1 - 8 Wandelen in liefde en in het licht
1 Weest dan navolgers van God, als geliefde kinderen, 2 en wandelt in liefde, zoals ook Christus ons heeft liefgehad en Zichzelf voor ons heeft overgegeven als een offerande en een slachtoffer voor God tot een welriekende reuk. 3 Maar laat hoererij en alle onreinheid of hebzucht onder u zelfs niet genoemd worden, zoals het heiligen past, 4 alsook oneerbaarheid, en zotte praat of lichtzinnige taal, die niet gepast zijn, maar veeleer dankzegging. 5 Want dit weet en erkent u, dat geen hoereerder, onreine of hebzuchtige, dat is een afgodendienaar, erfdeel heeft in het koninkrijk van Christus en van God. 6 Laat niemand u bedriegen met zinloze woorden; want om deze dingen komt de toorn van God over de zonen van de ongehoorzaamheid. 7 Weest dus hun mededeelgenoten niet; 8 want vroeger was u duisternis, maar nu bent u licht in [de] Heer; wandelt als kinderen van het licht
V1. Als we doen wat in het laatste vers van het vorige hoofdstuk staat (Ef 4:32), kunnen we worden aangesproken als “navolgers van God”. We kunnen doen wat God deed in het betonen van goedertierenheid. Het mag zelfs van ons worden verwacht. Het is op zich al heel wat om als ‘navolgers van God’ te worden aangesproken. Toch blijft het daar niet bij. We worden zelfs “geliefde kinderen” van God genoemd. God heeft ons niet alleen alle schuld vergeven, maar Hij heeft ons ook rijk gemaakt, want we zijn kinderen van Hem geworden. Dat moet je even goed tot je laten doordringen. Je bent een kind van God en je bent door Hem geliefd!
V2. Dan toon je niet alleen goedertierenheid en vergeving in navolging van God, maar dan zal je hele gedrag, je hele wandel, “in liefde” zijn. Goedertierenheid en vergeving bewijs je als je je broeder of zuster het verkeerde niet meer aanrekent. Liefde bewijzen gaat verder. Liefde houdt zich niet zozeer bezig met wat de ander heeft gedaan, maar met de ander zelf. Liefde zoekt altijd het goede voor de ander. De aansporing “wandelt in liefde” betekent eenvoudig dat je de Goddelijke natuur in je dagelijkse levenspraktijk laat zien.
Hoe dat precies werkt, zie je in het leven van de Heer Jezus. In Hem is de natuur van God volmaakt tot uiting gekomen. De liefde heeft Hem tot een daad gebracht die we eeuwig zullen bewonderen. Die daad van liefde is Zijn volkomen overgave aan God geweest, tot in de dood. Zijn dood is het absolute hoogtepunt van Zijn liefde voor God en voor ons. Zijn leven en sterven hebben God een onuitsprekelijke vreugde gegeven. Nooit is er iemand op aarde geweest die God, met al de liefde van zijn hart, volkomen toegewijd heeft gediend en geëerd. De Heer Jezus heeft dat wél gedaan.
“Offerande” en “slachtoffer” spreken van Zijn hele leven tot en met Zijn dood aan het kruis. Alles is een welriekende reuk voor God, terwijl Zijn dood aan het kruis tevens voor ons is. Hij is in onze plaats gestorven. Als gevolg daarvan zijn wij behouden en zijn alle verhinderingen voor God weggedaan om ons te zegenen.
In die volkomen overgave is Hij uniek, daarin kunnen wij Hem niet navolgen. Toch staat er: “Wandelt in liefde, zoals ook Christus.” We zullen alleen dan op dezelfde wijze als Christus in liefde wandelen als ook wij ons hele leven volledig toewijden aan God en Zijn belangen. Dan wordt God door ons als het ware herinnerd aan de wandel van Zijn Zoon en gaat er uit ons leven een welriekende reuk omhoog naar Hem.
V3. De vermaningen die Paulus nu laat horen, sluiten aan bij een levenswandel in het licht. Alles wat het licht van God niet kan verdragen, mag geen plaats hebben onder gelovigen. Bovendien is het in strijd met de liefde. Liefde zoekt altijd het goede voor de ander, ook als dat ten koste van zichzelf gaat. De dingen die hier worden genoemd, hebben alleen tot doel de eigen begeerten te bevredigen. Het zijn zonden waarbij men zich ten koste van een ander genot verschaft.
Alles wordt afgemeten aan Wie God is. De gelovige is in overeenstemming met Hem geschapen (Ef 4:24). God is licht en liefde (1Jh 1:5; 4:8,16). Gelovigen behoren te wandelen als kinderen van God in liefde (Ef 5:1-2), en als heiligen behoren ze te wandelen in het licht (Ef 5:3-21).
De dingen die vanaf vers 3 worden genoemd, passen niet bij liefde en licht. De gelovige hoort geen dingen te doen, en zelfs niet te noemen, die “niet gepast zijn” (vers 4), dat wil zeggen dat ze niet passen bij de natuur van God. Het gaat niet zozeer om daden, maar aan wat daaraan voorafgaat. Het gaat om wat in het hart is en waar de mond uiting aan geeft. “Uit de overvloed van het hart spreekt de mond” (Mt 12:34). Paulus veroordeelt hier natuurlijk de manier van spreken die iemands wellust verraadt.
Als hij dingen noemt waarvan hij zegt dat ze niet genoemd mogen worden, handelt hij niet in strijd met zijn eigen vermaning. Hij noemt ze immers in afkeurende zin. Er moet bijvoorbeeld over deze dingen ook gesproken worden als er tucht in de gemeente moet worden uitgeoefend, of als ze elders aan de kaak moeten worden gesteld (vers 11). Maar laat je niet verleiden om deze dingen lichtvaardig of als grap te noemen en ook niet om dat te tolereren.
“Hoererij” is ontucht in de ruimste zin van het woord. Het betreft alle seksuele omgang buiten het huwelijk en dat is meer dan alleen overspel. “Alle onreinheid” is onreinheid van elke vorm of soort, zowel in woord en daad als in gedachten. “Hebzucht” is de zucht naar meer bezit, en blijft niet beperkt tot geld.
De afwezigheid van zulke praat past bij “heiligen”. Fatsoenlijke mensen letten op wat zij zeggen, opdat ze hun goede naam niet te grabbel gooien, maar ‘heiligen’ hebben een heel wat hoger motief. Zij horen niet bij de wereld, waarin deze onderwerpen gemeengoed zijn, maar bij de nieuwe mens.
