1 - 6 Predik het Woord
1 Ik betuig voor God en Christus Jezus, Die levenden en doden zal oordelen, en Zijn verschijning en Zijn koninkrijk: 2 predik het Woord, wees paraat, gelegen [en] ongelegen; weerleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en lering. 3 Want er zal een tijd zijn dat zij de gezonde leer niet zullen verdragen, maar naar hun eigen begeerten voor zichzelf leraars zullen verzamelen, om zich het gehoor te laten strelen; 4 en zij zullen het oor van de waarheid afkeren en zich tot de fabels wenden. 5 Maar jij, wees nuchter in alles, lijd verdrukking, doe [het] werk van een evangelist, vervul je dienst ten volle. 6 Want ik word al als een drankoffer uitgegoten en de tijd van mijn heengaan is aangebroken.
V1. Paulus heeft Timotheüs in de voorgaande verzen gewezen op de situatie in de christenheid. Daarin is geen verbetering, maar eerder verslechtering te verwachten. Inmiddels, na vele eeuwen kerkgeschiedenis, is dat ook wel gebleken. Hij heeft Timotheüs ook gewezen op hulpbronnen voor die zware tijden. Hij heeft dat gedaan op een wijze waardoor jij er ook je nut mee kunt doen.
Nu kan en moet Timotheüs aan het werk. Op een indringende manier plaatst Paulus Timotheüs in de tegenwoordigheid van “God en Christus Jezus”, een tegenwoordigheid die voor Paulus zelf werkelijkheid is. Hij leeft voor Gods aangezicht en dat van Christus Jezus en niet voor het aangezicht van mensen. Zo lijkt hij op Elia, die, terwijl hij voor koning Achab stond, kon zeggen: “De God van Israël, … voor Wiens aangezicht ik sta” (1Kn 17:1). Dat besef wil hij Timotheüs ook geven en ook jou.
De wijze waarop Paulus Christus Jezus en God met elkaar verbindt, geeft aan dat Christus God is. Van Christus worden vervolgens drie dingen gezegd die te maken hebben met het feit dat Hij Mens is geworden. Hij zal eerst “levenden en doden oordelen”. Dat oordeel is Hem gegeven omdat Hij de Mensenzoon is (Jh 5:27). Voor de uitoefening van het oordeel zal Hij als Mens zichtbaar verschijnen. Daarna zal Hij Zijn koninkrijk vestigen.
Het oordeel over de levenden en de doden zal Hij op verschillende tijdstippen en bij verschillende gelegenheden voltrekken. De levenden zal Hij oordelen wanneer Hij als Mens op aarde is verschenen en op de troon van Zijn heerlijkheid heeft plaatsgenomen. De op aarde levende volken zullen voor Hem verschijnen en door Hem geoordeeld worden (Mt 25:31-46). De doden zal Hij oordelen vanaf de grote, witte troon, na Zijn duizendjarige regering (Op 20:11-12).
Nog even voor de goede orde de volgorde van de gebeurtenissen die in dit vers staan:
1. Eerst verschijnt de Heer Jezus op aarde.
2. Dan oordeelt Hij de levenden, terwijl Hij zit op de troon van Zijn heerlijkheid.
3. Vervolgens vestigt Hij Zijn koninkrijk en regeert Hij duizend jaar.
4. Ten slotte oordeelt Hij, gezeten op de grote, witte troon, de doden.
Volledigheidshalve noem ik nog een rechtszitting die eerder plaatsvindt dan de beide zojuist genoemde, namelijk direct na de opname van de gemeente (2Ko 5:10). Daar wordt aan de gelovige het loon uitbetaald naar de mate van de trouw waarmee hij op aarde de Heer heeft gediend.
Zoals gezegd, onderstrepen het betuigen voor het aangezicht van de twee Goddelijke Personen en de drie toekomstige gebeurtenissen de ernst van de opdracht die moet worden vervuld. Er ligt ook een grote bemoediging in en die is dat je mag weten dat de moeilijke omstandigheden een einde nemen wanneer de Heer Jezus, Die nu nog is verworpen, in macht en majesteit zal terugkeren. De gedachte aan Zijn komst om te oordelen maakt je los van mensen en bevrijdt je van mensenvrees.
V2. Tegen de achtergrond van vers 1 volgt in vers 2 de opdracht. De gedachte aan Zijn verschijning zal je niet verlammen, maar des te ijveriger maken. Als Christus terugkomt op aarde, komt Hij met Zijn loon dat voor de rechterstoel is vastgesteld. Dat loon moet nu op aarde verdiend worden door met inzet van al je krachten en met inbreng van al je ijver in volle toewijding aan de Heer te doen wat Hij van je vraagt.
