij allen uitroeien die deze Naam eerden. Landsgrenzen telden voor hem niet (Hd 26:11).
7. Met al zijn wetskennis bleef hij ook in zijn vervolgen van de gemeente volkomen binnen de wet. Hij was onberispelijk. Hij leek op de rijke jongeling (Mk 10:17-20). Paulus en de rijke jongeling waren onberispelijk voor het oog van de mensen, maar dat waren zij niet in het oog van God (Pr 7:20).
Lees nog eens Filippenzen 3:1-6.
Verwerking: Zijn er dingen waarop jij je kunt beroemen?
7 - 11 Christus winnen
7 <Maar> wat winst voor mij was, heb ik om Christus’ wil schade geacht. 8 Jazeker, ik acht ook alles schade te zijn om de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus, mijn Heer, om Wie ik de schade van alles heb geleden en het als vuilnis acht, opdat ik Christus mag winnen 9 en in Hem bevonden word, niet in het bezit van mijn gerechtigheid die uit [de] wet is, maar van die welke door [het] geloof in Christus is, de gerechtigheid die uit God is, [gegrond] op het geloof; 10 om Hem te kennen en de kracht van Zijn opstanding en <de> gemeenschap aan Zijn lijden, terwijl ik aan Zijn dood gelijkvormig word, 11 om hoe dan ook te komen tot de opstanding uit [de] doden.
V7. Dit vers begint met een veelzeggend “maar”. Dit geeft een totale wending aan het betoog. In de vorige verzen heeft Paulus alle voordelen die hij bezat, alle verworvenheden, alles waarin hij zich kon beroemen, naar voren geschoven. Wat een uitmuntend mens, kun je wel zeggen. Maar … dit alles zinkt in het niet en verdwijnt volledig uit beeld zodra hij de Heer Jezus ontmoet en Diens alles te boven gaande voortreffelijkheden ziet.
In die ontmoeting ziet Paulus dat hij als de ‘beste mens’ de grootste zondaar is en dat alle goede dingen, alle verworvenheden, voor God niet tellen. Aan de andere kant leert hij kennen wat hij in Christus allemaal heeft ontvangen, de winst die hem dat oplevert. Die winst gaat hij voor de Filippenzen ook breed uitmeten. Hij legt hun zijn persoonlijke winst- en verliesrekening voor. Hij boekt af wat vroeger allemaal winst was en maakt er een verliespost van. De enige bijboeking die daar tegenover staat, is ‘Christus’.
Hij boekt zijn vroegere winst niet zomaar weg. Daarover heeft hij nagedacht en is tot de conclusie gekomen dat al die ‘winsten’ tekortdoen aan de heerlijkheid van de Heer Jezus. Wat de mens groot maakt, verkleint Christus. Wie echt Christus heeft ontmoet, is slechts van één verlangen bezield: Christus verheerlijken. Als dat ook jouw verlangen is, zul je alles willen prijsgeven wat daar afbreuk aan doet. Die gezindheid kenmerkt dan niet alleen het moment van je bekering, maar zal jouw hele verdere leven doortrekken.
Het valt op dat Paulus hier steeds de ik-vorm gebruikt. Hij geeft zijn persoonlijke geschiedenis, zijn ervaring en verlangen door. Je kunt het alleen op jezelf toepassen als je bezield bent van hetzelfde verlangen. Wat hij zegt, staat óf ver van je af óf dicht bij je. Je kunt niet neutraal kennisnemen van de bezieling van deze man. Het feit dat je doorleest, betekent dat je in elk geval dicht bij hem wilt staan in wat hem dreef. Zo gaat het mij ook. Ik ben best jaloers op hem en ik weet dat dit een geoorloofde jaloersheid is.
V8. Paulus geeft jou en mij in de verzen 8-11 in één lange zin een blik in zijn karakter en motieven. Daardoor kunnen wij met zijn werkelijke wensen en streven vertrouwd worden. Samengevat komt het erop neer dat hij drie dingen wenst: Christus kennen, Christus winnen en in Christus bevonden worden.
Paulus heeft niet alles ingeleverd om daar later spijt te krijgen en bepaalde dingen weer naar zich toe te trekken (vgl. Hb 11:15-16). Hij is vol van Christus en daarom beschouwt hij “alles schade” wat een verhindering is om meer van Christus te leren kennen. Er bestaat immers niets wat waardevoller is dan de kennis van Hem! Hij acht al zijn eigen ‘gerechtigheden’, al zijn rechtvaardige daden, als iets verwerpelijks (Js 64:6). Het maakt niet uit of het nu een goede maatschappelijke positie betreft, een voorname familie of een kring van mensen waarin hij aanzien geniet vanwege zijn intellectuele kennis. Hij zet alles waarop een mens zich maar kan beroemen aan de kant.
