1 - 5 Zorg om de kudde
1 [De] oudsten onder u vermaan ik dus, de medeoudste en getuige van het lijden van Christus en ook de deelgenoot van de heerlijkheid die geopenbaard zal worden; 2 hoedt de kudde van God die bij u is <en houdt toezicht>, niet gedwongen maar vrijwillig, in overeenstemming met God, ook niet om schandelijke winst, maar bereidwillig; 3 ook niet als heersers over de erfgoederen, maar als zij die voorbeelden voor de kudde worden. 4 En wanneer de overste Herder is verschenen, zult u de onverwelkelijke kroon van de heerlijkheid ontvangen. 5 Evenzo u jongeren, weest aan [de] oudsten onderdanig. En weest allen tegenover elkaar met nederigheid omgord; want ‘God weerstaat [de] hoogmoedigen, maar [de] nederigen geeft Hij genade’.
V1. Als christenen in een tijd van vervolging leven en daaronder lijden, hangt er veel vanaf hoe de onderlinge verhoudingen zijn. Daarom vervolgt Petrus zijn onderwijs met vermaningen voor oudsten (verzen 1-4) en jongeren (vers 5). Als er tussen beide groepen wrijvingen ontstaan, heeft de vijand die hen van buiten bedreigt een gemakkelijke prooi.
Het gevaar van wrijvingen tussen ouderen en jongeren is er altijd geweest, maar is in onze tijd groter dan vroeger. Vroeger waren de gezagsverhoudingen duidelijk en werden deze ook algemeen gerespecteerd. Tegenwoordig is ‘gezag’ bijna een ‘vies’ woord. De autonomie, de vrije wil van de mens, lijkt het hoogste goed te zijn, ook voor veel christenen.
Veranderingen in gezagsverhoudingen voltrekken zich in snel tempo. Steeds meer worden ouderen met hun opvattingen door jongeren als ouderwets en vrijheidsbeperkend gezien. Op hun beurt menen ouderen dat jongeren niets anders dan revolutionair willen zijn, zonder enig respect voor de goede verworvenheden van de vorige generatie of generaties. Elk voorstel voor verandering wordt bij voorbaat afgewezen omdat het als een bedreiging voor oude verworvenheden wordt ervaren, waaraan ze hun houvast ontlenen. Als we naar het onderwijs van Petrus willen luisteren, zullen de genoemde wrijvingen of zelfs botsingen en scheuringen geen kans krijgen hun verderfelijke werk te doen.
Petrus begint met de oudsten, met hen die de grootste verantwoordelijkheid hebben. Als het gaat om de verhouding tussen ouderen en jongeren, moet eerst het hart van de vaders tot de kinderen worden teruggebracht en daarna komt het hart van de kinderen aan de beurt om tot de vaders te worden teruggebracht (Ml 4:6). Hoewel Petrus als een oudste en daardoor met gezag spreekt, spreekt hij tegelijk als een oudste tot zijn medeoudsten.
De uitdrukking “oudsten” is niet een benaming voor een speciale, door anderen aangestelde klasse van personen die een officiële positie in de gemeente bekleden. Een oudste is iemand die door leeftijd, ervaring en levenswijsheid de gelovigen leiding kan geven. Het woord ‘oudste’ geeft geen officiële positie aan, maar geeft aan dat het om een ouder iemand gaat. Dat blijkt ook uit de tegenstelling met de in vers 5 aangesproken ‘jongeren’.
Dit betekent niet dat iedere oudere gelovige dezelfde verantwoordelijkheid heeft. Er zijn oudere gelovigen die door hun levenswandel gezag afdwingen – dat is heel wat anders dan opeisen! – en die de zorg voor de gemeente ter harte gaat. Hen spreekt Petrus aan. Hij doet dat niet alleen als “medeoudste”, maar ook als iemand met twee speciale kenmerken en wel als “getuige van het lijden van Christus” en als “de deelgenoot van de heerlijkheid die geopenbaard zal worden”. Petrus kan getuigen van het lijden van Christus dat over Hem is gekomen toen Hij op aarde was (Jh 15:27). Hij is ook een deelgenoot van de heerlijkheid van Christus die Hij zal hebben in Zijn koninkrijk, want die heeft hij vooraf gezien op de berg van de verheerlijking (Lk 9:28-31).
