1 - 6 Aanhef, dankzegging en gebed
1 Paulus en Timotheüs, slaven van Christus Jezus, aan alle heiligen in Christus Jezus die in Filippi zijn, met [de] opzieners en dienaars; 2 genade zij u en vrede van God onze Vader en van [de] Heer Jezus Christus. 3 Ik dank mijn God, telkens als ik u gedenk, 4 altijd in elk gebed van mij voor u allen met blijdschap biddend, 5 wegens uw gemeenschap met het evangelie van de eerste dag af tot nu toe; 6 in dit vertrouwen, dat Hij Die een goed werk in u begonnen is, het ook zal voltooien tot op [de] dag van Christus Jezus.
V1. Zoals gebruikelijk stelt Paulus eerst zichzelf als afzender aan de geadresseerden voor. Evenals hij vaker doet, betrekt hij nog iemand bij het zenden van de brief. In dit geval is dat Timotheüs, zijn “echt kind in [het] geloof” (1Tm 1:2). In deze jongeman heeft Paulus een medewerker voor wie hij een speciale waardering heeft (Fp 2:19-20,22). De Filippenzen kennen hem. Dat Paulus zijn naam noemt als medeafzender, laat hun zien dat Timotheüs achter de inhoud van de brief staat. Dat is belangrijk, want Paulus hoopt hem ook binnenkort tot hen te zenden.
Dat hij Timotheüs als medeafzender noemt, wil niet zeggen dat ze de brief samen hebben geschreven. Uit de vele keren dat Paulus het woord ‘ik’ gebruikt, blijkt dat hij de eigenlijke schrijver is.
Verder valt op dat Paulus niet schrijft als apostel. Hij stelt zichzelf en Timotheüs voor als “slaven van Christus Jezus”. Een slaaf van Christus is door Hem gekocht om vrij te zijn. Wie zich echter realiseert wat de prijs is die de Heer Jezus heeft betaald, zal altijd Zijn slaaf willen zijn. Door over zichzelf en Timotheüs als slaven te schrijven plaatst Paulus zich op het niveau van de Filippenzen. De inhoud van brief wint niet aan kracht door er apostolisch gezag aan te verbinden. Het gaat om het voorleven ervan. Dat gebeurt in zijn leven als slaaf, niet op grond van zijn positie als apostel.
Zou hij als apostel hebben geschreven, dan zou het erop kunnen lijken dat je voor het opdoen van christelijke ervaring de status van apostel moet hebben. Maar de christelijke ervaring waarover hij het in deze brief heeft, is niet iets apostolisch; die ervaring ligt binnen het bereik van iedere ‘gewone’ christen. Het betreft iedere christen die een slaaf van de Heer Jezus is. Liefde voor de Heer Jezus is het motief om wat door de brief naar ons toe komt, in ons leven waar te maken. Het is niet een dictaat van bovenaf.
Dat Paulus werkelijk alle gelovigen op het oog heeft, zien we in de manier waarop hij zich tot hen richt. Hij schrijft “aan alle heiligen”. Daarvan is niemand uitgesloten. Door het gebruik van het woord ‘alle’ maakt hij ook duidelijk dat hij boven alle partijen en verschillen staat. En omdat christelijke ervaring persoonlijk is, schrijft hij niet aan ‘de gemeente in Filippi’, maar aan de “heiligen”. Deze heiligen zijn “in Christus Jezus”. Dat geeft hun geestelijke positie aan. Ze zijn ook heiligen “die in Filippi zijn”. Daarin zien we hun aardse positie.
In Filippi speelt zich hun maatschappelijke en gemeentelijke leven af; daar hebben zij hun verantwoordelijkheden en geven zij hun getuigenis. Dit kun je ook op jezelf toepassen. Je bent in Christus Jezus afgezonderd – dat is de betekenis van het woord ‘heilig’ – van de wereld. Je hoort er niet meer bij. In Christus Jezus ben je afgezonderd om voor God te leven. Dat doe je in de plaats waar je woont, waar jouw leven van elke dag zich afspeelt.
Dat “opzieners en dienaars” apart worden genoemd, betekent niet dat zij een speciale status hebben. Het woord “met” heeft de betekenis van ‘inclusief’. Ze worden op één lijn gesteld met de heiligen (vgl. Hd 20:28). Uit Handelingen 20 en Titus 1 blijkt dat ‘opziener’ hetzelfde is als ‘oudste’ (Hd 20:17,28; Tt 1:5,7). ‘Oudste’ wijst meer op de rijpheid van de persoon, het is iemand met een zekere levenservaring. Bij ’opziener’ gaat het meer om de taak, het werk dat wordt verricht.
Het zou mij niet verbazen als jij met vragen zit over het aanstellen van oudsten. Daarover kan ik wel een paar dingen zeggen. In het Nieuwe Testament lees je drie keer over het kiezen of (aan)stellen van oudsten (Hd 14:23; 20:28; Tt 1:5). Uit die teksten blijkt dat niet de gemeente ze aanstelt, maar dat dit gebeurt door apostelen die ze aanstellen ten behoeve van de gemeente (Hd 14:23); je leest dat ze door de Heilige Geest ‘gesteld’ zijn (Hd 20:28); en je leest dat iemand anders ze namens een apostel aanstelt (Tt 1:5). Aangezien we geen apostelen meer hebben en er daarom ook niemand meer namens een apostel kan handelen, wordt het moeilijk op grond van de Bijbel vandaag oudsten aan te stellen.
Zijn oudsten dan niet nodig? En wordt er niet in 1 Timotheüs 3 over de kenmerken van een opziener gesproken (1Tm 3:1-7)? Jazeker. Ik heb ook niet gezegd dat ze er niet meer zouden zijn. Ik heb alleen gezegd dat ze niet meer officieel door de gemeente kunnen worden aangesteld. Gelovigen die de Heer al wat langer kennen en hun weg met Hem gaan, worden aangespoord naar het opzienerschap te streven (1Tm 3:1). Gelukkig zijn die plaatselijke gemeenten, die zulke mannen in hun midden hebben.
“Dienaars” zijn mensen die de zorg voor de materiële zaken op zich hebben genomen (1Tm 3:8-13). Dat is geen lagere dienst dan die van de opziener, maar een andere. De opziener behartigt vooral de geestelijke belangen van de gelovigen. Ze hebben het beiden nodig om in hun dienst direct afhankelijk te zijn van de Heer. Zij mogen niet aan vriendjespolitiek doen. Aanzien des persoons moet hun vreemd zijn. Alleen dan zullen ze hun werk tot nut van de heiligen en tot eer van de Heer kunnen doen.
V2. Paulus sluit zijn aanhef af met zijn gebruikelijke zegenwens. Voor hun gewone dagelijkse leven wenst hij zijn lezers het besef van “genade” en innerlijke “vrede” toe. ‘Genade’ is vrije, onverdiende gunst. Leven in het besef van verleende genade zal een leven zijn waarin de ‘vrede’ van God wordt ervaren.
Hij wenst hun toe dat die genade en vrede hun zal worden gegeven van de beide Goddelijke Personen met Wie zij in verbinding zijn gebracht. De Vader en de Heer Jezus stellen het grootst mogelijke belang in de gelovigen. Genade en vrede worden door de gelovigen genoten als er van hen uit de grootst mogelijke belangstelling is voor alles wat de Vader en de Heer Jezus aangaat. In het licht van deze brief kun je wel zeggen dat genade en vrede de hele christelijke ervaring omvatten. Alles wat je meemaakt in de vorming van je karakter als christen, kun je daarmee in verbinding brengen.
