1 - 7 De liefde
1 Als ik in de talen van de mensen en van de engelen spreek, maar ik heb geen liefde, dan ben ik klinkend koper of een schelle cimbaal geworden. 2 En als ik profetie heb, en ik weet alle verborgenheden en alle kennis, en als ik al het geloof heb, zodat ik bergen verzet, maar ik heb geen liefde, dan ben ik niets. 3 En als ik al mijn bezittingen uitdeel, en als ik mijn lichaam overgeef om mij te beroemen, maar ik heb geen liefde, dan baat het mij niets. 4 De liefde is lankmoedig, is goedertieren; de liefde is niet jaloers; <de liefde> praalt niet, is niet opgeblazen, 5 handelt niet onwelvoeglijk, zoekt niet haar eigen [belang], wordt niet verbitterd, rekent het kwade niet toe, 6 verblijdt zich niet over de ongerechtigheid, maar verblijdt zich met de waarheid; 7 alles verdraagt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verduurt zij.
Het lijkt wel of dit hoofdstuk wat verdwaald is. Het staat zomaar tussen 1 Korinthiërs 12 en 1 Korinthiërs 14 in, waarin Paulus het over het ene lichaam en de gaven heeft. Maar er is niets in de Bijbel wat niet op zijn juiste plaats staat. Dat kan natuurlijk ook niet anders omdat de Heilige Geest de Auteur van de Bijbel is. En wanneer je je gaat afvragen waarom zo’n gedeelte, dat op het eerste gezicht op een verkeerde plaats lijkt te staan, toch op die plaats staat, dan wordt je geloof in de inspiratie van de Bijbel alleen maar groter. Zo is dat ook hier.
In 1 Korinthiërs 12 heeft Paulus het verschil in de gaven laten zien. In 1 Korinthiërs 14 laat hij zien hoe deze gaven in de praktijk moeten werken. In 1 Korinthiërs 13 zien we de liefde, die als het ware de as is waar 1 Korinthiërs 12 en 1 Korinthiërs 14 omheen draaien. Wil je namelijk je gave op de juiste manier en met de juiste uitwerking uitoefenen, dan kan dat alleen gebeuren als liefde het motief is.
De liefde gaat boven elke gave uit. Daarom is het de “uitnemender weg”, zoals dat in het laatste vers van het vorige hoofdstuk staat (1Ko 12:31b). De liefde die hier bedoeld wordt, is niet een of ander gevoel van genegenheid. Nog minder is het de goedkope liefde die in de wereld wordt gevonden, waar liefde in feite eigenliefde is. Nee, het gaat hier om de natuur van God Zelf. “God is liefde” (1Jh 4:8,16).
Het grote kenmerk van de Goddelijke liefde, waaraan je Goddelijke liefde kunt herkennen, is dat het een volkomen onbaatzuchtige liefde is. Het is een gevende liefde die zich op de ander richt. Dat is toch ook het doel van de gave? De gave is toch op de ander gericht, om de ander tot nut te kunnen zijn? De liefde geeft je daarvoor de kracht, want je hebt de Goddelijke natuur ontvangen. Lees maar na in 2 Petrus 1 (2Pt 1:4).
In het leven van de Heer Jezus, Die Zelf God is, is alles wat in ons hoofdstuk over de liefde wordt gezegd, op volmaakte wijze te zien. Je kunt dit hoofdstuk bij wijze van spreken zo naast de evangeliën leggen en je zult de uitwerking op elke bladzijde tegenkomen. Dan zul je ook zien dat Goddelijke liefde veel verder gaat dan sympathie of menselijke genegenheid. Tegenover een broeder of zuster die jou wel ligt, zul je het niet zo moeilijk vinden om je gave uit te oefenen. Maar de liefde gaat veel verder.
Liefde, zoals die hier naar voren komt, gaat aan het werk, ook als er helemaal niets aantrekkelijks in die ander te vinden is. Misschien erger je je wel eens aan een broeder of zuster. Weet je, de Goddelijke, onbaatzuchtige liefde ergert zich niet. Liefde gaat aan het werk omdat het liefde is. Hoe de ander is of daarop reageert, maakt voor de liefde niets uit.