Zijn doel is helder. Het gaat hem om “de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus, mijn Heer”. Hij getuigt hier van zijn persoonlijke relatie met Christus door te spreken over ‘mijn Heer’. Tevens erkent hij de rechten van Christus over zijn leven door Hem ‘mijn Heer’ te noemen. In het licht van die Persoon ziet hij alle voorrechten niet alleen als schadelijk, hij beschouwt ze zelfs als “vuilnis”. Vind jij het moeilijk om vuilnis weg te gooien? Het kan moeite kosten om iets weg te doen waaraan je waarde hecht, terwijl je toch inziet dat het schadelijk is om het te houden. Vuilnis wegdoen is echter helemaal geen offer.
Het is één ding alles voor schade te achten, het is nog iets anders de schade van alles te lijden. Paulus heeft beide ervaren. Hij heeft vastgesteld dat zijn voorrechten schade betekenen voor het beter leren kennen van Christus. Daarbij is het niet gebleven. Hij heeft die voorrechten daadwerkelijk opgegeven. Dat heeft hij niet gedaan als een vorm van zelfkastijding. Zoiets levert nooit geestelijke winst op en brengt je niet tot een grotere kennis van Christus.
Christus kennen heeft tot gevolg het verlangen om Christus te winnen. Hiermee bedoelt hij natuurlijk niet een inspanning om behouden te worden. Hij is behouden, en dat is op grond van geloof alleen en niet door enige prestatie van hemzelf. Wat Paulus hier zegt, is wat iemand zegt die aan een wedstrijd bezig is en die wil winnen. Hij wil zoveel mogelijk gelijkvormig worden aan Christus. Hij wil dat Christus steeds meer in zijn leven zichtbaar wordt. Daarover spreekt hij in het volgende vers.
V9. Aan al zijn voortreffelijkheden zou hij ook nog toe kunnen voegen dat hij al zijn voorrechten had prijsgegeven. Maar ook daardoor zou zijn zicht op Christus vager worden. En hij wil juist een andere en maximale winst: Christus Zelf. Hem wil hij volledig bezitten als Degene Die richting en zin aan het leven geeft. Hij wil “in Hem bevonden worden”, zodat alles wat hij is en alles wat er van hem zichtbaar wordt, een duidelijk beeld is van Christus. Als iemand, een mens, of God, hem zag, zouden ze alleen Christus moeten waarnemen en niets van Paulus.
Daarom heeft voor hem een eigen gerechtigheid geen enkele betekenis meer. Stel je voor, denkt hij, dat ik mezelf waar zou kunnen maken, dat er niets op mij aan te merken zou zijn, dat ik voor God en mensen mijzelf zou kunnen handhaven. Wat zou dat betekenen? Dat ik groot zou zijn. Maar dat wil ik helemaal niet! Het zou niets meer dan een menselijke gerechtigheid zijn en die hoef ik niet.
Weet je waarom Paulus zo denkt? Omdat hij Christus heeft ontmoet en omdat Christus de inhoud van zijn leven is. Het geloof in Hem heeft Paulus de gerechtigheid “die uit God is” gegeven. Paulus heeft gezien hoe betrekkelijk en zinloos alles is wat uit de mens is, al is het ook de meest hoogstaande mens. Hij heeft de eeuwige waarde ontdekt van alles wat uit God is, waarvan de oorsprong in God ligt.
Die gerechtigheid die God als haar bron heeft, is zijn deel geworden door het geloof en niet op grond van eigen prestatie. Door zijn vertrouwen te stellen op wat de Heer Jezus voor hem heeft gedaan op het kruis en geen waarde meer te hechten aan eigen inzet, heeft hij de gerechtigheid gekregen die uit Gód is.
V10. Dat maakt hem niet tot een lichtzinnige christen, iemand die nog de nodige aandacht geeft aan eigen werken. Nee, hij wenst de dagelijkse praktische gemeenschap met Christus te beleven om Hem door en door te leren kennen. Je kent Hem als pasbekeerde ook, maar als je dag aan dag met Hem leeft, Hem elke dag meemaakt, leer je Hem steeds beter kennen. Je leert hoe Hij over je denkt, hoe Hij wil dat je leeft. Wat nog meer is: je leert Hem steeds beter kennen in de plaats die Hij nu inneemt in de hemel en je ziet steeds meer van Zijn heerlijkheden.