V4. Ook “oneerbaarheid”, wat schunnig, onfatsoenlijk in woord en gebaar is, moet niet tot je taalgebruik behoren. Het omvat alles wat in strijd is met wat waard is om geëerd te worden. “Zotte praat” is dwaas gepraat. Een mens die geen rekening houdt met God, wordt een dwaas genoemd (Ps 14:1). “Lichtzinnige taal” beluister je in dubbelzinnige praat. Het is allemaal ‘niet gepast’, het past niet bij de standaard van de heiligen van God.
Daarom moet je jezelf niet toestaan af te dalen naar het niveau van het uitkramen van onzin om de grapjas uit te hangen. Wie als zodanig bekendstaat, is geen christen, wat hij ook mag belijden. Het gaat hier echt niet om algemene humor. Het gaat om mensen die het in zich hebben en erop uit zijn om, door hun onzinnige en dubbelzinnige taal en grappen, morele grenzen te verleggen en drempels van het fatsoen te slechten.
Bij ‘heiligen’, mensen die vergeving hebben ontvangen, past “dankzegging”. Dat veronderstelt een geopende mond waaruit in plaats van liederlijkheden, woorden van dankzegging komen (1Th 5:18; Ko 1:12).
V5. In vers 3 wordt het kwaad genoemd, in vers 5 zien we de daders ervan. Je weet wel, en je hebt dat ook erkend, dat door alles wat je vroeger was en waarin je deelhad, er geen enkele binding was met het terrein waar Christus en God alle heerschappij hebben. Bij je bekering heb je dat beleden en je hebt gezien dat het allemaal is weggedaan in het oordeel dat over Christus is gekomen. Toch kun je dat vergeten en weer gaan leven als vroeger. Daarom wordt hier een beroep gedaan op je geweten, om je te herinneren aan wat je bij je bekering bij het kruis hebt beleden en weggedaan.
Er is echter niet alleen de herinnering aan wat is weggedaan. Er is ook het uitzicht op het “erfdeel in het koninkrijk van Christus en van God”. Dit koninkrijk zal in de volheid der tijden worden opgericht (Ef 1:10). Het is ‘het koninkrijk van Christus’ omdat Hij het Middelpunt ervan is, Degene Die regeert. Het is ‘het koninkrijk van God’ omdat Hij de oorsprong, de Bedenker ervan is, het is Zijn raadsbesluit.
Bij “erfdeel” denk je aan de toekomst; je bent erfgenaam van een erfenis die nog moet komen. Jouw erfdeel in het koninkrijk ontvang je in de volheid der tijden bij de openbaring van Christus. De rechten van God en Zijn regering zullen dan worden gevestigd in het heelal. Het wordt hier genoemd om aan te geven dat jij jouw leven moet zien in het licht van die tijd. Het gevolg zal zijn dat je de heerschappij over je leven nu al in handen van Christus en God legt.
V6. Dan zul je je niet laten verleiden tot een onheilig leven, waardoor je weer terechtkomt in het gezelschap waarin je vroeger hebt verkeerd (vgl. Ps 1:1). Je kunt je zomaar door zinloze woorden, woorden die tegen de Schrift ingaan, een rad voor ogen laten draaien. Allerlei samenlevingsvormen die de Schrift hoererij noemt, worden goedgepraat, zoals ongehuwd samenwonen en het openstellen van het huwelijk tussen mensen van gelijk geslacht. Deze dingen worden ook in de christenheid met fraaie, maar zinloze woorden verdedigd. Denk eraan: “Om deze dingen komt de toorn van God over de zonen van de ongehoorzaamheid.” ‘Zonen van de ongehoorzaamheid’ zijn mensen die bewust ongehoorzaam zijn.
V7. Hou je ver van hen. Doe niet met hen mee en gedraag je niet zoals zij. Zorg ervoor dat je niet als een van hun “mededeelgenoten” kunt worden gezien (vers 11). Kinderen van God en zonen van de ongehoorzaamheid hebben geestelijk niets gemeenschappelijk. Je moet niet alleen zonden vermijden, maar ook de banden met zondaars.
V8. Weet je waarom je die banden moet vermijden? Om wat je vroeger wás en nu bént. Het wordt gesteld als feit. Die verandering is tot stand gekomen door het werk dat God aan jou heeft gedaan. Je was niet alleen ín de duisternis, je wás duisternis. Je werd gekenmerkt door een natuur die duisternis is en die zijn plezier vond in alles wat tegen God is. Maar je bent nu licht in de Heer. Er is niets verborgen, alles is zichtbaar en zo hoor je ook te wandelen.
Lees nog eens Efeziërs 5:1-8.
Verwerking: Wat hoort wel en wat niet bij een wandel in het licht?
9 - 16 Ontwaak!
9 (want de vrucht van het licht [bestaat] in alle goedheid en gerechtigheid en waarheid), 10 terwijl u beproeft wat de Heer welbehaaglijk is. 11 En hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken van de duisternis, maar stelt ze veeleer aan de kaak. 12 Want wat in het geheim door hen gedaan wordt, is zelfs schandelijk om te zeggen. 13 Alle dingen echter, als zij door het licht aan de kaak gesteld zijn, worden openbaar; want het is het licht dat alles openbaar maakt. 14 Daarom zegt Hij: Ontwaak, u die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten. 15 Kijk dus nauwkeurig uit hoe u wandelt, niet als onwijzen maar als wijzen, 16 terwijl u de geschikte gelegenheid ten volle uitbuit, want de dagen zijn boos.
V9. Een wandel in het licht is niet steriel en koud. In zo’n wandel ontwikkelt zich leven dat zichtbaar wordt in de vrucht die het voortbrengt. Deze vrucht is niet te danken aan jouw inzet en is geen gevolg van een door jou geleverde prestatie. Nee, bij vrucht dragen gaat het niet om wat je doet, maar om wat je bent en waar je je bevindt. Als je in het licht wandelt, ben je in Gods tegenwoordigheid. Hij geeft de groei (1Ko 3:7).
De Heer Jezus zegt: “Wie in Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt u helemaal niets doen” (Jh 15:5). Als jij je ‘levenssappen’ uit Hem betrekt, zal jouw leven vrucht dragen. Die vrucht bestaat uit eigenschappen van God die ook in het leven van de Heer Jezus te zien zijn. Je zult een weldaad voor anderen zijn als in jouw gedrag “alle goedheid” tot uiting komt. Je zult anderen geven wat hun toekomt en zo “gerechtigheid” openbaren. Je hele optreden zal niet huichelachtig zijn, maar “waarheid”, dat is waarachtig.