Het grote voorbeeld is God. Ik heb er al op gewezen: God is liefde. Nou, in 1 Johannes 4 staat hoe God dat heeft laten zien. Hij heeft Zijn eniggeboren Zoon gegeven (1Jh 4:9-10). God wist wel dat de mensen Hem niet wilden. Hij wist wat ze met Zijn Zoon zouden doen en toch heeft Hij Hem gegeven! Dat is liefde. Het is diezelfde liefde die nodig is om je gave uit te oefenen. Zonder deze liefde is alles waardeloos. Dingen waarmee je indruk zou kunnen maken op anderen, hebben zonder de liefde geen enkele betekenis.
V1. Paulus past veel in dit hoofdstuk op zichzelf toe, hij gebruikt vaak het woord ‘ik’. Als jij dit stukje leest, moet je het ook maar op jezelf toepassen. Hij begint met het ‘spreken in talen’. Dat staat in hoog aanzien bij de Korinthiërs, ze zijn trots op die gave. Denk je eens in dat je alle talen van de hele wereld kunt spreken zonder dat je ze geleerd hebt, en dat je ook de talen van de engelen spreekt. Dat zou even wat zijn! Maar als je je niet door de liefde laat leiden in het gebruik ervan, zijn het holle klanken die na korte tijd wegsterven zonder enig blijvend resultaat.
V2. Met de andere gaven is het net zo.
1. Al zou je aan de hand van de Bijbel alles kunnen vertellen over de toekomst, je kent de “profetie”,
2. en dat je ingewijd bent in de “verborgenheden”, je weet de geheimen van God,
3. en dat je de hele Bijbel uit je hoofd kent, je hebt “alle kennis”,
4. en dat je geweldige geloofsdaden kunt verrichten, je hebt “al het geloof”,
dan zou je nog niets zijn, nul komma niks, als de liefde niet je innerlijke drijfveer zou zijn om die gaven uit te oefenen.
V3. En wat te denken van het uitdelen van je bezittingen om de armen een beter leven te geven. Dat is toch een nobel streven. Toch zou het totaal nutteloos zijn als liefde jou er niet toe zou aanzetten. Mensen kunnen al hun bezittingen weggeven om hun geweten te sussen. Veel van hun bezittingen kunnen ze op een oneerlijke manier verkregen hebben. Door alles weg te geven denken ze een schoon geweten te krijgen. Maar het zal hun niets baten omdat de liefde ontbreekt.
Ook zijn er mensen geweest die zelfs hun lichaam hebben overgegeven om verbrand te worden – zo kan “om mij te beroemen” ook vertaald worden. Ze hebben zichzelf overgoten met benzine en in brand gestoken om de aandacht van mensen te richten op de zaak waarvoor zij zichzelf opofferen. Misschien is het hun gelukt om de pers te halen, maar hunzelf baat het niets omdat de Goddelijke liefde niet aanwezig is in hun overgave. Voor God heeft het geen enkele waarde.
V4. Dan volgt er in de verzen 4-7 een beschrijving van de manier waarop de liefde zich openbaart. Er staat trouwens meer over wat de liefde niet is, dan over wat de liefde wel is. Dat is net als bij de beschrijving van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde in Openbaring 21, waar je leest over dingen die daar niet meer zullen zijn (Op 21:4). Je leeft in een wereld waar je op alle mogelijke manieren te maken hebt met de gevolgen van de zonde. De Goddelijke liefde laat zich daardoor niet remmen, maar ziet dat juist als een gelegenheid om zich te bewijzen. Dat is volmaakt te zien in het leven van de Heer Jezus. Dit hoofdstuk is, zoals ik al heb opgemerkt, dan ook een beschrijving van Hem.
Omdat jij de zonde nog in je hebt, kun jij het beste bewijs van de liefde leveren door vooral een aantal dingen niet te doen. De eerste twee die genoemd worden, hebben echter een positieve uitstraling. “Lankmoedig” ofwel geduldig zijn is voor de wereld waarin wij leven geen eigenschap die het doet. Het betekent dat je jezelf kunt beheersen als je dingen ziet die niet goed zijn, of als je zelf tekort wordt gedaan. In plaats van je rechten op te eisen heb je geduld met de ander. Je gaat zelfs verder. Je bent “goedertieren”, vol van goedheid, voor de mensen om je heen. Is dat niet wat de Heer Jezus is geweest?
Dan komen de eigenschappen die niet in de Goddelijke liefde aanwezig zijn. Wie is er nooit “jaloers”? “Praalt niet” kun je vergelijken met ‘niet de showbink uithangen’ of laten zien hoe mooi je bent, of niet pronken en te koop lopen met je nieuwste aanwinst, wat dat dan ook mag zijn. “Opgeblazen” zijn is meer willen lijken dan je bent. Ben jij altijd nederig geweest?