V3. Dankbaarheid is de grondtoon van de brief. Als Paulus aan de Filippenzen denkt, begint hij spontaan te danken. Misschien herken je dat. Als je aan bepaalde mensen denkt, krijg je daar ook bepaalde gevoelens bij die je soms gewoon niet kunt onderdrukken. Je gevoelens zullen aansluiten bij wat die mensen voor je betekenen. Heb je negatieve ervaringen met hen, dan zal, als je aan hen denkt, je hart niet echt overvloeien van dankbaarheid. Zijn het mensen aan wie je veel te danken hebt, dan ligt dat helemaal anders.
Wat maken goede herinneringen een mens gelukkig en dankbaar. Zo is dat hier bij Paulus als hij aan de Filippenzen denkt. Hij laat hun weten dat hij God voor hen dankt. God heeft ervoor gezorgd dat die band van gemeenschap er is.
V4. Paulus is helemaal vol van de betrokkenheid van de Filippenzen. Als hij God dan ook voor hen dankt, gaat hij tegelijk voor hen bidden. In elk gebed is het prijs: de Filippenzen komen erin voor. Daar kun je wel wat van leren. Zijn bidden voor hen is geen last, het is geen klaagzang tot God over hen, maar veroorzaakt een feestgevoel bij hem. Hij bidt “met blijdschap” en dat “voor u allen”, dat is voor hen allemaal.
Het lijkt erop dat er geen uitzonderingen in die gemeente aanwezig zijn. Ze zijn allemaal volledig betrokken bij het evangelie dat Paulus predikt. Ook nu, terwijl hij in gevangenschap is, zijn ze deelgenoten van het evangelie. Ze staan nog steeds naast hem. De gave die ze hebben gezonden, getuigt daarvan. Op zo’n gemeente ben ik wel een beetje jaloers. Jij niet?
V5. De Filippenzen zijn niet zomaar aardige mensen, ze zijn broeders en zusters van hem. Met hen deelt hij het geloof in de Heer Jezus en met hen deelt hij het getuigenis dat hij van Hem geeft. Ze hebben het evangelie aangenomen op de eerste dag dat ze het van hem hebben gehoord (Hd 16:11-14,27-34). Vervolgens zijn ze naast hem gaan staan in zijn prediking van het evangelie. Dat hebben ze niet alleen een keertje, in een opwelling, gedaan.
Er zijn christenen, die lopen ogenblikkelijk warm als er een grote actie voor het evangelie op touw wordt gezet. Prachtig, met zoveel mensen iets doen voor de Heer. Maar als de actie voorbij is en het gewone leven zijn gangetje weer gaat, is het ook voorbij met hun actief zijn in het evangelie. Dat is bij de Filippenzen anders. Hun betrokkenheid bij het evangelie is geen bevlieging, een tijdelijke aandoening, maar duurt “tot nu toe”.
V6. Paulus is realist genoeg om te zien dat het ‘tot nu toe’ geen eindstation is. Er is voor de Filippenzen nog een weg te gaan, maar hij heeft er alle vertrouwen in en ziet het eindpunt met vreugde tegemoet. De vruchten die hij bij hen waarneemt, zijn het resultaat van het goede werk van God in hun leven. Dat geeft hem vertrouwen voor de toekomst. Hij kent God goed genoeg om te weten dat Hij Zijn werk in hen zal voortzetten en afronden. De afronding zal komen “op [de] dag van Christus”.
‘De dag van Christus’ is de dag dat Christus in majesteit op aarde zal verschijnen. Het hele christelijke leven speelt zich af tussen twee dagen: ‘de eerste dag’ (vers 5) en ‘de dag van Christus’. ‘De eerste dag’ is het begin van de wedloop, de dag dat zij (en wij) het evangelie hebben gehoord en aangenomen. ‘De dag van Christus’ is de periode waarin Christus openlijk de heerschappij over de wereld uitoefent (Ps 2:8).
Voor ons gaat daaraan vooraf dat we “in wolken worden opgenomen de Heer tegemoet in de lucht” (1Th 4:16-17), met direct daaropvolgend het “geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus” (2Ko 5:10). Dan zullen we terugkijken op ons leven met de ogen van de Heer en tot dezelfde beoordeling ervan komen als Hij. We zullen Hem gelijk zijn (1Jh 3:2). Gods werk in ons is dan voltooid.
Lees nog eens Filippenzen 1:1-6.
Verwerking: Wat kun jij leren van de manier waarop Paulus voor de Filippenzen dankt en bidt?
7 - 11 Paulus’ liefde voor de Filippenzen
7 Het is immers terecht dat ik dit van u allen denk, omdat ik u in mijn hart hebt, en u allen, zowel in mijn gevangenschap als in de verdediging en bevestiging van het evangelie, mededeelgenoten bent van mijn genade. 8 Want God is mijn Getuige dat ik naar u allen verlang met [het] hart van Christus Jezus. 9 En dit bid ik, dat uw liefde nog meer en meer mag overvloeien in kennis en alle inzicht, 10 om te beproeven wat het beste is, opdat u zuiver en onberispelijk bent tegen [de] dag van Christus, 11 vervuld met [de] vrucht van [de] gerechtigheid die door Jezus Christus is, tot heerlijkheid en lof van God.
V7. Paulus gaat zijn voorgaande opmerkingen nu onderbouwen, dat wil zeggen zijn opmerkingen over zijn danken en bidden voor hen en over hun gemeenschap met het evangelie en dat God Zijn werk in hen zal afmaken. Al die goede gedachten over hen noemt hij om meerdere redenen “terecht”. Eén reden is dat hij hen in zijn hart heeft. Hij weet dat zij niet zo af en toe aan hem denken, want hij hoort helemaal bij hen. Ook al is hij lichamelijk niet bij hen, hij draagt hen in zijn hart. Daar voelt hij hun liefde voor hem. Zij koesteren een voortdurende liefde voor hem, want zij hebben hem ook in hun hart.
Ik denk dat jij daarin de Filippenzen kunt navolgen. Jij kunt ook ‘Paulus’ in je hart sluiten, hem liefhebben. Dat doe je als je het onderwijs in zijn brieven liefhebt, die brieven leest en ter harte neemt. Je zult merken dat wat van de Filippenzen gezegd kan worden, dan ook van jou gezegd kan worden. Anderen zullen voor je danken en bidden, ze zullen opmerken dat je in en voor het evangelie leeft; ze zullen zien dat God in je werkt en dat Hij Zijn werk zal afmaken.
Een andere reden waarom het terecht is dat hij al die goede dingen van hen denkt, heeft te maken met hun praktijk. Hun liefde voor hem heeft handen en voeten. Ze zijn naast hem gaan staan in zijn verdediging van het evangelie. Waar het evangelie wordt gepredikt, wordt het ook aangevallen. Samen met Paulus hebben ze de vijand weerstaan en anderen gewezen op de enige weg tot behoud en op alle zegen die het evangelie bevat. Hun eigen bekering is een bevestiging van de waarheid van het evangelie.