V10. Terwijl je zo, zonder dat je daarvoor je best doet, de vrucht van het licht ‘produceert’, ben je wel actief in het beproeven “wat de Heer welbehaaglijk is”. ‘Beproeven’ is onderzoeken om te zien of iets goed is. De uitkomst van dit onderzoek is, dat je keuzes in je leven maakt waarmee de Heer blij is.
V11. In vers 7 waarschuwt Paulus dat je geen mededeelgenoot van de kwaaddoeners mag worden. Je mag je niet met deze personen verbinden. In vers 11 word je erop gewezen dat je ook niets met hun daden te doen mag hebben. Elke vorm van gemeenschap met hen moet worden afgesneden. Licht en duisternis hebben geen enkel raakvlak (vgl. 2Ko 6:14b).
Nu je in het licht bent, is het echt ontoelaatbaar om “onvruchtbare werken” te doen. Die horen namelijk in de “duisternis” thuis. Valt het je trouwens ook op dat er sprake is van “vrucht (enkelvoud) van het licht” (vers 9) en “onvruchtbare werken (meervoud) van de duisternis” (vers 11)? Ditzelfde vind je in Galaten 5, waar je leest over “de werken van het vlees” (Gl 5:19) en “de vrucht van de Geest” (Gl 5:22). Wat bij God hoort en van Hem komt, vormt een schitterend geheel. Wat uit het vlees komt en bij de duisternis hoort, is verderf in vele vormen.
Wat in de duisternis gebeurt, moet “aan de kaak” worden gesteld. Dat wil zeggen dat duidelijk wordt aangegeven om welke zonde het gaat. De aard van de zonde moet worden ontmaskerd. Je hoeft geen onderzoek te doen naar de wijze waarop de zonde begaan wordt, maar zodra je ermee in aanraking komt, moet je de zonde als zonde aanduiden en niet meedoen met het goedpraten ervan.
Johannes de doper is daarin een voorbeeld. Hij stelt de leefwijze van Herodes aan de kaak door te zeggen dat deze in zonde leeft (Mt 14:3-4). Het aan de kaak stellen gebeurt door wat je zegt, maar nog meer door de manier waarop je leeft. Als jij in het licht wandelt, zal dat licht ook de werken van de duisternis ontdekken.
V12. Het is duidelijk dat iets dat “in het geheim” wordt gedaan, bewust wordt gedaan en niet in onwetendheid. Wat in het geheim wordt gedaan, “is zelfs schandelijk om te zeggen”. Als je er toch iets van moet zeggen, doe je dat met afschuw. Het kan noodzakelijk zijn om over homoseksualiteit te spreken. Als het gaat om een persoon die met zijn homoseksuele gevoelens worstelt, zullen we naast die persoon gaan staan en hem onze hulp en steun aanbieden. Als het echter gaat om een persoon die de homoseksuele praktijk goedpraat, zullen we tegen die praktijk stelling moeten nemen.
V13. De bijzondere eigenschap van licht is dat het alles openbaar maakt als zijn stralen erop vallen. Het licht maakt de ware aard van iets duidelijk. Wie goede dingen doet, heeft niets te verbergen. Hij staat onbevreesd in het ontdekkende licht van de schijnwerper. Alles wat hij doet, mag gezien worden. Wie kwaad doet, heeft een hekel aan het licht en vermijdt het (Jh 3:20).
V14. De werking van het licht is in de vorige verzen duidelijk gemaakt. Ook is duidelijk geworden dat er geen enkele vorm van gemeenschap tussen licht en duisternis mogelijk is. Dat vindt de vijand natuurlijk niet fijn. Het lukt hem niet licht en duisternis te vermengen. Wat hem wel lukt, is die twee omdraaien en duisternis voorstellen als licht en licht als duisternis. Onvermoeibaar is hij bezig om de mensen te brengen tot een omgekeerd denken. In diverse media heeft hij een geweldig middel gevonden voor zijn streven.
De profeet Jesaja heeft over de verwisseling van licht en duisternis het ‘wee’ uitgesproken (Js 5:20). En denk eraan: hij spreekt wel tot het volk van God! Deze omkering van zaken heeft ook de christenheid doortrokken. Christenen hebben zich door de vijand zand in de ogen laten strooien en zijn in slaap gevallen. Ze hebben geen oog meer voor het licht van de heerlijkheid van Christus. Daarom komt vanuit de heerlijkheid de oproep van de verheerlijkte Christus tot iedere christen afzonderlijk: “Ontwaak, u die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten.”
Stel je eens voor: Je ziet allemaal mensen die op de grond liggen. Ze bewegen zich niet. Ze lijken allemaal dood. Er is geen enkel teken van leven. De tragiek die de apostel hier schetst, is de schijnbare overeenkomst tussen de slaper en de dode. Hoewel in de slaper leven aanwezig is, is hij net zo ongevoelig voor het licht als de dode. Dat is hier de les. Iemand die slaapt, hoort en ziet niets. Er is geen enkele communicatie met de levenden, want praktisch verkeert hij in de toestand van een dode.
De christen die slaapt, is uitgeschakeld om te getuigen van de verheerlijkte Heer. Om weer blij in Christus te zijn moet hij wakker worden en opstaan. Hij moet het zand uit zijn ogen wrijven en ontdekken dat hij zich heeft laten “bedriegen met zinloze woorden” (vers 6), waardoor hij aan de doden gelijk is geworden.
Als jij je bewust wordt dat je leven geen getuigenis meer is van de verheerlijkte Christus, doe er dan wat aan! Het kan zijn dat je je niet bewust bent van bepaalde zonden. Dat hoeft ook niet zo te zijn, maar het kan toch zo zijn dat je blind bent geworden voor de verheerlijkte Christus en je verbinding met Hem. Je bent gaan leven op het niveau van de wereld. Je bent horizontaal gaan denken. Van je verticale verbinding met de Heer ben je je niet meer bewust. Het is niet meer te zien dat je nieuw leven hebt.
Als je dit herkent, ben je wakker geworden. Erken tegenover de Heer Jezus je falen en verheug je weer in Christus, de Lichtbron. In Zijn Persoon is alles wat God is openbaar geworden te midden van kwaad en duisternis. Als jij je in Hem verheugt, zal in jou God openbaar worden te midden van kwaad en duisternis. Je bent immers overeenkomstig God geschapen? Het gedeelte dat zo bijzonder spreekt over licht en duisternis, eindigt als het ware met de oproep je te verheugen in het licht.