In afgemeten termen vertelt Paulus aan Timotheüs wat er van hem wordt verwacht. Het gaat maar om één ding: “Predik het Woord.” Nadat in de slotverzen van het vorige hoofdstuk het Woord van God naar voren is gekomen als de toerusting van de mens Gods, moet het nu gepredikt worden. Dat is een dure plicht in alle tijden, maar zeker als de gemeente in verval is geraakt.
‘Predik’ betekent hier openlijk proclameren, zoals een keizerlijke heraut dat deed. De te brengen boodschap verzon een heraut niet zelf. Het niet luisteren naar de boodschap van een heraut was een ernstige zaak, want het betekende niet luisteren naar de keizer.
Timotheüs moet altijd “paraat” zijn. Hij moet innerlijk altijd klaarstaan om het Woord, dat is de hele geopenbaarde waarheid van God, door te geven. Daartoe moet hij altijd bereid zijn (vgl. 1Pt 3:15), of het hem nu “gelegen” of “ongelegen” komt, dat wil zeggen of het hem nu uitkomt of niet, of de omstandigheden nu gunstig zijn of niet. Hij moet ook ‘weerleggen’, dat is het overtuigend bewijs leveren van het verkeerde in leer of leven (vgl. Jh 16:8). Als dat bewijs is geleverd, moet er ‘bestraffing’ volgen. De bestraffing, of het aan de kaak stellen, het openlijk aanduiden, maakt duidelijk hoe verkeerd de persoon heeft gesproken of gehandeld.
Daar is moed voor nodig, maar ook de juiste gezindheid. Optreden tegen kwaad en vermanen om kwaad te voorkomen moet “in alle lankmoedigheid”, dat is met geduld en zelfbeheersing, gebeuren en niet in opvliegendheid. Er moet ook “lering” of onderwijs aan verbonden zijn. Zowel bij weerleggen en bestraffen als bij leren moet de leer van de Schrift worden toegepast. Het hele handelen moet vanuit de Schrift verklaard kunnen worden.
Handelen op basis van de Schrift is altijd van het grootste belang geweest. Naarmate de tijd voortgaat, wordt het belang daarvan steeds groter. Ik hoop dat jij daarvan ook goed doordrongen zult zijn of raken. Het ligt in elk geval niet aan Paulus als dit langs je heen gaat.
V3. Hij wijst op een tijd dat mensen en dan met name ‘naam-belijdende’ christenen “de gezonde leer niet zullen verdragen”. In die tijd zijn we inmiddels volop aangeland. Vertel naamchristenen maar eens over de ‘gezonde leer’ bijvoorbeeld van het huwelijk. De kans is groot dat ze je zullen uitlachen en bestempelen als ouderwets en je ideeën als achterhaald. Ze verwerpen hiermee de leer die in zichzelf en in zijn uitwerking gezond is.
Ze kiezen voor een vrije beleving van seksualiteit. Dat daardoor een ziekte als aids is veroorzaakt en in stand wordt gehouden, willen ze niet beseffen. Liever houden ze jaarlijks een ‘aids dag’ om de aandacht op het probleem te richten en ze geven geld om de ziekte zelf onder de knie te krijgen. Het probleem bij de wortel aanpakken en in dit opzicht gezond gaan leven, dat wil zeggen in overeenstemming met de gezonde leer, daar hebben ze geen oren naar.
Integendeel, ze richten hun oren naar leraren die zeggen wat ze graag willen horen, die een woord brengen dat lekker hun oren inglijdt. Zo kennen ze er wel een paar. Aan afwisseling geen gebrek. Een gemeente kiest of beroept dan een predikant die het fraai weet te brengen. Het waarheidsgehalte is niet belangrijk, als het maar geestelijke verstrooiing biedt en het spirituele gevoel streelt. Hetzelfde is het geval bij mensen die sprekers nalopen die aanspreken, zonder zich af te vragen of de prediking wel bijbels is.
V4. Het resultaat van dit alles is dat zulke mensen hun hoofd afwenden als ze een keer echt met de waarheid in aanraking komen. Ze willen de waarheid helemaal niet horen, maar keren hun oor er bewust en telkens weer vanaf.
Het automatische gevolg is dat zij zich onder de invloed van “de fabels” (letterlijk ‘mythen’) begeven. Dit is wel heel ironisch als je eraan denkt dat moderne, vrijzinnige theologen bezig zijn om de Bijbel te ‘ontmythologiseren’, dat wil zeggen de mythen in de Bijbel aan te wijzen om hem daardoor van zijn kracht te ontdoen. Ze bestempelen de wonderen van de Bijbel als mythen en doen ze af als sprookjes, maar ze nemen zelf hun toevlucht tot de mythen door zich van de waarheid af te wenden.