Er kan veel gediscussieerd worden over allerlei onderwerpen, maar levende en levendige getuigen die vertellen wat er met hen is gebeurd door het aanvaarden van het evangelie, zijn niet te loochenen. Je zult hen moeten doden om hen de mond te snoeren. En zelfs dan nog zullen ze blijven spreken (Hb 11:4). En wie meent de loop van het evangelie te stoppen door de predikers ervan in de gevangenis te werpen, vergist zich ook zeer. Dat is met Paulus gebeurd. Alles wat de vijand daarmee heeft bereikt, is slechts het openen van een nieuwe weg voor het evangelie.
“Mijn genade” waarover Paulus spreekt, is de genade die hem in staat stelt om zijn ketenen te dragen en het evangelie te verdedigen en te bevestigen. Hij ervaart zowel het opsluiten als het prediken als een persoonlijke, ”mijn”, genade. In die genade, zo zegt hij tegen de Filippenzen, zijn jullie mijn “mededeelgenoten”. Jullie allemaal delen in de genade die mijn deel is.
Je ziet hoe Paulus en de Filippenzen een eenheid vormen. Samen iets delen bevordert de eenheid en gemeenschap. Maak jij jezelf een met werkers voor de Heer in hun omstandigheden en in hun werk? Dan zul je ook delen in de genade die zij daarvoor ontvangen. Het gaat niet om de personen, het gaat om God en de Heer Jezus. Waar het bewustzijn van genade toeneemt, zal ook de toewijding aan de Heer en de saamhorigheid van de gelovigen toenemen. Dat geldt voor de gelovigen die samen een plaatselijke gemeente vormen. Dat geldt ook voor de verhoudingen tussen een plaatselijke gemeente en een werker ergens in de wereld.
V8. Als er dan zo’n innige band van gemeenschap is, kan het niet anders of je wilt dat ook op de meest concrete wijze beleven. Je wilt elkaar zien en bij elkaar zijn. Paulus wil dat zij weten hoezeer hij hen liefheeft en naar hen verlangt. Dat hij God daarbij als zijn Getuige aanroept, is niet omdat hij bang is dat de Filippenzen hem niet zullen geloven. Het is alsof hij voor zichzelf naar de krachtigste uiting zoekt om zijn verlangen naar hen te onderstrepen. Zijn verlangen naar hen heeft niets met menselijke sympathie te doen. Hij wil hen niet zien omdat ze aardig voor hem zijn. Hij wil bij hen zijn omdat zijn hart naar hen uitgaat.
Het woord “hart” is letterlijk ‘ingewanden’ en duidt de innerlijke emotie of genegenheid aan. Het zijn echter geen gewone menselijke emoties, het is de genegenheid “van Christus”. Paulus laat hier zien dat zijn genegenheid voor hen vergeleken kan worden met de gevoelens van Christus voor de gemeente. Dan hebben we niet alleen de aardige broeders en zusters lief, maar allen, zonder onderscheid. Het is belangrijk zulke gevoelens te ontwikkelen in onze betrekkingen met onze broeders en zusters.
V9. Hij heeft al gezegd dat hij voor hen dankt en bidt en wat daarvoor de aanleidingen zijn (verzen 3-5). Nu vertelt hij wát hij aan God vraagt. Liefde beperkt zich nooit tot het noodzakelijke. Het hoort bij de aard van de liefde dat zij altijd overvloeit. Hier gaat Paulus zelfs zo ver, dat hij spreekt over “nog meer en meer … overvloeien”. Als de kraan van de liefde eenmaal is opengedraaid, wordt de stroom van liefde steeds groter.
Die stroom van liefde heeft wel een kanaal nodig. Liefde is nooit verkwistend of onberekenbaar. Daarom wenst hij dat hun liefde geleid zal worden door “kennis en alle inzicht”. Liefde gaat niet dom te werk. Er is geestelijke ‘kennis’ nodig voor het uiten en bewijzen van liefde. Anders wordt liefde een uitgehold begrip. We moeten weten wat de Bijbel onder liefde verstaat. Dan zal nooit op iets het etiket ‘liefde’ worden geplakt wat in werkelijkheid een zondige verhouding is. Echte liefde zal juist op het zondige van een dergelijke verhouding wijzen. De zonde moet geoordeeld worden opdat Gods liefde weer kan worden genoten.
Aan zijn gebed om geestelijke kennis voegt Paulus nog toe ‘en alle inzicht’. Je kunt wel iets weten, maar het is wat anders om daar op de goede manier en op de juiste tijd gebruik van te maken. Daar is inzicht in een bepaalde situatie of omstandigheid voor nodig. En niet een klein beetje inzicht, maar niets minder dan ‘alle’ inzicht. Ga er maar aan staan. Nou, dat kunnen we uit onszelf niet. Daarom is een dergelijk gebed zo belangrijk. Dat kun je voor jezelf en anderen wel aan je gebedsonderwerpen toevoegen.
V10. Liefde, geleid door kennis en inzicht, is nodig “om te beproeven wat het beste is”. Je ziet hoe positief hier alles wordt benaderd. Beproeven wat het beste is, is heel wat anders dan alleen maar mijden wat kwaad is, of krampachtig proberen niet te zondigen. ‘Beproeven’ wil zeggen nauwkeurig en zorgvuldig onderzoeken of iets echt is en vervolgens op grond van dit onderzoek je keus maken. Het is het beproeven of iets het waard is aangenomen te worden.
Iemand voor wie Christus alles is, neemt geen genoegen met iets dat minder is dan het beste. Het goede is niet goed genoeg, alleen het beste is goed genoeg. Bij de tijdelijke dingen zoek je toch ook naar het beste, waarom zou je dat dan niet bij de geestelijke dingen doen? ‘Het beste’ is alles waardoor je Christus beter leert kennen en waardoor je leven tot Zijn verheerlijking zal zijn.
Een paar voorbeelden:
1. Je zult de beste bijbelvertaling willen gebruiken.
2. Je zult bij een plaatselijke gemeente willen horen waar de Heer Jezus centraal staat en het Woord van God in zijn volle gezag wordt erkend.
3. Je zult een beroep willen hebben waarin je tot Gods eer kunt werken.
4. Je zult je vrije tijd willen besteden op een manier waarvoor je Hem kunt danken.
In deze enkele voorbeelden liggen keuzes opgesloten. Aan jou de keus om te gaan voor ‘wat het beste is’. Als je daarvoor kiest, zal jouw handel en wandel in overeenstemming zijn met het licht en de volmaaktheid van God. In een duistere wereld zul je toenemen in zuiverheid en onberispelijkheid. Het is een groeiproces. Aan dat proces komt pas een einde als de “dag van Christus” aanbreekt of als de Heer jou vóór die dag tot Zich neemt.
Over ‘de dag van Christus’ heb ik al iets gezegd bij vers 6, aan het eind van het vorige stukje. Op die dag zul je volmaakt “zuiver en onberispelijk” zijn. Het is de bedoeling van God dat je daar nu al aan werkt. Hij wil graag zien dat jij je ervoor inzet om op aarde al zo ‘zuiver en onberispelijk’ mogelijk te leven. Een ‘zuiver’ leven is een leven zonder bijbedoelingen, transparant, doorzichtig. Onreine motieven ontbreken daarin. Een ‘onberispelijk’ leven is een leven waaraan niemand aanstoot kan nemen. Om hierin aan Gods verlangen te beantwoorden moet je niet naar de wet kijken of jezelf wetten opleggen. Je moet alleen kijken naar Christus. Van Hem leer je dat alleen als liefde de drijfveer is, het door Hem verlangde resultaat verkregen wordt.