V15. Na deze uitweiding over licht en duisternis komt Paulus nu terug op de wandel, waarover hij in de verzen 1-6 heeft gesproken. Met wandel wordt bedoeld de manier van leven die we erop nahouden. Hij spoort ons aan om nauwkeurig uit te kijken hoe we leven. Het gaat immers om een wandel in liefde en licht (verzen 1,8), een wandel waarin het nieuwe leven zichtbaar wordt (Ef 4:22-24), kort gezegd, een wandel waarin Christus gestalte krijgt (Gl 4:19). Dat omvat ons hele leven.
Na de tegenstelling tussen licht en duisternis zie je een nieuwe tegenstelling, namelijk die tussen onwijzen en wijzen. Wie is wijs? Wijs is iemand die weet hoe hij in bepaalde situaties Gods Woord moet toepassen. Je bent onwijs als je leeft naar je eigen idee, alsof je niets zou weten van de geweldige plannen die God met jou heeft. Je bent wijs als je in alle beslissingen die je neemt, jezelf afvraagt of het past bij je verbinding met de hemelse Christus, want daarom gaat het in deze brief.
V16. Dat je als een wijze wandelt, blijkt uit de manier waarop je met je tijd omgaat, hoe je de gelegenheden gebruikt die God je geeft om je licht te laten schijnen. Een wijze buit elke gelegenheid uit om de nieuwe mens te laten zien. ‘Uitbuiten’ wil zeggen dat je eruit haalt wat erin zit, niet voor jezelf, maar juist ten koste van jezelf.
Dat de dagen “boos” zijn ofwel vol zonde, is een extra aansporing de tijd uit te buiten. In de hemel heb je die kans niet meer. Alleen in de tijd dat je op aarde bent, heb je kansen Christus te laten zien te midden van de zonde. Wil je die kansen zien, dan moet je wakker zijn, je ogen goed open hebben, en vervolgens nauwkeurig uitkijken hoe je loopt. Altijd loert het gevaar om in slaap te vallen.
Daar komt bij dat je in een boze, zondige wereld leeft. Je moet daarom letten op jezelf en je omgeving. Deze oplettendheid maakt je niet bang en doet jou niet in je schulp kruipen. Nee, wat je ziet, maakt je ijverig om je volledig en voortdurend in te zetten voor de Heer. Je krijgt er oog voor dat tijd een geschenk is van Hem om Hem ermee te dienen. Als wij geen gelegenheden zien, ligt dat aan ons en niet aan de Heer.
Lees nog eens Efeziërs 5:9-16.
Verwerking: Hoe buit jij de gelegenheden uit?
17 - 21 Wordt vervuld met de Geest
17 Weest daarom niet onverstandig, maar verstaat wat de wil van de Heer is. 18 En wordt niet dronken van wijn, waarin losbandigheid is, maar wordt vervuld met [de] Geest, 19 en spreekt tot elkaar in psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, zingend en jubelend in uw hart tot de Heer, 20 en dankt te allen tijde voor alles de God en Vader in [de] Naam van onze Heer Jezus Christus, 21 en weest elkaar onderdanig in [de] vrees van Christus.
V17. We zitten midden in een gedeelte dat sterk herinnert aan 1 Korinthiërs 6 waar je leest: “Want u bent voor een prijs gekocht” (1Ko 6:20). Dit houdt in dat je niet meer van jezelf bent en daarom geen recht meer hebt op eigen tijd. De volle vierentwintig uur van een etmaal behoor je de Heer toe. Je hebt ook de natuur van God gekregen waardoor je de dingen om je heen kunt zien zoals Hij ze ziet. Het ontgaat je niet dat de dagen kwaad en donker zijn, maar jij mag in het licht van Christus wandelen. Jij ziet Wie Christus is, de Man van Gods raadsbesluiten, en je ziet ook dat deze Man eenmaal voor iedereen zichtbaar zal regeren over hemel en aarde.
Dat maakt je niet zorgeloos en je gaat niet lopen flierefluiten. Nee, als Christus over jou licht, zul je elke minuut willen besteden om Hem in deze slechte, donkere wereld te vertonen. Wat dat in de praktijk voor jou betekent, zul je aan de Heer moeten vragen. Als je dat niet doet, ga je “onverstandig” te werk. Het verstaan van “de wil van de Heer” staat ook weer in verbinding met de waarheid van deze brief. Gods wil is dat je Zijn wezenskenmerken – liefde en licht – zult laten zien. Je mag overal zijn en alles doen waar de liefde en het licht van God kunnen stralen.
V18. In jezelf heb je daarvoor geen kracht. Je bent er alleen toe in staat als je vervuld bent met de Geest. En weer zien we een tegenstelling. Het vervuld zijn met de Geest staat tegenover het dronken zijn van wijn. Wie dronken is, laat zich door de wijn overheersen. Er is geen zelfcontrole meer, alle remmen zijn los, losbandigheid viert hoogtij. Wie met de Geest vervuld is, is bezonnen (2Tm 1:7). Er is geen sprake van het inruilen van de ene ‘zweverigheid’, die het gevolg is van een overmatig drankgebruik, voor de andere, die het gevolg zou zijn van een soort geestvervoering.
Het gebruik van een glas wijn is niet verboden (1Tm 5:23), wel het onbeheerste gebruik ervan. Gelovigen moeten niet beheerst worden door wijn, maar door de Heilige Geest. Het vervuld zijn met de Geest houdt verband met het feit dat je volkomen openstaat voor Zijn werking, zodat Hij je kan gebruiken.
Om vervuld te kunnen zijn moet alles weg wat die vervulling in de weg staat. Je kunt een glas tot de rand toe vullen met water. Dan lijkt het vol. Als er echter op de bodem een laag zand ligt, is het glas niet helemaal vol met water. Het glas is pas vol met water als het zand eruit is gehaald en op die plaats ook water is gekomen. Paulus bedoelt met zijn oproep “wordt vervuld met de Geest” dat we ervoor moeten zorgen dat we vol zijn van de Geest, zodat Hij het hele bestuur over ons leven heeft. Vervuld zijn is niet iets waarop je moet wachten, iets wat als een soevereine daad van God over je komt, maar het is een aansporing.
Je moet niet bidden om vervulling met de Geest, maar je moet nagaan wat jou verhindert om vervuld te zijn met Hem en dat moet je opruimen. De Geest woont wel in je, maar Hij moet ook alles te zeggen hebben over je gedachten, je relaties, de besteding van je tijd en je geld. Het is ook niet iets dat eens voor altijd bereikt wordt. Het is iets dat steeds weer moet worden waargemaakt.
