1 - 6 Een goede dienaar
1 Jij dan, mijn kind, sterk je in de genade die in Christus Jezus is; 2 en wat je van mij gehoord hebt onder vele getuigen, vertrouw dat toe aan trouwe mensen, die bekwaam zullen zijn ook anderen te leren. 3 Lijd mee verdrukking als een goed soldaat van Christus Jezus. 4 Niemand die als soldaat dient, wikkelt zich in de zorgen van het leven, opdat hij hem behaagt die hem in dienst genomen heeft. 5 En als iemand ook kampvechter is, wordt hij niet gekroond als hij niet wettig heeft gestreden. 6 De arbeidende landman moet het eerst van de vruchten genieten.
V1. Het laat Paulus niet onberoerd dat hij door zoveel mensen in de steek is gelaten. Daar lijdt hij onder. Toch is hij niet ontmoedigd. Met de woorden “jij dan”, waardoor de verbinding met het voorgaande wordt aangegeven, bemoedigt Paulus zijn “kind” Timotheüs niet te zijn als de ‘afwenders’, maar als Onesíforus.
Hij zegt niet tegen Timotheüs dat hij zich gewoon niets van de omstandigheden aan moet trekken en onverstoorbaar zijn dienst moet doen. Ook moedigt hij Timotheüs niet aan om allerlei geboden en verboden in te voeren om het voortschrijdende verval een halt toe te roepen. Wettische voorschriften, regels en belijdenisgeschriften geven geen kracht, maar bewerken een verdere verstarring van het christen-zijn en bewaren niet voor verval. Nee, hij wijst Timotheüs op wat blijft en waar kracht te vinden is.
Timotheüs hoeft niet terneergedrukt te raken of zijn toevlucht te nemen tot vleselijke hulpmiddelen als hij zich sterkt in de genade die in Christus Jezus is. Dit is de genade van 2 Timotheüs 1 (2Tm 1:9). Daarvoor moet je omhoog kijken naar die andere wereld, die buiten de zichtbare ligt, die te maken heeft met het eeuwige leven. Christus is niet veranderd, wat ook met mensen het geval mag zijn. Ook is de kracht van Zijn genade onverminderd groot. Uit die bron van genade, die altijd even vol blijft, mag jij ook putten. Je kunt er altijd terecht om je te sterken in je geestelijke strijd. Alleen in de kracht van de genade is het mogelijk het kwaad het hoofd te bieden.
V2. Vervolgens wijst Paulus zijn geestelijk kind op het Woord, de waarheid die hij aan hem had doorgegeven. De vele getuigen die daarbij aanwezig zijn geweest, kunnen Timotheüs bevestigen in zijn overtuiging ten aanzien van de waarheid. Hij heeft daardoor de zekerheid van de waarheid. Zo kan hij alles wat afwijkt van de waarheid die hij heeft gehoord als dwaalleringen herkennen en verwerpen. (Waarvoor je wel moet oppassen, is de waarheid vast te houden op de manier die jou het beste uitkomt. Als dat zo is, is de kans groot dat je, afhankelijk van je aanleg, vervalt in wetticisme of in vrijzinnigheid.)
Er zijn geen nieuwe openbaringen. Met de waarheden die God aan Paulus heeft geopenbaard en die door hem zijn doorgegeven, heeft God alles gezegd wat Hij in Zijn Woord bekend wilde maken (Ko 1:25).
Timotheüs krijgt niet alleen de bevestiging dat wat hij van Paulus heeft gehoord de waarheid is, hij moet die waarheid ook zelf weer onveranderd doorgeven. Hij moet er voor zorgen dat de waarheid wordt verbreid aan anderen na hem. Dat is de gewone manier om de waarheid te laten voortgaan. Je ziet dat Paulus Timotheüs niet een bepaald gezag geeft of hem op een speciale manier wijdt. De Bijbel kent niet zoiets als een ambtelijk recht om te prediken, iets dat alleen door mensen met een theologische opleiding zou mogen gebeuren. Het gaat om het doorgeven van de waarheid van Gods Woord aan “trouwe mensen”, die op hun beurt deze waarheid ook weer aan anderen leren.
Paulus noemt twee noodzakelijke eigenschappen die iemand moet bezitten om de waarheid te kunnen onderwijzen. Iemand moet “trouw” zijn en hij moet “bekwaam” zijn. ‘Trouw’ wil zeggen betrouwbaar, geloofwaardig in de manier van omgaan met wat is toevertrouwd (vgl. 1Ko 4:1-2). Wie trouw is, heeft een goede geestelijke gezindheid. Alle gelovigen behoren trouw te zijn, maar ze zijn het helaas niet allemaal (2Th 3:2b).
Daarbij komt het ‘bekwaam’ zijn om het geleerde zelf weer door te geven. Niet alle trouwe gelovigen hebben die bekwaamheid. Hierin herken je de gave van leraar. Om deze gave uit te oefenen moet iemand zelf eerst trouw zijn, wat betekent dat hij leeft in overeenstemming met het onderwijs dat hij anderen geeft (vgl. 1Tm 4:12-16). De “anderen” zijn klaarblijkelijk ook leraren die in de waarheid onderwezen worden.
Deze methode van kennisoverdracht is wel anders dan de manier waarop de kennis wordt overgedragen aan theologische faculteiten of op bijbelscholen, waaraan vaak ook nog een diploma en een officiële status worden verbonden. Daar gaat het (meestal) om intellect, terwijl het hier gaat langs de lijn van trouwe mensen:
Paulus – Timotheüs – trouwe, bekwame mensen – weer anderen.
Het gaat om het overdragen van de onvervangbare waarheden van het Woord van God – niet om filosofieën of ideeën van mensen – aan volgende generaties, zodat het ook hún leven zal kenmerken. Deze dienst van leraren – en dat geldt voor elke dienst of gave van een gelovige – is niet bedoeld voor zichzelf, maar altijd voor anderen.
Van hun dienst kun jij profiteren, bijvoorbeeld door het lezen van commentaren die zij hebben geschreven, bijbellezingen te bezoeken die ze geven, of door conferenties bij te wonen waar zij Gods Woord uitleggen. Het beluisteren van opnames van bijbellezingen en conferenties is natuurlijk ook een prachtige mogelijkheid om door hen onderwijs uit Gods Woord te krijgen, bijvoorbeeld op https://www.oudesporen.nl/artikelen.php?cat=audio. En niet te vergeten de samenkomsten van de plaatselijke gemeente. Het trouw bezoeken van deze samenkomsten is onontbeerlijk voor je geestelijke vorming.
V3. Vanaf dit vers volgen enkele eigenschappen die van belang zijn voor Timotheüs om de waarheid door te geven. Ook voor jou zijn ze onmisbaar. Deze eigenschappen stellen je in staat om door te gaan met het werk dat de Heer je heeft opgedragen. Ze hebben te maken met strijd en geduld.
