1 - 6 Waarschuwing voor de rijken
1 Komaan dan, rijken, weent en jammert over de ellende die u zal overkomen. 2 Uw rijkdom is verrot en uw kleren zijn door de mot verteerd. 3 Uw goud en zilver is verroest en hun roest zal tot een getuigenis tegen u zijn en uw vlees als een vuur verteren. U hebt schatten verzameld in [de] laatste dagen. 4 Zie, het loon van de arbeiders die uw akkers geoogst hebben, dat door u is ingehouden, roept, en de kreten van de maaiers zijn gekomen tot de oren van [de] Heer Zebaoth. 5 U hebt in weelde en genotzucht geleefd op aarde; u hebt uw harten te goed gedaan op een slachtdag. 6 Veroordeeld, gedood hebt u de rechtvaardige; hij weerstaat u niet.
V1. Jakobus richt zich in scherpe bewoordingen tot de rijken. Daar hebben ze het dan ook zelf naar gemaakt. Zij openbaren zich als de tegenstanders van de armen, in wie we het gelovig overblijfsel van Gods volk kunnen herkennen. Zij slepen hen voor de rechter (Jk 2:6). De rijken oefenen macht over de armen uit die van hen afhankelijk zijn. Als de armen in hun armoede bijvoorbeeld de huur van hun woning niet kunnen betalen, maken de rijken er een rechtszaak van. De rechters zijn ook op hun hand, want die zijn omkoopbaar.
De rijken hangen aan hun rijkdom, ze vertrouwen erop. Daardoor is er een scheiding tussen hen en God. Waarop ze vertrouwen, zal hun echter worden ontnomen. Gods oordeel zal hen treffen. Met het oog daarop roept Jakobus de rijken op zich bewust te worden van wat hen te wachten staat. Het zou hen tot wenen en jammeren moeten brengen als uiting van berouw over de door hen begane zonden. Als ze nu nog tot inkeer komen, zal dit wenen en jammeren van tijdelijke aard zijn. Als ze zich niet bekeren, zullen ze tot in eeuwigheid wenen en jammeren.
V2. Jakobus spreekt hen niet aan als ‘broeders’. Deze rijken zijn ongelovigen die hun rijkdom op oneerlijke wijze hebben verkregen. De rijkdom die ze bezitten, is verrotte rijkdom, en de prachtige kleding die ze dragen (Jk 2:2) en waarmee ze pronken, vertonen de sporen van aanvreting door de mot. Verrotte rijkdom is rijkdom die geen enkel houvast biedt. Door de mot verteerde kleding is kleding die geen enkele warmte geeft.
Deze uitval van Jakobus in de richting van de rijken moet zijn lezers, die tot de twaalf stammen behoren, wel vreemd in de oren hebben geklonken. Rijkdom is in het Oude Testament immers in het algemeen juist een bewijs van Gods gunst. Heeft Hij niet beloofd dat ze bij trouw rijk gezegend zouden worden (Dt 28:1-14)? Die belofte betreft echter een nationale zegen die het volk als geheel zou krijgen als het volk als geheel God gehoorzaam zou zijn. Maar het volk als geheel is God zeer ontrouw geworden met als dieptepunt de verwerping van de Heer Jezus. Daardoor zijn de dingen anders komen te liggen en kan het zo zijn dat een trouwe gelovige arm is en dat een goddeloos iemand rijk is. Dat is de situatie onder de twaalf stammen aan wie Jakobus schrijft.
V3. De rijken menen in hun dwaasheid dat hun goud en zilver hen in staat stelt onbeperkt van het leven te kunnen genieten. Jakobus haalt die schijnzekerheid volledig onderuit. De glans van deze voor de rijken zo waardevolle materialen is niet alleen verbleekt, maar is veranderd in roest. Jakobus stelt het eindresultaat voor. Evenals verrotting en vertering door de mot is roest een toestand waardoor een metalen voorwerp volkomen waardeloos wordt. Roest is een proces dat uitloopt op volledig verderf. Alles wat deze rijken hebben verworven, zal tegen hen getuigen. God zal hun de waardeloosheid van de door hen verzamelde schatten laten zien. Deze zullen het bewijs leveren van hun goddeloze leven. Daarna zullen ze hun verdiende loon ontvangen in het eeuwige vuur (Op 20:11-15).
