1 De last van Ninevé
1 De last van Ninevé. Het boek van het visioen van Nahum uit Elkos.
Het onderwerp van dit boek, de inhoud ervan, is “de last van Ninevé”, dat wil zeggen een woord van God dat de profeet als een last is opgelegd. Het woord ‘last’ komt van ‘optillen’, ‘dragen’. De last is de dreigspreuk over Ninevé. De naam van de stad wordt in dit vers genoemd en verder nog in Nahum 2 en Nahum 3 (Na 2:8; 3:7). Assyrië, waarvan het de hoofdstad en vertegenwoordiger is, wordt genoemd in Nahum 3 (Na 3:18).
Ninevé betekent ‘woonplaats’. Die betekenis zegt ons dat daar mensen wonen die hun verblijfplaats op aarde hebben. Ze hebben hun hele bestaan op aarde opgebouwd, zonder plaats voor God. We zien ze in de mensen die in het boek Openbaring steeds aangeduid worden als mensen “die op de aarde wonen”. Het zijn mensen die op aarde hun thuis hebben en voor wie geen ander leven bestaat. Dat staat tegenover de gelovigen, die weten dat hun thuis niet op aarde, maar in de hemel is (Fp 3:20). Zij zijn vreemdelingen en bijwoners op de aarde (1Pt 2:11).
Vervolgens wordt gezegd hoe deze last wordt meegedeeld en door wie. De last wordt meegedeeld in een boek. Wat in het boek wordt opgeschreven, is het visioen waarin de last is meegedeeld. Nahum is de man aan wie het visioen van wat met Ninevé gaat gebeuren door de HEERE is gegeven en die het heeft opgeschreven. Het lijkt erop dat Nahum zijn profetie niet mondeling heeft bekendgemaakt. “Het boek van het visioen” is, anders gezegd, een ‘profetisch geschrift’.
Dan volgen nog als afsluiting van de inleiding de naam van de profeet en de naam van de plaats waar hij vandaan komt. De profeet heet Nahum, dat betekent ‘troost’. Het is niet bekend waar Elkos, de plaats waar Nahum vandaan komt, heeft gelegen.
2 De HEERE is een Wreker
2 Een na-ijverig God en een Wreker is de HEERE, \aleph\
een Wreker is de HEERE, en zeer grimmig.
Een Wreker is de HEERE voor Zijn tegenstanders,
en Hij handhaaft [Zijn toorn] jegens Zijn vijanden.
Tegenover de verwoestende kracht van Assyrië die Gods volk zo benauwt, plaatst Nahum eerst de majesteit en almacht van God. Hij doet dat om Gods volk te bemoedigen. Dit is ook altijd voor ons de weg als we met onoverkomelijke moeilijkheden te maken krijgen. We moeten onze moeilijkheden niet vergelijken met onze krachten maar met onze almachtige God. Nahum roept niet op tot een gewapende opstand, tot een guerrillaoorlog of politieke inspanningen, maar om naar boven te kijken, naar God, de HEERE. In het licht van Wie God is, ziet Nahum wat er met Ninevé, het kwaad, zal gebeuren.
God is in de eerste plaats na-ijverig, waarin de gedachte van een brandende ijver of jaloersheid zit. Het gaat om een gevoel van gekwetst recht en een sterk verlangen naar het voldoen aan recht. God heeft een exclusief recht op de gehoorzaamheid van Zijn volk (Dt 4:24; 5:9). Dit recht ligt vast in het verbond dat Hij met Zijn volk heeft gesloten. Daarmee verplicht Hij Zich ook aan Zijn volk. Wie daarom Zijn volk benadeelt, krijgt met Hem in Zijn na-ijver te maken. Hij wreekt dan Zichzelf in toorn.
God is jaloers op Zijn volk. Hij is als een jaloerse man die zijn vrouw tegen elke opdringerigheid van vreemden zal beschermen. Het gaat in deze jaloersheid niet om het aspect van haar ontrouw, maar om wat anderen haar dreigen aan te doen. Hij kan het niet verdragen dat vreemdelingen Zijn volk kastijden. Voor de vijanden van Zijn volk is Hij een Wreker.