V2. In zijn hoedanigheid van oudste en door zijn vorming voor zijn dienst voldoet Petrus aan de opdracht van de Heer om voor Zijn kudde te zorgen (Jh 21:15-17). Dat doet hij in de eerste plaats door middel van deze brief voor de hele kudde. In de tweede plaats doet hij dat ook door nu zijn zorg over te dragen aan medeoudsten of hen in elk geval erin te betrekken. Hij wijst de oudsten erop dat het gaat om de kudde van God. Het is niet hun kudde, zoals een voorganger wel eens spreekt over ‘mijn’ gemeente.
Het is ook de kudde die bij hen is en niet een kudde die onder hen is. De oudsten maken zelf ook deel uit van de kudde. Een kudde vormt een geheel. Zo is het met het volk van God. De taak van de oudsten bestaat eruit dat zij de hele kudde hoeden en er toezicht op houden (vgl. Hd 20:28) en niet enkele schapen een voorkeursbehandeling geven en andere schapen verwaarlozen. Het ‘hoeden’ van de kudde bestaat uit het bewaren voor gevaren. Je kunt hierbij denken aan het afschermen voor dwaalleringen. Het ‘toezicht houden’ houdt meer in dat de kudde wordt voorzien van voedsel, van wat bemoedigt en kracht geeft om door te gaan.
Het is belangrijk dat oudsten hun geestelijk gezag op de juiste wijze en in de juiste gezindheid uitoefenen. Dat zal het geval zijn als zij aan de drie voorwaarden voldoen die Petrus noemt. Zij moeten het “vrijwillig” en “bereidwillig” doen en als “voorbeelden voor de kudde”.
Elk van deze voorwaarden staat tegenover een vleselijke uiting. Zo staat ‘vrijwillig’ tegenover “gedwongen”. Een oudste moet niet tot zijn taak gedwongen worden. Dwangmatig of met tegenzin handelen past niet bij een zorgende taak, want dan is er geen liefde tot de kudde. Het gaat om een vrijwillige dienst. Dat is naar Gods hart, want ook Hij heeft niet uit dwang, maar uit liefde gehandeld toen Hij de Heer Jezus als de goede Herder gaf. God heeft een blijmoedige herder lief (vgl. 2Ko 9:7).
Het mag de herder er ook niet om gaan aan de kudde te verdienen. De schapen zijn er niet voor hem, maar hij is er voor de schapen. Helaas zie je dat de gemeente een huis van koophandel is geworden. Sommige voorgangers schreeuwen om geld en beloven gouden bergen aan gezondheid en voorspoed. De winst die herders najagen, kan ook liggen in het toenemen van aanzien. De oversten en farizeeën in de dagen van de Heer Jezus waren daar op uit, terwijl ze ook op financieel voordeel uit waren. Zij wilden zich zoveel mogelijk ten koste van de schapen verrijken. Het waren herders die zichzelf weidden (Ez 34:2).
Daartegenover staat de herder zoals God die bedoelt. Die herder is bereidwillig. Bereidwilligheid is de instelling om te helpen waar dat maar nodig is, ook zonder dat daar met woorden om wordt gevraagd. Als een schaap afwijkt, zal hij er achteraangaan en het terugbrengen. Hij is bereid om daarvoor van zijn eigen rust af te zien.