V11. Een leven zonder bijbedoelingen en onreine motieven is zeldzaam, maar niet onmogelijk. Het is haalbaar voor ieder in wiens leven Christus op de eerste en enige plaats staat. Zo’n leven zal lijken op een boom vol met vruchten. Het heeft zijn wortels in Jezus Christus en trekt zijn levenssappen uit Hem. De vrucht bestaat uit alles wat uit het leven voortkomt en waarvan je kunt zeggen dat het “gerechtigheid” of rechtvaardig is (Ef 5:9; Gl 5:22). Het heeft betrekking op alles wat je doet en zegt. Onrechtvaardig handelen is er niet bij. Je geeft ieder wat hem toekomt en bent eerlijk in je beoordeling van God, van andere mensen, van woorden en gebeurtenissen, van handelingen.
Dat is alleen mogelijk “door Jezus Christus”. Daardoor is het hele pakket van alles wat je doet, die hele vrucht van de gerechtigheid, “tot heerlijkheid en lof van God”, zowel nu als bij de verschijning van Christus en tot in alle eeuwigheid.
De vrucht van de gerechtigheid zien we bij de Heer Jezus in volmaaktheid in Zijn leven op aarde. Alles wat Hij doet, is een vrucht die gekenmerkt wordt door gerechtigheid, het recht van God. Zijn hele wandel is een rechtvaardige wandel.
Lees nog eens Filippenzen 1:7-11.
Verwerking: Welke redenen heb jij of kun je bedenken om naar een medebroeder of medezuster te verlangen?
12 - 18 De bevordering van het evangelie
12 En ik wil dat u weet, broeders, dat mijn omstandigheden veeleer tot vordering van het evangelie hebben gediend, 13 zodat in het hele pretorium en aan alle overigen duidelijk is geworden dat ik in gevangenschap ben om Christus’ wil; 14 en dat de meesten van de broeders in [de] Heer vertrouwen hebben gekregen door mijn gevangenschap, om des te overvloediger het Woord <van God> zonder vrees te durven spreken. 15 Wel prediken ook sommigen Christus uit afgunst en twist, maar sommigen ook met goede bedoelingen. 16 Dezen wel uit liefde, daar zij weten dat ik tot verdediging van het evangelie ben gesteld; 17 maar de anderen verkondigen Christus uit partijzucht, niet zuiver, met de bedoeling verdrukking aan mijn gevangenschap toe te voegen. 18 Wat doet het ertoe? In elk geval wordt op allerlei wijze, hetzij onder een voorwendsel, hetzij in waarheid, Christus verkondigd; en daarin verblijd ik mij, ja, zal ik mij ook verblijden.
V12. Pas nadat hij zijn vreugde over de Filippenzen en zijn verlangen naar hen heeft geuit, gaat Paulus iets vertellen over zijn eigen omstandigheden. Als er een echte band van liefde is, mag je rekenen op belangstelling van de ander voor jouw situatie. En kijk eens hoe hij daarover vertelt. Echt niet om te klagen of om de gedachten van de Filippenzen daarmee in beslag te nemen. Hij hangt geen indrukwekkend verhaal op over de ontberingen die hij te doorstaan heeft. Nee, hij wil graag laten zien hoe God, Die boven alle omstandigheden staat, deze tot bevordering van het evangelie gebruikt. Is dát nu niet de ware christelijke kijk op het leven? Dat komt je niet aanwaaien, dat haal je niet uit een boekje, maar dat moet je leren.
Het woord “veeleer” is in dit verband veelzeggend. Het wil zeggen: in tegenstelling tot wat men zou verwachten. Paulus is in gevangenschap. Het lijkt of de vijand een grote overwinning heeft behaald. Mogelijk bewerkt dit ontmoediging bij de Filippenzen. Maar bij Paulus is geen verslagenheid te merken. Integendeel, hij bemoedigt de Filippenzen door hun te vertellen dat dit nou precies in Gods plan past. Wat de vijand ten kwade heeft gedacht, gebruikt God ten goede (Rm 8:28; vgl. Gn 50:20). Dat wil hij hun laten weten.
De uitdrukking “ik wil dat u weet”, of een soortelijke uitdrukking, gebruikt Paulus wel vaker. Dat doet hij als hij iets speciaals onder de aandacht wil brengen (Rm 1:13; 11:25; 1Ko 10:1; 11:3; 12:1; 1Th 4:13).
De vijand denkt hem door zijn gevangenschap te hebben uitgeschakeld en daarmee het evangelie een gevoelige slag te hebben toegebracht. Maar zo is het niet! God opent juist daardoor nieuwe mogelijkheden voor de verkondiging van het evangelie. Wat de vijand heeft gedaan, is juist meehelpen aan de bevordering van het evangelie. De vijand heeft zijn bewegingsvrijheid beperkt, maar daarmee is zijn mond niet gesnoerd en nog minder zijn overtuiging aangetast. Paulus mag geboeid zijn, het Woord is niet geboeid (2Tm 2:9).
Zo hebben bijvoorbeeld heel wat soldaten, door wie hij afwisselend werd bewaakt (Hd 28:16), het evangelie gehoord, dat hij aan eenieder predikte die hem bezocht (Hd 28:30-31). Ze zullen met elkaar over deze merkwaardige gevangene hebben gepraat, gewend als ze waren aan de grofste verwensingen. De satan is door God gebruikt om de grootste evangelist aller tijden zelfs tot de keizerlijke garde de toegang te geven. Als vrij man zou hij daar nooit toegang toe hebben gekregen. Zo is het evangelie gekomen op plaatsen waar het anders nooit gekomen zou zijn. Je ziet hoe God spot met al het woeden van de satan, die tegen diens bedoeling in wordt gebruikt tot vervulling van Zijn plan.
V13. Door dit alles wordt ook overal en aan iedereen duidelijk dat Paulus daar niet is als een misdadiger die bezig is een terecht opgelegde straf uit te zitten. Hij is wel door de Romeinen gevangengenomen, maar weet dat hij geen gevangene van Rome is. Zo noemt hij zich nergens. Als hij over zijn gevangenschap spreekt, doet hij dat altijd in verbinding met Christus. Van Hem is hij een gevangene (Ef 3:1; 4:1; Fm 1:9), of, zoals hij het hier zegt, dat hij “om Christus’ wil” in gevangenschap is. Hij aanvaardt zijn omstandigheden niet uit de hand van de vijand, maar uit de hand van Hem Die hij dient. Christus bepaalt zijn lot, niet de keizer van Rome.
V14. Er is nog een gevolg van Paulus’ gevangenschap. Anderen, die zien wat voor getuigenis Paulus in zijn gevangenschap aflegt, vatten ook moed en gaan het woord van het evangelie prediken. Zij worden door zijn gevangenschap aangespoord het werk van het evangelie te gaan doen. Niemand mag het spreken van het Woord van God aan anderen overlaten. Ieder draagt daarvoor verantwoordelijkheid. Soms zijn er wel eens innerlijke hindernissen. Die kunnen voortkomen uit minderwaardigheidsgevoelens, het idee het niet zo te kunnen als die ‘begaafde’ broeder. Daar moeten we overheen geholpen worden.