Als een extra verwijt spreekt Jakobus uit dat ze bezig zijn geweest met het verzamelen van schatten “in [de] laatste dagen”. Het is al dwaas om voor zichzelf schatten te verzamelen, het is extra dwaas dat in de laatste dagen te doen. Wie zo leeft, is niet alleen egoïstisch en gevoelloos voor de nood van anderen, maar ook kortzichtig en blind voor het dreigende oordeel dat hem en zijn bezit zal treffen.
Voor jou als gelovige is dat ook een waarschuwing. Laat je niet meeslepen en opjagen in het gevecht om steeds meer. De roeping van de christen is niet verzamelen, maar geven. Een christen laat zien Wie God is, en God is een Gever.
Als Jakobus in zijn dagen al spreekt over de laatste dagen, hoeveel te meer geldt dat dan voor ons. Het is nooit Gods bedoeling geweest dat de christen op aarde schatten zou verzamelen. Kijk maar naar het grote Voorbeeld, de Heer Jezus. Van Hem lees je dat Hij, terwijl Hij rijk was, ter wille van ons arm is geworden, opdat wij door Zijn armoede (geestelijk) rijk zouden worden (2Ko 8:9).
De knecht van Elisa, Gehazi, is een sprekend voorbeeld van hoe het niet moet. Gehazi had door leugen en bedrog schatten verzameld. Hij krijgt te horen dat het er niet de tijd voor was (2Kn 5:26). Hij hoefde zijn rijkdom niet terug te sturen naar Naäman, maar hij kreeg er de melaatsheid van Naäman bij. De zucht naar rijkdom maakt melaats, dat wil zeggen het veroorzaakt een ziekte die uitloopt op de dood. De rijke die voor zijn rijkdom leeft, loopt met de dood in de schoenen.
V4. Hoe hebben deze rijken hun schatten verkregen? Die hebben ze op uiterst onrechtvaardige manier verkregen. Ze hebben gewoon het loon ingehouden van de arbeiders die ze hadden gehuurd om hun akkers te bewerken. Ze genoten van de opbrengst van het werk van de arbeiders en ze genoten van de gedachte dat ze ook het loon van hun arbeiders op zak hielden. Ze rekenden zichzelf rijk, want ze meenden dubbele winst op te strijken.
Jakobus houdt hun voor dat ze een misrekening maken. Ze rekenen namelijk buiten “de Heer Zebaoth”. De Heer Zebaoth is Jahweh van de legermachten. Het is God in Zijn majesteitelijke grootheid als de Aanvoerder van alle hemelse en aardse legers.
De rijken sluiten hun oren voor het geroep van de armen, de door hen benadeelden, maar de oren van de Heer Zebaoth zijn niet gesloten. Zijn oren horen twee dingen. Er is loon dat de rijken onrechtmatig hebben ingehouden dat tot Hem roept en ook de kreten van de maaiers bereiken Zijn oren. Het onrechtmatig ingehouden loon getuigt voor Gods aangezicht tegen hen. Zij zijn door hun handelwijze wetsovertreders (Lv 19:13; Dt 24:14-15) en ze zullen als zodanig worden geoordeeld. God zal de aanklagers die tot Hem hebben geroepen in het gelijk stellen en er ook voor zorgen dat zij schadeloos worden gesteld.
V5. De rijken hebben zich buitensporig te goed gedaan aan alle weelde en genotzucht die de aarde maar te bieden heeft. Ze hebben dat gedaan over de rug van de armen. In hun hart is er geen enkele verhindering geweest om een dergelijk leven te leven. Ze hebben hun “harten te goed gedaan”. Ze hebben zich met hart en ziel aan dit liederlijke leven overgegeven. Dat bewijst wel hun totale afstomping. Het geweten functioneert niet meer.
Ze hebben geschransd als varkens. Elke dag was voor hen een “slachtdag”, een dag met een overvloed aan vlees. In plaats van dat met anderen te delen zijn ze erop aangevallen en hebben er hun vadsige lichamen verder mee volgepropt. Hun god is de buik (Fp 3:19).
Het kan ook zijn dat Jakobus het woord ‘slachtdag’ gebruikt als een zinspeling op het oordeel dat hen dreigend boven het hoofd hangt. Een slachtdag betekent voor een dier het einde van zijn leven. Deze mensen krijgen te horen dat ze, terwijl de slachting van het oordeel eraan komt, vrolijk verder feesten. Aan het oordeel willen ze niet denken.