Hij is de HEERE. Zo wordt Hij drie keer in dit vers genoemd. Die Naam herinnert eraan dat God een relatie met Zijn volk heeft. Hij zal het voor Zijn volk opnemen tegen “Zijn tegenstanders” en “Zijn vijanden”, dat zijn de Assyriërs. We zien hier hoe de tegenstanders en vijanden van Zijn volk Zijn tegenstanders en Zijn vijanden zijn. Nahum heeft de verwoesting in gedachten die de Assyriërs hebben aangericht in 722 v.Chr., toen zij de tien stammen wegvoerden, terwijl hij nu hun invasie in Juda ziet.
De bron van Gods na-ijver is Zijn grote liefde voor Zijn volk. Drie keer spreekt Nahum erover dat de HEERE een Wreker is. Dit legt de klemtoon op deze kant van God, dat Hij in Zijn Goddelijke kracht het kwaad zal wreken dat Zijn volk wordt aangedaan. De wraak behoort aan God (2Th 1:6-7; Rm 12:19). Het is het uitgangspunt voor deze hele profetie. Alles wat volgt, is geworteld in deze openbaring van gerechtigheid en brandende na-ijver van de HEERE ten gunste van Zijn volk.
Omdat de vijanden van Zijn volk Zijn vijanden zijn, maakt Hij het tot Zijn eigen zaak om met de vijanden af te rekenen. Bij de volken leeft niet de gedachte aan het feit dat God alle onrecht dat Zijn volk wordt aangedaan, al hun mishandeling, zal wreken. Voor hen bestaat de God van Israël niet, of ze zien Hem als een lokale god. Maar ze zullen met Hem te maken krijgen op een manier dat ze Zijn majesteit zullen moeten erkennen.
3 De schuldige wordt gestraft
3 De HEERE is geduldig, maar groot van kracht
en Hij houdt [de schuldige] zeker niet voor onschuldig.
De weg van de HEERE is in wervelwind en in storm, \beth\
wolken zijn het stof van Zijn voeten.
Dat de HEERE een Wreker is, wil niet zeggen dat Hij snel tot toorn is, want Hij is “geduldig” (vgl. Nm 14:18). Hij vermaant ons in Zijn Woord dat wij “traag tot toorn” moeten zijn (Jk 1:19; vgl. Pr 7:9). Zou Hij dan snel tot toorn zijn? Dat Hij geduldig is, heeft Hij ruim een eeuw geleden wel laten zien, toen Hij Zijn profeet Jona naar deze stad Ninevé stuurde om de stad het oordeel aan te zeggen (Jn 3:10; 4:2). Hij geeft mensen de tijd om zich te bekeren. In de dagen van Jona was dat een periode van veertig dagen. Als de volgende generaties van Ninevé God vergeten en steeds goddelozer worden, heeft God nog eens meer dan een eeuw geduld.
Zijn geduld is geen zwakke toegeeflijkheid, maar vloeit voort uit de kracht van Zijn liefde en barmhartigheid (2Pt 3:9). Hij verliest nooit Zijn geduld. Dat is een gelukkige wetenschap voor wie Hem kent. Zijn geduld kent wel een einde. Dat is een ernstige gedachte voor wie de spot met Hem drijft. Zijn terughoudendheid om te toornen wil niet zeggen dat het Hem aan kracht ontbreekt en Hij daardoor de schuldige ongestraft moet laten. Hij is groot van kracht in Zijn goedheid. Hij is ook groot van kracht in oordeel. Hij gebruikt Zijn kracht altijd op de juiste tijd, op de juiste wijze en in de juiste vorm (Nm 14:17).
In Zijn kracht zal Hij de schuldige niet ongestraft laten, maar hem oordelen. Een openbaring van Zijn kracht zien we “in wervelwind en in storm”. Daarin zien we behalve Zijn kracht ook het plotselinge van Zijn optreden. In Zijn optreden wordt Hij door wervelwind en storm begeleid. Zij staan Hem ten dienste in de uitoefening van Zijn oordeel (vgl. Ps 83:15; Js 29:6). “Hij vermorzelt … door een storm” (Jb 9:17a; Js 29:6; Ps 83:16).
Nahum voegt nog een aspect aan Zijn majesteit toe en dat is dat de wolken “het stof van Zijn voeten” zijn. Zoals de mens op het stof loopt en het stof opwaait waar hij loopt, zo loopt de HEERE op de wolken die Hem begeleiden waar Hij gaat. Zo worden Gods majesteit en verhevenheid hier getekend. Dit gebeurt op een manier dat we worden herinnerd aan de openbaring van God op de berg Sinaï, toen Hij de wet gaf.