V3. Oudsten zijn ook geen machtsmensen. Iemand kan over zijn eigen bezit beschikken en macht uitoefenen. Maar de gemeente is niet het bezit van een mens. In plaats van met harde hand te heersen om de kudde tot een gewenst gedrag te brengen zal de herder laten zien hoe een schaap zich behoort te gedragen. De herder maakt immers zelf ook deel uit van de kudde. Geestelijke autoriteit ligt in het voorbeeld, niet in de woorden die worden gesproken. Volgen van de Heer wil niet zeggen commanderen, maar laten zien in de praktijk wat dat betekent. De herder naar Gods hart roept niet vanuit de achterhoede het commando: ‘Voorwaarts!’, maar hij roept: ‘Volg mij!’ en gaat zelf voorop.
V4. Er wordt de oudsten voor hun werk een geweldige beloning in het vooruitzicht gesteld. Hun oog wordt gericht op de komst van “de overste Herder”, dat is de Heer Jezus. Petrus richt het oog van zijn medeoudsten daarop, opdat zij daardoor in trouw hun vaak moeilijke en moeizame werk zullen blijven doen. Het is een zware opdracht, die alleen kan gebeuren met het zicht op de komst van de Heer en de beloning die Hij bij Zich heeft voor hen die zo hebben gediend. Allen die op aarde de laagste plaats hebben ingenomen, mogen met Hem straks de hoogste plaats innemen, onderscheiden van alle anderen. Zij zullen dan uit de handen van de overste Herder “de onverwelkelijke kroon van de heerlijkheid” ontvangen.
Deze bijzondere bemoediging voor deze vaak ondankbare taak is wel op zijn plaats. Het dienen van de gelovigen is vaak zwaarder dan het brengen van het evangelie aan de ongelovigen. Toch is deze taak van groot belang. Daarom heeft de Heilige Geest Petrus tot het schrijven van deze woorden geleid. Laat iedere oudere gelovige die een taak als herder heeft, zich erdoor bemoedigd weten en volhardend zijn taak vervullen tot de komst van de Heer in heerlijkheid.
V5. Na dit uitvoerige woord tot de ouderen richt Petrus het woord tot de jongeren. Hij houdt hun voor dat zij zich aan de ouderen moeten onderwerpen. Veel zal afhangen van het gedrag van de ouderen. Om zich geestelijk gezond te kunnen ontwikkelen hebben jongeren ouderen nodig aan wie zij zich kunnen onderwerpen omdat die hun het goede voorbeeld geven. Ouderen zijn geen volmaakte mensen. Jongeren zijn geneigd de fouten van ouderen als excuus te gebruiken om zich niet te onderwerpen, maar dat is geen goede houding.
Elke gezagsinstantie die door God is ingesteld, moet worden erkend. Dit betekent dat er een houding van onderdanigheid is bij hen die onder dit gezag zijn. De Heer Jezus was Zijn feilbare aardse ouders onderdanig (Lk 2:51). Het is voor jongeren een oefening om Hem hierin na te volgen en in een onderdanige houding met de ouderen om te gaan.
De vijand zal zijn uiterste best doen om een scheiding te bewerken tussen jongeren en ouderen. Hij zal willen bewerken dat ze elkaar niet begrijpen. Maar jongeren en ouderen hebben elkaar nodig. Ouderen moeten jongeren dienen. Als zij dat doen, zullen jongeren zich graag onderwerpen.
Voor beide groepen is daarvoor nederigheid nodig, waartoe allen nu worden opgeroepen. Als je “met nederigheid omgord” bent, als nederigheid je levenskracht is, zul je daarvan de zegen ervaren. Wie nederig is, beeldt zich niets in en raakt daardoor ook niet snel in een conflict met iemand anders en zeker niet met God. In Elihu zie je een mooi voorbeeld van een jongere die zijn juiste plaats tegenover de oudere Job en diens vrienden inneemt (Jb 32:1-11).
Kom je echter in opstand en wil je vechten voor je eigen rechten, dan zal God je weerstaan. Een geest van hoogmoed is een directe aanval op Gods rechten over de mens.
Lees nog eens 1 Petrus 5:1-5.
Verwerking: Hoe kijk jij als jonge gelovige tegen oudere gelovigen aan?
