1 Wee over Jeruzalem
1 Wee de rebelse, de besmette,
de stad die onderdrukt!
Na het wee over diverse volken te hebben uitgesproken keert de profeet terug tot zijn boodschap voor Jeruzalem. Vanwege haar hoge voorrechten en roeping mocht er veel toewijding aan God verwacht worden in de weg van geloof en gehoorzaamheid aan Hem. Nu wordt ze beschuldigd (1.) van rebellie: ze is “de rebelse”, (2.) van verontreiniging: ze is “de besmette”, en (3.) van onderdrukking: ze “onderdrukt”.
1. Ze rebelleert omdat ze zich niet wil onderwerpen aan de wil van God;
2. ze is verontreinigd, want ze zondigt aanhoudend door afgoderij;
3. ze onderdrukt omdat ze de rechten van de armen, weduwen en wezen vertrapt.
Het bevuilde, besmette volk wast zich met water en onderhoudt andere ceremoniën waardoor ze uiterlijk rein lijken. In werkelijkheid is hun hele leven vervuild.
2 Vier aanklachten
2 Zij luistert niet naar de [roep]stem,
geen vermaning aanvaardt zij.
Op de HEERE vertrouwt zij niet,
tot haar God nadert zij niet.
Er worden vier aanklachten tegen Jeruzalem ingebracht:
1. ze luistert niet naar Gods stem door Zijn wet;
2. ze laat zich niet corrigeren (vgl. vers 7);
3. ze vertrouwt op zichzelf, op haar afgoden en bondgenoten en niet op God;
4. ze blijft bij God uit de buurt, want ze wil niet in Zijn tegenwoordigheid zijn.
3 - 4 Vier verdorven leiders
3 Haar vorsten zijn in haar midden
brullende leeuwen.
Haar rechters zijn avondwolven,
die tegen de morgen niets [meer] te knagen hebben.
4 Haar profeten zijn lichtzinnig,
mannen [vol] trouweloosheid.
Haar priesters ontheiligen het heilige,
zij doen de wet geweld aan.
Zoals het volk is, zo zijn de vier klassen van leiders, die het totale leiderschap van het hele volk voorstellen: vorsten, rechters, profeten en priesters.
1. “Haar vorsten” – met uitzondering van Josia – zijn “brullende leeuwen”, steeds op zoek naar nieuwe prooi. Met hun gebrul jagen ze hun onderdanen de stuipen op het lijf in plaats van hun een gevoel van geborgenheid en veiligheid te geven.
2. “Haar rechters” zijn “avondwolven”: ze verscheuren het volk in plaats van het te verzorgen en te helen. De wolf staat tegenover de herder; hij rooft en verstrooit (Jh 10:12) in zijn onverzadigbare honger en ontembare drang om te verscheuren.
3. “Haar profeten” – de enige keer dat ze in dit boek worden genoemd – zijn schuldig aan “lichtzinnig” gepraat en gedrag, waarmee “trouweloosheid” hand in hand gaat. In leer en leven is geen ernst of standvastigheid. Ze zijn verraderlijk omdat ze ontrouw zijn aan de HEERE, Die zij zeggen te vertegenwoordigen. Ze bemoedigen het volk in hun afvalligheid van de HEERE.
4. “Haar priesters” gedragen zich onheilig. Ze “ontheiligen het heilige”, waaronder Gods heiligdom. Om de wet malen zij niet. In plaats van de wet te onderwijzen aan het volk doen ze “de wet geweld aan”, wat betekent dat ze die verdraaien (Ez 22:26).
5 De rechtvaardige HEERE
5 De rechtvaardige HEERE is in haar midden,
Hij doet geen onrecht.
Elke morgen brengt Hij Zijn recht aan het licht,
er ontbreekt niets aan.
Maar wie onrecht doet, kent geen schaamte.
In tegenstelling tot de ontrouwe vorsten “in haar midden” (vgl. vers 3) stelt Zefanja “de rechtvaardige HEERE … in haar midden”. Zijn heilige en rechtvaardige tegenwoordigheid maakt de corruptie van de leiders zoveel erger en vereist oordeel daarover.
In tegenstelling tot de verscheurende avondwolven brengt Hij elke morgen Zijn recht aan het licht. Dit recht zal in het vrederijk daadwerkelijk op deze manier worden uitgevoerd, zowel in Israël als onder de volken (Ps 101:8).
Ondanks alle waarschuwing en Gods rechtshandhaving is de verkeerde niet van plan zijn handelwijze te veranderen. Onbeschaamd gaat hij door met het plegen van onrecht. Hij is door niets van zijn slechte, schaamteloze gedrag af te brengen.
