1 - 2 Onderzoek uzelf, voordat …
1 Onderzoek uzelf nauwkeurig, ja onderzoek uzelf,
volk zonder verlangen,
2 voordat het besluit het licht ziet
– een dag gaat als kaf voorbij –
voordat over u komt
de brandende toorn van de HEERE,
voordat over u komt
de dag van de toorn van de HEERE.
Na een oordeel dat zo radicaal en definitief is, lijkt alles over en uit. Maar God kondigt geen definitief oordeel aan zonder een uitweg open te houden en aan te bieden. Daarom klinkt er een indringende oproep aan het volk om tot inkeer te komen (vers 1). Dat twee keer wordt gezegd dat ze zichzelf moeten onderzoeken, geeft aan hoe nadrukkelijk en dringend de oproep is. De oproep wordt dan ook gedaan aan een volk dat door de profeet een “volk zonder verlangen” naar God wordt genoemd. Het geeft de onverschilligheid of zelfs de verharding van hun hart aan. Ze zijn gevoelloos voor wat God wil.
Dat de oproep dringend is, blijkt wel uit vers 2. Er is geen tijd te verliezen. De tijd is kort. De dag om tot bekering te komen is een heerlijke dag, maar hij is zo voorbij, net zo snel als kaf verdwijnt dat door de wind wordt meegenomen. Kaf is daarbij ook een beeld van het goddeloze volk dat door de toorn van de HEERE verdwijnt (vgl. Mt 3:12). Er moet direct op de oproep worden gereageerd. Uitstel is fataal.
3 Zoek de HEERE en wat Hem kenmerkt
3 Zoek de HEERE, alle zachtmoedigen van het land,
die Zijn recht uitvoeren.
Zoek gerechtigheid, zoek zachtmoedigheid,
misschien zult u [dan] verborgen worden
op de dag van de toorn van de HEERE.
Bekering moet blijken uit werken, die hier bestaan uit het zoeken van de HEERE en doen wat Hij zegt. Ze moeten “de HEERE” zoeken en ook moeten ze “gerechtigheid” en “zachtmoedigheid” zoeken. Die oproep lijkt gericht te zijn tot het overblijfsel, dat “alle zachtmoedigen van het land” omvat (Ps 76:9; Js 11:4; Am 8:4). Zij hebben zich bekeerd. Hoewel ze zachtmoedig zijn, worden ze aangespoord zachtmoedigheid te zoeken, dat wil zeggen dat ze worden opgeroepen daarin nog toe te nemen.
Zachtmoedigheid is het kenmerk van de Heer Jezus (Mt 11:29). Een overblijfsel wordt eraan herkend dat het Zijn kenmerken vertoont. Zij zijn niet bezig met zichzelf en hun trouw, maar met Hem tot Wie zij de toevlucht hebben genomen. De HEERE verbergt hen dan en beschermt hen tegen het oordeel. Hij is de ark die behoudenis biedt tegen de wateren van de zondvloed. Dit sluit aan bij de betekenis van de naam van de profeet. Zefanja betekent immers ‘Jahweh verbergt’.
4 - 5 Het oordeel over de Filistijnen
4 Want Gaza zal verlaten worden
en Askelon tot woestenij zijn;
Asdod, midden op de dag zal men het verdrijven,
en Ekron zal ontworteld worden.
5 [Wee u,] bewoners van het gebied aan de zee,
volk van Kretenzers!
Het woord van de HEERE is tegen u,
Kanaän, land van de Filistijnen!
Ik zal u verdelgen, zodat er geen inwoner meer is.
Als de HEERE Zijn volk oordeelt om hun zonden, wil dat niet zeggen dat Hij de zonden van de omringende heidenvolken negeert of door de vingers ziet. De steden van de Filistijnen in het westen krijgen het eerst het oordeel aangezegd. Filistijnen zijn een beeld van de verdorven christenheid. Zij drukken hun naam op het land: Palestina. In hen zien we de godsdienstige aanmatiging die tracht alles van God te controleren en te beheersen naar menselijke normen.
De vier voornaamste steden worden genoemd: Gaza, Askelon, Asdod en Ekron. Gath ontbreekt (vgl. Am 1:6-8). Als reden voor het niet vermelden van Gath is wel geopperd dat deze stad zich niet heeft hersteld van de verwoesting die koning Uzzia over haar heeft gebracht (2Kr 26:6). Ook in enkele andere lijsten van de Filistijnse steden komt Gath niet voor (Jr 25:20; Zc 9:5-6).
Asdod zal “midden op de dag”, dat is op het heetst van de dag, verdreven worden. Dat betekent dat die stad een extra zwaar oordeel krijgt, want de inwoners zullen moeten vluchten op een tijd waarop men in het oosten gewoonlijk rust vanwege de grote hitte. Tevens houdt het in dat het gebeurt op het moment dat men het minst verwacht aangevallen te worden (2Sm 4:5; Jr 6:4). Aanvallen verwacht men meestal in de nacht, niet overdag en zeker niet op het heetst van de dag.