6 - 14 De God van alle genade
6 Vernedert u dus onder de krachtige hand van God, opdat Hij u verhoogt op Zijn tijd, 7 terwijl u al uw bezorgdheid op Hem werpt, want Hij zorgt voor u. 8 Weest nuchter, waakt; uw tegenpartij, [de] duivel, gaat rond als een brullende leeuw, op zoek wie hij zou kunnen verslinden. 9 Weerstaat hem, standvastig in het geloof, daar u weet dat hetzelfde lijden aan uw broederschap in <de> wereld zich voltrekt. 10 De God nu van alle genade, Die u heeft geroepen tot Zijn eeuwige heerlijkheid in Christus <Jezus>, Hij zal u, nadat u een korte tijd geleden hebt, volmaken, bevestigen, versterken, grondvesten. 11 Hem zij <de heerlijkheid en> de kracht tot in <alle> eeuwigheid! Amen. 12 Door Silvánus, die naar ik meen voor u een trouwe broeder is, heb ik in het kort geschreven om u te vermanen en te betuigen, dat dit [de] ware genade van God is waarin u moet staan. 13 U groet de mede-uitverkorene in Babylon, en mijn zoon Markus. 14 Groet elkaar met een liefdekus. Vrede zij u allen die in Christus <Jezus> bent. <Amen.>
V6. In de beproeving van je geloof mag je de krachtige hand van God opmerken. In plaats van daartegen in opstand te komen moet je je vernederen. Daar is het Hem om te doen. Vernedering is de voorbode van verhoging, zoals hoogmoed aan de val voorafgaat (Sp 16:18).
Je moet je ook niet vernederen onder de hand van mensen, maar “onder de krachtige hand van God”. Als je het moeilijk hebt, ook al wordt jou die moeite door mensen aangedaan, dan is het toch Zijn hand die je voelt. Achter de hand van mensen mag je de hand van God zien. Achter de vernedering mag je de verhoging zien die op Gods tijd jouw deel zal zijn. Dat zal gebeuren als de Heer Jezus komt. Dan verandert jouw positie, met alle gelovigen, van die van een onderdaan in die van een regeerder.
V7. Het wil niet zeggen dat het allemaal gemakkelijk is. Daarom geeft God je een geweldige bemoediging: je mag alles op Hem werpen (Ps 55:23). Hij wil de hele last van je overnemen. Het enige wat jij hoeft te doen, is die last van de zorgen op Hem werpen. Als je dat hebt gedaan, ben jij ze kwijt. Hij heeft ze overgenomen en zorgt verder voor je. Als je met je last blijft rondlopen, word je daardoor zo in beslag genomen, dat je geen oog meer hebt voor God, Die graag voor je wil zorgen.
Dat God zorgt, betekent echt dat elk detail van je leven Hem ter harte gaat. Hij wil er niet alleen bij betrokken zijn, maar al je nood van je overnemen. Hij brengt je in beproeving en nood, opdat je leert het uit Zijn hand aan te nemen en het in Zijn hand te geven (Ps 10:14).
V8. Je hebt het voorrecht alle beproevingen uit de machtige hand van God aan te nemen en alles wat dat met zich meebrengt aan Hem over te geven. Toch moet je niet over het hoofd zien dat ook de duivel zijn partij meespeelt. Vertrouwen op God betekent niet dat jij je verantwoordelijkheid kwijt bent en passief kunt zijn. Je moet altijd “nuchter” zijn en niet naïef denken dat je van alles kunt doen, zonder dat je last zult hebben van de duivel. Hij is zeker een overwonnen vijand, maar wel alleen voor hen die in geloofsvertrouwen op God hun weg gaan. Houd je ogen wijd open voor de gevaren die je omringen. Slaperigheid en luiheid zijn een uitnodiging voor de duivel om je aan te vallen.