Door je bezig te houden met Hem in de heerlijkheid leer je ook meer “de kracht van Zijn opstanding” kennen (Ef 1:19-20). Het is die kracht waardoor je je weg op aarde kunt gaan. Door die kracht ben je als het ware over de dood heen getild en kun je in nieuwheid van leven wandelen (Rm 6:4).
Dit betekent niet dat lijden je dan bespaard blijft. Een wandel in de kracht van Zijn opstanding maakt je niet immuun voor het lijden dat je deel zal zijn als je trouw bent aan de Heer. Met een gezindheid als die van Paulus neem je lijden er niet bij als iets waaraan je nu eenmaal niet kunt ontkomen. Nee, Paulus zoekt ernaar om op alle wijzen gelijkvormig te worden aan de Heer Jezus. Gemeenschap met Hem houdt ook lijden in. Nou, zegt Paulus, dan graag lijden, want dat verdiept mijn gemeenschap met Hem.
“Gemeenschap aan Zijn lijden” wil zeggen: delen in hetzelfde soort lijden dat de Heer Jezus ondervond tijdens Zijn wandel op aarde. Het betekent door de bespotting en smaad heengaan en pijn voelen bij het zien en horen van de zonde. Zelfs in zijn dood wil Paulus op zijn Meester lijken. Dat zegt een mens pas als hij geen enkel belang meer op aarde heeft dan Christus alleen. Het is zo iemand genoeg dat de slaaf wordt als zijn Heer (Mt 10:25a).
Paulus volgt Christus niet vol vrees op de weg van lijden, zoals de discipelen dat wel hebben gedaan (Mk 10:32). Hij wil het lijden ondergaan, niet ter wille van het lijden zelf, maar om deel te hebben aan het lijden van Christus. Daarom is hij ook niet bedroefd weggegaan zoals de rijke jongeling die nog hechtte aan voordelen van het vlees (Mt 19:22). Hij heeft immers van harte afstand van al die dingen gedaan en er is in die zin niets meer wat hem nog aan de aarde bindt.
V11. Paulus draagt niet alleen zijn kruis achter de Heer Jezus aan, hij wil er ook aan sterven. Wat het ook mag kosten, hoe pijnlijk de weg ook mag zijn, hij wil volledig deelhebben met Christus op de weg die aan de opstanding voorafgaat. Zijn hele doel is om in alles aan Christus gelijkvormig te zijn en langs de weg die Hij is gegaan bij Hem te komen in de heerlijkheid. Heeft de Heer Jezus geleden? Dan wil hij ook lijden. Is de Heer Jezus gestorven? Dan wil hij ook als martelaar in dienst van zijn Meester sterven. Is de Heer Jezus uit de doden opgestaan en naar de hemel gegaan? Dan wil hij ook uit de doden opstaan en zo tot Hem gaan.
Hoe dat in zijn geval precies zal gaan, weet hij niet. Aan het feit twijfelt hij echter niet. Let erop dat hier niet staat: de opstanding uit de dood, maar uit de doden. Dat betekent letterlijk ‘een opstanding van tussen de doden uit’. Zo is de Heer Jezus ook opgestaan van tussen de doden uit. Hij stond op, terwijl alle anderen in de dood bleven.
Uit het grote verlangen van Paulus naar een volkomen identificatie met Christus blijkt, hoezeer hij aan Christus gehecht is geraakt. Ik hoop van harte dat dit ook jouw verlangen is. In het volgende stukje krijg je daarover nog meer te horen, opdat je verlangen nog meer wordt gestimuleerd om Paulus na te volgen in het ene doel dat hij voor zijn leven had.
Lees nog eens Filippenzen 3:7-11.
Verwerking: Hoe kun je Christus winnen?
12 - 16 Eén ding
12 Niet dat ik het al verkregen heb of al volmaakt ben; maar ik jaag ernaar, of ik het ook mocht grijpen, omdat ik door Christus <Jezus> ook gegrepen ben. 13 Broeders, ik houd het er niet voor, het zelf gegrepen te hebben, 14 maar één ding [doe ik]: terwijl ik vergeet wat achter is en mij uitstrek naar wat vóór is, jaag ik in de richting van [het] doel naar de prijs van de hemelse roeping van God in Christus Jezus. 15 Voor zover wij dan volmaakt zijn, laten wij zó gezind zijn; en als u anders gezind bent, God zal u ook dat openbaren. 16 Waartoe wij echter gekomen zijn, [laten wij] in hetzelfde [spoor verder] wandelen.