V6. Als hoogtepunt, of beter, dieptepunt, van hun egoïstische levensstijl houdt Jakobus de rijken voor dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan de dood van rechtvaardige volksgenoten. Dezen hebben zich daar niet tegen verzet. Jakobus kan deze beschuldiging uitspreken omdat de geest van de rijken dezelfde geest is die de Heer Jezus naar het kruis heeft gebracht. In een leven dat alleen om eigen eer en bevrediging draait, is er geen plaats voor Hem. Waar Hij Zich in een dergelijk leven aandient om aan te bieden wat werkelijk vreugde geeft, wordt Hij veroordeeld en vermoord, ook al heeft Hij nog zoveel goeds gedaan.
De egoïst verdraagt geen goedheid, want dat bewijst zijn slechtheid. Daar wil hij niet mee worden geconfronteerd en daarom zal hij alles uitschakelen wat dat probeert. Dat doet hij met mensen die hem alleen maar om het loon vragen waarop ze recht hebben. Zulke rechtvaardigen kan hij niet uitstaan.
Bovenal geldt het voor dé Rechtvaardige, de Heer Jezus. Jakobus lijkt toch vooral aan Hem te denken. De laatste zin, “Hij weerstaat u niet”, lijkt dat te bevestigen. De Heer Jezus heeft hen, die rijk zijn in macht en eer en bezit, niet weerstaan in de uiting van al hun slechtheid. Hij heeft Zijn mond niet opengedaan, maar Zich als een lam naar de slachtbank laten leiden (Js 53:7). Hij heeft alle onrecht verdragen en geen weerstand geboden. Hij heeft alles overgegeven aan Hem Die rechtvaardig oordeelt (1Pt 2:23). Hij heeft als de Rechtvaardige geleden voor onrechtvaardigen, opdat Hij ieder die dat erkent, tot God zou brengen (1Pt 3:18). Tegenover alle slechtheid van de mens schittert Zijn volmaaktheid in alle dingen. Zijn voorbeeld mag voor jou een bemoediging zijn als jou onrecht wordt aangedaan.
Lees nog eens Jakobus 5:1-6.
Verwerking: Welke waarschuwing(en) bevat dit gedeelte voor jou?
7 - 12 Geduld
7 Hebt dan geduld, broeders, tot de komst van de Heer. Zie, de landman wacht op de kostelijke vrucht van het land en heeft er geduld mee, totdat deze [de] vroege en late <regen> ontvangt. 8 Hebt ook u geduld, sterkt uw harten, want de komst van de Heer is nabij. 9 Zucht niet tegen elkaar, broeders, opdat u niet geoordeeld wordt. Zie, de Rechter staat voor de deur. 10 Broeders, neemt als voorbeeld van het lijden en het geduld de profeten, die in de Naam van [de] Heer gesproken hebben. 11 Zie, wij prijzen hen gelukkig die volhard hebben. U hebt van de volharding van Job gehoord en hebt [uit] het einde van [de] Heer gezien dat de Heer vol genegenheid en ontfermend is. 12 Vóór alles echter, mijn broeders, zweert niet, noch bij de hemel noch bij de aarde, noch enige andere eed. Maar laat uw ja ja en uw nee nee zijn, opdat u niet onder een oordeel valt.
V7. Jakobus sluit met zijn vermaning om geduld te hebben aan op het vorige vers. Daar heb je gezien dat de Heer Jezus geduldig het lijden heeft verdragen. Het hebben van geduld kunnen we van Hem leren. In de verzen 7-10 staat vier keer het woord “geduld”. Dat laat wel zien hoe belangrijk het is om geduldig te zijn, want hoe gemakkelijk kunnen er toch gevoelens van ongeduld opkomen. Geduld is nodig in omstandigheden waarin je oneerlijk behandeld wordt en/of geen uitzicht op uitkomst hebt in je omstandigheden. Geduld wordt altijd beloond als je geduld een wachten op de Heer is.
Geduldig zijn tot de komst van de Heer ziet hier op Zijn terugkeer op aarde om recht te spreken, het recht uit te oefenen en rechtvaardig te regeren en alles te belonen wat voor Hem is gedaan. Als lid van de gemeente van God mag je ook uitzien naar de komst van de Heer Jezus om de gelovigen tot Zich te nemen (1Th 4:14-18). Die komst gaat aan de terugkeer van de Heer naar de aarde vooraf.