Wie met de Geest vervuld is, denkt niet aan zichzelf, ook niet aan de Geest met Wie hij is vervuld, maar is gericht op de Heer Jezus. Dat is, zoals de Heer in Johannes 16 zegt, altijd het werk van de Heilige Geest: “Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal uit het Mijne nemen en het u verkondigen” (Jh 16:14).
V19. Het vervuld zijn met de Geest heeft een geweldige uitwerking op het leven van de gelovige. In de volgende verzen zie je dat het te maken heeft met het gewone leven. Het komt tot uiting in het spreken (vers 19), danken (vers 20) en onderdanig zijn (vers 21). De Geest kan doen wat Hij zo graag wil bewerken: het oog richten – niet op Zichzelf, want Hij is Dienaar (Jh 16:13-14), maar – op de Heer Jezus (vers 19) en op de Vader (vers 20).
Hij brengt ons daarbij niet in een toestand van extase of tot een uitbarsting in onverstaanbare woorden. Het eerste waaraan je kunt merken wat iemand vult, is aan datgene wat wordt gezegd. Beluister de gesprekken en je komt er snel achter wat in iemands hart is. In een gezelschap waar de Geest de atmosfeer vult, zal men tot elkaar spreken “in psalmen, lofzangen en geestelijke liederen”. De woorden “tot elkaar” leggen opnieuw de nadruk op het feit dat de gelovigen één lichaam zijn en dat zij daarin leden van elkaar zijn (vgl. Ef 4:25,32). Onze omgang met elkaar moet zo zijn, dat ook de naaste daardoor gediend wordt.
De harmonie onder de gelovigen wordt bijzonder beleefd als ze samen zingen. Door de liederen spreken ze tot elkaar. Denk bijvoorbeeld aan het bekende lied: ‘Voorwaarts christenstrijders’. Daarin wekt ieder die dit zingt de ander op om als christenstrijder voorwaarts te gaan, achter de Heer Jezus aan. Tegelijk richten we ons, ook in ons hart, tot de Heer Jezus en de Vader.
Met “psalmen” worden liederen bedoeld die uitdrukking geven aan geloofservaringen, beproevingen en verzoekingen en ook aan de uitreddingen die de Heer geeft. Het gaat om composities van Godvrezende mensen die ontstaan zijn in ervaringen met God.
Het is om minstens drie redenen niet mogelijk dat het hier gaat om de psalmen van het Oude Testament:
1. De psalmdichters kenden God niet als hun Vader in de Heer Jezus.
2. Zij hadden de Geest niet inwonend, want zij hadden geen kennis van het eens voor altijd volbracht werk van Christus voor de zonden.
3. De psalmen bezingen vaak wraak over vijanden, wat niet past in de tijd van genade waarin wij leven.
Onder “lofzangen” worden composities verstaan, waardoor iemand met een lied God eert. “Geestelijke liederen” zijn gecomponeerd door een geestelijk mens over geestelijke dingen.
Ik heb geprobeerd het onderscheid tussen de gebruikte uitdrukkingen aan te geven. Dat wil niet zeggen dat altijd een scherpe scheiding getrokken kan worden. Je zult in christelijke liederen vaak zien dat ze elementen bevatten van elk van de drie benamingen. Een lied kan ontstaan door geestelijke ervaring, het richt zich tot God en kan bovendien worden gezongen. Het spreken tot elkaar in liederen beperkt zich niet tot de samenkomst, maar moet in het algemeen bij ons worden gevonden.
V20. Ook de aansporing om ‘te allen tijde te danken’ blijft niet beperkt tot de samenkomst. Dankzegging is een goede graadmeter voor de toestand van je hart. Echt dankbaar zijn “voor alles” kan alleen als je volledig vertrouwt op de liefde van God, in het besef dat je alles ontvangt uit Zijn hand. Dat besef maakt je blij en dankbaar. In Handelingen 16 staat een voorbeeld van mensen die dat hebben waargemaakt. Paulus en Silas zitten met bebloede ruggen in de gevangenis. Zitten ze daar te treuren? Nee, ze danken God in hun omstandigheden en zingen Gods lof (Hd 16:25).
‘Danken voor alles’ kan alleen als je alle dingen aanneemt uit de hand van God en je weet dat uit Zijn hand niets verkeerds kan komen. Het gaat ook om het danken van “de God en Vader in [de] Naam van onze Heer Jezus Christus”. God, Die de Bron is van alles en Die jou in Zijn Zoon bijzonder gezegend heeft, is ook de Vader Die Zijn kinderen liefheeft. Je mag bij Hem komen in de Naam van Zijn Zoon Die hier met Zijn volle Naam wordt genoemd. Hij is ‘onze’ Heer Jezus Christus.
V21. Ook het “elkaar onderdanig” zijn vloeit voort uit het vervuld zijn met de Geest. Alleen als je vervuld bent met de Geest van God, kun je het opbrengen je broeder of zuster te zien in het licht van de raadsbesluiten van God. Als we elkaar zo zien, kunnen we elkaar onderdanig zijn. Het is een algemene gezindheid tegenover de ander.
De toevoeging “in de vrees van Christus” geeft weer dat ook deze vermaning gezien moet worden in het licht van de inhoud van deze brief: de grote heerlijkheid van de Christus. Wij zijn met elkaar verbonden in het lichaam van Christus, en we zijn ook met Hem verbonden.
Als we dat inzien, zullen we ons niet boven de ander willen verheffen. Er zal een gezonde ‘vrees’ zijn Hem te onteren door een gezindheid van hoogmoed en opstandigheid. Alleen als ik mijzelf verlies in de heerlijkheid van Christus en leef vanuit de eerbied daarvoor, zal ik de ander onderdanig kunnen zijn.
Lees nog eens Efeziërs 5:17-21.
Verwerking: Waarin komt het vervuld zijn met de Geest tot uiting?