V12. Paulus is nog niet zover als hij wenst. Hij heeft zijn verlangen om geheel aan Christus gelijkvormig te zijn nog niet verkregen. Hij leeft nog op aarde en dat betekent dat hij nog niet tot volmaaktheid is gekomen. Zolang een mens op aarde leeft, is het proces van gelijkvormig en volmaakt worden niet voltooid. Juist daarom zal iemand die Christus heeft leren kennen, blijven streven of blijven jagen naar die volmaaktheid. Hij zal nooit een keer tevreden, met zijn handen achter zijn hoofd achteroverleunend, denken: ‘Zo nu ben ik waar ik wezen wil, ik ben volmaakt aan Christus gelijk.’ Dat zou grote hoogmoed betekenen en een schromelijke vergissing zijn. Dit denken zou blijk geven van een enorm gebrek aan zelfkennis.
Toch leert Paulus hier ook een streven naar volmaaktheid alsof die wél op aarde te bereiken is. Er is een verkeerde leer die verkondigt dat je op aarde volmaakt kunt worden, dat wil zeggen dat je een staat van zondeloosheid kunt bereiken. Laat je daardoor niet van de wijs brengen. Dat is onmogelijk. Dat neemt niet weg dat ieder oprecht kind van God in zijn leven zal streven naar een zo groot mogelijke gelijkvormigheid aan Christus. Als je echt, net als Paulus, door Christus gegrepen bent, wil je toch niet anders?
Denk nog eens terug aan je leven voordat je Christus echt kende. Misschien lijkt het wat op dat van Paulus. Je was vol ijver bezig in (godsdienstig) werk of studie. Je meende met al je streven God te behagen. Totdat je ontdekte dat je voor jezelf bezig was. Christus kwam in je leven, Iemand Die totaal anders is dan jij. Zijn ijver was volmaakt gericht op God. Hij deed nooit iets voor Zichzelf. Zijn leven was een en al dienen van anderen. Daarvoor gaf Hij ten slotte Zijn leven.
De dood die Hij stierf, was niet alleen de bekroning van een volmaakt aan God toegewijd leven. Het was ook de verzoening voor ieder die zichzelf als zondaar ziet, ook voor jou. Daarom heb jij Hem lief gekregen en is Hij de inhoud van jouw leven geworden. Je bent door Hem gegrepen. Je bent in de ban van Zijn liefde gekomen. De omarming van Zijn liefde heeft jou overmeesterd. Je voelt je helemaal veilig en geborgen bij Hem. Hij is er voor jou. Jij wilt er ook helemaal voor Hem zijn. Je wilt op Hem lijken, niet een klein beetje, want daar kun je niet tevreden mee zijn. In dit opzicht is, zoals iemand eens schreef, ‘tevredenheid het graf van de vooruitgang’. Nee, je wilt helemaal op Hem lijken, volmaakt aan Hem gelijk zijn.
Even tussendoor gezegd: het is goed eraan te denken dat het woord ‘volmaaktheid’ drie betekenissen heeft:
1. Je bent voor God volmaakt in Christus door Zijn werk (Hb 10:14). Die volmaaktheid bezit iedere gelovige vanaf het moment dat hij zijn zonden belijdt en in het geloof de Heer Jezus als Verlosser en Heer aanvaardt.
2. Dan is er nog de volmaaktheid die we ontvangen, als we bij de Heer Jezus zijn en ook ons lichaam deelt in de verlossing en het vlees er niet meer is. Daar gaat dit vers over.
3. En er is de volmaaktheid die we op aarde kunnen bereiken en die te maken heeft met geestelijke groei. Dat is volmaaktheid in de zin van volwassenheid, volgroeid zijn. Dat is de volmaaktheid waarover het gaat in vers 15. Je kunt zeggen dat bijvoorbeeld de vaders in Christus (1Jh 2:13a,14a) in die zin volmaakt zijn. Zij hebben niets anders meer in hun leven dan Christus.
V13. Om elk misverstand hierover uit te sluiten benadrukt Paulus nog eens dat hij weet dat hij er nog niet is. Hij leunt niet tevreden werkeloos achterover, ook nu niet, nu hij in gevangenschap is. Hij denkt niet dat zijn werk af is, hij denkt ook niet dat zijn geestelijke vorming erop zit. Ondanks al zijn dienstjaren in zijn werk voor de Heer en zijn onophoudelijk daarin bezig zijn, ziet hij het proces van gelijkvormig worden niet als afgesloten. Met niet aflatende energie strekt hij zich uit naar wat vóór hem ligt.