Je mag ook uitzien naar de komst van de Heer in de zin van tussenkomst in de omstandigheden waarin je verkeert (vgl. Fp 4:5b). Daarover gaat het hier niet zozeer, maar je mag er toch wel troost uit putten. Je mag erop rekenen dat de Heer in jouw omstandigheden wil binnenkomen om je erin bij te staan als jij daarvoor je hart opent. Dat zal je ervoor bewaren te blijven steken in het onrecht dat je allemaal is aangedaan en waaraan je lijkt te zijn overgeleverd.
Soms moet je erin berusten dat daarin niets verandert. Dan mag je er wel op vertrouwen dat de Heer bij je komt om je te sterken. In die zin heeft Paulus ook meegemaakt dat de Heer bij hem kwam en hem bemoedigde (Hd 18:9). Als de gedachte aan de komst van de Heer voor je leeft, zul je ervaren dat Hij bij je is.
Het is met geduld hebben als met een landman of boer die gezaaid heeft. Als hij gezaaid heeft, is geduldig wachten op de kostelijke vrucht van het land het enige wat hij kan doen en dat doet hij dan ook. Voor het opkomen van het zaad en de uiteindelijke vrucht is hij afhankelijk van de regen van de hemel (Dt 11:11,14). Die verwacht hij van God.
Jouw leven is een akker waarin God het zaad van Zijn Woord heeft gezaaid. Hij wil dat daaruit vrucht voor Hem voortkomt. Hij versnelt het groeiproces niet, maar maakt de grond nat met Zijn Woord en Zijn Geest. Zijn Woord is als regen (Dt 32:2). Hij wil uit jouw leven kostelijke vrucht voor Zichzelf.
Dat geldt ook voor de christenheid in zijn geheel. In het begin kwam de “vroege” regen. Dat kun je toepassen op de uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag (Hd 2:1). Daardoor is de gemeente ontstaan die door God bedoeld is om vrucht te dragen voor Hem.
Wanneer de gemeente is opgenomen, komt er nog een keer een uitstorting van de Heilige Geest en wel over het overblijfsel van Israël (Jl 2:28-29). Dat is de toepassing van de “late” regen. Wanneer het overblijfsel de late regen heeft ontvangen, zal het ook kostelijke vrucht voor God opleveren.
V8. Het geduld om te wachten staat tegenover de directe behoeftebevrediging waaraan de rijken zich overgeven. Zij willen iets hebben en zij willen het nú hebben. Een dergelijke houding is ongepast voor een kind van God. Een kind van God mag er niet van uitgaan dat zijn verlangens onmiddellijk worden vervuld. Hij moet leren geduldig te zijn. Daarom herhaalt Jakobus na het voorbeeld van de landman zijn aansporing om geduld te hebben.
Hij voegt eraan toe hun harten te sterken en geeft hun het versterkingsmiddel: de komst van de Heer. Voor de tweede keer wijst hij op de komst van de Heer. De gelovige zal in zijn verlangens pas bevredigd worden als de Heer komt. En Zijn komst is nabij. Die gedachte geeft het hart moed om te volharden in de weg van het geloof. Zodra je de komst van de Heer uit het oog verliest, zul je je gaan inzetten om het leven op aarde zo plezierig mogelijk te maken. Toen de Israëlieten het beu waren om op Mozes te wachten, wilden ze dat er een gouden kalf werd gemaakt en vervielen ze tot afgoderij (Ex 32:1). In een gelijkenis laat de Heer Jezus zien dat hetzelfde gevaar de christenen bedreigt (Mt 24:48-49).
V9. Uitzien naar de komst van de Heer zal er ook voor zorgen dat we elkaar het leven niet moeilijk maken, maar elkaar juist bemoedigen en vertroosten met het oog op die komst. Hoe gemakkelijk gaan we tegen elkaar zuchten over wat ons is aangedaan. Als we tegen elkaar zuchten, zeggen we soms dingen die niet gepast of zelfs onwaar zijn. Het kan zijn dat we hun die ons het leven moeilijk maken meer toeschrijven dan terecht is. Het kan zelfs zijn dat we God de schuld geven van onze moeilijkheden. Daarvoor zullen we dan geoordeeld worden bij de komst van Hem Die op het punt staat als Rechter te komen.
De komst van de Heer is niet alleen een troostvolle gebeurtenis, waardoor er een einde komt aan alle onrecht dat ons is aangedaan. De komst van de Heer heeft ook tot gevolg dat ieder mens, ook jij en ik, zich zal moeten verantwoorden (2Ko 5:10).