Tegelijk biedt deze tekening van Gods majesteit en verhevenheid troost voor ieder in wiens leven wolken de zon bedekken. God is boven de wolken van verdriet. Hij loopt erop, Hij beweegt Zich erop voort om Zijn werk te volbrengen, al is door de wolken soms verborgen hoe Zijn weg is en dat het Zijn weg is. Zijn voetstappen zijn soms niet door de mens waar te nemen of te onderscheiden. Toch mag het geloof erop vertrouwen dat Zijn voetstappen in de richting van de zegen gaan.
Als we wolken in ons leven zien, is Hij niet ver weg. Een wolk is voor ons groot en verheven, maar voor God is hij niet meer dan een stofje. Onze moeilijkheden en angsten zijn voor Hem niet te groot. Met een handbeweging zou Hij ze kunnen verwijderen. We mogen erop vertrouwen dat Hij ze bestuurt, ook als Hij ze niet direct wegvaagt.
4 Droogte, verdrogen en verwelken
4 Hij bestraft de zee en maakt die droog, \gimel\
al de rivieren laat Hij verdrogen.
Basan en Karmel zijn verwelkt, \daleth\
de bloesem van Libanon is verwelkt.
De beschrijving van de kracht van de HEERE wordt uitgebreid met het beeld van de ontreddering van de natuur. Zijn bevel, “Hij bestraft”, is voldoende om de loop van de natuur te veranderen (vgl. Js 50:2). We zien droogte, waardoor bronnen van water verdwijnen met als gevolg het verwelken van vruchtbare gebieden. Hij heeft in het verleden de Rode Zee en de Jordaan drooggelegd (Js 51:10; Ps 106:9; 114:3-5; Js 42:15) en zo kan Hij doen met elke zee en rivier. Zo kwetsbaar is alles voor Hem. Ook de Heer Jezus – Hij is Jahweh – toont Zijn macht over de zee (Mt 8:26).
De HEERE kan de weelderige groei en rijkdom ontnemen aan gebieden die daarvoor bekendstaan zoals Basan, Karmel en Libanon (Js 33:9). Als de heerlijkheid van de natuur voor Hem verschrompelt, hoeveel te meer dan de trots van de mens.
5 Bergen, heuvels, aarde, mensen
5 De bergen beven voor Hem, \he\
de heuvels smelten weg,
de aarde rijst op voor Zijn aangezicht, \waw\
de wereld met al zijn bewoners.
Ook de vaste, machtige delen van de schepping, “de bergen”, blijven niet onbewogen, maar “beven voor Hem” als Hij ze met een vinger aanraakt. “De heuvels” smelten weg, wat wijst op een intense hitte die de HEERE veroorzaakt, mogelijk door vulkanische uitbarstingen (Ps 97:3-5; Mi 1:3-4). Het zijn de begeleidende verschijnselen als Hij naar de aarde komt (Zc 14:3-5,10). Er zullen geografische veranderingen plaatsvinden, niet door evolutie, maar plotseling, bij de komst van Christus.
Als Christus komt, zal de aarde oprijzen voor Zijn aangezicht en sidderen (Op 16:17-19a). De majesteit van God zal de wereld en alle mensen, al wat leeft, vervullen met ontzag. Geen enkel onderdeel van de wereld staat buiten de sfeer waarin Hij werkzaam is, hier in oordeel. Alle mensen staan onder Zijn controle.
6 Niemand kan de HEERE weerstaan
6 Wie kan standhouden voor Zijn gramschap? \zain\
Wie kan te midden van Zijn brandende toorn opstaan?
Zijn grimmigheid is uitgegoten als vuur, \cheth\
de rotsen worden door Hem stukgebroken.
Nahum gebruikt verschillende uitdrukkingen om de indrukwekkendheid van het optreden van God in oordeel weer te geven. Hij spreekt over “gramschap”, “toorn”, “grimmigheid”. Na de beschrijving van de kracht van God kunnen de vragen wel worden gesteld wie tegen Zijn gramschap kan standhouden en wie er nog kan opstaan van onder Zijn brandende toorn als die woedt. Het antwoord is: niemand, ook het machtige Ninevé niet.