Paulus wil geen verhindering zijn, net zomin als een broeder, tegen wie anderen opkijken, dat wil zijn. Soms helpt de Heer dan door zo’n broeder eens ergens anders heen te sturen. Het is dan een grote bemoediging als je ziet dat anderen hun verantwoordelijkheid nemen en het Woord gaan prediken.
Paulus of welke begaafde broeder dan ook mag afwezig zijn, de Heer blijft Dezelfde. In Hem hebben de Filippenzen vertrouwen gekregen. Zo kunnen we allen op Hem vertrouwen stellen om zonder vrees het Woord van God te durven spreken. Er mag geen vertrouwen op onszelf zijn. Dan kan de Heer niet werken. Als je echter op Hem je vertrouwen stelt, zul je eens zien waartoe Hij met jouw leven en getuigenis in staat is.
V15. De afwezigheid van de apostel geeft niet alleen ruimte aan de schuchteren onder hen. Er zijn ook mensen die de gelegenheid te baat nemen om zichzelf te presenteren. Nu kan hun ster gaan rijzen. Hun rivaal, want zo zien ze hem, zijn ze kwijt. Hij heeft geen invloed meer, denken zij. Zij proberen afbreuk te doen aan zijn gezag in de gemeente en proberen de gelovigen tegen elkaar uit te spelen. Afgunst en twist zijn de bronnen van waaruit zij Christus prediken. Ze zijn niet alleen uit op eigen aanzien, ze willen bovendien de gevangen apostel beschadigen. Hun bedoelingen zijn boosaardig.
Als je niet een beetje van de boosheid van je eigen hart kende, zou je zeggen: hoe is dat nou mogelijk. Ook vandaag komt het voor, dat zij die zich dienaren van God noemen erop uit zijn een gemeente voor zichzelf te winnen. Dat gaat dan ten koste van anderen die veel voor die gemeente betekenen.
V16. Als de dienaar wie dit onrecht wordt aangedaan, de gemeente, die hij heeft gediend, ziet als ‘zijn gemeente’, zal hij vleselijk reageren. Paulus geeft hier het goede voorbeeld. Hij scheert niet iedereen over één kam, hij maakt onderscheid naar de motieven. Zij die met goede bedoelingen prediken, doen dat uit liefde. Als liefde de drijfveer is, is er geen ruimte voor afgunst en twist. Dan aanvaarden we het, dat God de ander een bepaalde taak heeft toevertrouwd die niet de onze is. Jij hebt een andere taak dan ik heb. Het is van belang dat als een door God gegeven onderscheid te accepteren en daarnaar te handelen. Zij die zich door de liefde laten leiden, accepteren Paulus’ specifieke taak om het evangelie te verdedigen.
V17. Het denken van “de anderen” is laag-bij-de-gronds. Hun voor het oor mooie woorden over Christus komen voort uit ‘partijzucht’. Partijzucht is een woord waarin zelfzucht, eerzucht en ongezonde rivaliteit gecombineerd zijn. Zij zijn erop uit mensen om zich heen te verzamelen en zo een nieuwe partij te vormen. Dat zal de apostel niet leuk vinden, denken ze. Het zal hem wel extra in de verdrukking brengen. En hij kan er nog eens lekker niets aan doen ook. Dit denken maakt openbaar hoe ze zelf zijn.
V18. Dit zou ook inderdaad de reactie van Paulus geweest zijn als hij was zoals zij. Ook wij zouden ons kunnen opwinden over zoveel gemeenheid tegen ons persoonlijk. En nog te meer als we het werk dat we hebben mogen doen voor onze ogen afgebroken zien worden! Is het geen tegenspraak in zichzelf om enerzijds Christus te verkondigen en anderzijds dat te doen met onzuivere motieven? Het lijkt toch ondenkbaar om de Naam van Christus als een dekmantel voor persoonlijke, egoïstische doeleinden te misbruiken?
Paulus laat zich helemaal niet op sleeptouw nemen door dergelijke overwegingen. Zijn reactie is van heel andere aard. Het lijkt wel een overwinningsroep: “Wat doet het ertoe?” Denk niet dat het een uitroep van onverschilligheid of ongevoeligheid is. Met deze korte zin schuift hij alle tegenstand en bezwarende acties van de vijand opzij. Nee, hij denkt niet aan een rondzendbrief, waarin hij alle valse aanklachten weerlegt. Hij geeft de Filippenzen ook geen instructies, hoe ze deze gemene lieden moeten aanpakken.
Zijn reactie geeft zijn gezindheid aan en laat zien dat zijn hart gevuld is met Christus. Zijn vijanden vallen hem aan, maar hij verdedigt het evangelie en niet zichzelf. Daarom verwijst hij naar Christus. Zijn vijanden zijn mensen die niet boven zichzelf uitkomen. Hij staat echter boven de omstandigheden omdat Christus zijn hart vult.
Wat kan de vijand met zo'n man beginnen? Voor Paulus zijn Christus en de behoudenis van anderen belangrijker dan de vraag of hij het werk zelf kan voortzetten. Gód zet het voort. Dan doet het er niet toe wat er om je heen of met jezelf gebeurt. God heeft de regie, Hij is soeverein en gebruikt Zijn Woord voor Zijn doel, door wie en hoe het ook wordt gepredikt. Dat bewustzijn maakt Paulus blij en dat zal hem ook in de toekomst verblijden.
Het zal ook jou blij maken als je zo naar de omstandigheden leert kijken. Dan ben je echt onaantastbaar, niet omdat jij zo sterk bent, maar omdat Hij zo sterk is.
Lees nog eens Filippenzen 1:12-18.
Verwerking: Wat is het geheim om niet door de omstandigheden terneergedrukt te worden?
19 - 24 Christus groot maken in je lichaam
19 Want ik weet, dat dit mij tot behoudenis zal strekken door uw gebed en [de] bijstand van de Geest van Jezus Christus; 20 volgens mijn reikhalzende verwachting en hoop, dat ik in geen enkel opzicht beschaamd zal worden, maar dat met alle vrijmoedigheid zoals altijd ook nú Christus wordt groot gemaakt in mijn lichaam, hetzij door [het] leven, hetzij door [de] dood. 21 Want te leven is voor mij Christus en te sterven is winst. 22 Maar [moet ik blijven] leven in [het] vlees, dan is dat voor mij de moeite waard, en wat ik moet kiezen, weet ik niet; 23 maar ik word van beide kanten gedrongen: ik verlang ernaar heen te gaan en met Christus te zijn, <want> dit is verreweg het beste; 24 maar in het vlees te blijven is nodiger ter wille van u.