V10. In plaats van te zuchten en ons te beklagen over onze omstandigheden moeten we kijken naar de profeten en aan hen een voorbeeld nemen. Wat is er tegen hen gezucht en wat een lijden is hun aangedaan! Zij hadden de ondankbare taak in opdracht van God het volk zijn zonden voor te houden. Dat is hun niet in dank afgenomen. Het volk heeft hen bespot en veracht en gehoond (2Kr 36:15-16). Wat een geduld hebben ze laten zien. Het volk luisterde niet, maar toch gingen ze door met hun prediking in de Naam van de Heer.
V11. Als we volharding opmerken, komt er iets van bewondering bij ons naar boven. Mensen die volharden, tonen karakter. Zij bereiken ook iets. In het geloof geldt dat dubbel en dwars. Zij die volharden in het geloof, tonen dat zij iets bezitten dat de moeite waard is om, dwars door alle tegenslagen heen, vast te houden. Dat hebben de profeten laten zien.
Jakobus wijst op nog een opmerkelijk voorbeeld van volharding en dat is Job. Wat deze man heeft getoond aan volharding, kun je gerust uniek noemen. Kijk maar eens wat hij allemaal te verduren heeft gekregen. Al zijn bezittingen worden hem in een razend tempo ontnomen. Hij raakt al zijn kinderen kwijt en ook zijn gezondheid. Als hij in die situatie is beland, moet hij zelfs de steun van zijn vrouw ontberen. Als zijn hulp zou ze hem op God moeten wijzen, maar in plaats daarvan spoort ze hem aan God maar vaarwel te zeggen. Van een schatrijk en gezegend man verandert Job binnen korte tijd in de meest beklagenswaardige man op aarde (Jb 1:1-3,12-19; 2:7-9,11-13).
De lezers van deze brief zijn bekend met het weergaloze lijden van Job. Jakobus schrijft echter niet over het lijden van Job, maar over de volharding van Job. Daar hebben ze van gehoord en dat zou een stimulans voor hen moeten zijn. Als Job heeft volhard, zouden zij, die toch in mindere mate te lijden hebben, dan niet volharden?
Jakobus voegt er nog iets aan toe. Hij verhaalt niet hoe Jób glanzend uit de zware beproeving tevoorschijn is gekomen. Hij schrijft over “het einde van [de] Heer”, dat wil zeggen het eindresultaat van de handelingen van de Heer met Job (Jb 42:7-17). Daardoor legt Jakobus er de nadruk op dat de Héér met Job tot Zijn doel is gekomen.
Al de tijd dat Job leed, ook vanwege de beschuldigingen van zijn vrienden, was de Heer “vol genegenheid en ontfermend” ten aanzien van Job (vgl. Ex 34:6). Het mag ons tot troost zijn dat de Heer bij ons is met Zijn genegenheid als wij het gevoel hebben verstoten te zijn en alleen en mislukt.
V12. Na de voorbeelden van geduld maant Jakobus nog tot geduld met de tong. Hij ziet een verkeerd gebruik van de tong als het grootste gevaar, want hij zegt dat ze “vóór alles” niet moeten zweren. Als iemand een lijden ondergaat waar maar geen einde aan lijkt te komen en het wachten op uitkomst zwaar wordt, is het gevaar groot om te zweren. Iemand kan dan bijvoorbeeld beloven dingen te zullen doen als de pijn maar wordt verlicht of als de moeilijkheid maar verdwijnt. Er kan ook wraak gezworen worden jegens de persoon die wordt gezien als de oorzaak van dit lijden of dat probleem.
Zulke uitingen van de tong laten een gezindheid van een hart zien dat niet onderworpen is aan God. Dat hart sterkt zich niet in God of in de genade, maar geeft toe aan het ongeduld. De Heer en Zijn majesteit worden vergeten en de hemel of de aarde of andere dingen worden aangeroepen om de eigen wil kracht bij te zetten. Dat is kwalijk en daarover moet het oordeel komen.
Jakobus spreekt veel over oordeel. Dat komt omdat hij het christelijke leven praktisch benadert en de christen op diens verantwoordelijkheid aanspreekt. Bij hem gaat het ook vaak om de tong. In plaats van gebruik te maken van krachtige termen moeten we ons in gewone woorden van ‘ja’ en ‘nee’ uitdrukken. Daar moeten we niets anders mee bedoelen dan we zeggen. God en mensen moeten van onze woorden op aan kunnen.
Lees nog eens Jakobus 5:7-12.