Paulus doet alle uitingen van moderne denkers en predikers die de wetenschap als basis voor hun beweringen nemen, met één woord af: fabels. Een vrij recent voorbeeld van een fabel, een mythe, is de Da Vinci Code, een boek vol onzinnige, religieuze mysteries, verdraaiingen van de waarheid en lasterlijke beweringen over de Heer Jezus. Dit boek, dat ook verfilmd is, heeft miljoenen in zijn ban gekregen. Het is al meer dan zesendertig miljoen keer over de toonbank gegaan en inmiddels in meer dan veertig talen vertaald. Is het niet schokkend dat de mens zich zo massaal tot de fabels wendt? Het is de voorbereiding voor het omarmen van de antichrist wanneer hij zich openbaart.
V5. Voor de derde keer hoor je “maar jij”. Paulus houdt je voor, je niet op sleeptouw te laten nemen door deze sterke, antichristelijke stroming. “Wees nuchter” in je denken. Zorg ervoor dat je vrij blijft van valse invloeden, want die verhinderen je een nuchtere, bijbelse kijk op alle dingen te blijven houden. Wees niet lichtgelovig en laat je niet enthousiast maken voor ideeën die geen basis in de waarheid hebben. Neem je beslissingen met overleg. Overleg met de Heer in het gebed en raadpleeg telkens Zijn Woord.
Wees bereid de consequenties van een dergelijke levenshouding te dragen en “verdrukking” te lijden. Men neemt jou je getuigenis voor de waarheid niet in dank af. Blijf bewogen met de verloren mens en “doe [het] werk van een evangelist”. Verschuil je niet achter de gedachte dat je mogelijk niet de gave van evangelist hebt. Daarover gaat het niet. Het gaat erover dat je, waar je ook maar gelegenheid hebt, wijst op de Heiland.
De dienst van Timotheüs is omvangrijk. Hij moet elk aspect ervan ten volle vervullen, zodat niets ongedaan blijft. Ook van jou verwacht de Heer dat je ten volle vervult wat Hij je heeft opgedragen. Daarbij mag je weten dat Hij je ook de kracht en de middelen daarvoor geeft.
V6. Paulus dringt op al deze dingen bij Timotheüs aan omdat hij zelf spoedig van het aardse toneel zal verdwijnen. Zijn heengaan is een extra aansporing voor Timotheüs om zijn dienst ten volle te vervullen. Nu moet hij zelf vol aan de bak, maar hij kan bouwen op het fundament dat de apostel heeft gelegd.
Paulus vergelijkt zijn “heengaan” met het uitgieten van een “drankoffer” (Fp 2:17). In de offerdienst in Israël werd een drankoffer toegevoegd aan het brandoffer, dat het hoofdoffer was (Nm 28:7-15,24,31; 29:39). Zijn hele leven in dienst van de Heer is een leven van volkomen toewijding geweest en in die zin een brandoffer. Nu hij op het punt staat heen te gaan, ziet hij zijn vertrek als een drankoffer. Een drankoffer is van wijn en spreekt van de vreugde. Hij weet dat hij zal ingaan in de vreugde van zijn Heer (Mt 25:21).
Het woord ‘heengaan’ heeft de betekenis van ‘ontbonden worden’ (Fp 1:23) en ziet op het losmaken van een verbinding. Paulus ziet niet de terechtstelling, maar de bevrijding! Dat die is aangebroken, betekent voor hem vreugde.
Lees nog eens 2 Timotheüs 4:1-6.
Verwerking: Doe jij het werk van een evangelist?
7 - 15 Persoonlijke omstandigheden
7 Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden. 8 Overigens is voor mij de kroon van de gerechtigheid weggelegd, die de Heer, de rechtvaardige Rechter, mij in die dag zal geven; en niet alleen mij, maar ook <allen> die Zijn verschijning hebben lief gekregen. 9 Beijver je spoedig tot mij te komen; 10 want Demas heeft mij verlaten, daar hij de tegenwoordige eeuw heeft lief gekregen, en is naar Thessalonika gereisd, Crescens naar Galatië, Titus naar Dalmatië. 11 Alleen Lukas is bij mij. Haal Markus op en breng hem met je mee, want hij is mij van veel nut voor [de] dienst. 12 Tychicus nu heb ik naar Efeze gezonden. 13 Als je komt, breng dan de mantel mee die ik in Troas bij Carpus achtergelaten heb, en de boeken, vooral de perkamenten. 14 Alexander de kopersmid heeft mij veel kwaad berokkend; de Heer zal hem vergelden naar zijn werken. 15 Wacht ook jij je voor hem, want hij heeft onze woorden zeer tegengestaan.
V7. Paulus kijkt terug op zijn dienst. Er is niets waar hij spijt van heeft. Wat hij in het verleden heeft gedaan, heeft nog steeds zijn volle waarde. Hij spreekt niet als een moegestreden strijder die blij is dat hij het einde heeft gehaald. Het is de juichkreet van een overwinnaar. Als hij zegt dat hij “de goede strijd” heeft gestreden, legt hij niet de nadruk op de moeite en inspanning en het afzien die dat met zich heeft meegebracht. Voor hem ligt de nadruk op het voorrecht aan zo’n verheven strijd te hebben mogen deelnemen. De strijd is hier de strijd van een worstelaar.