De duivel wordt hier je “tegenpartij” genoemd. Met alles wat in hem is, is hij tegen jou omdat jij bij de Heer Jezus hoort. Er is niets in de duivel aanwezig wat jou ook maar enigszins gunstig gezind is. Hij “gaat rond als een brullende leeuw”, op zoek naar buit. Hij is wreed, machtig en onbarmhartig. Met zijn brullen wil hij schrik aanjagen. Zorg ervoor dat je niet in zijn macht komt. Zijn enige doel is je te “verslinden”, dat wil zeggen dat hij niets van je overlaat.
V9. Als hij op je afkomt, laat je dan niet intimideren. Keer hem niet je rug toe, maar weersta hem. Je moet vluchten als er verzoekingen in de vorm van verleidingen tot zonde tot je komen, als er iets tot je komt wat zich tot jouw vlees richt om dat werkzaam te maken. Dat betreft hoererij, afgodendienst, rijkdom en de begeerten van de jeugd (1Ko 6:18; 10:14; 1Tm 6:11; 2Tm 2:22). Maar als de verdrukking van buiten komt, als de duivel je bang wil maken en je tot verloochening van je geloof wil brengen, moet je hem weerstaan. Het lijden moet je niet ontvluchten, maar standvastig in het geloof verdragen voor de Heer, ziende op Hem in het vertrouwen dat Hij je steunt.
Jij bent niet de enige die met dit lijden te maken heeft. Het is het deel van allen met wie jij samen “de broederschap” vormt. De broederschap omvat alle gelovigen en niet de beperkte kring van gelovigen met wie jij regelmatig contact hebt. De broederschap maakt geen deel uit van de wereld, maar bevindt zich er wel in. De broederschap en de wereld hebben ook niets gemeenschappelijk. De wereld kan zich best wel eens vriendelijk gedragen, maar zodra ze wordt geconfronteerd met de heerschappij van de Heer Jezus, slaat verdraagzaamheid direct om in dreiging en haat. Dan toont de wereld haar ware gezicht en dat is dat zij allen haat die tot de broederschap behoren en alles wat van hen is.
V10. Er is echter een sterke burcht waar alle aanvallen van de brullende leeuw op stuklopen. Die burcht is “de God … van alle genade”. Alle gelovigen kennen de God van alle genade, dat wil zeggen dat Gods genade er in alle soorten en op alle tijden is. Dat geldt ook vanaf het begin tot aan het einde van jouw leven en in alle omstandigheden. Al die genade komt van God, op welke wijze ook.
Hij heeft je geroepen tot “Zijn eeuwige heerlijkheid in Christus <Jezus>”. Jouw toekomst ligt helemaal vast in Gods plan. De toekomst is van Hem en jij bent van Hem. Niets en niemand is in staat in Gods roeping enige wijziging aan te brengen. Wie zou dat moeten zijn? Het zou iets of iemand moeten zijn die sterker is dan God. Zou jij weten wie dat moet zijn? Er is al helemaal niemand met Hem te vergelijken, laat staan dat er iemand is die Hem de baas zou zijn.
Als Hij je geroepen heeft tot een geweldige toekomst verbonden met Christus, zul je daar ook deel aan hebben (Rm 8:30). Daartegenover staat “een korte tijd” van lijden. In die korte tijd is Hij met je bezig om je op die toekomst met Christus voor te bereiden.
1. Het lijden dient ertoe je te “volmaken”, dat betekent je tot volkomenheid en volheid te brengen, zodat er niets meer ontbreekt. Van enig tekort of gebrek zal niets meer te zien zijn.
2. Ook zal Hij je door lijden “bevestigen”, dat is je onwankelbaar vast doen staan.
3. Daarbij zal Hij je innerlijk “versterken”, zodat er geen zwakheid meer is.
4. Ten slotte geeft Hij je een vast fundament, waarop Hij je zal “grondvesten”.
Je ziet dat God aan al het wankelbare en zwakke een einde maakt. Daarvoor in de plaats geeft Hij een situatie waarin op geen enkele manier nog verandering kan optreden of kan worden aangebracht.