6 - 7 God wijst Zijn volk op Zijn handelen
6 Ik heb heidenvolken uitgeroeid,
hun hoektorens zijn verwoest.
Ik heb hun straten leeggemaakt,
niemand trekt er [nog] doorheen.
Hun steden liggen in puin;
er is niemand [meer],
geen [enkele] inwoner.
7 Ik zei: [Nu] zult u Mij zeker vrezen,
u zult de vermaning aanvaarden,
opdat haar woning niet uitgeroeid zou worden,
hoe Ik haar ook gestraft zou hebben.
Toch waren zij er vroeg bij,
zij hebben totaal verderfelijk gehandeld.
God herinnert Zijn volk aan Zijn handelen met andere volken (vers 6). Het gaat om niet nader genoemde volken. Het betreft Gods algemene oordelen over bepaalde volken. Oorlogen van volk tegen volk zijn uiteindelijk Gods manier om volken te straffen. Die volken menen hun eigen wil te doen, maar in werkelijkheid gebruikt God hen om Zijn oordelen uit te voeren. Dat moet Zijn volk zien, dat moeten ook wij zien in onze tijd. God laat toe dat het ene volk het andere volk uitroeit, dat het daarvan de “hoektorens” verwoest, de “straten” ervan leeg en onbegaanbaar maakt, de “steden” ervan in puin legt en totaal ontvolkt, zonder één enkele overgebleven inwoner.
Jeruzalem neemt het voorbeeld van Gods handelen met de volken om haar heen niet ter harte (vers 7). Ze laat zich niet corrigeren (vgl. vers 2) en tot een vrezen van de HEERE brengen. God gebruikt Zijn Woord om te corrigeren (2Tm 3:16). Corrigeren wil zeggen dat het volk wordt teruggebracht op de goede weg. Het is een grote genade van God dat Hij dat bij Zijn volk wil doen. Maar Gods volk luistert niet en doet kwaad. Ze zijn er zelfs “vroeg bij” om kwaad te doen. Dit is ook bij de massa vandaag zo.
8 Verwacht Mij
8 Daarom, verwacht Mij, spreekt de HEERE,
op de dag dat Ik opsta om buit [te halen],
want Mijn oordeel is de heidenvolken te verzamelen,
de koninkrijken bijeen te brengen,
om over hen Mijn gramschap uit te storten,
heel Mijn brandende toorn.
Want door het vuur van Mijn na-ijver
zal heel dit land verteerd worden.
Het woord “daarom” waarmee dit vers begint, geeft aan dat wat volgt, is gebaseerd op het voorgaande. In de vorige verzen is de zondigheid van de massa van Gods volk geschilderd. In aansluiting daarop volgt de oproep om de HEERE te verwachten. Die oproep is gericht tot het overblijfsel.
De HEERE zegt dat Hij zal opstaan en terugkeren naar de aarde. Hij komt als Mens. Het gelovig overblijfsel mag erop vertrouwen dat Hij het oordeel over de volken zal brengen, wat verlossing voor Zijn volk zal betekenen. Voor dit oordeel zal Hij de volken verzamelen om hen vervolgens te oordelen (Zc 14:2; Jl 3:1-3,12-16).
9 De HEERE aanroepen en Hem dienen
9 Voorzeker, dan zal Ik bij de volken
[de lippen] veranderen in reine lippen,
zodat zij allen de Naam van de HEERE zullen aanroepen,
om Hem schouder aan schouder te dienen.
Na de uitvoering van het oordeel zal de HEERE een verandering bij de volken bewerken. In plaats van de verwaande en hoogmoedige taal en hun aanbidding van hun afgoden zullen ze dingen spreken die tot Zijn eer zijn. Het oordeel van Babel in de spraakverwarring wordt ongedaan gemaakt. Hier zien we dat de volken gerechtigheid leren door de oordelen (Js 26:9b).
De reinheid van lippen vooronderstelt dat de harten gereinigd zijn. Het eerste wat reine lippen doen is (aan)bidden. Het aanroepen van Zijn Naam kan niet anders dan in reine taal. Het aanroepen van de Naam van de HEERE betekent dat men zich tot de HEERE wendt vanuit het gevoel van nood. Het resultaat of gevolg van dat aanroepen is een “schouder aan schouder – letterlijk ‘[met] één schouder’ – dienen” ofwel gemeenschappelijk dienen van God naar Zijn welbehagen.
10 Mijn offer
10 Van over de rivieren van Cusj
zullen zij die vurig tot Mij bidden,
het volk, overal door Mij verspreid,
Mijn offer brengen.