Ook “de loop” is een sportterm. Hierbij gaat het om een wedloop. De race is gelopen. Hij heeft vol overtuiging de finish gehaald. In Handelingen 20 spreekt hij ook over een ‘loop’ (Hd 20:24; vgl. Fp 3:13-14). Daar kijkt hij vooruit, terwijl hij hier achteruit kijkt en ziet dat hij het doel dat hij zich had gesteld, ook heeft bereikt. Bij de finish constateert hij dat hij onderweg “het geloof”, dat is de hele geloofswaarheid, heeft verdedigd en bewaakt tegenover de talloze aanvallen erop. Hij heeft niets verloren van alles wat de Heer hem heeft toevertrouwd.
V8. Wat hem nu nog overblijft, is het in ontvangst nemen van een kroon. Hij lijkt hier op de kampvechter die gewonnen heeft en naar het erepodium kijkt waar hij de prijs in ontvangst mag gaan nemen. Hij zal die krijgen uit handen van de Heer, Die volmaakt rechtvaardige Rechter, Die al zijn motieven en inspanningen volmaakt kent en op hun juiste waarde weet te schatten en te belonen.
De beloning bestaat uit een openbare erkenning van de Heer Jezus dat Paulus als een rechtvaardige heeft geleefd te midden van zoveel onrechtvaardigheid. In zijn leven heeft hij in navolging van zijn Meester geleden als een onrechtvaardige.
“Die dag” is de dag waarop de Heer Jezus op de rechterstoel zal plaatsnemen en alles openbaar zal maken (1Ko 4:4; 2Ko 5:10). Dit geweldige perspectief heeft Paulus niet alleen op de been gehouden, hij heeft daar ook met verlangen naar uitgezien.
Hij zegt erbij dat dit niet alleen voor zichzelf geldt, maar dat het ook voor jou geldt, als je tenminste ook de verschijning van de Heer Jezus liefhebt en daar met verlangen naar uitziet. Vind je het ook niet mooi dat Paulus, ondanks zijn erbarmelijke omstandigheden en het uitzicht op de marteldood, ook aan anderen denkt?
Als Christus verschijnt, wordt Hij openbaar voor de wereld (vgl. vers 1). Het is natuurlijk geweldig te weten dat Hij eerst komt om de gemeente op te halen. Maar de wereld zakt steeds verder weg in goddeloosheid. Als Hij verschijnt, zal Hij daar een einde aan maken door alle goddeloosheid te oordelen. Daarna zal Hij Zijn plan met de aarde, die het terrein van Zijn regering is, uitvoeren. Wat een vreugde zal het voor Hem zijn om op aarde, waar Hij werd verworpen en vermoord en waar Hij nog steeds wordt verworpen, te regeren. Hij neemt dan de aarde in bezit voor God, opdat God er geëerd zal worden. Zou je daar niet met verlangen naar uitzien?
V9. Het verlangen naar de verschijning van de Heer Jezus maakt Paulus niet ongevoelig voor hulp van mensen. Hij verlangt naar de komst van Timotheüs en vraagt hem of hij zo snel mogelijk bij hem wil komen en of hij er alles aan wil doen om te komen. Hij heeft behoefte aan iemand met wie hij de gevoelens van zijn hart kan delen en van wie hij weet dat deze hem zal begrijpen.
V10. Demas is de eerste van zeventien namen die Paulus in zijn slotwoorden noemt. Hoewel zijn dagen geteld zijn, denkt hij aan anderen. Met pijn in zijn hart noemt hij Demas. In twee eerdere brieven, die hij schreef tijdens zijn eerste gevangenschap, noemt hij Demas ook (Ko 4:14; Fm 1:24). Daar blijkt Demas iemand te zijn die bij Paulus is en hem helpt. Toch was zijn hart blijkbaar niet onverdeeld op de Heer gericht.
Er staat niet dat Demas niet langer een christen is en dat hij de Heer openlijk heeft verworpen. Maar het was niet in zijn hart om met de apostel het kruis te dragen. Hij heeft de wereld lief gekregen en Paulus vaarwel gezegd. Als jij niet bereid bent de prijs van ontbering en lijden te betalen, zul je het werk van de Heer nalaten ten gunste van de tegenwoordige eeuw.
Het wil niet direct zeggen dat Demas zich in liederlijkheid heeft begeven, maar dat hij zijn toekomst in de wereld zag. Misschien heeft hij wel een eerbaar beroep gekozen, dat hem echter helemaal in beslag heeft genomen. Hij is naar Thessalonika gereisd. Daar was een gezonde gemeente. Alleen ging daar zijn belangstelling niet naar uit. Hij zocht daar de wereld en niet de broeders en zusters. Zijn liefde voor de wereld staat in scherp contrast met de liefde voor de verschijning van de Heer Jezus in vers 8.