V14. Het geheim van zijn kracht is zijn concentratie op slechts “één ding”. Dat is een geheim dat helaas slechts weinigen kennen. Veel mensen zijn niet tevreden met ‘één ding’. Ze vinden dat te bekrompen. Je moet ruimer kijken, er is toch meer te genieten? Ja, maar zodra je iets bíj Christus neemt om je aandacht aan te geven, ben je niet meer met ‘één ding’ tevreden. ‘Eén ding’ sluit al het andere uit. Waar kies je voor? De keus is niet moeilijk als je bedenkt dat dit ‘ene ding’ ook volmaakte voldoening aan het leven geeft. Alles wat je erbíj neemt, maakt die voldoening kleiner. Waar ga je voor?
Voor Paulus is het geen vraag. Hij geeft aan hoe je dat ‘ene ding’ kunt najagen. In de eerste plaats vergeet hij alles wat achter hem is. Hij denkt niet aan wat hij allemaal aan voorrechten bezit. Hij denkt ook niet aan het vele werk dat hij heeft verricht, de reizen die hij heeft gemaakt en de plaatsen waar hij het evangelie heeft verkondigd, de vele gelovigen die hij heeft gediend. Als je voor de Heer werkt – en wie doet dat niet? –, is het gevaarlijk achterom te kijken om de resultaten van je werk te bezien. Op dat moment stop je met kijken naar het doel. Paulus heeft geen overzicht bijgehouden van zijn geestelijke vorderingen.
Vergeten wat achter is, wil overigens niet zeggen dat we moeten vergeten wie we geweest zijn. Dat is bij Paulus ook niet zo. Hij is nooit vergeten dat hij in zichzelf de grootste van alle zondaren is (1Tm 1:13; vgl. 2Pt 1:9).
In plaats van zich bezig te houden met de weg die hij al heeft afgelegd, strekt hij zijn beide handen uit naar voren. Hij stelt zichzelf hier voor als iemand die aan een hardloopwedstrijd deelneemt. Zonder op of om te zien loopt hij zo hard hij kan in de richting van het doel dat hij onafgebroken in de gaten houdt. Het gaat hem om de prijs die verband houdt met de roeping van God. God heeft hem hemelwaarts geroepen. Dan moet je niet je belangen op aarde zoeken. De christenen die dat wel doen, komen nog voor onze aandacht in vers 19. Als je door God geroepen bent, is het Zijn doel je in de hemel te hebben, om daar in Christus Jezus alle zegeningen te genieten die Hij in Zijn hart heeft je te schenken. Die prijs wil je toch voor niets ter wereld missen?
V15. Misschien erken je wel dat het in je leven daarom zou moeten gaan, maar voel je het spanningsveld waarin je verkeert. Het is nog moeilijk voor je om echt alles prijs te geven en je volledig op dat ene doel te richten. Er zijn gelovigen bij wie je ziet dat alles in hun leven om Christus draait. Dat zijn de ‘volmaakten’ in het eerste deel van vers 15. Paulus sluit zichzelf daarbij in. Dat kun je zien aan het woord “wij”. De volmaakten zijn zij die in de christelijke ervaring zover gekomen zijn, dat er niets meer interessant is voor het hart dan alleen de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus.
Hoeveel mooie dingen er ook op aarde zijn, voor hen verbleekt alles en valt in het niet bij de schoonheid van Hem. Sommige mensen zullen het extreem noemen, of fanatiek. In elk geval is het radicaal. De christen die op deze wijze gegroeid is, zal gekenmerkt worden door een daarbij passende gezindheid, de gezindheid van Christus Zelf. Christus had ook slechts één doel: de verheerlijking van de Vader. Dat bracht Hem tot het doen van Diens wil. Daaruit is alle denkbare zegen voortgekomen.
In het tweede deel van vers 15 wordt een andere groep gelovigen aangesproken. Paulus spreekt tot hen als “u” die “anders gezind bent”. Daarmee bedoelt hij niet vleselijke of ongeestelijke gelovigen. Hij bedoelt gelovigen die nog niet hebben geleerd dat voor God werkelijk niets anders waarde heeft dan de Heer Jezus. Een voorbeeld van zulke gelovigen heb je in ‘de zwakken’ over wie Paulus in Romeinen 14-15 spreekt in onderscheid van ‘de sterken’ (Rm 14:1; 15:1).
Beide groepen stelt hij als geestelijk gezinde gelovigen voor. Hij maakt daar duidelijk dat wie ‘zwak’ is in het geloof niet de volle christelijke vrijheid kent die hem in Christus is gegeven. Zulke gelovigen menen nog rekening te moeten houden met bepaalde inzettingen. Waar oprechtheid tegenover God gevonden wordt, heeft God geduld met de geestelijke ontwikkeling. Hij zal op de juiste tijd openbaren waar het Hem werkelijk om gaat door de sluier weg te nemen die er voor hen nog over ligt. Dan zullen ook zij de dingen kunnen zien zoals ze werkelijk zijn.