Verwerking: Waar word jij snel ongeduldig van? Hoe reëel is voor jou de komst van de Heer?
13 - 20 Gebed
13 Lijdt iemand onder u? Laat hij bidden. Is iemand welgemoed? Laat hij lofzingen. 14 Is iemand onder u ziek? Laat hij de oudsten van de gemeente bij zich roepen en laten zij over hem bidden en <hem> zalven met olie in de Naam van de Heer. 15 En het gebed van het geloof zal de zieke behouden en de Heer zal hem oprichten; en als hij zonden gedaan heeft, zal het hem vergeven worden. 16 Belijd dus elkaar de zonden en bidt voor elkaar, opdat u gezond wordt. Een krachtig gebed van een rechtvaardige vermag veel. 17 Elia was een man van gelijke natuur als wij, en hij bad een gebed dat het niet zou regenen, en het regende drie jaar en zes maanden niet op aarde. 18 En hij bad opnieuw, en de hemel gaf regen en de aarde bracht haar vrucht voort. 19 Mijn broeders, als iemand onder u van de waarheid afdwaalt en iemand brengt hem terug, 20 laat hij dan weten dat wie een zondaar van zijn dwaalweg terugbrengt, <zijn> ziel van [de] dood redden en een menigte van zonden bedekken zal.
V13. In het eerste vers van dit gedeelte zie je drie situaties waarin iemand zich kan bevinden:
1. Iemand kan lijden.
2. Iemand kan welgemoed zijn.
3. Iemand kan ziek zijn.
Het zijn situaties die een bepaalde reactie oproepen bij wie zich daarin bevindt. Het gaat erom
1. hoe er wordt gereageerd op lijden,
2. wat er wordt gedaan met gevoelens van blijdschap en
3. hoe ziekte wordt ondergaan.
De wereld ontvlucht lijden, geeft luidruchtig uiting aan gevoelens van blijdschap en ondergaat knarsetandend ziekte. De gelovige mag daar anders op reageren. Het is prachtig om te zien dat Jakobus in elk van de drie situaties naar God als de toevlucht van de gelovige verwijst.
1. Wie lijdt, mag met zijn lijden naar God gaan door te bidden. Daardoor zal hij vertroosting ondervinden (2Ko 1:3-7).
2. Wie in voorspoed leeft en niet geplaagd wordt door tegenslagen, mag daarvoor zijn dank uitzingen tot God. Daardoor erkent hij God als de bron van zijn voorspoed en wordt hij ervoor bewaard door de voorspoed God te vergeten. Lijden willen we wel vaak bij God brengen, maar we vergeten vaak onze vreugde met Hem te delen.
3. V14. Wie ziek is, mag dat bekendmaken aan de oudsten van de gemeente. Dat betekent niet dat God hierbuiten staat en de zieke zijn gezondheid van mensen verwacht (vgl. 2Kr 16:12), maar dit is de weg die God wijst. De oudsten zijn als het ware Zijn vertegenwoordigers.
Dit wil niet zeggen dat voor elke ziekte een beroep moet worden gedaan op de oudsten van de gemeente. Timotheüs krijgt niet het advies om de oudsten van Efeze te roepen om voor hem te bidden en hem gezond te maken. Paulus geeft hem het eenvoudige advies een beetje wijn te nemen (1Tm 5:23).
Het vervolg hier maakt duidelijk dat het om een ernstige ziekte gaat die ook nog eens het gevolg van bepaalde zonden zou kunnen zijn. Als dat het geval is, heeft de ziekte de zonde openbaar gemaakt. Het is niet voldoende dat de zieke zijn zonden alleen tussen zich en God houdt.
De ziekte is niet een klein griepje. Het woord dat Jakobus voor ‘ziek’ gebruikt, wijst erop dat de zieke zwak, zonder kracht, is. Ook is het duidelijk dat de zieke de samenkomsten niet kan bezoeken, want hij moet de oudsten bij zich roepen. Tevens zie je in de uitdrukking “de Heer zal hem oprichten”, dat het gaat om iemand die op bed ligt, of aan huis gebonden is, terwijl de kracht hem ontbreekt om op te staan.
Als de zieke de oudsten bij zich heeft geroepen, moeten zij over hem bidden. Niet de zieke moet bidden. Ook moeten de oudsten hem “zalven met olie in de Naam van de Heer”. Over wat de olie voorstelt of bewerkt, is al heel wat gezegd en geschreven. Enkele mogelijkheden die mij hebben aangesproken, geef ik aan je door ter overweging.