Wat van Demas wordt gezegd, houdt de waarschuwing in je niet te laten leiden door liefde tot het tegenwoordige, maar door liefde tot het toekomstige. Als het je uitstekend bevalt in de tegenwoordige tijd, zul je niet uitzien naar de toekomende tijd van Christus’ regering.
Vooral voor jonge gelovigen gaat van de wereld een sterke aantrekkingskracht uit. Johannes waarschuwt met name hen om de wereld niet lief te hebben, noch wat in de wereld is (1Jh 2:15). De wereld is niet alleen allerlei vormen van losbandigheid, van lusten en begeerten. Het is de wereld zoals die geworden is door de zondeval, waar mensen de dienst uitmaken die leven zonder met God rekening te houden. Dat betreft ook de hardwerkende mensen die carrière maken of ontdekkingen doen die de kwaliteit van het leven verbeteren. Zij krijgen veel aanzien. Als God er echter geen plaats in heeft, is het de wereld.
Paulus noemt nog twee anderen: Crescens en Titus. Ook zij hebben hem verlaten. Van hen staat niet dat zij hem in de steek hebben gelaten. Hoogstwaarschijnlijk zijn zij naar een andere streek gegaan om daar de Heer te dienen. Van Crescens weten we niet meer dan hier staat. Van Titus weten we meer omdat Paulus een brief aan hem heeft geschreven die direct na deze tweede brief aan Timotheüs in de Bijbel staat.
V11. Hoewel deze twee hem niet als Demas in de steek hebben gelaten, voelt Paulus zich wel alleen. Niet alleen heeft het merendeel van de christenen hem aan zijn lot overgelaten (2Tm 1:15), maar ook zijn metgezellen in het werk zijn weggegaan. Toch is er nog iemand bij hem en dat is Lukas. Lukas heeft door zijn aanwezigheid het vertrek van anderen, om welke reden ook, voor hem verlicht.
Paulus stelt er ook prijs op dat Timotheüs Markus meeneemt. Waarschijnlijk kan Timotheüs Markus ergens onderweg oppikken. Wat Paulus van Markus zegt, geeft aan dat hij bij Markus een herstel in zijn relatie met de Heer heeft gezien. Markus heeft Paulus namelijk ook een keer verlaten, nadat hij eerst met Paulus is meegegaan (Hd 12:25; 13:13). De prijs van het volgen van de Heer samen met Paulus is hem te hoog geworden. Door zijn houding is hij zelfs de oorzaak van verwijdering geworden tussen Paulus en Barnabas (Hd 15:36-39).
Maar er is een moment gekomen dat Markus zich zijn verkeerde keus realiseerde. Hij heeft weer voor de Heer gekozen. Daardoor is de verstoorde verhouding hersteld en is hij weer bruikbaar voor de dienst geworden. De manier waarop Paulus over hem schrijft, doet vermoeden dat Markus met nog meer ijver en toewijding bruikbaar wil zijn. Is het niet een bewonderenswaardig bewijs van de genade van de Heer dat deze falende dienaar de dienst van de volmaakte Dienaar mag beschrijven in het evangelie naar Markus? De Heer geeft een falende dienaar altijd de kans op een nieuw begin.
V12. De drie broeders van vers 10 zijn bij de apostel weggegaan op grond van een eigen besluit. Bij Tychicus is dat anders. Hij is door de apostel naar Efeze gestuurd. Deze Tychicus is een fijne broeder die door Paulus een “geliefde broeder en trouwe dienaar” wordt genoemd (Ko 4:7). Hij heeft enkele brieven bezorgd die Paulus in zijn eerste gevangenschap heeft geschreven: de brief aan de Efeziërs en de brief aan de Kolossenzen (Ef 6:21; Ko 4:7-8).
V13. Zijn vraag om zijn mantel en boeken mee te brengen laat eens te meer zien dat Paulus een gewoon mens is. Hij heeft zorg zowel voor zijn lichaam als voor zijn geest. Het is een echt menselijke brief van iemand die net zo mens is als wij met zijn behoeften en verlangens. In de plaats waar hij in gevangenschap is, kan het koud zijn en kan hij zijn mantel goed gebruiken. Met de winter voor de deur (vers 21a), is zijn verlangen naar zijn jas extra groot.
Ook stelt Paulus prijs op boeken en perkamenten. Dat hoeven niet noodzakelijk de geïnspireerde Schriften te zijn. Hij zal hebben gevraagd om boekrollen en perkamenten (vervaardigd van dierenhuiden) met gegevens die voor hem waardevol zijn. Daarmee wil hij zijn geest verkwikken. Het zullen geen romannetjes zijn geweest, zoals die vandaag vaak vanuit een vage herinnering aan de Bijbel gevuld zijn met onbijbelse fantasieën van de schrijver.