Je bevindt je op vijandelijk terrein, waar krachten werkzaam zijn die jou willen verhinderen de waarheid door te geven. Daarom is het belangrijk dat je verdraagt en lijdt (vers 3), dat je niet door de zorgen van het leven in beslag wordt genomen (vers 4), dat je strijdt volgens de regels (vers 5) en dat je eerst arbeidt, voordat je van de vruchten geniet (vers 6).
Het eerste is ‘mee het slechte lijden’, zoals er letterlijk staat. In aansluiting op het vorige vers vraagt Paulus om met hem te lijden voor de waarheid en het evangelie. Je bent een goed soldaat als je je bewust bent van de vijand en jij hem eerder ontdekt dan hij jou. De soldaat is hier in actieve dienst en niet in de kazerne of met verlof. Hij is aan het front en bevindt zich voortdurend in een oorlogssituatie. Hij krijgt zijn bevelen van zijn Meerdere, “Christus Jezus”, en staat daarom doorlopend in contact met Hem.
V4. Voor de rest hoeft hij zich nergens druk over te maken. Zijn leven is niet vervlochten met of verwikkeld in “de zorgen van het leven”. Hiermee worden de burgerlijke aangelegenheden bedoeld in tegenstelling tot de verplichtingen van de militair.
Deze instelling geldt voor allen die de Heer dienen en niet alleen voor de zogenaamde ‘fulltimers’. Als jij de Heer dient, gaat het maar om één ding: hoe je tot tevredenheid van Hem kunt leven. Demas had dat uit het oog verloren en was aangetrokken door het aangename van de wereld (2Tm 4:10a; vgl. Lk 8:14). De Heer Jezus – en niemand anders, geen mens of gemeente – heeft je als soldaat ingeschreven en in dienst genomen. Denk erom, dat je geen soldaat van Christus bent, laat staan een goede, als je mensen tevreden wilt stellen (Gl 1:10).
V5. Een andere eigenschap die je niet kunt missen in je dienst, is die van “kampvechter”. Het woord ‘kampvechter’ betekent letterlijk ‘strijden als atleet’. De strijd van een soldaat doet aan een oorlogssituatie denken. Bij de strijd van een atleet gaat het om de prijs, de medaille, of, zoals hier, de kroon. Het beeld van de atleet is ontleend aan iemand die destijds aan de nationale sportwedstrijden bij de Grieken deelnam. Bij winst kreeg iemand een kroon (2Tm 4:8; 1Ko 9:25; 1Pt 5:4). Deze kroon bestond uit een krans gemaakt van de takken en bladeren van bijvoorbeeld een olijfboom. De materiële waarde van de kroon was nihil. Daartegenover was de roem die deze kroon vertegenwoordigde uitermate groot (Hb 2:7,9). Om die te krijgen moest je winnen.
Toch kon de overwinning alleen opgeëist worden als de atleet zich aan de regels had gehouden die aan de wedstrijd verbonden waren. Zo moesten de atleten bijvoorbeeld Grieken zijn. Ook moesten ze getraind hebben. Ze moesten voor Zeus zweren dat ze tien maanden lang hadden getraind en dat ze zich zouden houden aan de regels van de tak van sport waaraan ze deelnamen.
Zo geldt ook voor de dienaar van de Heer Jezus dat hij volgens de regels strijdt. Dat betekent dat hij die regels moet kennen en dat hij eraan gehoorzaamt. Dit houdt niet in gehoorzaamheid aan de wet, maar aan de Heer en Zijn Woord. Hij mag niet handelen naar eigen inzicht.
V6. Een laatste eigenschap die Paulus noemt, is die van landman, letterlijk ‘bewerker van de aarde of het veld’ (vgl. 1Ko 3:9; 9:7). Een landman is een jaar lang bezig voor de vrucht. Hij kan de groei niet versnellen, maar hij kan er wel voor zorgen dat er geen verhinderingen voor de groei zijn. Daarom zal hij wieden, snoeien, verzorgen, begieten en beschermen. Pas als dat werk goed en onophoudelijk is verricht, ziet hij de resultaten van zijn arbeid. Dan ziet hij zijn inspanningen beloond en kan hij, als eerste, van de vrucht genieten. Als hij lui en ongeduldig wordt en het er halverwege bij laat zitten, zal hij al zijn eerdere arbeid tenietdoen en met lege handen staan als de oogsttijd is aangebroken (Sp 20:4; 24:30-31).
Soms krijg je op aarde al het een of andere resultaat van je dienst te zien. Toch zal het werkelijke genieten van alle vruchten van je dienst pas bij de Heer zijn.
Kort gezegd: de Heer zorgt voor jou (verzen 3-4), jij moet ervoor zorgen dat je volgens Gods Woord bezig bent (vers 5), en je mag uitzien naar het toekomstige genieten van alles wat je hier voor de Heer hebt gedaan (vers 6).
Lees nog eens 2 Timotheüs 2:1-6.
Verwerking: Wat zijn de eigenschappen van een goede dienaar? Welke eigenschappen komen bij jou niet zo goed uit de verf? Wat zou je daaraan kunnen doen?
7 - 12 De Heer geeft inzicht in alle dingen
7 Let wel op wat ik zeg, want de Heer zal je inzicht geven in alle dingen. 8 Houd Jezus Christus in herinnering als uit [de] doden opgewekt, uit [het] geslacht van David, naar mijn evangelie, 9 waarin ik verdrukking lijd en zelfs boeien draag als een boosdoener; maar het Woord van God is niet geboeid. 10 Daarom verdraag ik alles ter wille van de uitverkorenen, opdat ook zij [de] behoudenis verkrijgen die in Christus Jezus is, met eeuwige heerlijkheid. 11 Het woord is betrouwbaar; want als wij met [Hem] gestorven zijn, zullen wij ook met [Hem] leven; 12 als wij verdragen, zullen wij ook met [Hem] regeren; als wij [Hem] verloochenen, zal Hij ons ook verloochenen;
V7. Het lijkt mij dat de voorbeelden in de vorige verzen best wel duidelijke taal spreken. Toch wijst Paulus Timotheüs er met nadruk op te letten op wat hij zojuist heeft gezegd. “Let wel op” betekent met het verstand vatten, erover nadenken, overwegen. Paulus geeft hier Timotheüs een vermaning in de vorm van een gebod. Hij wil dat Timotheüs door na te denken de werkelijke betekenis gaat begrijpen van de gebruikte voorbeelden. Deze instelling is natuurlijk van belang bij het lezen van het hele Woord van God. Je krijgt inzicht van de Heer als je over Zijn Woord nadenkt. Je zult Zijn gedachten leren begrijpen.
