Inleiding
In dit hoofdstuk zien we dat de HEERE een geweldig leger naar Ninevé zendt om de smaad te wreken die Juda is aangedaan en zijn glorie te herstellen (verzen 1-4). De stad wordt veroverd, de inwoners vluchten of worden gevangengenomen en de schatten geroofd (verzen 5-10). De geweldige stad met al zijn heerlijkheid gaat ten onder zonder een spoor na te laten (verzen 11-13).
1 De vijand komt eraan
1 De verstrooier trekt tegen u op!
Bewaak de vesting,
houd de weg in het oog,
sterk de lendenen,
zet al uw kracht in!
Ninevé wordt meegedeeld dat de “verstrooier”, dat zijn de Meden met de Babyloniërs, eraan komt. De vijand wordt hier niet ‘aanvaller’ genoemd, maar “verstrooier”. De Assyriërs waren er experts in om overwonnen volken te ontheemden en te verstrooien, zodat er geen samenhang meer in die volken was. Daardoor was het niet mogelijk voor overwonnen volken zich te hergroeperen en in verzet te komen. Zij zullen nu zelf verstrooid worden en ervaren wat ze anderen hebben aangedaan (vgl. Ps 68:2; Js 24:1).
De stad wordt ironisch aangemoedigd zich te versterken om weerstand te bieden aan de naderende legermacht. De woorden van Nahum zijn ironisch omdat God besloten heeft de stad te verwoesten. Daarom zal elke verdediging zinloos blijken te zijn. ‘De lendenen sterken’ wil zeggen zich sterk maken, want in de lendenen zit de kracht om te lopen.
2 Herstel van Israël
2 Voorzeker, de HEERE zal
de glorie van Jakob herstellen,
zoals de glorie van Israël;
want plunderaars hebben hen geplunderd
en hun wijnranken te gronde gericht.
Zoals de verwoesting van Ninevé vastbesloten is, zo is ook het herstel van Jakob, dat is Israël, de twaalf stammen, vastbesloten. Jakob en Israël zijn dezelfde persoon, maar met een ander accent. “Glorie” duidt op verhoging of verheffing. Het ziet op de tijd dat Israël in kracht en zegen heerschappij zal voeren over de volken. Dan krijgt Jakob, dat wil zeggen het volk, zijn door eigen schuld verloren gegane glorie weer terug.
De naam Jakob – betekent ‘hielenlichter’ – herinnert aan zwakheid en ontrouw. Jakob is de naam voor het volk in hun afwijking van de HEERE, waardoor ze alle glorie zijn kwijtgeraakt die ze eens bezaten. Die glorie krijgen ze terug als ze hersteld zijn in hun relatie met de HEERE. De glorie die terugkeert, is de glorie van Israël. Israël – betekent ‘vorst van God’ – is de naam van het volk in zijn voorrechten die het van God als Zijn volk heeft gekregen.
De “plunderaars” zijn de Assyriërs die Juda hebben leeggeplunderd. Daarbij hebben ze ook “hun wijnranken te gronde gericht”. “Wijnranken” is een verwijzing naar Israël als de wijngaard, de wijnstok (Ps 80:8-16), waarbij we in de wijnstok de families en in de ranken de leden ervan kunnen zien. Wijnranken zijn een beeld van de vreugde die de HEERE bij Zijn volk voor Zichzelf zoekt. In de tijd van Israëls ontrouw was die vreugde er niet (Js 5:1-7). Hier wordt de schuld daarvan gelegd bij de Assyriërs, wat een reden te meer is om hen te oordelen.
3 - 4 Het leger van de vijand
3 Het schild van zijn helden is rood geverfd,
de dappere mannen zijn in karmozijnrood gekleed.
De strijdwagens [schitteren als] in het vuur van fakkels
op de dag dat hij zich gereedmaakt,
en de lansen worden geschud.
4 De strijdwagens razen door de straten,
ze jagen over de pleinen.
Hun uiterlijk is als fakkels,
als bliksemflitsen schieten ze heen en weer.
Hier wordt het leger van de Meden en de Babyloniërs beschreven dat in vers 1 is aangekondigd. Met “zijn helden” worden de helden van het leger van de Meden en de Babyloniërs bedoeld. Het is tevens mogelijk hen te zien als de helden van de HEERE omdat Hij dat leger inzet tegen Ninevé (vgl. Js 5:26-30; 10:5-6; 13:3).