22 - 25 Vrouwen en mannen
22 Vrouwen, [weest] aan uw eigen mannen [onderdanig] als aan de Heer, 23 want [de] man is [het] hoofd van de vrouw, evenals ook Christus [het] Hoofd is van de gemeente: Hij is [de] Behouder van het lichaam. 24 Maar zoals de gemeente aan Christus onderdanig is, zo ook de vrouwen aan hun mannen in alles. 25 Mannen, hebt uw vrouwen lief, evenals ook Christus de gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar heeft overgegeven,
V22. Vers 21 is een verbindingsvers. Dit vers sluit het voorgaande gedeelte af met de oproep elkaar onderdanig te zijn. Dat betreft dan de algemene verhoudingen in de gemeente. Onderdanigheid aan elkaar is een prachtig kenmerk van de nieuwe mens. Tegelijk is dit vers ook een inleiding op het gedeelte dat volgt. Vanaf Efeziërs 5:22 tot en met Efeziërs 6:9 krijg je namelijk te maken met verschillende aardse verhoudingen, waarin onderdanigheid een belangrijke rol speelt. Je kunt het zien als de praktische uitwerking van vers 21.
Aan de orde komen de verhoudingen tussen:
1. vrouw en man in het huwelijk (Ef 5:22-33),
2. kinderen en ouders in het gezin (Ef 6:1-4) en
3. slaven en meesters in de maatschappij (Ef 6:5-9).
Het valt op dat in elke verhouding eerst de partij wordt aangesproken die door God in een onderdanige positie ten opzichte van de andere partij is gesteld. Dat toont Gods bijzondere belangstelling voor hen die door Hem in deze positie zijn geplaatst. Vooral zij krijgen de kans in die positie de kenmerken van de Heer Jezus te vertonen. Was Hij niet de volmaakt Onderdanige in Zijn leven op aarde? Je zult ook zien dat ieder wordt aangesproken op het terrein waarin hij of zij zwak is.
Onderdanig zijn is niet ‘in’. In de wereld om ons heen wordt de vrouw verteld dat ze gelijk is aan de man. Ze moet zichzelf bewijzen, haar mogelijkheden ontplooien en opkomen voor haar rechten. Daarbij gaat men volledig voorbij aan het feit dat ze pas echt gelukkig is en haar mogelijkheden het best kan ontplooien, als zij voor haar man ‘vrouw’ wil zijn.
Het is voor de christenvrouw niet eenvoudig om vrij te blijven van de invloed van dit denken. Dat kan alleen als zij zichzelf steeds de blauwdruk van Gods Woord voorhoudt. Ze mag daarbij bedenken dat zij haar man onderdanig mag zijn “als aan de Heer”. Achter haar man mag zij de Heer zien. Een vrouw zal niet dan pas aan haar man onderdanig zijn als hij aan haar wensen beantwoordt, als zij in hem een man ziet met wie ze ‘voor de dag kan komen’. Ze zal hem onderdanig zijn omdat hij haar man is.
Deze vermaning van Paulus aan het adres van de vrouwen wordt, ook binnen de christenheid, van zijn kracht beroofd en zelfs weggeredeneerd. Daarom is het belangrijk jou eraan te herinneren dat Gods Woord ook hierin niets van zijn kracht en betekenis heeft verloren. De vrouw die ondanks alle tegenstand hiernaar luistert, zal de zegen ervan ondervinden.
V23. Zoals zo vaak geeft God ook hiervoor een verklaring. Hij heeft dit zo geregeld omdat Hij in de verhouding tussen de man en zijn vrouw een afbeelding geeft van Christus en de gemeente. Je begrijpt nu ook waarom de satan er alles aan doet om deze orde van God in het huwelijk te ontwrichten. De satan haat alles wat aan God en Christus doet denken.
Overal waar de man als hoofd van zijn vrouw functioneert en de vrouw hem onderdanig is, is dat een levend getuigenis van de verhouding tussen Christus en de gemeente. Het is het voorrecht van de christen daaraan in zijn huwelijk gestalte te geven. Dat de man het hoofd is, betekent dat hij leiding geeft en dat dit gebeurt in liefde. Die positie geeft God aan Christus ten opzichte van de gemeente.
Aan die positie wordt nog iets toegevoegd en wel dat Christus “de Behouder van het lichaam” is. ‘Behouder’ is hetzelfde woord als ‘Heiland’. Van het Hoofd, Christus, hangt de behoudenis, de bewaring en verzorging van het lichaam, de gemeente, af. Het is in strijd met Gods bedoeling wanneer een vrouw, om haar zelfstandigheid in de maatschappij te bewijzen, haar eigen inkomen verdient en los van haar ‘behouder’ voor zichzelf zorgt.
Ik heb het niet over het geval dat een gelovige vrouw bijvoorbeeld uit armoede moet gaan werken. Zij verdient ons respect. Maar als het gaat om het verkrijgen van luxe en zelf te kunnen beslissen, is het motief verkeerd. Eigen geld en eigen tijd leiden tot een eigen leven. De eenheid, zoals die ook door het huwelijk wordt voorgesteld, is in die gevallen ver te zoeken, zo niet helemaal verdwenen.
V24. Vrouwen zijn een afbeelding van de gemeente. De gemeente is aan Christus onderdanig. Omdat Christus volmaakt is in Zijn verhouding tot Zijn vrouw, de gemeente, zou het voor de gemeente niet moeilijk moeten zijn aan Hem onderdanig te zijn. Mannen, die een afbeelding zijn van Christus, zijn niet volmaakt. Dat maakt het voor vrouwen soms moeilijk om hun mannen echt onderdanig te zijn. Toch is niet de praktijk van de mannen de norm voor onderdanigheid. Die norm is: de gemeente ten opzichte van Christus, zoals die verhouding door God wordt gezien. Daarin is geen ruimte voor ‘ja, maar’. Daarin kan gezegd worden dat vrouwen aan hun mannen onderdanig zijn “in alles”.
Onderdanigheid is een houding, een gezindheid. Ook als mannen het hun vrouwen moeilijk maken, welhaast onmogelijk, dan blijft dit staan: “Zo ook de vrouwen aan hun mannen in alles.” Dat wil niet zeggen dat zij zich moeten laten dwingen tot het doen van dingen die tegen de Schrift ingaan. Dán moeten ze ‘nee’ zeggen. Maar ook in het ‘nee’ zeggen zullen ze hun houding van onderdanigheid niet opgeven.
V25. Na zich in drie verzen tot de vrouwen te hebben gericht richt Paulus zich in de volgende negen verzen tot de mannen. De norm voor hun verhouding tot hun vrouwen en hun liefde voor hen is Christus en Zijn liefde voor de gemeente. De mannen komen er dan ook niet gemakkelijker af dan de vrouwen. Integendeel, hun voorbeeld is veel hoger. De liefde van de Heer Jezus en van God is een gevende liefde. Om een juiste indruk van die liefde te krijgen zijn we absoluut afhankelijk van de Schrift en de Geest. Anders zullen we die Goddelijke liefde al gauw verwarren of vermengen met onze gevoelens en ideeën van liefde.