De ene overweging is dat de olie een gewoon geneesmiddel is (vgl. Js 1:6; Jr 8:22; Lk 10:34). Aan die olie moet geen wonderbare werking worden toegekend, net zomin als dat het geval is bij de vijgenkoek die Hizkia moest nemen om die op zijn wond te leggen (Js 38:21). De Heer moet de middelen zegenen. Daarom wordt Zijn Naam eraan verbonden. Het gebruik van olie door de oudsten kan een medische handeling zijn die dient om de zieke wat verlichting in de pijn te geven, zonder daaraan de conclusie te verbinden dat hij zal genezen. Er is geen sprake van een godsdienstig ritueel.
De andere mogelijkheid is dat het gebruik van olie een symbolische betekenis heeft. De zalving heeft dan de betekenis van iemand speciaal eren. Zo lees je over het zalven van de voeten van de Heer (Jh 12:3) en van het lichaam van de Heer (Mk 16:1). De Heer neemt het Simon kwalijk dat deze Hem het bewijs van hoffelijkheid heeft onthouden door Hem niet te zalven (Lk 7:46).
Ook voor deze betekenis van het zalven is veel te zeggen. Het zal de zieke, die zich mogelijk afvraagt of God nog wel naar Hem omziet, goeddoen om door deze zalving te ervaren dat God toch naar Hem omziet. Misschien dat in verbinding met de vermelding in Markus 6 (Mk 6:13) de olie ook als een symbool van de volmacht of het gezag van de oudsten gezien kan worden om het gebed tot genezing te bidden.
V15. Hoe het ook zij, het gebed en gebed alleen brengt zegen van God voor zieke gelovigen en het gebruik van olie is op geen enkele manier een wezenlijk deel dat nodig zou zijn om die zegen te krijgen. Niet de olie bewerkt de genezing, maar het gebed van het geloof van de oudsten. Dat dit gebed van geloof door de Heer wordt verhoord, is te zien aan het feit dat Hij de zieke opricht.
Aan het oprichten van de zieke is, ingeval de zieke zonden heeft gedaan, tevens de vergeving verbonden. Er kan geen zegen van genezing zijn als er geen belijdenis is geweest. Daarom moet er belijdenis aan vooraf zijn gegaan, want zonden worden alleen vergeven als ze worden beleden. Het betreft hier de vergeving van de zonden door de oudsten. De zieke zal zijn zonden al aan God hebben beleden en van God vergeving hebben gekregen (1Jh 1:9). Het is ook belangrijk dat de oudsten de vergeving uitspreken (vgl. Jh 20:23; Mt 18:18). Als gevolg daarvan is er ook een openlijk herstel van gemeenschap met de gelovigen.
V16. De situatie van het ‘ziekbed-gebed’ brengt Jakobus ertoe om de noodzaak te onderstrepen van het belijden van de zonden aan elkaar, ook als er van ziekte geen sprake is. Elkaar de zonden belijden is niet de biecht, zoals die door de rooms-katholieke kerk wordt geleerd en uitgeoefend. Bij die biecht belijdt iemand zijn zonden aan een persoon die daarmee niets te maken heeft en dat in de aanmatigende status van middelaar tussen de zondaar en God.
De oproep van Jakobus slaat op situaties waarin we tegen elkaar hebben gezondigd. Zonde verhindert altijd de zegen van God. Die verhindering wordt weggedaan door belijdenis. Als zonde wordt beleden, kan de zegen weer vrij stromen en kunnen er ingeval van ziekte ook genezing en gezondheid komen.
Het is overigens niet verkeerd om zonden te belijden aan iemand tegen wie niet is gezondigd als het gaat om pastorale hulp. Iemand kan gekweld worden door een zonde, maar niet goed weten hoe hij die moet belijden. Het kan bijvoorbeeld ook zijn dat de persoon tegen wie gezondigd is, niet meer leeft. Dan is het goed om samen met een vertrouwenspersoon de zonde te belijden en dat die ander hem ook verzekert dat de vergeving door God vaststaat omdat God het heeft gezegd in Zijn Woord (1Jh 1:9).