Hier zie je, zoals zo vaak in de Schrift, de verbinding tussen wat jíj moet doen en wat de Héér doet. Hoe meer je over de Schrift nadenkt en die overweegt in je hart, des te groter wordt de activiteit van de Heilige Geest om het onderwijs ervan aan je hart duidelijk te maken. Als je in rust en vrede in Gods tegenwoordigheid bezig bent met Zijn Woord, komt de Heer bij je en geeft je inzicht. Niet door het gebruik van je verstand – hoewel dat er niet los van staat –, maar door de werking van de Heilige Geest dring je in Goddelijke dingen in en begrijp je ze.
V8. Bij alle nadenken over de Schrift is het belangrijk dat je “Jezus Christus in herinnering” houdt. Om Hem gaat het, Hij is het middelpunt van al Gods gedachten. Inzicht in alle dingen is bovenal inzicht in Wie Jezus Christus is en wat Hij heeft gedaan.
Paulus helpt je ook op weg door twee hoofdpunten van de waarheid te noemen die met Christus samenhangen (vgl. Rm 1:3). In de eerste plaats moet je Hem in herinnering houden “als uit [de] doden opgewekt”. Waaraan mag je denken als je nadenkt over Hem als de uit de doden Opgewekte? Dan denk je aan God, Die machtig is om door Zijn scheppende en levendmakende kracht iets geheel nieuws tot stand te brengen. De opwekking van de Heer Jezus is daarvan het bewijs en het begin. Met de wereld, de zonde en de dood heeft God niets te doen. Daarover moet Hij het oordeel brengen. Wat Christus heeft gedaan, opent een nieuwe wereld, met nieuwe mensen, waarin alles in overeenstemming is met God en waarin Christus het middelpunt is.
Er is nog iets wat je in herinnering moet houden in verbinding met Jezus Christus en dat is dat Hij “uit [het] geslacht van David” is. Dat bepaalt je erbij dat God trouw is aan de beloften die Hij heeft gedaan aan Zijn volk Israël. Al die beloften zal Hij vervullen. In de toekomst zal Israël weer in het land wonen dat God hun heeft gegeven. Daar zal de Heer Jezus als de ware Zoon van David, als de beloofde Messias, zitten op de troon van Zijn vader David in de stad van Zijn vader David. Dan zal Hij vanuit Jeruzalem de wereld regeren in vrede en gerechtigheid.
Nog een keer. Als ‘opgewekt uit de doden’ is Hij nu de levende Heer in de hemel. Daar leeft Hij altijd om voor jou tussenbeide te treden bij God (Rm 8:34; Hb 7:25). Hij weet hoe moeilijk het is om als eenling trouw te blijven aan Gods Woord. Bij ‘uit het geslacht van David’ mag je eraan denken dat aan het lijden een einde komt als Hij komt om te regeren. Dan zullen de dingen op aarde net zo zijn als in de hemel, helemaal in overeenstemming met God. Zo Hem in herinnering te houden geeft je kracht om in deze laatste dagen tot Zijn eer te leven.
Wat Paulus zegt, wijkt niet af van wat hij “mijn evangelie” noemt. Dat wil zeggen dat hij dit heeft verkondigd in zijn prediking van het evangelie en hij heeft het ook zelf in herinnering gehouden. Daarom heeft hij tot nu toe volgehouden en de moed niet opgegeven. Daarom is hij ook nu nog krachtig in het geloof en kan hij Timotheüs hiermee bemoedigen. Wat hij schrijft, geldt voor alle tijden, ook voor nu, en voor iedere gelovige, ook voor jou.
V9. Op grond van de prediking van het evangelie en zijn overgave daaraan lijdt hij deze dingen. Hij is geen boosdoener, want hij heeft geen enkel strafbaar feit gepleegd. Toch krijgt Paulus dezelfde naam als de twee gekruisigden naast de Heer Jezus, die ook ‘boosdoeners’ worden genoemd (Lk 23:32,39). Het maakt duidelijk wat de maatschappij van hen en hem vindt. Men stelt hem op één lijn met zulke mensen. Bovenal is hij hier in het voetspoor van zijn Meester Die “onder de overtreders is geteld” (Js 53:12).
Hij is zo onder de indruk van het evangelie, dat hij daarvoor alles over heeft. Zijn handen mogen dan geboeid zijn, het Woord van God kan niet geboeid worden. Zijn geloof in de kracht daarvan is ongebroken. De kracht van Gods Woord kan door niets menselijks worden beperkt of tenietgedaan. De verbreiding ervan zal doorgaan. Het zal harten en gewetens overtuigen en mensen bevrijden van geestelijke boeien. Het Woord van God zal elke tegenstand overwinnen.
De mens is als gras dat verdort, maar het Woord van God houdt eeuwig stand, het blijft tot in eeuwigheid (Js 40:6-8; 1Pt 1:24-25). Als een instrument door gevangenschap of de dood verhinderd wordt het Woord actief te verbreiden, zal God nieuwe instrumenten inzetten. Ben jij inzetbaar?
V10. Hoewel Paulus uitgeschakeld is wat de prediking betreft, is hij niet uitgeschakeld wat zijn betrokkenheid betreft. Zijn gevangenschap en lijden horen erbij. Paulus weet dat God zijn boeien en ontberingen gebruikt om “de uitverkorenen” te bereiken en te zegenen. Daarom heeft hij het er graag voor over. Hij denkt niet aan zijn eigen pijn en moeiten, maar aan de uitverkorenen. Ter wille van hen verdraagt hij alles.
Ook op deze manier lijkt hij op zijn Heer. De Heer Jezus heeft ook alles verdragen ter wille van de uitverkorenen. In Zijn verzoeningswerk voor ieder van de uitverkorenen is Hij natuurlijk uniek. Daarin kan geen ander Hem navolgen of dat met Hem delen. Je kunt wel delen in Zijn toewijding en het lijden dat dit van de kant van mensen met zich meebracht. Dat is een voorrecht.
Paulus’ hart gaat uit naar allen die behouden zullen worden door de prediking van het evangelie. Hoe meer er behouden worden, hoe groter de heerlijkheid van de Heer Jezus is (Sp 14:28a). God heeft mensen op het oog die Hij wil behouden. In Zijn raadsbesluit heeft Hij ook bepaald dat jij gered zou worden. Dat wist jij niet voordat het evangelie tot je kwam en jij geloofde. Jij weet ook niet wie God in Zijn raadsbesluit heeft opgenomen om behouden te worden. Dat is volledig Gods zaak en niet die van jou.