V14. Paulus is ook niet onverschillig voor het kwaad dat anderen hem aandoen. Zo is daar Alexander de kopersmid. Lichamelijke kou kun je met een mantel bestrijden, maar van deze man komt geestelijke kou die niet te bestrijden is. Waaruit het kwaad bestaat dat deze man Paulus heeft berokkend, staat er niet bij. In elk geval is het “veel kwaad”. Toch roept Paulus niet om wraak, maar laat hij het oordeel aan de Heer over.
V15. Terwijl Paulus wat zichzelf betreft de zaak in de handen van de Heer geeft, waarschuwt hij Timotheüs voor deze man. Timotheüs moet nog verder, hij staat nog midden in de strijd. We moeten elkaar soms waarschuwen voor mensen die “onze woorden” over het Woord tegenstaan. Hij is een gevaarlijk mens, een mens die zijn eigen woorden belangrijker vindt dan die van de Schrift. Het is tegelijk een beproeving voor onszelf, hoe we staan en hoe we reageren. Zulke mensen leren ons lessen in geduld.
Lees nog eens 2 Timotheüs 4:7-15.
Verwerking: Heb jij de verschijning van de Heer lief?
16 - 22 Bijstand van de Heer en groeten
16 Bij mijn eerste verdediging is niemand bij mij geweest, maar allen hebben mij verlaten; moge het hun niet toegerekend worden. 17 Maar de Heer heeft mij bijgestaan en mij gesterkt, opdat de prediking door mij ten volle vervuld zou worden en al de volken haar zouden horen; en ik ben uit [de] leeuwenmuil gered. 18 De Heer zal mij redden van elk boos werk en behouden voor Zijn hemels koninkrijk. Hem zij [de] heerlijkheid tot in alle eeuwigheid! Amen. 19 Groet Prisca en Aquila en het huis van Onesíforus. 20 Erastus is in Korinthe gebleven en Trófimus heb ik in Miléte ziek achtergelaten. 21 Beijver je vóór de winter te komen. Jou groeten Eubulus, Pudens, Linus, Claudia en alle broeders. 22 De Heer zij met je geest. De genade zij met jullie.
V16. Deze tweede en ook laatste gevangenschap van Paulus is bijzonder zwaar geweest. Tijdens zijn eerste gevangenschap had hij een zekere vrijheid om mensen te ontvangen en kon hij ongehinderd prediken en leren (Hd 28:23,30-31). Nu is hij alleen, gevangen op een plek waarvoor moeite moest worden gedaan om die te vinden (2Tm 1:16-17).
Toen hij de eerste keer werd verhoord, was er niemand bij hem, niemand die het voor hem heeft opgenomen en ten gunste van hem heeft gesproken. Hij kon zichzelf wel verdedigen, maar hij had toch behoefte aan bijstand. Maar iedereen was bang om met hem vereenzelvigd te worden. Dat kon zeer nadelig werken, want dan wisten de anderen dat je ook zo’n christen was. Paulus voelt zich door hen in de steek gelaten, net als door Demas.
Toch komt er geen verwijt over zijn lippen. Hij zit niet vol wrok en vraagt niet aan Timotheüs wat hij met het oog op Alexander de kopersmid heeft gevraagd (vers 15). Hij ziet hen niet als tegenstanders, hoewel hij hen ook niet als medestanders kan erkennen. Zij hebben zijn gevangenschap zeer verzwaard door hem in de steek te laten. Maar hij volgt het voorbeeld van de Heer Jezus, Die bad: “Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen” (Lk 23:34a). Hij lijkt op Stéfanus die ook het voorbeeld van de Heer Jezus volgde (Hd 7:60). Hier heb je voorbeelden hoe je kunt reageren op mensen die jou niet meer zien zitten omdat je voor de Heer Jezus uitkomt.
V17. Al voel je je er soms alleen voor staan, net als Paulus hier, je bent niet alleen, net als Paulus hier niet alleen is. De Heer wil je bijstaan en je sterken. Dat is wat Paulus ervaart. Al heeft iedereen om hem heen hem in de steek gelaten, de Heer is bij hem gebleven (vgl. Hd 18:9; 23:11). De persoonlijke tegenwoordigheid van de Heer is de bijzondere ervaring in situaties als alles om je heen is weggevallen omdat je Hem trouw wilt blijven. Hij heeft “mij gesterkt” betekent letterlijk ‘Hij heeft kracht in mij gegoten’ of ‘Hij heeft mij een krachtinfuus gegeven’ (Fp 4:13). Je voelt je kracht vernieuwen als Zijn aanwezigheid een levende realiteit voor je is, als je het van Hem verwacht (Js 40:31).