De kracht van het gebed is geweldig. Voorwaarde is wel dat het gebeden wordt door een rechtvaardige. Met een rechtvaardige bedoelt Jakobus niet iemand die door het geloof een rechtvaardige voor God is, hoewel hij dat natuurlijk is, maar iemand die als een rechtvaardige leeft. Als zo iemand bij God komt met een krachtig gebed, kan en zal God ernaar luisteren. Hij hoeft dan niet eerst met de bidder te spreken over dingen die in zijn leven niet kloppen. Een rechtvaardige heeft omgang met God, hij is daaraan gewend en kent daardoor de wil van God.
Jij kunt een rechtvaardige zijn. Dat is geen status die je bereikt door goed te leven, maar dat ben je als, voor zover je weet, je leven rein is voor God. God wil in Zijn handelingen jouw gebed inschakelen. Hij luistert ernaar en gebruikt het tot verwerkelijking van Zijn plannen.
V17. Als voorbeeld van een rechtvaardige die een krachtig gebed bidt, haalt Jakobus Elia naar voren. Elia staat vlak bij je en niet boven je, hoewel je zeker tegen hem zult opkijken. Ik tenminste wel. Hij is echt een man Gods. Elia heeft ook zijn zwakke momenten gekend. Daarom staat hier dat hij “een mens van gelijke natuur als wij” was. Daarom ook kun je veel van hem leren. Hij kon onverschrokken voor de goddeloze koning Achab staan omdat hij zich ervan bewust was dat hij niet voor Achab, maar voor Gods aangezicht stond (1Kn 17:1). Hij kondigde aan dat het niet zou regenen. In die aankondiging lees je niet van gebed. Dat lees je hier. Jakobus vertelt dat aan die aankondiging gebed vooraf is gegaan.
Hoe kon Elia een dergelijk gebed, dat oordeel betekende, bidden? Hij kende Gods gedachten en daarom bad hij dit merkwaardige gebed (Dt 11:16-17). Hij had Gods volk lief en hij had God lief. God verlangde ernaar dat Zijn volk bij Hem terugkwam en dat kon alleen door het oordeel van droogte te laten komen. Het is een gebed tot de Heer om ons niet te zegenen, opdat we zullen voelen dat we van Hem afgeweken zijn. Het gebed van Elia werd verhoord.
V18. Na verloop van tijd bad hij opnieuw en dit keer bad hij om regen. Hij begreep dat de tijd van zegen was aangebroken omdat hij het offer had gebracht en het volk de belijdenis had uitgesproken dat Jahweh God is (1Kn 18:38-39).
Ik kan niet genoeg benadrukken hoe belangrijk, juist in de laatste dagen, gebed is. Er zijn mensen nodig die Gods wil kennen en overtuigd zijn van de kracht van het gebed. Ik hoop dat jij een bidder zult zijn. Daarvoor is geen gave nodig, je hoeft er ook geen cursus voor te volgen. Je moet het eenvoudig doen. Denk nog maar eens goed na over dit gebed van Elia en neem je voor meer en krachtiger te gaan bidden.
V19. Jakobus besluit zijn brief met twee verzen over het terugbrengen van iemand die van de waarheid is afgedwaald. Dat sluit goed aan op Elia. Elia was ook een hersteller. Door zijn gebed heeft hij de relatie tussen God en Zijn volk hersteld. Hij heeft het volk teruggebracht bij God. Jij kunt ook iemand door gebed terugbrengen bij God.
Ken jij mensen, gelovigen, die eerst trouw waren in hun dienst voor de Heer, maar het nu niet meer zo nauw nemen met de waarheid? Als ze zo doorgaan, komen ze in de dood terecht. Jij mag zo iemand terugbrengen van die dwaalweg door voor hem te bidden. Als je zo in gebed voor de betreffende afgedwaalde bidt, kan de Heer je ook duidelijk maken of je zo iemand moet opzoeken en hoe je hem moet aanspreken.
V20. Als je hem terugbrengt, red je hem van de dood en bedek je ook een menigte van zonden. Hij zal tot berouw komen en zijn verkeerde weg en daden belijden. Dan mag hij opnieuw weten dat al zijn zonden zijn vergeven, dat ze zijn geworpen in de diepten van de zee. Door het terugbrengen van de afgedwaalde voorkom je ook dat hij nog verder verstrikt raakt in de macht van de zonde. Ook in die zin heb je ervoor gezorgd dat een menigte van zonden is bedekt, namelijk omdat ze niet zijn begaan.
Ik hoop van harte dat jij het verlangen hebt dat afgedwaalde gelovigen terugkeren naar God.
Lees nog eens Jakobus 5:13-20.
Verwerking: Ga vurig bidden voor het herstel van afgeweken gelovigen.