Voor jou geldt dat God wil dat alle mensen behouden worden. Daarom moet het evangelie aan alle mensen worden gepredikt. Gods liefde gaat naar alle mensen uit (Jh 3:16). Zo hoort het ook bij ons te zijn (2Ko 5:14). Dat de uitverkorenen het zullen aannemen, is een extra motief om alle tegenstand en verwerping te verdragen. Om hen gaat het. Het wordt hier voorgesteld alsof het van jouw inzet afhangt dat de uitverkorenen ook inderdaad behouden zullen worden. Op die behoudenis volgt een eeuwige heerlijkheid. Ook die is het deel van de uitverkorenen. Paulus is niet voor minder gegaan. Hoe is dat met jou?
V11. Voor de vierde keer wijst Paulus erop dat het woord betrouwbaar is (1Tm 1:15; 3:1; 4:9). In de volgende brief zegt hij het nog één keer (Tt 3:8). Het slaat op wat hij zojuist heeft gezegd, daar kun je van op aan. Het is ook van toepassing op wat volgt. Hij bevestigt nog een keer dat, al kan hij zijn dienst niet meer doen, het Woord blijft. Je vindt er alles in wat je nodig hebt om te weten hoe God wil dat je leeft en wat Zijn plannen zijn met jou, de gemeente, Israël en de wereld.
Uitgangspunt is dat je met Christus gestorven bent. Het woord “als” moet je niet opvatten als twijfel of onzekerheid, maar in de zin van ‘als het dan zo is dat’. Als het zo is dat je “met [Hem] gestorven” bent, is er een einde gekomen aan het leven voor jezelf, een leven dat je leefde zonder rekening te houden met God. Je hebt erkend dat je als zondaar in de zonde leefde en dat God je daarvoor eeuwig in de hel had moeten werpen. Het antwoord van God op die belijdenis was Zijn evangelie. Daarin heeft Hij je bekendgemaakt dat Christus voor jou het oordeel heeft ondergaan en dat Hij jou in Hem oordeelde. Toen Christus stierf, stierf jij met Hem.
Maar Christus bleef niet in de dood. Hij stond op. En daarom ben jij ook opgestaan en leef je. Alleen leef je nu niet meer voor jezelf, maar voor Hem (Gl 2:20). Als dat zou betekenen dat je evenals Christus de martelaarsdood zou moeten sterven, dan zul je evenals Christus toch leven en wel met Hem.
V12. Nu is het sterven van de martelaarsdood niet voor iedereen weggelegd. Wel zal ieder die getuigt van de Heer Jezus een vorm van lijden ervaren. Tegenover het verdragen daarvan staat dat je met Hem zult regeren. Het toekomstige koninkrijk wordt hier verbonden met lijden (vgl. Hd 14:22; Rm 8:17; 2Th 1:4-5). Zicht op die geweldige toekomst waar je samen met de Heer Jezus zult regeren, geeft vandaag kracht om smaad en verwerping te verdragen. Straks samen met Hem regeren is een beloning voor het verdragen nu.
Je ziet dat het regeren met Hem nu nog niet aan de orde is. Regeren is nu niet onze opdracht, maar verdragen. Eerder heeft Paulus dat ook al aan de Korinthiërs voorgehouden, die ook graag een voorschot op de regering in het vrederijk wilden nemen omdat ze geen zin hadden in smaadheid lijden (1Ko 4:8-13). De Heer Jezus heeft het volmaakte voorbeeld gegeven door tegen Pilatus te zeggen, toen Hij mishandeld werd: “Maar nu is Mijn koninkrijk niet van hier” (Jh 18:36).
Na enkele keren een positief ‘als’ met een overeenkomstige belofte, komt er nu enkele keren een negatief ‘als’ met een overeenkomstig gevolg. Christus “verloochenen” wil zeggen tegen beter weten in ontkennen Hem te kennen. Dat gebeurt als mensen die belijden met de Heer Jezus in verbinding te staan, tegenover andere mensen die verbinding met Hem verloochenen.
Een duidelijk voorbeeld heb je in de verloochening door Petrus (Mt 26:69-74). Van Petrus weten we zeker dat hij een gelovige is, want hij heeft deze zonde beleden en de Heer heeft hem vergeven. Deze zonde kan door iedere gelovige worden begaan. Als dat gebeurt, moet de Heer die gelovige verloochenen, zoals Hij ook Petrus heeft moeten verloochenen. Vanaf het moment dat Petrus de Heer Jezus verloochende, heeft de Heer tegen Zijn Vader gezegd dat Hij Petrus niet kende.
Dat wil niet zeggen dat de Heer Petrus niet in het oog hield en hem tot berouw bracht (Lk 22:61-62). Maar tot het ogenblik van berouw ontkende de Heer voor Zijn Vader dat Hij Petrus kende. Deze verloochening door de Heer houdt ook in dat Petrus zegen en loon verloor die hij had gekregen als hij de Heer niet had verloochend. Het verloochenen van de Heer heeft een gevolg voor het heden en voor de toekomst.
Ook mensen die alleen maar met hun mond belijden dat zij de Heer kennen, Hem aanspreken met “Heer, Heer” (Mt 7:21), komen in situaties waarin zij Hem verloochenen. De Heer zal ook hen verloochenen, maar de consequenties daarvan zijn oneindig veel erger. Zij zullen voor eeuwig door Hem worden verloochend (Mt 10:33; 7:22-23).
Lees nog eens 2 Timotheüs 2:7-12.
Verwerking: Wat leer je hier over de Heer Jezus en jouw verbinding met Hem?
13 - 19 Het vaste fundament van God
13 als wij ontrouw zijn – Hij blijft trouw, want Zichzelf kan Hij niet verloochenen. 14 Breng dit in herinnering en betuig voor God dat zij geen woordenstrijd voeren, die tot niets dient dan tot ondergang van de hoorders. 15 Beijver je, je aan God beproefd voor te stellen als een arbeider die zich niet hoeft te schamen, die het Woord van de waarheid recht snijdt. 16 Maar onttrek je aan ongoddelijk gezwets; 17 want zij zullen voortgaan tot toenemende goddeloosheid en hun woord zal als kanker voortwoekeren. Onder hen zijn Hymenéüs en Filétus, 18 die van de waarheid zijn afgeweken door te zeggen dat <de> opstanding al heeft plaatsgehad en die het geloof van sommigen omverwerpen. 19 Evenwel, het vaste fundament van God staat en heeft dit zegel: [De] Heer kent hen die de Zijnen zijn; en: Laat ieder die de Naam van [de] Heer noemt, zich onttrekken aan ongerechtigheid.