De Heer doet dat, opdat Zijn werk door Zijn dienaar ten volle zal worden vervuld. Wat Paulus betreft, ziet dat op zijn getuigenis in de rechtszaal, tot in het paleis van de keizer. Hij heeft zich op de keizer beroepen en daarheen zal hij gaan. Dat hij zijn getuigenis aangaande de Heer Jezus Christus in het paleis zal laten horen, staat symbool voor een getuigenis tegenover de hele westerse wereld, waarvan het paleis van de keizer het centrum is.
Pas als iemands taak erop zit, kan de Heer het toelaten dat Zijn dienaar door de vijand wordt gedood (vgl. Lk 22:53; Jh 7:30; 8:20). Bij zijn bekering heeft de Heer de taak van Paulus aangekondigd (Hd 9:15). Daarom heeft Hij toegelaten dat Paulus gevangengenomen werd. Nu zal hij de Naam van de Heer Jezus dragen voor volken en koningen. Alles wat de vijand als kwaad heeft gedacht, wordt een getuigenis, opdat de groten van de aarde, zij die anders onbereikbaar zijn, het Woord van de waarheid horen.
Daarom ook is hij voor het moment nog “uit [de] leeuwenmuil gered”. Het doet denken aan Daniël in de leeuwenkuil (Dn 6:23). De satan die als een brullende leeuw tegen Paulus tekeergaat om hem te verslinden (1Pt 5:8), krijgt daarvoor nog steeds niet de gelegenheid. Hij wordt nog door de Heer in toom gehouden, waardoor Paulus van een voortijdige dood is gered.
V18. Paulus is zich goed bewust van de enorme dreiging van de leeuw en zijn woede om hem te verscheuren. Maar hij kijkt over de leeuw heen naar de Heer. Hij is er zeker van dat zoals de Heer hem heeft gered uit de leeuwenmuil, Hij hem zal “redden van elk boos werk”.
De satan verschijnt niet alleen als een brullende leeuw. Hij kan zich ook voordoen als een engel van het licht (2Ko 11:14). Bij ‘elk boos werk’ moet je dan ook denken aan alles wat de satan Paulus wil influisteren om hem te brengen tot een verloochening van wat hij tot nu toe zo onverschrokken heeft vastgehouden. Daarvoor kan de satan van die goedbedoelde adviezen laten geven door mensen die zichzelf als goede christenen zien. Natuurlijk zijn deze mensen nuchter en drijven de zaken niet op de spits zoals Paulus naar hun bescheiden mening doet. Paulus is banger voor zulke influisteringen dan voor de dood.
Hij weet dat hij er niet in eigen kracht tegen bestand is, maar dat de Heer hem ervan zal redden en hem zal behouden. ‘Redden’ betekent hier uit de gevarenzone halen, en ‘behouden’ betekent in veiligheid brengen. Aan de ene kant haalt de Heer hem weg uit een gebied vol gevaren en aan de andere kant brengt de Heer hem in een gebied waar hij volkomen veilig is. Dat laatste gebied is “Zijn hemels koninkrijk”.
Zijn sterk en eenvoudig vertrouwen rekent tot het einde op de Heer. Al zou hij ontslapen in plaats van veranderd te worden, hij blijft altijd door uitzien naar de verschijning van de Heer. Paulus ziet uit naar het hemels koninkrijk van de Heer Jezus. Dat is niet hetzelfde als wat de evangelist Mattheüs in zijn evangelie zo vaak ‘het koninkrijk der hemelen’ noemt. Het koninkrijk der hemelen heeft betrekking op de regering van de Heer Jezus over de hemel en de aarde naar hemelse maatstaven. Dat koninkrijk bestaat uit een hemels deel en een aards deel. Het ‘hemels koninkrijk’ is het hemelse deel.
Paulus ziet ernaar uit met de Heer Jezus mee te komen als Hij verschijnt aan de wereld. Dan zal hij een van die heiligen zijn in wie de Heer Jezus wordt verheerlijkt en een van die gelovigen in wie de Heer Jezus wordt bewonderd (2Th 1:10). Hij zal zijn als een van die rechtvaardigen, die “stralen als de zon in het koninkrijk van hun Vader” (Mt 13:43). ‘Het koninkrijk van hun Vader’ is een andere naam voor dit ‘hemels koninkrijk’. ‘Stralen als de zon’ betekent stralen als de Heer Jezus, want Hij is de Zon (Ml 4:2a). Om Hem gaat het. Denkend aan Hem stijgt vanuit een koude en stinkende cel in Rome een lofprijzing op tot eer van Hem Die “[de] heerlijkheid tot in alle eeuwigheid” waard is. Met een hartgrondig ‘amen’ (= zo is het) bevestigt Paulus zijn vertrouwen in de Heer en zijn lofprijzing.