Als God zo de hele natuur en alle mensen onder de indruk kan brengen van Wie Hij is, dan is het ook duidelijk dat geen mens de toorn van de HEERE kan weerstaan (Jl 2:11; Jr 10:10; Ml 3:2; Op 6:17). Nog minder zal iemand kunnen opstaan als de toorn van de HEERE als een vuur over hem heen is gegaan. Niets is tegen Zijn macht bestand (Dt 4:24; 1Kn 19:11; Jr 23:29). Hij verheft Zich hier tegen de tegenstanders van Zijn volk en ten gunste van Zijn volk.
Dat de rotsen door Hem worden stukgebroken, doet denken aan wat er gebeurde toen God Zijn Zoon oordeelde voor de zonden van allen die in Hem geloven. Toen Christus gestorven was, gebeurde het dat “de aarde beefde en de rotsen scheurden” (Mt 27:51b). Wie het offer van Christus afwijst, zal zelf met deze machtige God te maken krijgen.
7 De HEERE is goed
7 De HEERE is goed, \teth\
Hij is tot een vesting op de dag van de benauwdheid.
Hij kent hen die tot Hem hun toevlucht nemen. \jod\
De uitvoerige beschrijving van de oordeelskracht van de HEERE is bedoeld om Israël te verzekeren van hun veiligheid bij Hem wanneer de Assyriërs het land binnenvallen. Na de beschrijving van de majesteit van God tegenover de vijanden van Zijn volk spreekt Nahum hier ineens over de goedheid van de HEERE voor Zijn volk. Dat Hij goed is, zal als loflied in het vrederijk klinken (Ps 107:1).
Zijn goedheid – die even werkelijk is als Zijn macht om te oordelen – blijkt daaruit dat Hij voor de Zijnen “tot een vesting op de dag van de benauwdheid” is. Dit is een algemene waarheid, die niet is begrensd tot een bepaalde tijd in de geschiedenis. Hizkia heeft dat ervaren en tallozen voor en na hem.
Je kunt van een vesting weten, maar je moet er ook de toevlucht nemen (Ps 46:2; Jr 16:19). Dat doen alleen zij die Hem vertrouwen. Hij is hun toevlucht waar ze zich veilig en geborgen weten tegen het gevaar. Hij kent hen die dat doen. Het kennen van de Zijnen betekent dat Hij Zich hun lot aantrekt en hen helpt vanwege de intieme relatie die er is (vgl. Ex 2:25; Gn 18:19; Am 3:2; Jh 10:14).
8 Het deel van de vijanden
8 En door een overstromende vloed
zal Hij een [vernietigend] einde maken aan zijn plaats \kaph\
en duisternis achtervolgt Zijn vijanden.
Weer verandert Nahum ineens van onderwerp. Het deel van Zijn vijanden is totaal anders dan Zijn goedheid voor de Zijnen van het vorige vers. Deze twee zijden van Gods handelen worden door Paulus “[de] goedertierenheid en [de] gestrengheid van God” genoemd (Rm 11:22).
God bewijst Zijn goedheid ook in de openbaring van Zijn toorn. Het strafgericht bewerkt de uitroeiing van de kwaaddoeners ten gunste van hen die Hem vrezen, die op Hem vertrouwen. Het gevolg voor hen is bevrijding uit de benauwdheid, waarin ze door de boosaardigheid van de wereld zijn terechtgekomen.
Ninevé zal letterlijk door een overstroming van de Tigris aan zijn einde komen. Door die overstroming zal de HEERE de stad overweldigen en openen voor de legers van de Meden en de Babyloniërs die Hij gebruikt om als “een overstromende vloed” het oordeel over Ninevé te brengen (vgl. Js 8:7-8). Zij vertegenwoordigen de “duisternis” die de Assyriërs achtervolgt en zal inhalen en overrompelen. Ze kunnen de duisternis niet ontvluchten. Het einde van Gods vijanden is de duisternis van de hel, het eeuwig zonder God zijn.
9 Het oordeel is definitief
9 Wat u ook bedenkt tegen de HEERE,
Hij Zelf maakt er een [vernietigend] einde aan.
Geen tweede keer zal de benauwdheid opkomen.