V13. Bij het verloochenen kun je spreken over een verloochenen dat door mensen gebeurt en een verloochenen dat door de Heer gebeurt (al is het met een verschil in betekenis). Dat kan bij ontrouw niet. Wij mensen kunnen ontrouw zijn, maar de Heer kan niet ontrouw zijn. Hij kan mensen verloochenen die Hem verloochenen, maar Hij kan Zichzelf niet verloochenen. Hij kan niet ontrouw worden aan Zichzelf. Hij kan niet handelen in tegenspraak met Wie Hij is als de Heilige en Rechtvaardige. Hij kan niet met ons meegaan als wij ontrouw zijn.
Als wij ontrouw zijn, zal Hij ons in Zijn trouw met gepaste maatregelen tegenkomen om ons weer terug te brengen op de weg van gehoorzaamheid aan Hem. Dat kunnen pijnlijke maatregelen zijn. In elk geval zijn het maatregelen die ons verootmoedigen omdat God ons tot inkeer en belijdenis wil brengen. Dan kan Hij ons in diezelfde trouw aan Zichzelf weer zegenen, want dat is wat Hij voor ons op het oog heeft.
V14. Wat Paulus in de voorgaande verzen heeft gezegd, moet Timotheüs de gelovigen in herinnering brengen. Deze bijzondere aspecten van de waarheid moet hij zijn hoorders inprenten, en dat niet eenmalig, maar telkens weer. Verder moet Timotheüs de gelovigen krachtig waarschuwen goed op hun woorden te letten. Hij moet zijn waarschuwing extra kracht bijzetten door erop te wijzen dat al hun woorden wel naar elkaar, maar ook voor Gods aangezicht uitgesproken worden.
Het bewustzijn dat God Getuige is van wat wij zeggen, zal ons voorzichtig maken in onze uitspraken. Dan zullen we niet snel verleid worden tot het voeren van een woordenstrijd. Woorden zijn belangrijk in het helder uitleggen van de waarheid. Als er echter strijd ontstaat vanwege gebruikte woorden, zal het resultaat de ondergang van de hoorders zijn. Het doel van elke dienst is dat de hoorders er nut en voordeel van hebben en niet dat het hun schade berokkent of zelfs hun hele geloofsleven verwoest.
V15. Om zelf staande te blijven en niet meegetrokken te worden in bijvoorbeeld een woordenstrijd moet je je beijveren om jezelf beproefd aan God voor te stellen. Het gaat erom dat God jou kan zien als iemand die ondanks voortdurende beproeving Hem toch trouw is gebleven. Dat komt je niet aanwaaien, maar vraagt van jou dat je je daarvoor zorgvuldig en gedisciplineerd inzet.
Als voor jou alleen belangrijk is wat de Heer van je vindt, zul je “een arbeider” zijn “die zich niet hoeft te schamen”. Met een ‘arbeider’ wordt niet een bijzondere positie aangeduid. Het gaat om mensen die zich inzetten en zich inspanningen willen getroosten om de gelovigen te dienen. Als jij je daarvoor ook wilt inzetten, zul je geen reden hebben om je te schamen, want je arbeid zal niet tevergeefs of waardeloos zijn.
“Het Woord van de waarheid” is het totaal van de door God gegeven openbaring in Zijn Woord. Het ‘recht snijden’ ervan wil zeggen, dat er bij het uitleggen van de waarheid een rechte koers door de Schrift heen wordt gevolgd. De waarheid wordt dan evenwichtig uitgelegd. Het woord voor ‘recht snijden’ werd bijvoorbeeld gebruikt door architecten bij het ontwerpen van een gebouw. Ieder deel werd daarbij op de juiste plaats gezet, waarbij de gronddelen in de juiste verhouding tot de wanden moesten staan.
Hieruit blijkt hoe belangrijk het is dat elk deel van het Woord van God zijn juiste samenhang en plaats gegeven wordt. Er vindt geen overaccentuering van de ene waarheid ten koste van andere waarheden plaats, maar de harmonie tussen de verschillende delen van de waarheid wordt aangetoond. Als wet en genade met elkaar worden verbonden of als Joodse gebruiken in de christelijke eredienst worden ingevoerd, wordt de waarheid niet recht gesneden.
V16. Als je op deze manier met Gods Woord omgaat, zul je er geen moeite mee hebben om ongoddelijk gezwets te herkennen en je daaraan te onttrekken. Er wordt niet van je gevraagd te proberen om die zwetsers op andere gedachten te brengen. Het is verspilde energie en je stelt je bloot aan hun verderfelijk gezwets. Het is niet ondenkbaar dat je erdoor wordt beïnvloed.
V17. Deze mensen komen niet tot inkeer, maar maken het integendeel steeds bonter. Ze zijn niet tot staan te brengen. “Hun woord zal als kanker voortwoekeren.” Het woord ‘voortwoekeren’ is letterlijk ‘weide vinden’, als in Johannes 10 (Jh 10:9). Hun woord is niet alleen hun leer als dwaalleer, maar in hun hele spreken komt hun verkeerde denken naar voren. Wat zij zeggen, werkt net als zuurdeeg: het tast alles aan waarmee het in aanraking komt. Zo grijpt dit virus van hun kwaadaardige woorden om zich heen en breidt het zich onstuitbaar uit. Vandaar de opdracht je eraan te onttrekken, je er niet mee in te laten.
Weer noemt Paulus twee namen. In 2 Timotheüs 1 heeft hij twee namen genoemd van mensen die zich van hem hadden afgewend (2Tm 1:15).
V18. De namen die hij nu noemt, betreft mensen “die van de waarheid zijn afgeweken”. Hun dwaling is dat zij beweren dat de opstanding van de gelovigen al had plaatsgevonden. Ze loochenen de opstanding niet, maar ze verklaren die als iets wat al is gebeurd en dus geen toekomstige gebeurtenis is. Deze dwaling betekent dat je al volmaakt bent, dat je niet meer kunt zondigen en dat je de wereld voor jezelf kunt opeisen. Verder betekent het ook dat het over en uit is als je sterft. De opstanding heeft immers al plaatsgehad?
Om niet in de strik van welke dwaling dan ook te geraken is het noodzakelijk dat je Gods Woord leest en het kent. Met mensen die dingen verkondigen die het werk van de Heer Jezus en de resultaten daarvan verminken door er eigen redeneringen aan te verbinden, mag je je niet inlaten. Zij laten zich gebruiken door de duivel die er altijd op uit is om Gods Woord te verdraaien en zo van zijn ware betekenis te ontdoen. Het zijn mensen “die het geloof … omverwerpen” van onstandvastige zielen, mensen die zelf niet biddend de Bijbel lezen om daardoor hun gemeenschap met God te beleven.
V19. Deze dienaars van de duivel, die zich onder de christenen bevinden, zijn niet altijd direct herkenbaar. Soms vraag je je af: Heb ik nu met een kind van God te doen of niet? Veel van wat gezegd wordt, klinkt zó vertrouwd, zó bijbels, dat je het graag wilt aannemen als een verrijking van je geloofsleven. Vaak klinkt het ook heel mooi.