Dit verschil in geestelijke ontwikkeling, dit niet gelijk denken, hoeft een gelukkige gemeenschap niet te verstoren. Het zijn die dingen die we aan de Heer kunnen overlaten. In zulke gevallen hoeven we niet te proberen zelf onze broeders over te halen om onze mening te gaan delen. God Zelf zal hen onderwijzen (vgl. 1Th 4:9).
V16. Als iemand nog niet al zijn belangen aan Christus verbonden heeft, moeten we zelf niet wachten totdat dit het geval is. We moeten samen verder, waarbij geldt, dat ieder moet wandelen naar het licht dat hij heeft ontvangen. Ontvangen licht geeft verlangen naar meer licht. Het maakt niet passief, maar zet aan tot een hechtere gemeenschap met Christus en tot het verlangen naar een grotere gelijkvormigheid aan Hem.
Als je Christus hebt aangenomen, ben je vanaf dat moment geestelijk aan het groeien. Het stadium dat je nu hebt bereikt, komt enerzijds door Gods werk in jou en anderzijds door jouw inzet (Fp 2:13). Wel, je wordt aangespoord in dat spoor verder te gaan. Je hoeft niet in je eentje verder te trekken. Je mag dat doen samen met anderen die ook Christus hebben leren kennen en voor Hem alleen willen leven.
Lees nog eens Filippenzen 3:12-16.
Verwerking: Zijn er nog andere belangen die je najaagt, behalve ‘één ding’?
17 - 21 Ons burgerschap is in de hemelen
17 Weest samen mijn navolgers, broeders, en ziet op hen die zo wandelen als u ons tot voorbeeld hebt. 18 Want velen wandelen, van wie ik u dikwijls heb gezegd en nu ook wenend zeg, dat zij de vijanden van het kruis van Christus zijn; 19 hun einde is [het] verderf, hun god is de buik en hun heerlijkheid is in hun schande; zij bedenken de aardse dingen. 20 Want ons burgerschap is in [de] hemelen, waaruit wij ook [de] Heer Jezus Christus als Heiland verwachten, 21 Die het lichaam van onze vernedering zal veranderen tot gelijkvormigheid aan het lichaam van Zijn heerlijkheid, naar de werking van de macht die Hij heeft om ook alles aan Zich te onderwerpen.
V17. Een goed voorbeeld is veel waard. Als jonge christen heb je oriëntatie nodig. Dan is het een zegen als je mensen kent die voorleven wat de Bijbel van jou vraagt. Zo stelt Paulus zichzelf en Timotheüs – zij zijn de “ons” in dit vers – tot voorbeeld. Dat is geen hoogmoed, het gaat om de overtuiging. Hijzelf volgt Christus na, Die is zijn Voorbeeld (1Ko 11:1).
Hij roept de Filippenzen op “samen” zijn navolgers te zijn. Het woord ‘samen’ is veelzeggend. De goede lezer zal eruit begrijpen dat dit een zachte vermaning is om eensgezind te zijn. Als je ‘samen’ iets doet, samen naar eenzelfde voorbeeld kijkt en dat navolgt, vergeet je de vervelende trekjes van de ander. De Filippenzen zijn in de gelukkige omstandigheid dat er meer zijn die ze als voorbeeld kunnen nemen. Als ze naar die levens kijken, zien ze daar hetzelfde als bij Paulus. Het zijn stuk voor stuk mensen die als enige doel hebben Christus te winnen.
Of er veel van zulke voorbeelden waren? Ik denk het niet, zoals het er ook nu niet veel zijn. Besef je trouwens wel dat jij op jouw beurt ook weer een voorbeeld voor anderen bent? Kunnen anderen jou navolgen omdat ze in jouw leven zien dat het allemaal om Christus gaat?
V18. Weet je van wat voor soort mensen er veel zijn? Van mensen die wandelen als “de vijanden van het kruis van Christus”. Met deze kwalificatie duidt Paulus een derde groep christenen aan, na de in vers 15 genoemde twee groepen. Tussen die twee groepen en deze derde groep bestaat een enorm contrast. Groep één en groep twee hebben de Heer Jezus van harte lief en willen hun leven op Hem afstemmen. Wat ze van Hem weten, brengen ze in praktijk. Bij de tweede groep is de kennis van Hem weliswaar beperkt, maar toch willen ze voor Hem leven, wat het ook kosten zal.