De rode kleur overheerst in dat leger (vgl. Ez 23:14), mogelijk door het gebruik van rode verf of omdat de wapens met koper zijn overtrokken. Het is de kleur van de agressie (groen is een rustgevende kleur). Het militaire tenue is ook rood, door het gebruik van karmozijn. Het schudden van de lansen is een gebruik om de vijand te imponeren, om te laten zien hoe bedreven ze in het gebruik ervan zijn.
In een razend tempo overrompelt de vijand Ninevé. In het schijnsel van de zon lijken de stalen wagens op brandende fakkels. Door hun grote snelheid doen ze denken aan bliksemflitsen. De strijd speelt zich af in de straten en op de pleinen. Er is voor de Ninevieten geen vat op te krijgen. Ze worden erdoor verteerd als door het vuur van fakkels. Alles gebeurt met de snelheid van de bliksem.
5 Voortgang in de strijd
5 Hij denkt aan zijn machtigen
– struikelen zullen zij op hun wegen –
zij haasten zich naar haar muur
en het stormdak wordt gereedgemaakt.
Hier wordt ons gezegd wat de koning van Assyrië denkt. God kent de gedachten van de harten van alle mensen. De koning van Assyrië denkt de aanval te kunnen afslaan en rekent daarvoor op “zijn machtigen”, de militaire leiders. Ze snellen naar de muur. De bescherming van de muur is van het allergrootste belang bij een belegering. Maar op het uur van de waarheid struikelen zij in hun haast om de muur te beklimmen. De machtigen komen te laat, want de aanvallers maken het stormdak al gereed om de muur te bestormen.
6 Watervloed als wapen
6 De poorten van de rivieren worden opengedaan;
het paleis smelt weg.
De val is niet tegen te houden. In enkele woorden wordt de val van Ninevé beschreven. Hiervoor gebruikt God een overstroming van “de rivieren” waardoor de muur ten val komt en het paleis verwoest wordt. Bij Ninevé komen drie rivieren samen. De Tigris stroomt dicht bij de muren, de Khosr en de Tebiltu stromen door de stad. Met “de poorten” van de rivieren kunnen wel sluizen of dammen worden bedoeld die de waterstromen besturen. Door het openen van de sluizen en het doorbreken van de dammen krijgt een enorme watervloed de vrije loop. De bewoners van het paleis smelten weg van angst voor de onstuitbare watervloed.
7 De ellende van Ninevé
7 Dit staat vast: zij wordt ontbloot, zij wordt opgebracht,
terwijl haar slavinnen klagen zoals het koeren van duiven,
terwijl zij zich op de borst slaan.
Hier zien we het gevolg van de definitieve overrompeling in vers 6. “Ontbloot” wil zeggen ontdaan van al haar luister. De bewoners van de stad worden gezien als slavinnen. Zij treuren over hun lot, wat te horen is aan hun ‘koeren’ zoals duiven dat doen en te zien is aan het zich op de borst slaan.
8 Op de vlucht geslagen
8 Ninevé is als een watervijver,
vanaf de dagen [dat] het [bestaat],
maar [nu] slaan zij op de vlucht!
Blijf staan, blijf staan!
Maar niemand keert zich om!
Ninevé is vanaf haar ontstaan hoogmoedig en trots geweest. Nu haar einde is gekomen, is daar niets van over. Wat een natuurlijke bescherming bood, is haar ondergang geworden. Hier klinkt opnieuw ironie door. Waar ze eerst in zelfzucht van heeft genoten als de inhoud van haar ontstaan en leven, is de oorzaak van haar dood.
Bevelen aan soldaten om op hun post te blijven staan, worden door hen genegeerd. Ze zijn allemaal in paniek op de vlucht geslagen.
9 Oproep om Ninevé te beroven
9 Roof zilver, roof goud!
Er [komt] geen einde aan de voorraad:
de rijkdom aan allerlei
kostbare voorwerpen!
Als de verdedigingsmuren gevallen en de verdedigers gevlucht zijn, kunnen de enorme schatten worden geroofd die in de stad opgestapeld liggen. De oproep daartoe komt van God bij monde van de profeet. Deze oproep heeft Ninevé steeds zelf gedaan wanneer de Assyriërs oorlog gingen voeren om gebieden te veroveren. Daardoor is ze de rijkste stad van heel het nabije oosten geworden. Nu krijgt ze hetzelfde lot te verduren. De rijke voorraad aan allerlei kostbare voorwerpen lijkt wel eindeloos. De vijanden kunnen hun gang gaan.
10 Alle rijkdom en hoop zijn verdwenen
10 Leeg, leeggeplunderd, verwoest,
het hart smelt weg en de knieën knikken,
en pijnscheuten zijn in al de lendenen
en de gezichten van hen allen verschieten van kleur.