Toch zijn er ook uitspraken of leringen die je het gevoel geven dat er iets niet klopt, of waarvan je moet zeggen dat het niet in overeenstemming met de Bijbel is. Je constateert een zekere vermenging. Je hoort mooie dingen en je hoort vreemde of zelfs verkeerde dingen. Deze verwarring is de christenheid binnengekomen omdat de christenen niet waakzaam zijn gebleven, waardoor de duivel de kans heeft gekregen om verkeerde elementen in te voeren (Mt 13:24-25,37-39).
Hoe moet je daarmee omgaan? Je wilt niemand vals beschuldigen, maar je wilt je vooral niet blootstellen aan dwaalleer. Je wilt van een ander leren, maar je wilt die ander dan wel kunnen zien als een echt kind van God die gezond in de leer van Gods Woord is. Je wilt met gelovigen gemeenschap hebben, maar je wilt geen gemeenschap met het kwaad hebben. De gemeenschap met de Heer gaat je boven alles en daarom wil je ervoor op je hoede zijn dat je geen leringen aanneemt die je van de Heer verwijderen.
Op al deze overwegingen reageert Paulus met een “evenwel” of ‘echter’ als inleiding op een houvast voor omstandigheden waarin alles in verwarring is. Er staat namelijk een “vast fundament van God”, waaraan een zegel vastzit. Dit zegel is een zekerheidsstelling met twee aspecten. Het ene aspect van deze zekerheid is de kant van God, wat Hij ziet. Al is het voor jou soms moeilijk of bijna onmogelijk te ontdekken of iemand nu wel of niet een ware gelovige is, voor de Heer is dat geen probleem. Hij weet precies wie Hem toebehoort. Het is uitgesloten dat Hij in verwarring wordt gebracht. Hij weet precies wie nieuw leven heeft omdat Hij dat Zelf heeft gegeven.
Het andere aspect van deze zekerheid is de kant van de mens, wat jij ziet. Jij kunt iemands leven beoordelen – net zoals anderen dat van jou trouwens. Je ziet of iemand “die de Naam van [de] Heer noemt”, die belijdt Hem te kennen, dat ook toont in zijn leven. Bij iemand die nieuw leven heeft, zul je opmerken dat hij geen deel wil hebben aan alles wat een verkeerde voorstelling geeft van de Heer Jezus of Zijn werk en dat hij graag het Woord van God zijn volle gezag over zijn leven wil geven.
Lees nog eens 2 Timotheüs 2:13-19.
Verwerking: Welke tegenstellingen kom je in dit gedeelte tegen?
20 - 21 Een vat tot eer
20 In een groot huis nu zijn niet alleen gouden en zilveren vaten, maar ook houten en aarden; en sommige wel tot eer, maar andere tot oneer. 21 Als dan iemand zich van deze [vaten] reinigt, zal hij een vat zijn tot eer, geheiligd, bruikbaar voor de Meester, tot alle goed werk toebereid.
Je kunt wel zeggen dat de verzen die in dit gedeelte naar je toekomen, actueel zijn. De verwarring in de christenheid neemt toe. Hoe moet je daarin je weg vinden? Gelukkig heeft de Heer de situatie voorzien dat de toestand niet meer zo zou zijn als in het begin van de gemeente. Toen durfde niemand van de ongelovigen zich bij de gemeente te voegen (Hd 5:12-14). Dat is nu niet meer zo. Nu is er veel kaf onder het koren.
Je hebt in het vorige stukje gezien dat de Heer wel weet wie Hem toebehoren (Jh 10:14), al kun jij dat niet altijd zien. Je hebt ook de kant van jouw verantwoordelijkheid gezien, dat jij je moet onttrekken aan ongerechtigheid, aan wat in strijd is met Gods heiligheid en gerechtigheid. De maatstaf daarvan is Christus, Zijn Persoon en Zijn werk, en het Woord van God.
Als de volmaaktheid van Christus of Zijn werk of het Woord van God wordt betwijfeld, verkeerd wordt voorgesteld of aspecten ervan worden geloochend, hoef jij je niet af te vragen of je wel of niet met een gelovige te doen hebt. Dat kun je aan de Heer overlaten. Jouw opdracht is je te onttrekken aan ieder die zo redeneert en aan elke christelijke gemeenschap waar dat wordt geduld.
V20. Om een en ander te verduidelijken gebruikt Paulus het voorbeeld van een groot huis. Je herinnert je misschien dat hij in zijn eerste brief ook over een huis heeft gesproken (1Tm 3:15). Daar noemt hij de gemeente van de levende God het “huis van God”. Daarmee bedoelt hij dat alle ware gelovigen dat huis vormen. Hier spreekt hij niet over ‘het huis van God’, maar over ‘een groot huis’. Om te weten wat hij daarmee bedoelt, moet je kijken naar wat erin staat, naar de ‘vaten’.
Net als het grote huis iets voorstelt, stellen ook deze vaten iets voor. Om te beginnen is een vat een aanduiding voor een persoon (vgl. Hd 9:15; 1Th 4:4). Verder vallen twee dingen op als je de beschrijving van de vaten leest:
1. er is verschil in materiaal: “gouden en zilveren vaten, maar ook houten en aarden”;
2. er is verschil in gebruik: “sommigen wel tot eer, maar andere tot oneer”.
We kijken eerst naar het verschil in materiaal. Van belang is om te weten wat deze materialen voorstellen. Daarover kom je in 1 Korinthiërs 3 meer te weten (1Ko 3:12-13). Je leest daar dat het vuur het verschil duidelijk maakt. Het vuur verandert niets aan goud en zilver, maar hout en aardewerk verbranden. Het vuur is een beeld van de gerechtigheid van God waardoor alles beproefd en onderzocht wordt.
‘Gouden en zilveren vaten’ stellen gelovigen voor. Als God hen in Zijn gerechtigheid beproeft en onderzoekt, wordt duidelijk dat zij in Christus Gods gerechtigheid bezitten. ‘Houten en aarden vaten’ stellen ongelovigen voor. Als God hen in Zijn gerechtigheid beproeft en onderzoekt, komen zij om, want zij hebben Christus niet als hun gerechtigheid. Als je nog even terugdenkt aan het zegel, dan heb je hier de kant van het zegel waarop staat dat de Heer hen kent die de Zijnen zijn. Om het te zeggen met het beeld dat Paulus hier gebruikt: de Heer weet wie gouden en zilveren vaten zijn en wie houten en aarden vaten zijn, al kunnen wij dat niet altijd zien.