Dat is bij de derde groep volledig anders. Het zijn zeker mensen die de mond vol hebben met bijbelse waarheden, misschien zelfs prachtige dingen kunnen zeggen over de Heer Jezus. In de praktijk van hun leven houden ze echter met Hem geen rekening.
Er staat niet dat zij vijanden van Christus zijn, maar vijanden van het kruis van Christus. Het kruis van Christus is van alles bepalende betekenis voor het leven van de christen. Het kruis is de radicale scheiding tussen jou en de wereld (Gl 6:12,14). Hoe meer je van het kruis gaat begrijpen, des te meer zul je elke binding met de wereld opgeven om je des te sterker te binden aan Christus. Een vijand van het kruis van Christus is iemand die wel de lusten van het christendom, maar niet de lasten ervan wil. Het is iemand die wel Christus wil volgen, maar zonder het kruis op te nemen (Lk 14:27).
Als je leeft naar de betekenis van het kruis, heeft de wereld je niets meer te bieden. Dan heb je ermee afgerekend. De wereld laat echter niet ongestraft toe dat jij er niets meer aan vindt en dat je haar veroordeelt. Het zal je schande opleveren. Als je dat niet leuk vindt en probeert goede maatjes met de wereld te blijven, word je een vijand van het kruis. Je geeft Christus niet echt prijs, maar voor Hem uitkomen doe je ook niet als je weet dat je dan uitgelachen wordt.
Het is niet de eerste keer dat Paulus over deze mensen spreekt. Hij heeft het al heel wat keren over hen gehad. Hij reageert anders op hen, dan op de personen die hij aan het begin van het hoofdstuk op het oog heeft. Die personen kan hij alleen ontmaskeren in hun kwade bedoelingen om zijn werk te ondergraven. De personen hier geloven misschien nog wel, maar ze leven er niet naar.
Als hij over hen schrijft, kan hij zijn tranen niet bedwingen. Hij is niet van het soort dat zegt: ‘Mannen huilen niet.’ Zijn emoties noemt hij wel vaker (Hd 20:31; 2Ko 2:4). Het gevoel is een wezenlijk deel van de mens. Dat verandert niet als hij een kind van God geworden is. Het geloof mag niet door emoties worden geleid, maar wel begeleid. Het Woord van God is de basis van het geloof. De emoties komen omdat Paulus ziet dat christenen afwijken van de weg die Gods Woord aan de christen toont.
Deze categorie christenen geeft een verkeerd voorbeeld en is daardoor een gevaar voor anderen. Deze christenen doen alsof ze verzekerd zijn van de hemel en genieten tegelijk met volle teugen van het leven op aarde. Dat is even prettig christen zijn! Laat je door deze leefwijze niet misleiden. Ik denk dat Paulus het daarom al zo vaak heeft gezegd en nu weer zegt. Het is geen goed voorbeeld.
V19. Aan het einde van een dergelijk leven wacht ook niet de hemel, aan het einde wacht het “verderf”, de hel. De brede weg, de weg waarop veel mensen wandelen, leidt naar het verderf (Mt 7:13). De vraag of het echte christenen zijn of christenen die het slechts in naam zijn, dus niet wedergeboren, doet niet ter zake. Het gaat om wat je belijdt. Als je belijdt een christen te zijn, zal dat blijken uit je leven. Als je voor Christus leeft, is je belijdenis waar. Als je niet voor Hem leeft, is je belijdenis een leugen. Dat laatste neem ik niet van jou aan. Anders las je dit boek niet. Toch zijn deze verzen ook van toepassing op jou en mij als belijders van Christus.
Wie leeft als een vijand van het kruis, leeft voor zichzelf, voor zijn eigen “buik” (vgl. Rm 16:18). Zijn leven is gericht op het bevredigen van allerlei lichamelijke behoeften, zoals eten en drinken en vaak ook op het voldoen aan seksuele verlangens (1Ko 6:13). Je hoeft daarbij helemaal niet te denken aan liederlijk gedrag, maar aan een zich helemaal overgeven aan dingen die door God gegeven zijn. Het blijkt niet dat zij enig kwaad bedrijven dat tucht noodzakelijk maakt. Het gaat om brave burgers, mensen die ieder het zijne geven. Ze doen echter alles voor zichzelf. Ze stellen allerlei aardse dingen op de eerste plaats. Het gaat in hun leven niet om Christus.
Een resultaat van een dergelijke levensinstelling is dat zij hun “heerlijkheid” of eer vinden in wat een “schande” is. Je kunt bijvoorbeeld denken aan de opvatting die ook christenen kunnen huldigen, dat de mens van de apen afstamt. Ze vinden het een eer dat de menselijke wetenschap dit aan het licht heeft gebracht. Ze beroemen zich in dergelijke dwaasheden. Alles is het gevolg van slechts op de aardse dingen gericht te zijn. Hun denken is vol van hun welzijn op aarde. Hun inspanningen zijn erop gericht zich het leven op aarde zo lang en aangenaam mogelijk te maken.