De profeet spreekt deze woorden tot de Assyriërs, maar ze zijn bedoeld als geruststelling voor het Godvrezende deel van Gods volk, dat bang is voor een nieuwe invasie van de Assyriërs. Nahum stelt hen gerust met de mededeling dat de HEERE niet alleen hun vijandige uitingen kent, maar ook hun zondige overleggingen die daaraan voorafgaan. Wat de volken bedenken, wordt door de HEERE beoordeeld als iets “wat zonder inhoud is” (Ps 2:1; Hd 4:25-26).
Wat zij bedenken, is in hun opvattingen wel tegen Juda gericht, maar in feite is het tegen de HEERE gericht. Daarom zullen ze van al hun bedenksels niets kunnen uitvoeren, want de HEERE zal Zelf een vernietigend einde aan deze vijand maken (Sp 21:30). Als extra bemoediging zegt Hij tegen Zijn volk dat ze niet nog een keer in de benauwdheid terecht zullen komen. De eerste benauwdheid is in vers 7 genoemd. Zijn oordeel over Ninevé is definitief, zonder mogelijkheid dat deze vijandige macht nog eens over hen komt (vgl. Js 37:23-29).
“De benauwdheid” is een uitdrukking die de gebeurtenissen uit de dagen van het oordeel over Ninevé verbindt met de tijd van de grote verdrukking in de eindtijd (Mt 24:21) die genoemd wordt “een tijd van benauwdheid voor Jakob” (Jr 30:7). De blik wordt hier verplaatst van de historische verwoesting van Ninevé naar de dagen die vlak aan de verschijning van Christus voorafgaan. Christus zal dan persoonlijk bij Zijn terugkeer naar de aarde de Assyriërs ofwel de koning van het noorden verdelgen (Dn 11:45). Er zal voor Israël na de eerste aanval van en verwoesting door de Assyriërs geen tweede benauwdheid zijn (Zf 3:15).
10 Ninevé wordt volledig verteerd
10 Omdat zij vervlochten zijn als dorens,
en dronken als dronkaards,
zullen zij volledig verteerd worden, als dorre stoppels.
De Assyriërs worden voorgesteld als vervlochten of verwarde dorens (2Sm 23:6). Dat wijst zowel op hun waardeloze karakter dat anderen alleen maar schade en leed toedient (Mi 7:4) als op hun verdiende verdelging. Hetzelfde beeld van waardeloosheid is dat van de dronkaard, die ook geen besef heeft van wat hij doet.
Het beeld van de vervlochten dorens zegt dat, ook al beschermen ze zich nog zo goed dat ze een ondoordringbare dorenstruik lijken, ze voor het oordeelsvuur geen probleem, maar er juist voedsel voor zijn. Het beeld van de dronkaard zegt dat, al zijn ze nog zo nat door overvloedig alcoholgebruik, ze voor het oordeel van God als dorre stoppels zijn die door Zijn oordeel volkomen verteerd worden.
Beide beelden geven ook hun hulpeloosheid weer. Wie vastzit in vervlochten dorens, is onmogelijk in staat zichzelf te verdedigen. Wie als een dronkaard zijn weg gaat, is een gemakkelijke prooi omdat hij zich heeft overgegeven aan brassen en dronkenschap. De HEERE, tegen Wie zij geen kracht hebben zich te verzetten, zal hen in het vuur werpen. Ze worden volledig verteerd, er blijft niets van hen over.
11 Een verderfelijke raadsman
11 Uit u is iemand voortgekomen
die kwaad bedenkt tegen de HEERE,
een verderfelijke raadsman.
“Uit u”, dat is uit Ninevé, is een kwaadaardig individu voortgekomen. Het is iemand van wie opstand uitgaat, iemand “die kwaad bedenkt tegen de HEERE”. Deze vijand wordt nog nader gekarakteriseerd als “een verderfelijke raadsman”, letterlijk een raadsman van Belial, ofwel een nietswaardige of waardeloze raadsman. Daarmee is hij wel een duidelijk beeld van de satan (2Ko 6:15a).