De Filistijnen worden “Kretenzers” genoemd (vers 5). Dat is vanwege hun relatie met Kreta (Jr 47:4; Am 9:7; Ez 25:16). Het is een volk dat Gods land onrechtmatig in bezit heeft genomen. Ook nu zijn er godsdienstige, geestelijke machten die het volk van God, de gemeente, uit zijn erfenis willen verdrijven. God zal die machten verslaan en Zijn volk in het bezit van hun erfdeel stellen. Om het erfdeel nu al te verdedigen en te genieten heeft Hij ons Zijn wapenrusting gegeven (Ef 6:12-18).
6 - 7 Juda krijgt het bezit van de Filistijnen
6 Het gebied aan de zee zal worden
tot weiden met putten voor herders
en kooien voor kleinvee.
7 En het gebied zal zijn
voor het overblijfsel van het huis van Juda,
zodat zij daarin zullen weiden.
's Avonds zullen zij in de huizen van Askelon neerliggen,
want de HEERE, hun God, zal naar hen omzien
en een omkeer in hun gevangenschap brengen.
Wanneer het land is ontdaan van de Filistijnen, zal het land, dat zij onrechtmatig voor zichzelf hebben opgeëist, worden bewoond door het overblijfsel van het huis van Juda. Zij hebben er recht op. Het hoort bij wat God oorspronkelijk aan Abraham heeft beloofd. “Het overblijfsel” is “heel Israël” dat behouden zal worden (Rm 11:26). Het is het nieuwe Israël dat alle zegeningen krijgt die God aan Zijn volk heeft beloofd.
8 - 10 Het oordeel over Moab en Ammon
8 Ik heb de smadelijke [woorden] van Moab gehoord
en de beschimping door de Ammonieten,
waarmee zij Mijn volk gesmaad hebben,
zich verheven hebben tegen hun gebied.
9 Daarom, [zo waar] Ik leef, spreekt de HEERE van de legermachten,
de God van Israël:
Voorzeker, Moab zal als Sodom worden
en de Ammonieten als Gomorra:
een distelveld, een zoutgroeve
en een woestenij tot in eeuwigheid!
De rest van Mijn volk zal hen plunderen,
het overblijfsel van Mijn volk zal hen in erfelijk bezit nemen.
10 Dit overkomt hun vanwege hun trots, omdat zij zich al honend verheven hebben tegen het volk van de HEERE van de legermachten.
Moab en Ammon worden door Zefanja, zoals ook veel andere profeten dat doen, met elkaar verbonden (vers 8). Zij kenmerken zich door grote arrogantie tegenover Israël. Die is groter geworden naarmate het verval in Israël en Juda is toegenomen. Zij bespotten het volk van God en trachten zichzelf te verrijken en hun voordeel te doen met de tucht die God over Zijn volk brengt.
In de christenheid stellen zij mensen voor die de naam hebben te leven, maar ze zijn dood. Het zijn belijders die belijden bij de familie van God te horen, terwijl zij in ontucht verwekte kinderen zijn. Het zijn de trotse christelijke belijders, die met verachting neerkijken op ieder die zich alleen door Gods Woord wil laten leiden en de nieuwe geboorte benadrukken als enige mogelijkheid om eeuwig leven te krijgen. Hun trots wordt door Jesaja en Jeremia in hun profetieën veroordeeld (Js 16:6; 25:11; Jr 48:29-30).
De vergelijking van Moab en Ammon met Sodom en Gomorra (vers 9) hoeft geen verbazing te wekken als we denken aan hun oorsprong (Gn 19:30-38). Zij zijn voortgekomen uit een incestueuze relatie tussen Lot en zijn dochters, nadat hij door hen dronken is gevoerd. Dat is gebeurd nadat hij en zijn dochters uit Sodom zijn weggevlucht. Ze mogen dan uit Sodom zijn weggegaan, Sodom is niet uit hen weggegaan en is kenmerkend voor hun nakomelingen.
Hun nageslacht, de Moabieten en de Ammonieten, hebben zich net zo goddeloos gedragen als Sodom en Gomorra. Daarom zal het oordeel over hen hetzelfde zijn als dat over Sodom en Gomorra. Zij zullen worden als “een distelveld, een zoutgroeve”, wat verlatenheid, onvruchtbaarheid en eeuwige rampzaligheid symboliseert (Dt 29:23; vgl. Gn 19:28; Ri 9:45; Ps 107:34; Ez 47:11).