V5. Heb je nooit “onwelvoeglijk” gehandeld? Dat wil zeggen: ben je nooit eens over iemands gevoelens heen gedenderd? Ben je altijd alleen op het belang van de ander uit geweest, zonder aan jezelf te denken en je “eigen [belang]” te zoeken? Ben je soms verbitterd op iemand of over iets wat die ander je heeft aangedaan? En dat kwaad dat je is aangedaan, kun je daarvan afzien en de ander dat ‘kwade niet toerekenen’? Is het niet vaak zo dat je eerder geneigd bent om kwaad met kwaad te vergelden? Een ander het kwade toewensen gaat ons beter af dan het hem niet toe te rekenen.
V6. Zijn er gevallen waarvan je nog wel weet hoe fijn je het vond toen je zag dat anderen in de fout gingen? Dat was natuurlijk om je eigen geweten te sussen. Je vond het toen niet fijn om de waarheid te horen, terwijl de liefde dat nu juist wel fijn vindt.
Al deze dingen zijn nooit bij de Heer Jezus aanwezig geweest. Ze zijn ook niet te vinden in de liefde, in de Goddelijke natuur, het nieuwe leven dat je hebt ontvangen, want dat is het leven van de Heer Jezus. Wanneer jij de liefde de voorrang geeft, zul je ondervinden dat bij jou dezelfde verkeerde dingen ontbreken en dezelfde goede dingen gevonden worden als bij de Heer Jezus.
V7. Een paar van die goede dingen volgen in dit vers. “Alles verdraagt zij.” Dat gaat ver. Alles maar over je kant laten gaan, over je heen laten lopen? Als de liefde dat vraagt: Ja!
“Alles gelooft zij.” Dat betekent niet die onnozele goedgelovigheid die alles wat gezegd wordt voor waar aanneemt. Het betekent dat de liefde niet achterdochtig is. Je kunt het zo zeggen, dat ze de ander vertrouwt tot het tegendeel blijkt.
“Alles hoopt zij.” De liefde weet dat het kwaad nooit het laatste woord zal hebben en blijft hopen – en het bijbelse hopen is zeker weten – op de overwinning van het goede.
“Alles verduurt zij.” De liefde kan tegen een stootje. Ze blijft werkzaam, dwars door alle beproevingen heen.
Lees nog eens 1 Korinthiërs 13:1-7.
Verwerking: Welke eigenschappen tref je hier van de liefde aan en welke eigenschappen horen niet bij de liefde? Wat zijn bij jou de zwakke kanten? Hoe kun je daarin verandering brengen?
8 - 13 De liefde vergaat nooit
8 De liefde vergaat nooit; maar hetzij profetieën, zij zullen tenietgedaan worden; hetzij talen, zij zullen ophouden; hetzij kennis, zij zal tenietgedaan worden. 9 Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele, 10 maar wanneer het volmaakte is gekomen, zal wat ten dele is, tenietgedaan worden. 11 Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, dacht ik als een kind, overlegde ik als een kind; nu ik een man geworden ben, heb ik afgedaan met wat van het kind was. 12 Want wij kijken nu door een spiegel, wazig, maar dan van aangezicht tot aangezicht, nu ken ik ten dele, maar dan zal ik kennen zoals ook ik gekend ben. 13 En nu blijft geloof, hoop, liefde, deze drie; maar de meeste van deze is de liefde.
V8. Als hier staat dat de liefde nooit vergaat, kan het weer niet anders dan over de Goddelijke liefde gaan. Van menselijke of natuurlijke liefde kan dat nooit gezegd worden. Die liefde kan verkoelen en zelfs omslaan in haat.
In de praktijk van het leven is het helaas geen uitzondering dat een man en een vrouw uit elkaar gaan omdat zij niets meer voor elkaar voelen. Toen ze trouwden, leek het allemaal zo mooi. Maar na verloop van tijd is de eerste liefde verkoeld. Dat komt omdat dit soort liefde gebaseerd is op wat de ander is of doet.
De Goddelijke liefde daarentegen heeft altijd lief, hoe de ander zich ook gedraagt. De oorzaak hiervan is, dat van de Goddelijke liefde Gód de bron is. Daarom vergaat die liefde nooit. Ze is er altijd al geweest en zal altijd blijven bestaan. Van de gaven kan dat niet gezegd worden. “Profetieën”, “talen” en “kennis”, daarmee zal het een keer afgelopen zijn.