De persoon die wordt bedoeld, is “de koning van Assyrië” (Na 3:18). Het lijkt erop dat het hier om Sanherib gaat, de machtige, wrede aanvaller die uit Ninevé komt om Juda aan te vallen. De verwoestingen die hij aanricht, zijn wreed en omvangrijk (2Kn 18:13; 19:8). Hij is degene die boosaardige plannen beraamt tegen de HEERE. In de toespraak die van hem staat opgetekend, legt hij de gezindheid bloot die deze wereldmacht altijd heeft gehad tegenover wat van God is (2Kn 18:19-22; Js 36:14-20). De vijand achter deze vijand, de satan, wil altijd alles verwoesten wat van God is, of dat nu Israël is of de gemeente.
Deze machthebber die uit het machtige Ninevé is “voortgekomen”, vormt wel een groot contrast met Hem van Wie wordt geprofeteerd dat Hij uit het nederige Bethlehem-Efratha zal “voortkomen”, dat is de Messias (Mi 5:1a). “Zijn oorsprongen zijn van eeuwige dagen af” (Mi 5:1b). Ninevé zal door Hem vallen en Hij zal Zijn troon tot in eeuwigheid vestigen (Lk 1:33). Hij die uit Ninevé voortkwam, wordt vernederd. Hij Die uit Bethlehem-Efratha voortkwam, wordt verhoogd. Hij krijgt een Naam die boven alle naam is. Voor Hem zal elke knie zich buigen.
12 Vernedering van de Assyriërs
12 Zo zegt de HEERE:
Al gaat het hun goed en al zijn zij talrijk,
toch zullen zij worden weggeschoren: hij zal voorbijgaan!
Ik heb u wel vernederd,
[maar] Ik zal u niet meer vernederen.
Dit vers begint met ”zo zegt de HEERE”, woorden die de boodschapper gebruikt als inleiding op een boodschap van de HEERE. Assyrië is op het moment dat Nahum profeteert op het toppunt van zijn macht. Maar al hebben ze voorspoed – of: bondgenoten, zoals ook wel wordt vertaald – en is hun aantal indrukwekkend (2Kr 32:7), het zal hun niet lukken het volk van God te overwinnen. Zoals Assyrië een scheermes is voor anderen (Js 7:20), zo zal het zelf geschoren (gemaaid) worden. In één nacht doodt een engel honderdvijfentachtigduizend soldaten (2Kn 19:35-36; Js 37:36-38).
In de eindtijd zullen de Assyriërs nog een keer op het wereldtoneel verschijnen en dan als tuchtroede voor de grote massa van de afvallige Joden onder de antichrist. Ze zullen erin slagen Jeruzalem te veroveren en te verwoesten. Dat betekent het einde van de regering van de antichrist. Daarna zullen de Assyriërs doortrekken naar Egypte. Als ze horen van geruchten uit het noorden en het oosten, keren ze terug naar Jeruzalem. Ze zullen over een groot leger beschikken en denken voorspoed te hebben, maar plotseling zullen ze “worden weggeschoren” door de verschijning van de HEERE (Dn 11:40-45)
Dan verandert Nahum ineens weer van onderwerp. De uitspraak “Ik heb u wel vernederd”, slaat op Israël en ziet terug op de lange en pijnlijke onderdrukking van Israël door Assyrië. God vertroost hen met de toezegging dat Hij hen na het verslaan van de Assyriërs “niet meer vernederen” zal. Hier zien we ook weer Gods oordeel over de vijand en zegen voor Zijn volk die beide in de eindtijd hun volle vervulling zullen vinden.
13 Het juk wordt verbroken
13 Nu dan, Ik zal zijn juk van u stukbreken
en uw banden verscheuren.
De HEERE zegt verder tegen Juda dat Hij het juk van Assyrië, waaronder zij hebben gezucht, van hen zal stukbreken (vgl. Lv 26:13; Jr 27:2; 28:10; Ez 34:27). Het juk is de belasting die moet worden betaald (2Kn 18:14; vgl. Js 10:27). God wil ons van elk juk bevrijden waardoor we in slavernij worden gehouden en niet vrij zijn om Hem te dienen.
14 Het einde van Ninevé
14 Maar wat u betreft heeft de HEERE geboden:
Uw naam zal zich niet meer voortplanten.
Uit het huis van uw god zal Ik
de gesneden en gegoten beelden uitroeien.
Ik zal uw graf toebereiden, want u bent verachtelijk.