V11. Dit alles zal uitlopen op Zijn verheerlijking. Uit de mond van alle verlosten zal de lofprijzing klinken dat Hem alle heerlijkheid en kracht toebehoort. Er is geen heerlijkheid en kracht buiten Hem. De bewijzen dat Hij die alleen bezit, zijn overvloedig geleverd en te zien in alle verlosten samen. Met een ‘amen’ besluit Petrus deze lofprijzing. Daarmee zal door iedere gelovige van harte worden ingestemd. Zo is het en niet anders.
V12. Om de brief bij de lezers te bezorgen heeft Petrus die aan Silvánus meegegeven, nadat hij deze mogelijk aan hem heeft gedicteerd. Silvánus is dezelfde als Silas, de reisgenoot van Paulus. Deze Silas was bekend met lijden. Hij is samen met Paulus in Filippi gegeseld en in de gevangenis geworpen (Hd 16:19-23). Misschien dat Petrus daarvan op de hoogte was en hem daarom gevraagd heeft zijn brief aan hen mee te nemen. Petrus zal hem gekend hebben, want Silas was een voorganger onder de broeders in Jeruzalem (Hd 15:22), waar ook Petrus de gelovigen heeft gediend.
Om Silas bij de lezers van zijn brief te introduceren zegt hij dat volgens hem Silas een trouwe broeder is. Hij geeft zijn lezers zijn indruk van Silas, zonder dat hij zich een definitief oordeel over de trouw van Silas aanmatigt. Petrus kent ook zijn eigen ontrouw. Dat maakt hem voorzichtig. Het oordeel over de trouw is ten slotte aan de Heer (1Ko 4:1-5; Mt 25:21,23).
Hij heeft een korte brief geschreven, maar de uitwerking ervan mag groot en langdurig zijn. Hij vertelt hun waarom hij “dit”, dat is deze brief, heeft geschreven. Het is om hen te laten begrijpen wat “[de] ware genade van God is”. Daarmee zegt Petrus dat genade het ware karakter van het christendom is, dat het is gebaseerd op genade en niet op de wet. In die genade moeten ze staan en eraan vasthouden en zich daarvan niet laten afbrengen.
Dat geldt ook voor jou. Uit genade ben je behouden (Ef 2:8) en sta je voor God (Rm 5:2). Die genade moet jouw leven kenmerken. Als je enigszins hebt begrepen wat genade is, zul je je niet opnieuw onder een wet willen plaatsen of weer willen gaan deelnemen aan een uiterlijke vormendienst. Genade kennen betekent je hele leven in Gods hand geven en je door Hem laten leiden.
V13. Petrus doet nog de groeten van “de mede-uitverkorene”. Daarmee bedoelt hij mogelijk zijn vrouw, die hij meenam op reis (1Ko 9:5). Hij schrijft vanuit Babylon, waar een grote Joodse gemeenschap was en waar hij heeft gewerkt. Hij is immers de apostel van de besnijdenis (Gl 2:7). Hij doet ook nog de groeten van zijn zoon Markus, de evangelist. Markus is waarschijnlijk zijn geestelijke zoon.
V14. Tot slot geeft Petrus hun de opdracht elkaar door een groet van intimiteit te verzekeren van hun liefde voor elkaar.
Terwijl Paulus zijn brieven meestal besluit met een wens dat zij de genade van de Heer Jezus mogen ervaren, wenst Petrus zijn lezers “vrede” toe. Vrede is het grote kenmerk van het rijk waarover de Heer Jezus zal regeren en dat daarom ook wel ‘vrederijk’ wordt genoemd. Vrede is ook de grote zegen in de omgang van de gelovigen met elkaar. Het genot van die vrede is alleen mogelijk als iedere gelovige zich zijn positie in Christus bewust is, daarnaar leeft en de ander daarin ziet.
Ik wens jou dat ook van harte toe in jouw verbinding met Christus en in je omgang met je medegelovigen. Amen.
Lees nog eens 1 Petrus 5:7-14.
Verwerking: Ga eens na hoe vaak God Zich al aan jou als de God van alle genade heeft laten zien.