De verandering die zich innerlijk bij de volken heeft voltrokken, zal uiterlijke gevolgen hebben. Cusj vertegenwoordigt alle ver weg gelegen landen. Van overal, uit alle delen van de aarde, zal de HEERE Zijn volk herstellen. Zij die eerst haters van Gods volk waren, zullen de verstrooiden van Gods volk als een offer aan de HEERE brengen. Dit zal het gevolg zijn van het vurig gebed van de verstrooiden.
11 De hoogmoed wordt weggedaan
11 Op die dag zult u niet beschaamd zijn over al uw daden
waarmee u tegen Mij in opstand kwam,
want dan zal Ik hen uit uw midden wegdoen
die uitgelaten zijn over uw hoogmoed.
Voortaan zult u zich niet meer verheffen
omwille van Mijn heilige berg.
“Op die dag” verwijst naar de toekomst, in dit geval naar het toekomstige herstel van Gods volk. Als ze terug zijn in het land, zullen ze zich niet hoeven te schamen omdat alles wat dat zou bewerken door de HEERE is weggedaan. Dat heeft Hij gedaan hetzij in de uitoefening van het oordeel over de hoogmoedigen, hetzij omdat de Heer Jezus het oordeel erover heeft gedragen. Elke hoogmoedige daad van de Zijnen is verzoend. Hoogmoed en overmoed worden weggedaan.
Als Christus regeert, zal het vlees zich niet meer kunnen verheffen. Hij regeert op Zijn heilige berg. Waar Hij is en regeert, moet alles in overeenstemming met Zijn heiligheid zijn. Wat onheilig is, kan zich niet laten gelden.
12 - 13 Het overblijfsel van Israël
12 Maar Ik zal in uw midden doen overblijven
een ellendig en arm volk.
Zij zullen op de Naam van de HEERE vertrouwen.
13 Het overblijfsel van Israël zal geen onrecht doen
en geen leugen spreken,
en in hun mond zal niet gevonden worden
een tong die bedriegt.
Ja, zij zullen weiden en neerliggen,
en niemand zal [hun] schrik aanjagen.
Een “ellendig en arm volk” is het overblijfsel waarmee God doorgaat (vers 12). Daarin is niets van de mens en alles van God, wat Hijzelf heeft gewerkt in Zijn soevereiniteit. God verlangt ernaar Zijn eigenschappen te zien weergegeven door Zijn volk. Dat kunnen ze niet in eigen kracht. Toch zal het volk ze laten zien omdat ze zullen vertrouwen “op de Naam van de HEERE”.
Die eigenschappen worden in vers 13 beschreven. Het overblijfsel is vrij van het doen van onrecht en het spreken van bedrog. Als God alles naar Zijn welbehagen heeft bewerkt, is er voor het volk alleen nog maar voedsel in overvloed, “weiden”, rust, “neerliggen”, en veiligheid, “niemand zal [hun] schrik aanjagen” (vgl. Mi 4:4).
14 - 15 Vreugde voor Israël
14 Zing vrolijk, dochter van Sion!
Juich, Israël!
Wees blij en spring op van vreugde met heel [uw] hart,
dochter van Jeruzalem!
15 De HEERE heeft uw oordelen weggenomen,
Hij heeft uw vijand weggevaagd.
De Koning van Israël, de HEERE, is in uw midden:
u zult geen kwaad meer zien.
Met het oog op de toekomstige blijde dag wordt Sion opgeroepen vrolijk te zijn, te zingen en zich te verheugen (vers 14). “De zangtijd is aangebroken” (Hl 2:12). Het hele hart is gericht op de HEERE en Zijn daden ten gunste van hen en kan daarom vol blijdschap zijn.
In vers 15 wordt de reden voor de vreugde van vers 14 gegeven. De oordelen zijn voorbij; elke tegenstander is overwonnen en verdreven en weggevaagd. Het is niet mogelijk dat de vijand weer opstaat en opnieuw zal aanvallen. De garantie daarvoor is dat “de Koning van Israël, de HEERE”, dat is de Heer Jezus, in hun midden is. Waar Hij is en regeert, heeft het kwaad geen schijn van kans zich ooit nog een keer te laten gelden (vgl. Na 1:9).
16 - 17 De HEERE, uw God, is in uw midden
16 Op die dag zal tegen Jeruzalem gezegd worden:
Wees niet bevreesd;
Sion, verlies de moed niet!
17 De HEERE, uw God, is in uw midden,
een Held, [Die] verlossen zal.
Hij zal Zich over u verheugen met blijdschap.