V19. Paulus wil nog dat Timotheüs zijn groeten overbrengt aan Prisca en Aquila, zijn goede vrienden die hij in Korinthe had leren kennen (Hd 18:2). Dit trouwe echtpaar is nu in Efeze. Paulus noemt hen met gevoelens van bijzondere dankbaarheid, niet alleen omdat ze trouw zijn in de dienst van de Heer (Hd 18:26; 1Ko 16:19), maar ook omdat zij zich voor hem hebben ingezet met gevaar voor hun eigen leven (Rm 16:3-4). Verder moet Timotheüs ook het huis van Onesíforus groeten (2Tm 1:16).
V20. Dan noemt Paulus nog twee namen van broeders om Timotheüs te informeren over hun omstandigheden. We kunnen veronderstellen dat Timotheüs er benieuwd naar was iets over hen te horen. Hij heeft samen met Erastus op verzoek van Paulus een dienst gedaan in Macedonië (Hd 19:22). Daardoor heeft Timotheüs Erastus beter leren kennen en zal er een band zijn ontstaan. Erastus bekleedde als rentmeester van de stad ook een hoge functie in Korinthe (Rm 16:23). Mogelijk hebben de verantwoordelijkheden van zijn werk het niet toegelaten dat hij verder met Paulus optrok.
Trófimus komt uit Efeze (Hd 21:29). Hij is met Paulus meegetrokken uit Efeze (Hd 20:4), maar al spoedig ziek geworden. In Miléte heeft Paulus hem achtergelaten omdat zijn ziekte het hem onmogelijk maakte verder mee te reizen. Je ziet dat Paulus niet eventjes Trófimus beter maakte, hoewel hij dat had gekund. Hij had de gave van gezondmaking. Paulus en Trófimus namen deze ziekte aan uit de hand van God. Het was geen ziekte die bestraft moest worden of iets dergelijks. Ook blijkt niets van een gebrek aan geloof bij Trófimus om gezond te worden.
Als een gelovige ziek wordt, mag hij daar de hand van de Heer in zien en niet de hand van de duivel. Zo nam ook Job zijn rampen en zijn ziekte niet aan uit de hand van de satan, maar uit de hand van God (Jb 2:10).
Het kan zijn dat een gelovige door eigen schuld, onvoorzichtigheid, ziek wordt, mogelijk zelfs vanwege een zonde (Jk 5:14-16). Dan is belijdenis op zijn plaats en kan God herstel geven. Gelovigen kunnen ook ziek worden vanwege hun inzet voor het werk van de Heer, zoals Epafroditus (Fp 2:25-30).
De Heer Jezus vereenzelvigt Zich met Zijn zieke broeders, zoals Hij Zich met hen vereenzelvigt als ze hongerig of dorstig of in de gevangenis zijn (Mt 25:35-40). Hier zie je duidelijk dat ziekte niet automatisch aan zonde moet worden gekoppeld. De Heer zal Zich nooit met de zonde vereenzelvigen. Dat heeft Hij eens voor altijd gedaan op het kruis in de drie uren van duisternis. Daarna heeft Hij nooit meer iets met de zonde te doen gehad, net zomin als Hij daarvóór er ook maar iets mee te maken had. Laat je dan ook nooit door extreem charismatische christenen wijsmaken dat ziekte als een zonde moet worden uitgebannen.
V21. Paulus wil Timotheüs graag nog één keer zien voordat de Heer hem tot Zich roept en zijn aardse dienst afgelopen is. Dat hij hem graag vóór de winter ziet, heeft ook een praktische reden, namelijk vanwege zijn mantel (vers 13).
Dan doet hij Timotheüs nog de groeten van drie mannen en een vrouw die hem hebben bezocht en ook Timotheüs kennen. Zonder dat gevoelens van teleurstelling doorklinken over de houding van de broeders in Rome, doet hij Timotheüs ook van hen de groeten.
V22. Hij besluit zijn brief met een persoonlijke wens voor Timotheüs en een gemeenschappelijke wens voor alle gelovigen met wie Timotheüs samen is. Het is prachtig dat de brief zo eindigt. Hij wenst Timotheüs toe dat de Heer met zijn geest zal zijn. Dat hoop ik ook voor mezelf en voor jou.
Het houdt in, dat je in je leven en dienst voor God voortdurend de tegenwoordigheid van Christus, de Heer, zult mogen ervaren. Laat je geest niet in beslag nemen door de wereld en haar denken, ook niet als je ziet hoe in de christenheid het verval steeds grotere vormen aanneemt en je daaraan iets wilt doen.
Als we dit zien, blijft er niets anders over dan elkaar het besef van de genade toe te wensen. Hoe groot is dat! Genade overwint elke moeilijkheid.
Lees nog eens 2 Timotheüs 4:16-22.
Verwerking: Wat kun jij van de houding van Paulus leren?