De overwinning op de stad wordt krachtig samengevat in de eerste drie woorden van dit vers die in het Hebreeuws als een rijm klinken (buqah umebuqah umebullaqah). In synoniemen wordt de verwoesting beschreven, alsof er geen woorden genoeg zijn om aan te geven hoe groot en grondig deze is. De stad die eens zo rijk en invloedrijk was, is nu een ellendige puinhoop, zonder schatten en zonder leven. Dat is wat overblijft van macht die wordt gebruikt tegen God.
De gevluchte bewoners van de stad zijn er niet beter aan toe. Alle moed is hun ontzonken, alle kracht is verdwenen. Overal waar kracht zou moeten zijn, “al de lendenen”, zijn pijnscheuten. Krachteloosheid is al hopeloos en als er nog eens pijn bij komt, is de situatie helemaal zonder uitzicht. En er is niet alleen geen uitzicht op uitkomst, het uitzicht dat er is, doet alle gezichten verschieten van kleur, dat wil zeggen dat alle kleur eruit wegtrekt, ze worden lijkbleek. Er is alleen uitzicht op verschrikking en een overvloed aan ellende.
11 Een spotvraag
11 Waar is [nu] de verblijf[plaats] van de leeuwen,
de open plaats voor de jonge leeuwen,
waar de leeuw heen ging,
de leeuwin was daar, het leeuwenwelp
en niemand schrikte [ze] op?
Tegenover het snoevende “waar?” dat uit de mond van de koning van Assyrië komt (2Kn 18:34), klinkt hier het uitdagende “waar?” uit de mond van de HEERE. Het beeld van de leeuw toont de rovende begeerte van de leiders en het volk van Ninevé. De leeuw is een dier dat vaak in Assyrische inscripties voorkomt. Koningen van Ninevé vergeleken zichzelf daarmee. Als leeuwen verscheurden zij de inwoners van overwonnen steden.
In de geest ziet Nahum de stad als weggevaagd. Hij kijkt naar de plaats waar ze eens stond, maar ziet haar niet meer. Het was een stad vol roofzuchtige heersers die als leeuwen volken verscheurden, hun schatten plunderden en daarmee Ninevé vulden. Van al die verschrikkingen is niets over.
Om het beeld nog indrukwekkender te maken gebruikt Nahum verschillende benamingen en verschillende leeftijden van de leeuwen. Acht keer gebruikt hij in de verzen 11-13 een woord voor leeuw, in verschillende samenstellingen. Hij heeft het over de mannelijke leeuw, het vrouwtje, de jonge leeuw die zelf al jaagt en de jonge leeuw, de welp, die hiertoe nog niet in staat is. Alles was onder haar controle, niemand schrok haar op, zo zeker was ze van haar macht.
12 De verscheurende aard van Ninevé
12 De leeuw verscheurde genoeg voor zijn welpen
en wurgde voor zijn leeuwinnen,
en hij vulde zijn holen met prooi,
zijn verblijf[plaatsen] met het verscheurde.
Gaat het in vers 11 om de stad, in dit vers gaat het om de inwoners. Ninevé heeft op wrede, meedogenloze manier gedood en daarmee de stad voorzien van buit. De stad heeft daarvan in overdadige, gulzige mate genoten.
13 De HEERE zal Ninevé oordelen
13 Zie, Ik zál u,
spreekt de HEERE van de legermachten:
Ik zal haar strijdwagens in rook doen [opgaan] en verbranden,
en het zwaard zal uw jonge leeuwen verteren.
Ik zal uw prooi uitroeien van de aarde,
en de stem van uw gezanten zal niet meer gehoord worden.
Met de beginwoorden “zie, Ik zál u” kondigt de HEERE het oordeel aan over de grenzeloze tirannie van Ninevé. Hij spreekt hier in Zijn majesteit als “de HEERE van de legermachten”. Alle machten in de hemel en op de aarde zijn aan Hem onderworpen. De strijdwagens worden verbrand. Dat is het einde van haar militaire macht. Daarop vooral vertrouwden de Assyriërs.
Ook de hele uitstraling van macht, die in de jonge leeuwen wordt gezien, wordt verteerd. Dat gebeurt door het zwaard van de vijand. Als de leeuw verslagen is, is ook zijn prooi, alles wat hij in zijn macht had, uitgeroeid. De gezanten, de boodschappers die koninklijke bevelen overbrachten en ze ook uitvoerden (1Kn 19:2; 2Kn 19:23; Js 37:9,14,24), zullen niet meer worden gehoord (vgl. Ez 19:9).