Hij zal zwijgen in Zijn liefde.
Hij zal Zich over u verblijden met gejuich.
In deze verzen gaan de bemoediging en vertroosting voor een angstig en geplaagd overblijfsel door. De HEERE doet er alles aan om hen gerust te stellen dat het echt en definitief voorbij is met alle vervolging en verdrukking. Ze hoeven niet meer bang te zijn en de moed niet te verliezen (vers 16). Omdat Hij in hun midden is, is daar ook geen reden voor (vers 17). Angst neemt de kracht weg om te dienen. Als de angst weg is, is er weer kracht om te dienen. De HEERE, hun God, is in hun midden als een verlossende Held (vgl. Jr 14:9). Hij is de “sterke God” (Js 10:21).
In de toepassing voor ons mogen we zeggen dat de Heer Jezus – Hij is die sterke God – in het midden is van de vergaderde gemeente, al zijn er ook slechts twee of drie samen (Mt 18:20). Al is het een zwak en gering volk, het zal de samengekomen gelovigen tot vreugde stemmen dat Hij in hun midden is (Jh 20:19-20).
De climax van de vreugde is dat het huwelijkscontract, dat door de ontrouw van het volk is verbroken, weer wordt hersteld (Js 62:5; 65:19; Hs 2:19-20). God Zelf zal in mateloze vreugde en verrukking over Zijn volk Israël zwijgen in Zijn liefde voor haar. Wat een zekerheid is dat voor Israël. Hij zal in Zijn liefde zwijgen over al haar vroegere zonden, want die zijn voor eeuwig weggedaan. Zwijgen is niet alleen de afwezigheid van praten. Het is het genot van de aanwezigheid van de geliefde. Het is stil zijn over de ander. Er is volkomen rust over elkaar. God ziet zozeer in vreugde naar Zijn volk, dat de aanwezigheid ervan Hem volkomen voldoening geeft.
De stilte wordt verbroken door Zijn gejuich, waardoor Hij uiting geeft aan Zijn blijdschap over haar. Het is de verrukking van de Bruidegom over Zijn bruid (vgl. Js 62:5b), zoals we dat ook horen in het lied van de Koning van Israël als Hij zegt: “Wat bent u mooi, wat bent u lieflijk, liefste, vol van genot!” (Hl 7:6).
18 Gods volk verzameld
18 Wie bedroefd zijn vanwege de samenkomst
zal Ik verzamelen, zij zijn uit u;
de smaad [drukt als] een last op hen.
Er is verdriet geweest omdat de feesten niet konden worden gevierd in het vreemde land waar ze waren (Ps 137:1-4). Dat verdriet zal voorbij zijn, want ze zullen de feesten weer kunnen vieren. De HEERE zal hen verzamelen en samenbrengen bij hen die al in het land zijn. De tien stammen in de verstrooiing en de twee stammen in het land horen bij elkaar. Zij zijn één volk.
Nu drukt de smaad van de gevangenschap in het vreemde land nog op hen. Die smaad zal de HEERE wegnemen door hen terug te brengen in hun eigen land.
19 - 20 Gods volk gemaakt tot lof en tot een naam
19 Zie, in die tijd ga Ik optreden
tegen al uw verdrukkers.
Ik zal verlossen wie mank gaat,
bijeenbrengen wie verdreven is.
Ik zal hen maken tot lof en tot een naam
in heel het land waar zij beschaamd waren.
20 In die tijd zal Ik u [hierheen] brengen,
namelijk in de tijd dat Ik u zal bijeenbrengen.
Voorzeker, Ik zal u maken tot een naam en tot lof
onder alle volken van de aarde,
wanneer Ik voor uw ogen een omkeer in uw gevangenschap breng,
zegt de HEERE.
De HEERE zal de verdrukkers het kwaad vergelden dat zij Zijn volk hebben aangedaan (vers 19; Js 60:14). De HEERE zal tegen hen optreden. De verdrukkers hadden een gemakkelijke prooi aan Gods volk, want dat ging mank en was verdreven (vgl. Mi 4:6-7). Gods volk had geen kracht in zichzelf omdat ze mank gingen. Ze waren ook krachteloos vanwege het verlies van samenhang omdat ze verdreven waren. De HEERE zal ervoor zorgen dat Zijn volk overal geëerd zal worden waar ze vroeger voorwerpen van bespotting en uitbuiting zijn geweest.
In vers 20 herhaalt de HEERE de belofte van vers 19 met iets andere woorden. Daardoor krijgt de belofte extra nadruk. Dan zal het volk aan het doel beantwoorden dat God ermee voorheeft (Dt 26:19).