Zolang we op aarde zijn, hebben we profetieën nodig. Met profetieën worden twee dingen bedoeld. In de eerste plaats gaat het om toekomstvoorzeggingen, dingen die nog moeten gebeuren. Je vindt die door de hele Bijbel heen. Je toekomstverwachting is bepalend voor je leven op aarde. Als je bijvoorbeeld weet hoe het met de wereld zal aflopen, zul je daarmee rekening houden in de manier waarop je in de wereld leeft en met de wereld omgaat.
Het tweede is profetie in de zin van spreken tot opbouw van de gelovigen in de samenkomst van de gemeente. Dan wordt niet aan toekomstvoorzegging gedacht, maar aan bemoediging of vermaning die jij nodig hebt in je geloofsleven (1Ko 14:3).
In tegenstelling tot de liefde zullen de profetieën tenietgedaan worden. Als een toekomstvoorzegging in vervulling is gegaan, dan is de profetie tenietgedaan. Dat zal met alle profetieën gebeuren, want God zal alles wat Hij gezegd heeft, ook doen. Ook profetie als bemoediging of vermaning zal tenietgedaan worden, namelijk als wij in de hemel zijn opgenomen. Dan hebben we geen opbeurend of berispend woord meer nodig.
Van de kennis geldt hetzelfde: zij zal tenietgedaan worden. Opdoen van kennis is iets dat bij het onvolmaakte leven op aarde hoort. Je gaat naar school, je volgt cursussen om je kennis te verrijken en daardoor beter je werk te kunnen doen. Het opdoen van kennis gaat door zolang je op aarde leeft. Dat geldt ook in de dingen van God. In de hemel is dat niet meer nodig en is de kennis tenietgedaan, want dan kennen we volkomen.
Ook aan de talen komt een einde. Alleen is dat niet pas in de hemel, maar al op aarde. Om je duidelijk te maken waarom dat zo is, wil ik je wijzen op het woordgebruik in vers 8. Dat heeft mij tenminste geholpen toen ik nadacht over de gave van het spreken in talen en of deze gave ook nu nog voorkomt. Van de profetieën en van de kennis staat dat zij “tenietgedaan worden”, terwijl er van de talen staat dat “zij zullen ophouden”. Dit verschil is belangrijk.
‘Tenietgedaan worden’ ziet op een gebeurtenis, een handeling waardoor zowel de profetieën als de kennis aan hun einde komen. Deze gebeurtenis of handeling is de komst van de Heer Jezus om de gemeente op te halen en in de hemel te brengen. Dan is de volmaakte toestand aangebroken en zijn profetie en kennis niet meer nodig.
Met de talen ligt dat anders. ‘Zij zullen ophouden’ wil zeggen dat zij na verloop van tijd vanzelf zullen ophouden, namelijk als zij hun functie hebben vervuld. Het ophouden gebeurt niet door een handeling, maar vindt geleidelijk plaats. Deze gave sterft als het ware langzaam weg.
Wat is de functie van de talen? Dat is om in de begintijd van de gemeente duidelijk te maken dat God aan het werk is. In het boek Handelingen, waarin het ontstaan en de beginjaren van de gemeente worden beschreven, lees je in de eerste hoofdstukken verschillende keren over het spreken in talen. Maar hoe verder je in dit bijbelboek leest, des te minder tref je er deze gave aan, tot hij helemaal uit het zicht verdwijnt. De betekenis van het spreken in talen komt in 1 Korinthiërs 14 nog uitgebreid aan de orde, maar hier is toch ook al een aanwijzing te vinden die je niet over het hoofd moet zien.
V9. Dan gaat Paulus verder alleen spreken over profetie en kennis. Beide zijn “ten dele”, dat wil zeggen dat profeteren en kennen bij stukjes en beetjes gaat. Bij God is volmaakte kennis aanwezig, bij ons een gedeeltelijke kennis. Je kunt dit vergelijken met het leren kennen van een stad. Je kunt een stad alleen goed leren kennen als je alle straten ervan bent doorgegaan. Na elke straat waarin je bent geweest, heb je de stad weer een stukje beter leren kennen. Dat wordt bedoeld met ‘ten dele’, ofwel in gedeelten.
V10. Pas wanneer je in een vliegtuig zit en boven de stad vliegt, krijg je een totaaloverzicht en zie je hoe alle straten met elkaar in verbinding staan. Met de waarheid van God is dat net zo. Je kunt op het ene moment bezig zijn met je zegeningen als christen en op een ander moment met de toekomst van Israël, maar nooit met beide tegelijk. Natuurlijk ga je steeds meer van de geweldige eenheid van de Bijbel zien als je je veel met de Bijbel bezighoudt. Toch zul je pas in staat zijn om Gods plan in zijn totaliteit te overzien, als het volmaakte, dat is de heerlijkheid, is gekomen.