V19. In vers 12 heeft Paulus als zijn wil uitgesproken dat de Filippenzen iets zullen weten. Nu spreekt hij uit wat hijzelf “weet”. Iets weten betekent dat je kennis van iets hebt. Je hebt inmiddels wel begrepen, dat het weten van bepaalde dingen over God niet bedoeld is als voedsel voor je intellect. Alles wat je mag weten van God, alles waarvan Hij je in kennis stelt, heeft Hij je gegeven opdat het iets zal doen in je leven. Dat betreft niet alleen de kennis die je opdoet door middel van bijbelstudie. Het betreft ook de ervaringen die je in je geloofsleven hebt. Om dit laatste gaat het hier bij Paulus. Hij weet dat alles wat hem overkomt en waarover hij in de voorgaande verzen heeft gesproken, door God gebruikt wordt om hem het einddoel, de “behoudenis”, te doen bereiken.
De ‘behoudenis’ is hier natuurlijk niet de behoudenis op grond van geloof (Ef 2:8). Die bezit hij al. Nee, het gaat erom dat hij leeft in het besef dat alles in Gods hand is. Daardoor is hij er zeker van dat hij behouden door alle omstandigheden heen zal komen. Ja, dat hij door de omstandigheden als het ware gedragen wordt naar het einddoel toe en dat veilig zal bereiken. Hij ziet dat God de omstandigheden als een vervoermiddel gebruikt om hem te brengen waar Hij hem hebben wil.
Paulus ziet alles wat hem overkomt niet alleen in relatie tot het hier-en-nu – en dat is al waardevol –, hij ziet het ook allemaal in het perspectief van de toekomst. Alle gebeurtenissen in zijn leven zijn geen toevalligheden, maar een bijdrage aan een eindresultaat. Is het niet een grote bemoediging dat jij ook zo mag kijken naar alles wat er in je leven gebeurt?
Paulus vindt niet alleen rust in de gedachte dat alles in Gods hand is. Hij weet zich ook gedragen door het “gebed” van de Filippenzen. God gebruikt ook het gebed van de Zijnen om Zijn doel te bereiken. Daarin ligt voor jou en mij een machtige aansporing om veel te bidden voor anderen. Een prachtig voorbeeld van wat het gebed doet, lees je in Handelingen 12 (Hd 12:5-17). Daarmee zijn de middelen van Gods zorg voor de Zijnen niet uitgeput. Paulus weet dat God de omstandigheden regeert en dat anderen voor hem bidden. Daarnaast heeft hij ook de innerlijke “bijstand [of ondersteuning] van de Geest”.
Iedere gelovige heeft de Heilige Geest inwonend ontvangen bij de bekering (Ef 1:13). Hij is de Geest van zoonschap, waardoor de gelovige de Vader kent, Hem ‘Abba, Vader’ noemt (Rm 8:15; Gl 4:6). Hij is de Geest door Wie de gelovige wandelt, geleid wordt, vrucht draagt en leeft (Gl 5:16,18,22,25). Paulus noemt Hem hier “de Geest van Jezus Christus”. Dat is niet voor niets. Door de Geest zo te noemen verbindt Paulus zijn leven en zijn omstandigheden met het leven van de Heer Jezus toen Hij op aarde was. Hij verbindt zijn leven tevens met de plaats waar de Heer Jezus nu is. “Jezus” is de naam van de Heer in Zijn vernedering; “Christus” is de naam van de Heer in Zijn verhoging.
De omstandigheden waarin de Heer op aarde verkeerde, waren vele malen zwaarder dan die van Paulus. De Heer Jezus deed alles in de kracht van de Heilige Geest (Hd 10:38). Hij is niet meer op aarde. Hij is verheerlijkt in de hemel. Zijn verheerlijking is het bewijs van Zijn overwinning over de wereld, de satan, de zonde en de dood. Daarom is Paulus ook niet terneergeslagen. Hij leeft bij en in die overwinning. Het volle resultaat daarvan zal te zien zijn bij de uiteindelijke behoudenis. Daar ziet hij naar uit.
V20. Dat Paulus niet terneergeslagen is, blijkt wel hieruit dat hij vol verlangen uitziet naar het groot maken van Christus in zijn lichaam. Christus wordt groot gemaakt als Hij dichter bij de mensen wordt gebracht. Je kunt dat vergelijken met de manier waarop een ster door middel van een telescoop dichterbij wordt gehaald. De ster verandert niet van grootte. De aandacht valt niet op de telescoop. Als je alleen náár en niet dóór de telescoop kijkt, zie je nog niets van de ster. Zo wil ook Paulus wegvallen, en zo moeten ook wij wegvallen, opdat Christus des te beter wordt gezien. Iets dergelijks zie je bij Johannes de doper (Jh 3:30).
De “verwachting en hoop” waarvan Paulus vol is, hebben twee kanten. Enerzijds rekent hij erop dat hij geen enkel aspect van wat hij altijd heeft gepredikt en in zijn leven heeft waargemaakt, zal moeten herroepen. Zijn gevangenschap is geen straf van God voor een verkeerde prediking of een verkeerd leven. Integendeel, en dat is de andere kant, hij rekent erop dat ook nú, nu hij in gevangenschap is, er geen enkele beperking is om “met alle vrijmoedigheid” Christus groot te maken in zijn lichaam.
Het middel om Christus dichter bij de mensen te brengen is ons lichaam. Door ons lichaam, in spreken en handelen, delen wij aan anderen mee wie we zijn. Als we onszelf belangrijk vinden, zullen we zo spreken en doen dat we daardoor de aandacht op onszelf richten. Als we Christus belangrijk vinden, zullen we zo spreken en doen dat Hij daardoor gezien wordt.
Paulus voegt er nog iets aan toe. Hij wil Christus groot maken in zijn lichaam zowel “door [het] leven” als “door [de] dood”. Dat is geen grootspraak van hem. Hij is slechts op één ding uit: de verheerlijking van Christus. Daar gaat het in zijn leven om en daar zal het ook om gaan als hij moet sterven. Als je zo tegen je leven en je dood kunt aankijken, wat moet je dan een vol leven hebben.
Johannes de doper is rond de dertig jaar als hij wordt onthoofd vanwege zijn trouwe getuigenis. Jim Elliot is nog geen dertig als hij met vier andere jonge mannen wordt gedood door Auka-indianen, die zij met het evangelie wilden bereiken. Als eenentwintigjarige student schrijft hij in zijn dagboek: ‘Verteer mijn leven, God, want het is van U. Ik verlang niet naar een lang leven, maar naar een vol leven, zoals dat van U, Heer Jezus.’
V21. Zulke verlangens wens ik jou en mezelf van harte toe. Zulke verlangens worden vervuld in levens van mensen die het Paulus kunnen nazeggen omdat ze hem navolgen: “Te leven is voor mij Christus en te sterven is winst.” Dat zegt een man die al enkele jaren gescheiden is van zijn werk voor de Heer. Dat moet een grote beproeving voor hem zijn geweest, maar daardoor heeft de Heer Zelf de plaats ingenomen van het werk. Paulus’ leven is niet zijn werk, maar Christus. Het leven bestaat voor hem uit Christus. Christus is de inhoud van zijn leven, het kenmerk van zijn hele stijl van leven. Daarom is sterven ook winst, want dan zal hij bij Christus zijn. In 2 Korinthiërs 12 schrijft hij erover dat hij daar al een voorproefje van heeft gehad (2Ko 12:2-4).
V22. Als Paulus een keus zou moeten maken, zou hij het moeilijk vinden om te kiezen. Hij beziet de twee mogelijkheden niet in het licht van wat het zou kosten, hij beziet ze in het licht van de voordelen. Doorslaggevend in zijn keus is het welzijn van de gemeente. Hij komt tot de goede keus door zichzelf en zijn eigen belang uit het oog te verliezen en door evenals Christus uitsluitend aan de behoeften van de gemeente te denken.