Ook jouw kant komt in het beeld aan de orde. Vaak kun jij vanwege de verwarring die in de christenheid heerst niet het verschil in materiaal beoordelen. Wat jij wel kunt en ook hebt te doen, is beoordelen of iemand een vat tot eer of een vat tot oneer is. Hier heb je de andere kant van het zegel. Een vat tot eer is iemand die de Naam van de Heer noemt en dat laat zien door zich te onttrekken aan ongerechtigheid.
V21. Tot nu toe lijkt het erop of het alleen gaat om het beoordelen van wat anderen doen, maar de belangrijke vraag is natuurlijk of jíj een vat tot eer wilt zijn. Het antwoord op die vraag kan ‘ja’ zijn. Daaraan is wel een voorwaarde verbonden. Om een vat tot eer te zijn moet je je reinigen van de vaten tot oneer. En wie zijn de vaten tot oneer? Mensen die zich niet onttrekken aan ongerechtigheid.
Wat wil nu zeggen: zich onttrekken aan ongerechtigheid? Dit onttrekken heeft twee aspecten. Het betekent zich onttrekken aan mensen die een verkeerde leer brengen. Het betekent ook zich onttrekken aan mensen die zelf niet die verkeerde leer brengen, maar toch bewust in verbinding blijven met hen die een verkeerde leer brengen. Ze doen er niets aan als er dingen worden verkondigd die rechtstreeks tegen de Schrift ingaan. Een voorbeeld heb je in christelijke gemeenschappen waar vrijzinnige theologen rustig hun verderfelijke leringen kunnen brengen of waar onbijbelse leefwijzen, bijvoorbeeld ongetrouwd samenwonen of homoseksuele relaties, worden geaccepteerd, terwijl daarover volgens Gods Woord tucht moet worden uitgeoefend.
Ik wil je er met nadruk op wijzen dat het in dit gedeelte gaat om jouw persoonlijke trouw en jouw persoonlijke verantwoordelijkheid. Het is goed om het verband van dit gedeelte te blijven zien. Dan zie je dat je onttrekken aan ongerechtigheid iets is wat jij persoonlijk doet. Gods Woord zegt hier niet dat jij dat van anderen moet eisen. Ieder moet voor zichzelf in overeenstemming met dit Schriftwoord handelen. Jij moet je reinigen van zonde in je eigen leven en van zonde in de gemeenschap waar je bent. Als de gemeenschap het zuurdeeg – een beeld van de zonde – niet ‘uitzuivert’ (1Ko 5:7,13), heb je hier de aanwijzing om jezelf ‘uit te zuiveren’.
Ik wil er ook nog met nadruk op wijzen dat het gaat om leringen of praktijken die de fundamenten van het christelijk geloof aantasten, te weten Christus en Zijn werk en Woord. Het gaat niet om een verschil van inzicht in bepaalde waarheden van de Schrift. Er zijn, helaas, heel wat verschillen onder christenen, bijvoorbeeld over de toekomst of over de gemeente. Daarover gaat het hier niet. Ik zeg niet dat wat de Schrift zegt over de toekomst of over de gemeente niet belangrijk is. Alles in de Schrift is belangrijk, want de Schrift is helemaal Gods Woord. Toch mag je het anders begrijpen van een waarheid uit de Schrift niet gelijkstellen aan het aantasten van de Persoon van de Heer Jezus of het aantasten van een fundament van ons geloof. Over dit laatste gaat het in dit gedeelte, want het gaat over Hem en Zijn werk. Daarover mag geen enkel verschil van inzicht zijn.
Dat ik mij ook afzonder van andere gelovigen als het erom gaat hoe je een plaatselijke gemeente bent, heeft niet alleen te maken met de oproep hier om je te onttrekken aan ongerechtigheid. Ik sluit me ook niet aan bij gemeenschappen waar geen kwaad in de zin van fundamentele dwaalleer is, maar waar de gemeentevorm niet is, zoals ik die in Gods Woord heb ontdekt. Als ik bijvoorbeeld kijk naar Handelingen 2 of 1 Korinthiërs 14, wil ik graag daar zijn waar men ernaar verlangt dat in praktijk te brengen (Hd 2:42; 1Ko 14:1-40).
Ik ben hier wat uitvoeriger op ingegaan, ook omdat naar aanleiding van dit gedeelte veel gelovigen onrecht is en wordt gedaan. Dat gebeurt door over hen te spreken als ‘vaten tot oneer’, terwijl ook die gelovigen alles verwerpen wat Christus en Zijn werk en Woord aantast. Hoewel zij het ‘gemeente-zijn’ anders menen te moeten invullen dan naar mijn overtuiging juist is, zullen zij de eer van de Heer hoog houden. Ze weren verkeerde leringen en laten een leven in de zonde niet toe. Ook zulke christenen willen, net als ik, “een vat zijn tot eer, geheiligd, bruikbaar voor de Meester”.
Over de hele wereld zijn gelukkig toegewijde christenen te vinden die de Heer met hun leven eren. Het zijn echte vaten tot eer. Ze leven een heilig leven en ondervinden daarvan vaak de smaad en vervolging van de wereld, veel vaker dan wij. Zij erkennen niet slechts met hun mond de Heer Jezus als hun “Meester”, een naam die het absolute gezag van Christus over hun leven aangeeft, maar hun hele leven getuigt daarvan.
Ik hoop dat het ook voor jou geldt. Dan ben je “tot alle goed werk toebereid”, dat wil zeggen dat je er klaar voor bent om een dienst te doen die ‘goed’ is. Dat wil je ook graag en dat is alleen maar toe te juichen.
Lees nog eens 2 Timotheüs 2:20-21.
Verwerking: Hoe kun jij een vat tot eer zijn?
22 - 26 Ontvluchten, jagen, terechtwijzen
22 Maar ontvlucht de begeerten van de jeugd en jaag naar gerechtigheid, geloof, liefde en vrede met hen die de Heer aanroepen uit een rein hart. 23 En verwerp de dwaze en ongerijmde twistvragen, daar je weet dat zij twisten verwekken; 24 een slaaf van [de] Heer moet echter niet twisten, maar vriendelijk zijn voor allen, geschikt om te leren, verdraagzaam, 25 de tegenstanders met zachtmoedigheid terechtwijzend; misschien geeft God hun bekering om [de] waarheid te erkennen 26 en weer ontnuchterd te worden uit de strik van de duivel door wie zij gevangen zijn, om zijn wil te doen.
V22. Voordat je uit de startblokken schiet om te gaan “jagen naar …”, wordt je iets voorgehouden wat je goed tot je moet laten doordringen. Je hebt namelijk te maken met “begeerten van de jeugd”. Misschien denk je dat dit slaat op seksuele begeerten. Die staan er niet los van, maar het is er zeker niet toe beperkt en ik denk ook niet dat het in de eerste plaats daarom gaat. Het zijn begeerten die kenmerkend zijn voor jeugdigheid. Daarbij moet je denken aan geldingsdrang, gehoord willen worden, mee willen tellen.