Na het woord over het verbreken van het juk voor Juda richt Nahum het woord weer tot de koning van Assyrië. De HEERE heeft ten aanzien van hem niet alleen gesproken, maar “geboden”. Krachtens Zijn gebod zal de naam van de koning van Assyrië niet blijven voortbestaan. Dat betekent dat er een einde komt aan zijn dynastie. Hij zal geen nakomelingen, geen opvolgers, hebben (vgl. Js 14:4,20-23).
Ook zijn godsdienst wordt verwoest. Assyrische koningen beweren te regeren bij de gunst en het gezag van hun goden. Omdat hun gezag daarop berust, zal God aan al dit valse eerbetoon een einde maken. Hij zal de afgoden totaal uitroeien. Hij doet dat in “het huis van uw god” wat eens te meer de volkomen waardeloosheid van een afgod aantoont. Een god die zich uit zijn eigen huis laat uitroeien, is een waardeloze god.
God maakt zelfs het graf van de koning van Assyrië klaar, omdat hij verachtelijk is, geheel in tegenstelling tot wat hij van zichzelf denkt (vgl. 1Sm 2:30b). Hier voorzegt de HEERE de nationale uitdelging van Assyrië. De tempel van zijn afgoden waar hij zich voor zijn afgoden neerbuigt, wordt de plaats van zijn dood. Daar wordt hij door zijn zonen vermoord (2Kn 19:37; Js 37:38).
“U bent verachtelijk” kan ook worden weergegeven met: ‘U bent te licht bevonden.’ In Gods weegschaal is hij te licht bevonden (vgl. Dn 5:27). Dit is het einde van Ninevé. Het ziet vooruit naar het einde van de wereld, waarboven God ook schrijft: ‘Te licht bevonden.’ Dat moeten wij ons goed bewust zijn. Zo hebben wij het profetische woord als een lamp. Als we dit woord ‘eten’, zodat het ons hele leven doortrekt, zullen we door de wereld gaan als pelgrims en vreemdelingen.
15 De goede boodschap voor Juda
15 Zie op de bergen
de voeten van hem die het goede boodschapt,
die vrede laat horen!
Vier uw feestdagen, Juda,
kom uw geloften na,
want de verderfelijke [man] zal voortaan niet meer
door u heen trekken,
hij is helemaal uitgeroeid.
Nahum richt zich weer tot Juda. Terwijl de koning van Assyrië en zijn goden worden begraven (vers 14), leeft de godsdienst van Juda op. De afgang en het einde van de vijand zijn een feit. De val van Ninevé vindt plaats enkele tientallen jaren na de profetie van Nahum. Daaroverheen ziet deze val op de verdelging van de Assyriërs in de toekomst. Het goede dat wordt geboodschapt, heeft te maken met de komst van de Messias Die de vijand heeft verdelgd. Zijn komst is een goede boodschap, een boodschap dat de vrede is gekomen (vgl. Js 52:7; Rm 10:15).
Naar aanleiding van het goede nieuws klinkt de oproep tot feestvieren. Het volk zal weer kunnen optrekken naar de tempel om de feesten te vieren. De beloften die ongetwijfeld tijdens de bezetting voor de bevrijding zijn gedaan, kunnen worden ingelost. Er hoeft geen angst te zijn voor verstoring van de vrede en de vreugde. De reden is dat Sanherib, die “verderfelijke [man]”, niet meer zal terugkomen. Dat kan onmogelijk, want “hij is helemaal uitgeroeid”, er is niets van hem over.
Zoals al is opgemerkt, zal de volle vervulling ervan plaatsvinden in de eindtijd. Wanneer de Messias in macht en heerlijkheid verschijnt, zal Hij het Assyrische leger in de buurt van Jeruzalem verdelgen (Dn 11:45). Dat nieuws zal door boodschappers naar Jeruzalem worden gebracht. Het is tegelijk de aankondiging van het vrederijk waarin de feesten van de HEERE weer worden gevierd.
God kondigt vreugde aan, terwijl de directe aanleiding voor de vreugde er nog niet is. Het gebeurt vaker in de Schrift dat het volle resultaat van Gods handelingen wordt gevierd vanaf het moment dat Hij die handelingen begint en ze dus nog (lang) niet voltooid zijn (Lk 2:13-14; Op 11:15-17; 12:10).