Hij weet dat blijven leven moeilijkheden zal betekenen. Die moeite ondergaat hij echter graag omdat het leven hem gelegenheden biedt om Christus in zijn lichaam groot te maken, om vrucht in zijn dienst voor Hem voort te brengen. Dat stelt je voor de vraag wat voor jou de moeite waard is om voor te blijven leven. Leef je bijvoorbeeld voor je hobby's, je favoriete sport, je geweldig uitdagende baan, of voor Christus alleen?
V23. In het afwegen van de twee mogelijkheden voelt Paulus zich heen en weer geslingerd. Beide mogelijkheden hebben iets heel aantrekkelijks, beide dringen ze zich aan hem op en strijden ze om de voorrang. Er is een groot verlangen om “heen te gaan en met Christus te zijn”. Het woord ‘heengaan’ betekent letterlijk ‘losmaken’. Het is een woord dat wordt gebruikt voor het losmaken van de touwen van een schip, zodat het kan vertrekken. Je hoort Paulus roepen: ‘Los die touwen, die me aan de aarde binden; dan kan ik vrij heengaan om met Hem te zijn naar Wie mijn hele hart uitgaat.’ Als hij daar zo over nadenkt, lijkt hem dat verreweg het beste. Er is ook niets wat daar bovenuit gaat. Het is het paradijs (Lk 23:43), waarin de gemeenschap met Christus volmaakt en ongestoord wordt genoten.
Mocht je wel eens iets van een zogenaamde ‘zielenslaap’ gehoord hebben, of daar nog eens van horen, dan is uit dit vers wel duidelijk dat daar helemaal niets van klopt. Met ‘zielenslaap’ wordt bedoeld dat een gelovige na zijn dood in een onbewuste toestand is. ‘Met Christus zijn’ duidt op een volle, bewuste levensgemeenschap met Christus. Het sluit elke gedachte aan een zielenslaap uit (vgl. Op 6:9,10).
V24. Paulus heeft zijn voorkeur uitgesproken, maar zijn keus is dat hij “in het vlees” wil blijven. Dat betekent uiteraard dat hij in het lichaam wil blijven, dat hij wil blijven leven. In zijn afweging heeft hij de noodzaak van de dienst aan anderen het zwaarst laten wegen.
In Paulus zie je de ware dienaar. Hij denkt aan wat nuttig en nodig is voor anderen en geeft niet de voorrang aan zijn eigen verlangens. Daar kunnen jij en ik nog wel wat van leren.
Lees nog eens Filippenzen 1:19-24.
Verwerking: Waardoor laat jij je leiden als je voor een bepaalde keus komt te staan?
25 - 30 Wandelt waardig het evangelie
25 En in dit vertrouwen weet ik dat ik zal blijven en bij u allen zal blijven tot uw vordering en blijdschap van het geloof; 26 opdat uw roem [nog] overvloediger is in Christus Jezus door mij, doordat ik weer bij u ben. 27 Alleen, wandelt waardig het evangelie van Christus, opdat, hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, ik uw omstandigheden hoor, dat u vast staat in één geest, terwijl u één van ziel meestrijdt met het geloof van het evangelie 28 en u in geen enkel opzicht door de tegenstanders laat afschrikken. Voor hen is dit een bewijs van verderf, maar van uw behoudenis, en dat van Godswege. 29 Want u is het geschonken, ten aanzien van Christus, niet allen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden, 30 daar u dezelfde strijd hebt die u in mij hebt gezien en nu van mij hoort.
V25. De liefde van Christus voor de gemeente beslist alles voor Paulus. Het is voor de gemeente goed om te blijven, dus zal hij blijven en nog niet heengaan om met Christus te zijn. Als je Christus en Zijn belangen op het oog hebt, zul je vrede en rust kennen. En hoe kun je de belangen van Christus behartigen? Door de belangen van de gemeente te behartigen.
Paulus’ gemoed is tot rust gekomen. Zijn vertrouwen in de Heer is door deze oefeningen alleen maar versterkt. Hij heeft de zekerheid dat hij bij al zijn geliefde Filippenzen blijft. Het resultaat daarvan is dat de Filippenzen verder geholpen zullen worden op de weg van het geloof. En daaruit vloeit weer voort dat zij hun geloof met nog meer blijdschap zullen beleven.
Geloof is geen statische, orthodoxe zaak en ook geen saaie of droevige zaak. Geloof is dynamisch, het zet mensen in beweging. Het is de bedoeling dat je groeit in je geloof. Met het toenemen van je geloof, het beter leren kennen van Wie en wat je gelooft, zal ook je blijdschap toenemen. Vanaf het begin horen geloof en blijdschap bij elkaar (Hd 16:34), zoals ook bekering tot God en droefheid bij elkaar horen (2Ko 7:10). Laat zien dat je een blijde christen bent!
V26. Paulus verlangt ernaar weer bij de Filippenzen te zijn. Niet om dan allemaal bedankjes in ontvangst te nemen. Ook niet om bewonderd te worden voor de bijzondere ervaringen die hij heeft gehad. Nee, hij wil graag een bijdrage leveren aan de roem voor Christus Jezus. De gemaakte vorderingen op de weg van het geloof en de toegenomen blijdschap die door zijn dienst worden bewerkt, moeten niet tot zijn eer strekken, maar tot eer van Christus.
Telkens zie je hoe de dienaar verdwijnt om plaats te maken voor die Ene, van Wie het hart van de apostel vol is. Dat is hopelijk ook aanwezig bij ieder die een dienst aan jou doet en hopelijk ook aanwezig bij jou als jij een dienst aan een ander mag doen. Elke dienst heeft alleen waarde als de roem in Christus Jezus erdoor toeneemt.
V27. Hier begint een nieuw gedeelte in de brief, dat doorloopt tot Filippenzen 2:11. Tot nu toe heeft hij geschreven over zijn persoonlijke houding tegenover de Filippenzen, wat zij voor hem betekenen en wat hij voor hen kan betekenen. Nu gaat hij over tot een ander punt en dat is hoe het staat met de gemeente ten aanzien van Christus. Daarvoor richt Paulus zijn aandacht op de praktische toestand van de gelovigen, op hun wandel, hun gedrag, op dat wat de wereld van hen ziet.
Twee dingen staan hem hierbij voor ogen. In de eerste plaats dat ze onderling eensgezind zullen zijn en in de tweede plaats dat ze naar buiten toe niet bang zullen zijn voor de vijand. Deze twee aspecten werken op elkaar: als ze onderling eensgezind zijn, zullen ze kracht hebben om de vijand te bestrijden. Vers 27 is een rijk vers. Het begint met wandel en eindigt met strijden, met in het midden het hart, ofwel geest en ziel.
Het eerste waarover hij hen aanspreekt, is hun wandel. Die behoort “waardig het evangelie van Christus” te zijn. Dat wil zeggen dat zij een wandel hebben die past bij de waardigheid van het evangelie. Als we zeggen dat we het evangelie geloven, terwijl we leven zoals de wereld dat doet, werpen we een smet op het evangelie. We zijn dan geen waardige vertegenwoordigers van het evangelie.