Wat bij jonge, ijverige gelovigen vaak naar voren komt, is een scherp oog voor de fouten van anderen, terwijl er nog maar een beperkte kennis van het eigen hart is. Als je merkt dat geldingsdrang je handelen bepaalt, moet je vluchten, je uit die situatie terugtrekken, voordat je brokken maakt (vgl. Gn 39:12; 1Tm 6:11; 1Ko 6:18; 10:14). Erken dat je jezelf nog niet zo goed kent en dat je niet de geestelijke rijpheid hebt om in bepaalde gevallen iets te zeggen of te doen, ook al zou je het juiste inzicht in een situatie hebben.
In deze gezindheid kun je iets positiefs gaan doen. Je onttrekken enerzijds is noodzakelijk, maar negatief. Daarom moet je anderzijds gaan jagen naar wat in overeenstemming met de Heer is:
1. In de eerste plaats is dat “gerechtigheid”, dat is een handelen naar wat recht is voor God en mensen.
2. Ook “geloof” of geloofsvertrouwen is een onmisbaar kenmerk als alles om je heen in verwarring is en je enige houvast de Heer en Zijn Woord zijn.
3. Hieraan wordt de “liefde” toegevoegd. Zonder liefde in je hart worden gerechtigheid en geloof uitingen van een wettische geest.
4. Ten slotte wordt er gezegd dat je moet jagen naar “vrede”. Je bent niet uit op ruzie, maar je wilt een vredestichter zijn.
En mocht je nu denken dat je dit allemaal in je eentje moet klaren, dan hoor je aan het slot van vers 22 dat dit een vergissing is. Je zult nergens in de Schrift een opdracht tegenkomen om christen te zijn in je eentje. Je onttrekken aan de vaten tot oneer is noodzakelijk. Je daartoe beperken voert tot farizeïsme, een houding van ‘ik ben heiliger dat jij’. Daarom krijg je nu te horen dat je je moet voegen bij “hen die de Heer aanroepen uit een rein hart”.
Met de hulp van de Heer zul je kunnen onderscheiden of de ander een rein hart heeft, net zoals de ander dat bij jou zal moeten onderscheiden. Daarvoor zul je met elkaar moeten praten. Laat Christus en Zijn werk en Woord het onderwerp zijn en het zal duidelijk worden of Hij wordt aangeroepen uit een rein hart.
V23. Na te hebben gesproken over het aanroepen van de Heer uit een rein hart voel je wel aan dat “dwaze en ongerijmde twistvragen” daar lijnrecht tegenover staan. Debatten en twistgesprekken worden georganiseerd tot vermaak van het publiek, dat dan ook nog een winnaar kiest. Het brengt mensen meestal niet dichter bij elkaar, maar maakt de kloof nog groter. De geschillen worden niet bijgelegd, er ontstaat slechts meer verdeeldheid. Vaak gaat het ook nog nergens over. Het is nutteloze, ongedisciplineerde bekvechterij.
Dergelijke vragen komen niet voort uit een rein hart, maar uit iemand die zijn eigen gedachten en wil volgt. Laat je er niet mee in, luister er zelfs niet naar, maar “verwerp” ze. Als je op twistvragen ingaat, zul je meedoen aan het verwekken van twist.
V24. Het veroorzaken van ruzies en zelf ruzie maken is nou net wat jij als slaaf van de Heer niet moet doen. In plaats van een ruziegeest te voeden moet je “vriendelijk” en mild zijn voor allen, zonder onderscheid. Als je vriendelijk bent, stoot je geen mensen af, maar trek je ze juist aan. Vriendelijkheid is een houding die vertrouwen inboezemt.
Ook is belangrijk dat een slaaf van de Heer in een positie als die van Timotheüs geschikt is om anderen te leren. Een slaaf van de Heer geeft helder onderwijs, hij is niet moeilijk te begrijpen en gebruikt geen nevelige of geheimzinnige woorden. Nog een belangrijk kenmerk van een slaaf van de Heer is zijn ‘verdraagzaamheid’. Hij verdraagt het kwaad dat men hem aandoet of over hem spreekt, zonder ongeduldig of opstandig te worden.
V25. Dat hij dwaze twistvragen verwerpt, betekent niet dat hij de persoon verwerpt. De tegenstander van de waarheid is een persoon die gewonnen moet worden voor de Heer. Daarom zal een slaaf van de Heer niet op bitse toon de tegenstanders willen corrigeren, maar “met zachtmoedigheid”. ‘Zachtmoedigheid’ is een kenmerk van de Heer Jezus (Mt 11:29) en heeft dan ook niets met weekheid te maken, maar juist met standvastigheid. Als er één middel is waardoor mensen tot bekering komen, is het wel deze eigenschap. Wie zachtmoedig is, lijkt op de Heer Jezus.
God brengt mensen tot bekering “om [de] waarheid te erkennen”, door hen in verbinding met Zijn Zoon te brengen. Paulus gebruikt het woord “misschien”, omdat hij weet dat alleen God bekering kan geven en daarin soeverein is. Hij laat het resultaat aan God over. Weer zie je dat de verantwoordelijkheid van de dienaar en de soevereiniteit van God elkaar niet uitsluiten.
In de Heer Jezus, Die de waarheid is (Jh 14:6), wordt gezien wat de waarheid is zowel over God als over de mens. Wie zicht krijgt op Hem, krijgt zicht op de waarheid.
V26. Door Hem voor de aandacht te krijgen worden tegenstanders misschien ontnuchterd uit de strik van de duivel. Het gaat hier niet om ongelovige mensen in het algemeen. Het gaat om hen die belijden God te kennen, maar in de strik van de duivel zijn terechtgekomen. Zij doen mee aan het verdraaien van Gods Woord en leren verkeerde dingen over de Heer Jezus. Als gevangenen van de duivel doen ze zijn wil. Ze gaan erop uit om de leugen te verkondigen. Ze zijn zo verblind door de duivel, dat ze menen de waarheid te brengen (vgl. Jh 16:2).
Het gaat hier om bekering van belijdende christenen. Pas als ze zich bekeren, zullen ze de volle waarheid erkennen en de schijnwaarheid die ze hebben gepredikt, verwerpen. Tot dat ogenblik leven ze in een roes, een waan, terwijl ze denken dat ze de juiste leer brengen. Bekering maakt hen nuchter, zodat ze helder kunnen zien en denken om de wil van God te gaan doen.
Lees nog eens 2 Timotheüs 2:22-26.
Verwerking: Welke positieve en welke negatieve opdrachten krijg je hier?