Omdat Moab en Ammon in trots tegen Gods volk hebben gehandeld, zullen zij door God worden geoordeeld. Geen volk dat Gods volk schade toebrengt, hetzij door overheersing, hetzij door bespotting, heeft er besef van hoezeer God daardoor gegriefd wordt en hoe Hij hen daarvoor zal straffen. Voor het uitvoeren van die straf zal Hij Zijn volk gebruiken. Israël zal het gebied van Moab en Ammon, gelegen ten oosten van het land, in erfelijk bezit nemen.
11 Het oordeel over de afgoden
11 Ontzagwekkend zal de HEERE voor hen zijn, want Hij zal alle goden van de aarde doen verschrompelen. Alle kustlanden van de heidenvolken zullen zich voor Hem neerbuigen, ieder vanuit zijn [eigen woon]plaats.
Door oordeel te brengen over de heidenvolken velt God ook het oordeel over de goden die deze volken aanbidden. Afgoden hebben geen reden van bestaan zonder volken die hen aanbidden en dienen (1Ko 8:4-6). Dan zal elk volk de enige ware God aanbidden, elk op de plaats waar dat volk leeft, waardoor die aanbidding algemeen zal zijn, universeel (Ml 1:11). Nu is het nog niet algemeen, hoewel het overal gebeurt waar aanbidders zijn (Jh 4:21-24). Universeel zal het pas zijn als de Heer Jezus als Messias zal regeren, tijdens het vrederijk.
12 Het oordeel over de Cusjieten
12 Ook u, Cusjieten!
Gevallen door Mijn zwaard zijn zij!
Na het oordeel over de volken ten westen en ten oosten van Israël, vestigt Zefanja de aandacht op Cusj, waaronder Ethiopië, ten zuiden van Israël. Met “Mijn zwaard” wordt Nebukadnezar bedoeld, die als een zwaard in de hand van de HEERE voor Zijn volk wordt gebruikt (Jr 46:10; Ez 30:24-25). Cusj stelt de mens voor in de zwartheid van zijn zondige natuur, voor wie het onmogelijk is daaraan zelf iets te veranderen (Jr 13:23). God zal Zijn oordeel daarover voltrekken, zoals Hij het voor allen die geloven heeft gedaan door Zijn Zoon op het kruis voor hen te oordelen.
13 - 15 Het oordeel over Assyrië en Ninevé
13 Hij zal ook Zijn hand uitstrekken tegen het noorden
en Assyrië doen ondergaan.
Hij zal Ninevé tot een woestenij maken,
dor als een woestijn.
14 In het midden ervan zullen kudden neerliggen,
allerlei in groepen [levende] dieren.
Zowel kauw als nachtuil
zal op zijn kapitelen overnachten.
Een stem zal door het venster zingen,
puin zal op de drempel liggen,
want het cederwerk is blootgelegd.
15 Dit is de uitgelaten stad, die zo onbezorgd woonde,
die in haar hart zei:
Ik en verder niemand.
Hoe is zij tot een woestenij geworden,
een rustplaats voor de wilde dieren!
Ieder die erdoorheen trekt,
sist [van afschuw] en gebaart met zijn hand.
Als laatste volgt het oordeel over Assyrië (vers 13), gelegen ten noorden van Israël. Het oordeel over Ninevé wordt in het boek Nahum uitvoerig beschreven. Ninevé valt in 612 v.Chr. na een belegering door de Meden en de Babyloniërs. In Assyrië en Ninevé zien we de hoogmoed, die niets en niemand nodig heeft en volkomen onverschillig tegenover God staat. Dat Ninevé “dor als een woestijn” zal worden, toont wel aan hoe drastisch het oordeel zal zijn. Ninevé heeft namelijk een enorm irrigatiesysteem waardoor het zichzelf van een overvloed aan water voorziet.
Ninevé, een grote stad met een groot aantal inwoners, zal een troosteloze en verlaten aanblik bieden (vers 14). In plaats van marcherende legers en een welvarende bevolking zullen er, naar de voorspelling van de profeet, allerlei soorten dieren een woonplaats vinden die zich in een verwoest gebied thuis voelen.
Ninevé beroemt zich in haar eigen voldaanheid – “Ik en verder niemand” – alsof zij van niets en niemand afhankelijk is (vers 15). Babylon doet hetzelfde (Js 47:8; vgl. Op 3:17). God is de Enige Die het recht heeft te zeggen wat Ninevé hier in hoogmoed zich aanmatigt: “Buiten Mij is er geen andere God … er is niemand behalve Ik. … want Ik ben God en niemand anders” (Js 45:21-22). Ninevé wordt vanwege deze aanmatiging ten zeerste vernederd en een woonplaats van alleen wild gedierte. Ieder die het ziet, zal duidelijk laten blijken dat het haar eigen schuld is. Medelijden zal niemand met haar hebben, maar in plaats daarvan haar bespotten.