V11. Dat er ook in geestelijk opzicht sprake is van groei, blijkt uit wat Paulus zegt over een kind en over een man. Wat in de natuur geldt, geldt ook in geestelijk opzicht. Ik weet niet hoelang je de Heer Jezus al kent. Ik weet wel, dat je na verloop van tijd andere dingen belangrijker gaat vinden dan de dingen die je vroeger belangrijk vond. Je gaat van bepaalde dingen de waarde beter kennen en van andere dingen de waardeloosheid.
Een klein kind vindt het prachtig om met allerlei dingen te spelen. De waarde ervan beseft het niet, het interesseert het kind niet, als het maar leuk is. Een speelgoedautootje is leuk en achter het stuur van een echte auto zitten is ook leuk. Wie een man is geworden zal ondertussen wel tot de ontdekking zijn gekomen van het grote verschil in waarde en gebruik. In geestelijk opzicht is dat ook zo. De Korinthiërs vinden het prachtig om in talen te spreken. Maar het spreken in talen hoort bij de ‘kind-periode’ van de gemeente. Wat werkelijk van waarde is voor de gemeente, hebben ze nog niet door.
V12. Dat wij nu alles nog “wazig” zien, komt door de beperkingen die wij als mensen hebben. Hiermee wordt niet bedoeld dat het ‘dus’ geen zin heeft om Gods Woord te leren kennen, alsof het toch moeilijk en onbegrijpelijk blijft. Nee, wie God en de Heer Jezus echt liefhebben, zullen er al het mogelijke aan doen om Hen beter te leren kennen en dat kan alleen door de Bijbel. Heb jij het nooit ervaren dat tijdens het lezen van Gods Woord bepaalde dingen je ineens duidelijk zijn geworden? Het is het verlangen van de Heer Jezus dat wij toenemen aan inzicht.
Het “wazig” zien, alsof je in een spiegel kijkt die je gezicht niet helemaal duidelijk weergeeft, moet je vergelijken met de volmaaktheid van de hemel. Wanneer we daar zijn, zal elke beperking en elke onduidelijkheid die we hier op aarde nog ervaren, weg zijn. Ik zal dan op dezelfde manier kennen, zoals God mij altijd al heeft gekend.
V13. Zolang ik op aarde ben, blijven “geloof, hoop en liefde” tot mijn beschikking. Voor iedere christen zijn dit de drie pijlers waarop zijn leven rust en de kracht waardoor hij leeft in een wereld die in het boze ligt (1Jh 5:19).
“Geloof” is hetzelfde als vertrouwen. Een christen vertrouwt op God en de Heer Jezus voor het heden, ondanks de tegenstand en de moeite die hij meemaakt.
De “hoop” ziet verlangend uit naar de tijd dat het volmaakte er zal zijn. In Hebreeën 6 wordt de hoop “een anker van de ziel” genoemd (Hb 6:19). Een anker is van groot belang om een schip op de juiste plaats te houden, zodat het niet met de stroom wordt meegesleept. Een schipper vertelde eens dat niet alle ankers even betrouwbaar zijn. Vertrouwt hij zijn anker niet, dan heeft hij geen rust. Alleen als hij zijn anker kan vertrouwen, gaat hij rustig slapen. Als jij zo je hoop vestigt op de Heer Jezus en blijft uitzien naar Zijn komst, zul je niet van je stuk gebracht worden.
Ten slotte de “liefde”. Die is van de drie “de meeste”. De liefde is ‘de meeste’ omdat zij niet alleen uitgaat naar God en de Heer Jezus, zoals dat het geval is bij geloof en hoop, maar ook hier op aarde uitgaat naar andere mensen om hun goed te doen. De liefde is eveneens ‘de meeste’ omdat zij ook in de eeuwigheid blijft bestaan, terwijl het geloof verwisseld wordt in aanschouwen en de hoop in vervulling gaat.
Lees nog eens 1 Korinthiërs 13:8-13.
Verwerking: Geloof, hoop en liefde komen samen ongeveer tien keer voor in het Nieuwe Testament, bijvoorbeeld ook in 1 Thessalonicenzen 1 (1Th 1:3). Zoek zelf een paar andere plaatsen op.