Het woord ‘wandelt’ is verwant aan ‘burgerschap’ (Fp 3:20). Je kunt dat mooi vergelijken met de positie die de inwoners van Filippi hebben. De stad Filippi vormt een kolonie, een buitenpost van Rome. De stad ligt in een ver van Rome gelegen gebied, maar zij wordt bestuurd door de wetten van Rome.
In het verlengde daarvan kun je zeggen dat wij een voorpost van de hemel op aarde zijn, een stukje hemel op aarde. We zijn omgeven door vijanden. In deze vreemde wereld hebben we de eer hoog te houden van de eigenlijke plaats waar we thuishoren, de hemel. Onze conversatie, onze omgangsvormen, ja, ons hele gedrag moet in overeenstemming zijn met de waardigheid van de hemel waar we thuishoren. Door het evangelie zijn we burgers van dat hemelse rijk geworden en horen we daar thuis. Onze opdracht is om ons in overeenstemming daarmee te gedragen en in overeenstemming daarmee te wandelen.
Paulus wijst met nadruk op het belang van een waardige wandel. Enerzijds wijst hij erop dat hun wandel losstaat van zijn persoon. Of hij nu wel of niet bij hen is, dat doet er niet toe, ze zullen het samen moeten waarmaken. Anderzijds toont hij zijn diepe belangstelling ervoor, voelt hij zich er nauw bij betrokken. Hij wil namelijk graag bij hen zien of van hen horen dat zij het ook inderdaad waarmaken.
Samen vaststaan, daar gaat het om. En hoe doe je dat? Door allemaal eenzelfde overtuiging te hebben, eenzelfde doel na te streven. De aanval is hier gericht op de eensgezindheid van de christenen. Daarom luidt de oproep dat ze vast aaneengesloten moeten zijn. Tegenstrijdige belangen hollen de kracht uit. Een gemeenschappelijk belang bindt samen. Dat is “één van geest” zijn. Nu kun je eenzelfde overtuiging hebben, zonder dat er een verlangen is voor die overtuiging te stáán. Daarom is het vervolgens belangrijk ook “één van ziel” te zijn (vgl. Hd 4:32). Bezieling ontbreekt zo vaak bij overigens best overtuigde mensen.
Zijn we overtuigd van de zaak waarvoor we staan en waarvan we tevens bezield zijn, dan gaan we de strijd aan. De inzet van de strijd is niet minder dan “het geloof van het evangelie”. Judas roept ook op tot strijd voor het geloof (Jd 1:3). Hij bedoelt daarmee dat we alle waarheden die God ons in Zijn Woord heeft meegedeeld, moeten vasthouden en verdedigen tegenover de aanvallen die de vijand erop doet. Paulus heeft het hier over het laten zien van de Persoon van de Heer Jezus in de wereld, met alles wat Hij is. Met Hem moeten we ons verbinden tegenover de vijandschap die het oproept. Wij hebben Hem aangenomen, en als we consequent zijn in het navolgen van Hem, zullen we delen in wat Hem wordt aangedaan.
V28. Als je zo samen met anderen meestrijdt, zal de vijand proberen je te intimideren. Hij zal allerlei middelen te baat nemen om je af te schrikken. Dit woord “afschrikken” is, zoals paarden aan het schrikken worden gemaakt, zodat ze weigeren verder te gaan. De duivel kan de gedaante van “een brullende leeuw” aannemen (1Pt 5:8). Hij kan op vele manieren zijn opengesperde muil laten zien, maar als je vertrouwen op de Heer gericht blijft, zal hij je geen kwaad kunnen doen. De Heer Jezus heeft de wereld overwonnen (Jh 16:33b) en de duivel tenietgedaan (Hb 2:14). Als je de vijand zo zijn plaats wijst, zal hij zijn onmacht moeten erkennen.
Die erkenning is tevens “een bewijs van verderf”. Het ‘bewijs van verderf’ ligt voor de tegenstanders daarin, dat wij ons niet door hen laten intimideren. Ondanks al de macht van de wereld waarover de tegenstanders kunnen beschikken, zijn ze machteloos tegen de macht van God. Hoe sterk de tegenpartij ook wezen mag, jij hoeft niet te vrezen. Dat wil niet zeggen dat je minderwaardig moet doen over zijn macht. Onderschat zijn macht nooit (vgl. Jd 1:9).
Tegenstand van de wereld is voor de gelovige altijd een bewijs van behoudenis. Dat lijkt een vreemde argumentatie. Om die te kunnen volgen moet je bedenken dat we leven in een wereld waarover de Heer Jezus nog niet openlijk regeert. Je kunt je bijvoorbeeld ook afvragen, waarom toegewijde gelovigen moeten lijden, waarom ze in de hoek zitten waar de klappen vallen. Als het de tegenstanders goed gaat en zij het zelfs voor het zeggen hebben, is dat niet het bewijs dat God aan hun kant staat. Het is precies omgekeerd. In 2 Thessalonicenzen 1 is de bewijsvoering dezelfde (2Th 1:4-7). Je leest daar dat de gelovigen nu worden verdrukt, maar dat zij met Christus zullen heersen wanneer Hij regeert. Het lijden van nu is het bewijs dat God aan de kant van de gelovigen staat.
V29. Strijd en lijden, tegenstand en tegenspoed, zijn geen absoluut bewijs dat je aan de goede kant staat. Je kunt dat weten, het kan enige troost geven en je kunt het daarbij ook nog zien als een noodzakelijk kwaad, waaraan je je helaas niet kunt onttrekken. Toch is dat beneden de maat van het geloof. Lijden voor Christus is namelijk, hoe vreemd het misschien ook klinkt, een voorrecht. In Hem geloven is zeker een groot voorrecht, en zo ervaar je dat ook. Maar naast het voorrecht in Christus te mogen geloven, is het een even groot voorrecht voor Hem te mogen lijden (Hd 5:41; 1Pt 4:13). Als wij dit lijden – in hoe geringe mate ook – niet kennen, moeten we ons vragen of we wel Godvruchtig leven (2Tm 3:12).
Het betreft hier het lijden “ten aanzien van [of: voor] Christus”. Dat is een lijden dat jouw deel wordt als jij in deze wereld de kant van een verworpen Heer gekozen hebt en je in gemeenschap met Hem je weg wilt gaan. Dat lijden zul je ondergaan als je de wereld ziet als een terrein waar voor jou niets te vinden en niets te verliezen is. Ben je daartoe bereid?
V30. Wat Paulus aan de Filippenzen schrijft, is geen studeerkamertaal. De strijd die zij hebben, kent hij ook. Dat hebben ze bij hem gezien toen hij de eerste keer bij hen was (Hd 16:22). En nu hij in Rome in gevangenschap is, horen ze van zijn strijd door middel van het voorlezen van deze brief en de toelichting van Epafroditus.
Paulus verbindt zich met de Filippenzen in hun strijd. Dat is ware broederlijke gemeenschap. Hij wil dat zij weten dat hij een met hen is. Dat is het enige wat harten kan winnen. Dan kun je door de afstand lichamelijk gescheiden, maar in het hart innig met elkaar verbonden zijn.
Lees nog eens Filippenzen 1:25-30.
Verwerking: Hoe kun jij waardig het evangelie wandelen?