De liefde van de Heer Jezus voor Zijn gemeente kun je zien in het voorbeeld van een koopman die mooie parels zocht (Mt 13:45-46). Die koopman verkoopt alles wat hij heeft vanwege de waarde van die ene parel. Dat vinden we ook bij de Heer Jezus: Hij verkocht alles wat Hij bezat. Toch geeft dat nog niet de hele waarde weer van de liefde van de Heer Jezus voor Zijn gemeente. Zelfs in het overgeven van Zijn leven, wat verder gaat dan wat Hij bezat, is nog niet ten volle die volkomen liefde te zien waarover het hier gaat. Het gaat nog verder. Hier staat dat Hij “Zichzelf” voor de gemeente heeft gegeven. Hij ging in de dood en door de dood heen. Hij stond op en ging naar de hemel.
Dat alles heeft Hij gedaan in Zijn volkomen toewijding aan Zijn bruid. Zo wordt het hier voorgesteld en dat is het voorbeeld dat de mannen wordt voorgehouden. Dan is de man in elk onderdeel van zijn bestaan vol liefde toegewijd aan de vrouw met wie hij verbonden is.
Het gaat hier niet om de liefde van Christus voor zondaars. In zondaars is niets aantrekkelijks voor Hem, terwijl hier Zijn liefde juist wordt opgewekt door de aantrekkelijkheid van de gemeente. Van eeuwigheid af heeft Hij de gemeente liefgehad omdat Hij haar zag naar de plannen van God. Hij ziet haar nog steeds op die manier. Daarom heeft Hij Zichzelf niet alleen op het kruis overgegeven, maar geeft Hij Zichzelf nog steeds over, ook nu Hij in de hemel is. Hij zet Zich voor haar in met een niet aflatende overgave.
Zijn overgave is begonnen toen Hij op aarde kwam en ging verder toen Hij naar het kruis ging. Die overgave gaat nog steeds door, tot het ogenblik dat Hij ons in de hemel voor Zich zal stellen. Zijn liefde bestaat hierin dat Hij alles wat Hij is, ons ter beschikking stelt. Zo behoort de liefde van de man voor zijn vrouw niet beperkt te zijn tot de tijd dat hij er gelegenheid voor heeft. Ze behoort er, naar het voorbeeld van de Heer Jezus, altijd te zijn. Dat is de norm.
Lees nog eens Efeziërs 5:22-25.
Verwerking: Wat wordt van vrouwen en mannen in hun huwelijk gevraagd? Waarom?
26 - 33 Christus en de gemeente
26 opdat Hij haar zou heiligen, haar reinigend door de wassing met water door [het] Woord, 27 opdat Hij de gemeente voor Zich zou stellen, heerlijk, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, maar opdat zij heilig en onberispelijk zou zijn. 28 Zo behoren <ook> de mannen hun eigen vrouwen lief te hebben als hun eigen lichamen. Wie zijn eigen vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief. 29 Want niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, maar hij voedt en koestert het, evenals ook Christus de gemeente. 30 Want wij zijn leden van Zijn lichaam, <van Zijn vlees en van Zijn gebeente>. 31 ‘Daarom zal een man <zijn> vader en <zijn> moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vlees zijn’. 32 Deze verborgenheid is groot, maar ik doel op Christus en op de gemeente. 33 In elk geval, ook u, laat ieder van u zijn eigen vrouw zó liefhebben als zichzelf; en de vrouw moet ontzag hebben voor haar man.
V26. Christus heeft Zichzelf voor de gemeente overgegeven. Die uitdrukking van Zijn liefde wordt gevolgd door twee keer “opdat”, waarmee zowel vers 26 als vers 27 begint. Dit woord wijst op het doel, waartoe Hij dat deed. Zoals al eerder is opgemerkt, gaat Zijn overgave verder dan het kruis. Ook nu Hij in de hemel is, geeft Hij Zichzelf volledig over aan de zorg voor Zijn gemeente, Zijn vrouw.
Christus heeft de gemeente eerst tot Zijn eigendom gemaakt. Nu zet Hij Zich, in Zijn volmaakte liefde voor haar, in om haar zo te maken, zoals Hij haar graag wenst. Hij wil haar verder vormen om haar geschikt te maken om straks bij Hem te zijn. Daarvoor is het nodig dat zij geheiligd en gereinigd wordt.
Door heiliging wordt zij volledig op Hem gericht, want de gemeente is er voor Hem. Hij kan het niet goed vinden dat zij enige liefde, of zelfs maar belangstelling, zou ontwikkelen voor iets wat niet met Hem in verbinding staat. Hij wil al haar liefde op Zich richten op de plaats waar Hij is, in de hemelse gewesten. Hij wil haar interesseren voor wat zij tot in eeuwigheid zal zijn in verbinding met Hem. Hij wil Zijn bruid altijd onder de indruk brengen van haar verbondenheid met Hem, Die nu al in de heerlijkheid is.
Het resultaat daarvan zal zijn dat zij geheiligd wordt, dat wil zeggen apart gesteld van de wereld om helemaal en alleen voor Hem te zijn. Dan is er in de harten niets meer aanwezig dan alleen de waardering van de heerlijkheid van de Heer Jezus.
Behalve heiliging heeft de gemeente ook reiniging nodig. Ze is nog in de wereld en dat brengt automatisch verontreiniging met zich mee. Die verontreiniging wordt ongedaan gemaakt door “de wassing met water door [het] Woord”. Door het lezen van de Bijbel, het Woord van God, word je rein; je raakt de bevuiling kwijt die je hebt opgedaan door je leven in de wereld.
Het gaat hier niet om zonden die je hebt gedaan. Het gaat om dingen waaraan je niets kunt doen. Je hoort vuile taal of vloeken. Dat bevuilt je. Het kan blijven hangen. Door je te wassen met het Woord, dat wil zeggen door te lezen in de Bijbel, word je weer rein. Je bent niet in staat om te genieten van de gemeenschap met de Heer Jezus als je die reiniging niet ondergaat. In Johannes 13 spreekt de Heer Jezus hier ook zo over (Jh 13:1-10). Lees ook daarom elke dag in het Woord van God.