V20. Een dergelijke levensinstelling past wel bij een burger van de aarde, maar niet bij een burger van de hemel. Sinds je Christus hebt leren kennen, ben je op aarde een bijwoner en vreemdeling (1Pt 2:11). Je echte thuis is de hemel. Zolang je hier bent, in een omgeving die daar geen deel aan heeft, mag je in het besef van dat burgerschap leven.
De Filippenzen zelf zijn een goed voorbeeld van deze situatie. Filippi was in die tijd een Romeinse kolonie in Klein-Azië. Ver van Rome moesten de inwoners van die stad als burgers van Rome leven en zo de naam van Rome hooghouden. Wij wonen te midden van wereldlingen, maar mogen de naam van de hemel hooghouden. We leven als ambassadeurs van ons eigenlijke vaderland in een vreemd land. Ons hele gedrag behoort het leven van ons ware vaderland uit te stralen. Tegelijk houden we ons aan de regels van het land waarin we tijdelijk verblijven, zolang die regels niet in strijd zijn met ons burgerschap van de hemel. Het past ons niet mee te doen met de politiek van het land waar we vreemdelingen zijn. Dat zou een verloochening betekenen van ons hemels burgerschap.
We zijn zo vervuld van ons vaderland, dat we ernaar verlangen daarheen te verhuizen. Daarom zien we uit naar de Heer Jezus Christus. Hij, het doel naar Wie we op weg zijn, heeft beloofd spoedig te komen (Jh 14:1-3; 1Th 4:16-17; Op 22:20). Paulus noemt Hem hier “Heiland”. Nu denk je misschien: ‘Zo ken ik Hem toch al? Hij is toch mijn Heiland, de Verlosser, zoals de betekenis van de naam ‘Heiland’ is, Die mij van mijn zonden heeft verlost?’
V21. Jazeker, maar er is nog een aspect in de verlossing dat nog niet is voltooid en dat is de verlossing van je lichaam (Rm 8:23). Als de Heer Jezus komt om de gemeente tot Zich te nemen, krijg je een verheerlijkt lichaam. In dat lichaam zul je geen verdriet, pijn of vermoeidheid meer kennen. Het lichaam dat je nu hebt, is verbonden aan een situatie waarin de zonde zijn sporen heeft getrokken, waar de vloek van de zonde op rust. Het is “het lichaam van onze vernedering”, van ons leven op aarde.
Dat is trouwens niet zo’n vleiende uitdrukking in een wereld waarin de ‘bodycare’, de zorg voor het lichaam, enorme aandacht krijgt. Het lichaam wordt in de wereld verheerlijkt. Je hoeft trouwens ook niet in het andere uiterste te vervallen en te denken dat het lichaam er niet toe doet. Het is voor de gelovige de tempel van de Heilige Geest en een lid van Christus (1Ko 6:15,19). Ga er daarom verantwoord mee om.
De komst van de Heer Jezus voor de gemeente maakt voor allen die bij Hem horen een einde aan de onvolkomenheid van het aardse lichaam. Het lichaam dat je dan krijgt, lijkt op het Zijne (1Jh 3:2b). Elk spoortje van de onvolmaaktheid van het leven op aarde dat je letterlijk aan den lijve voelt, elke herinnering eraan, is dan weg. Die niet voor te stellen verandering wordt door de Heer Jezus tot stand gebracht. Hij is als Enige daartoe in staat. Hij zal dat doen met dezelfde macht die Hij heeft om alles aan Zich te onderwerpen. Hij is namelijk de almachtige God.
Denk je in: die ontelbare gestorven gelovigen, door alle eeuwen heen, op allerlei manieren gestorven of gedood: door leeuwen verscheurd en opgevreten, onthoofd, in stukken gezaagd, verbrand. Alle verstrooide moleculen weet Hij bij elkaar te brengen en weer tot de mens van weleer te vormen. De ongelovigen zullen een lichaam krijgen waarmee zij tot in eeuwigheid in de hel zullen zijn. De gelovigen zullen een lichaam krijgen waarmee zij tot in eeuwigheid in de hemel zullen zijn om Hem daarin tot in eeuwigheid te prijzen!
Lees nog eens Filippenzen 3:17-21.
Verwerking: Wat betekent het voor jou de Heer Jezus als Heiland te verwachten?