V27. Ook dit vers begint met “opdat”, waarna we een tweede doel van Zijn overgave zien. Hier wordt gewezen op het uiteindelijke resultaat van Zijn overgave en Zijn heiligend en reinigend werk. Hij wil de gemeente straks voor Zich stellen zonder dat er ook maar iets op haar aan te merken zal zijn. Dan gaat het om een negatief kenmerk: het verwijderen van onreinheid. Vervolgens kan Hij haar voor Zich stellen in al de heerlijkheid die Hij Zelf op haar heeft gelegd (vgl. Ez 16:14). Ze zal dan bekleed zijn met Zijn heerlijkheid (Op 21:9-10).
De gemeente is daar “zonder vlek of rimpel of iets dergelijks”. Dan zal er niets meer zijn wat herinnert aan bevlekking of verval van schoonheid, waaraan op aarde nu eenmaal niet te ontkomen is. Nee, ze is dan volmaakt heilig, helemaal gericht op Hem Die Zich voor haar heeft overgegeven. Ze is dan door Zijn volmaakt reinigend werk ook volmaakt onberispelijk en ze zal nooit meer enige smet oplopen.
Zo stelt Hij de gemeente – niet: aan Zijn Vader, maar – aan Zichzelf voor. Ze beantwoordt dan geheel aan de wensen van Zijn hart. Op het moment dat dit in vervulling gaat, is de gemeente voltallig. Dan komt Hij om de Zijnen tot Zich te nemen. Daartoe zal Hij eerst de ontslapenen opwekken en daarna zal Hij ons, de levenden, veranderen. Samen gaan we zó de Heer tegemoet in de lucht (1Th 4:15-18). Daar zal de ontmoeting plaatsvinden, en daarbij is niemand anders aanwezig. Wát een moment zal dat voor de Heer Jezus zijn!
V28. Hier herhaalt Paulus zijn opmerking van vers 25, maar daar is nu wel een duidelijke en verheven basis onder gelegd. Als man en vrouw zich in het huwelijk zo gedragen, wordt hun huwelijk een bron van ongekend en steeds groter geluk. Komen er moeilijkheden in hun huwelijk, dan zien ze in het voorbeeld van Christus dat de liefde daar een antwoord op heeft. Ze zien in, dat moeilijkheden er vaak zijn om de liefde sterker te maken. Met dit voorbeeld van Christus voor ogen zijn er geen hopeloze gevallen.
En er komt nog een argument bij. De liefde van de man voor zijn vrouw is net zo vanzelfsprekend als de liefde die hij voor zichzelf heeft. Zijn vrouw is geen gebruiksvoorwerp dat binnen zijn leefwereld een functie heeft en verder los van hem staat. Integendeel, zijn vrouw vormt één geheel, een eenheid, met hem.
V29. Paulus gaat dat uitleggen door het beeld van een lichaam verder uit te werken. Het is net zo vanzelfsprekend dat een man zijn vrouw voedt en koestert als hij dat zijn eigen lichaam doet. Zoals mannen ervoor zorgen dat hun lichaam wordt gevoed en warm gehouden – dat is wat ‘koesteren’ betekent –, zo zullen ze er ook voor zorgen dat hun vrouwen genoeg te eten krijgen en zich behaaglijk voelen.
Dit kunnen we ook in geestelijk opzicht toepassen. Het is van belang dat de man zichzelf geestelijk voedt. Niet minder belangrijk is dat hij ook de behoeften van zijn vrouw in dit opzicht kent en daarin voorziet. Hetzelfde geldt voor het geven van warmte. Zij ervaart die vooral als ze zich bij haar man geborgen voelt, als hij tijd en echte aandacht voor haar heeft, als hij haar laat merken dat zij ‘speciaal’ voor hem is. Op die wijze gaat Christus ook met de gemeente om.
V30. Dan vervangt Paulus, bijna ongemerkt, het ene beeld voor de gemeente, dat van de vrouw, door een ander beeld, dat van een lichaam. Eigenlijk gebruikt hij de beide beelden door elkaar heen. Bij de vrouw gaat het om de liefde, bij het lichaam om de eenheid. De gemeente is ook het lichaam van Christus. De leden zijn de gelovigen afzonderlijk, maar vormen samen toch Zíjn lichaam. Als leden van Christus’ lichaam ervaren we, ieder persoonlijk, Zijn zorgzame liefde.
V31. De eenheid tussen een man en een vrouw in het huwelijk is geen uitvinding van Paulus. Daarvan is al sprake op de eerste bladzijden van de Bijbel. Paulus verwijst naar Genesis 2 (Gn 2:24). Daar blijkt dat God het huwelijk heeft ingesteld en dat het dateert van vóór de zondeval. Uit het citaat blijkt dat door een huwelijk een eenheid tot stand wordt gebracht die
1. nieuw is – aangegeven in “vader en moeder verlaten”,
2. onverbrekelijk is – aangegeven in “zijn vrouw aanhangen” en
3. totaal is – aangegeven in “tot één vlees zijn”.
V32. In dit vers wordt de diepere betekenis van het huwelijk gegeven: in het huwelijk heeft God een afbeelding gegeven van Christus en de gemeente. Dat was voorheen een verborgenheid, onbekend aan de mensen, maar nu maakt Paulus, geleid door Gods Geest, deze verborgenheid bekend. Als hij dat niet had gedaan, hoe zouden we dan hebben geweten van de volkomen eenheid tussen Christus en de gemeente en van de volkomen liefde van Christus voor de gemeente? Ook deze waarheid was van eeuwigheid verborgen in God.
De verhouding tussen Christus en de gemeente wordt “groot” genoemd. Wat ermee verbonden is, is niet beperkt tot één volk en alleen de aarde, maar strekt zich uit van eeuwigheid tot eeuwigheid en omvat hemel en aarde. Er is trouwens nog een verborgenheid die ‘groot’ wordt genoemd. Die vind je in 1 Timotheüs 3 (1Tm 3:16).
V33. Na het ontvouwen van dit Goddelijke geheim, keert Paulus terug naar de praktijk. Hij wenst dat de hemelse werkelijkheid in elk huwelijk op aarde zichtbaar wordt.
Er komt een slotwoord tot de man, die met de woorden “ieder van u” persoonlijk wordt aangesproken. In dit slotwoord wordt herhaald wat in de verzen 25-27 is gezegd over ‘liefhebben’ en in de verzen 28-29 over ‘als zichzelf’. Na het slotwoord tot de man komt het slotwoord tot de vrouw. Daarin wordt gezegd dat zij haar man zal achten door hem de plaats te geven die God hem heeft gegeven.
Lees nog eens Efeziërs 5:26-33.
Verwerking: Welke beelden gebruikt Paulus voor de verhouding tussen man en vrouw? Wat zijn de kenmerken van die beelden?