1 - 2 Zegenwens
1 Petrus, apostel van Jezus Christus aan [de] vreemdelingen in [de] verstrooiing in Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia, en Bithynië, 2 uitverkorenen naar [de] voorkennis van God [de] Vader, door heiliging van [de] Geest, tot gehoorzaamheid en besprenkeling met [het] bloed van Jezus Christus; genade en vrede zij u vermenigvuldigd.
V1. “Petrus” stelt zichzelf als afzender van de brief aan zijn lezers voor. Hij noemt zich met de naam die de Heer hem heeft gegeven (Jh 1:43). Vervolgens maakt hij duidelijk dat hij schrijft als “apostel van Jezus Christus”. Dat geeft aan zijn brief gezag. Het betekent niet dat hij zich vanuit de hoogte tot hen richt, maar dat zijn lezers erop kunnen rekenen dat dit schrijven grote betekenis heeft. Een apostel is een gezondene die namens een ander spreekt of schrijft. Deze brief is dan ook geen beleefdheidsbriefje, maar een brief die hij namens Jezus Christus schrijft. In deze brief geeft hij de liefde van de Heer Jezus voor de Zijnen door.
De geadresseerden worden aangesproken als “vreemdelingen in [de] verstrooiing”. De lezers, gelovige Joden, zijn vreemdelingen in de gebieden waarheen ze verstrooid zijn door de vervolging die wegens Stéfanus was losgebarsten (Hd 8:1,4; 11:19). ‘Vreemdelingen’ bevinden zich in moeilijke omstandigheden, ver van hun vaderland. Dat ze ‘verstrooid’ zijn, betekent dat zij onder het oordeel van God liggen. Als ze trouw waren gebleven aan wat God hun had gezegd, hadden ze Gods zegeningen in Zijn land kunnen genieten. Daarvan is nu geen sprake. In plaats daarvan bevinden ze zich buiten het beloofde land in vreemde landen.
Je kunt zeggen dat deze gelovigen in dubbele zin vreemdelingen zijn. Ze zijn het voor de heidenen, te midden van wie ze zich bevinden, terwijl ze het, door hun geloof in de Messias, ook zijn voor hun ongelovige volksgenoten.
Petrus noemt de gebieden waarheen de gelovige Joden verstrooid zijn. Het zijn vijf provincies van het Romeinse rijk die in Klein-Azië liggen, het tegenwoordige Turkije. Het is het gebied waar Paulus veel heeft gewerkt, zoals je in Handelingen kunt lezen. Hoewel hierover niets met zekerheid te zeggen is, is het best mogelijk dat velen van hen door zijn dienst tot geloof zijn gekomen.
Met hun verstrooiing hangt samen dat ze lijden moeten verdragen. Petrus schrijft zijn brief ook om hen in dat lijden te bemoedigen. Nergens roept hij op dat zij zich tegen dat lijden moeten verzetten of ertegen in opstand moeten komen.
Ook vandaag zijn de kinderen van God overal verstrooid en ondergaan zij lijden. Als jij consequent de Heer Jezus volgt, tel je niet mee in de wereld. Nergens vind je een oproep om je met andere christenen te verenigen om regeringen omver te werpen of zelfs maar politieke invloed uit te oefenen. De Heer Jezus heeft dat ook niet gedaan.
V2. In hun verhouding tot de wereld mogen de gelovigen dan vreemdelingen zijn die her en der verstrooid zijn, in hun verhouding tot God ligt dat heel anders. Kijk maar wat Petrus allemaal zegt over hun verhouding tot God. Dat zijn geweldige zegeningen voor de gelovigen. Daar heeft de wereld geen deel aan, de wereld weet er zelfs niets van. Ook de ongelovige Joden hebben daar geen deel aan. Hij heeft het over “uitverkorenen naar [de] voorkennis van God de Vader” en over “heiliging van [de] Geest” en over “gehoorzaamheid en besprenkeling met [het] bloed van Jezus Christus”.
Je ziet hier de drie-enige God: God de Vader, de Heilige Geest en Jezus Christus. De drie-enige God is de Bron van al deze geweldige zegeningen en Hij bewerkt dat de voorwerpen ervan er ook daadwerkelijk deel aan krijgen.
Laten we deze zegeningen kort een voor een bekijken. Eerst het uitverkoren zijn. Voor de vreemdelingen in de verstrooiing klinkt het uitverkoren zijn bekend in de oren. Zij weten dat zij wat hun nationale afkomst betreft, behoren tot Gods uitverkoren volk. Alleen betreft die uitverkiezing een uitverkiezing om op aarde Gods volk te zijn (Dt 7:6). Omdat het volk de Heer Jezus verworpen heeft, heeft Israël die plaats verloren. Als Israël zich in de toekomst zal bekeren, zal het weer Gods volk zijn.
In de tijd waarin wij leven, is er voor de gelovigen een andere uitverkiezing, een hogere, een hemelse. De uitverkiezing van een gelovige is voor de hemel en niet voor de aarde. De uitverkiezing waarover Petrus spreekt, is van volledig andere aard dan de uitverkiezing van Gods aardse volk.
Deze uitverkiezing is gebeurd “naar [de] voorkennis van God de Vader”. De Vader heeft naar Zijn volmaakte voorkennis van alle dingen bepaalde personen uitverkoren om Zijn eigendom te zijn (Ef 1:4). Voorkennis is bij God meer dan alleen alle dingen van tevoren weten. Nooit zal er iets gebeuren, dat Hij niet van tevoren wist. Zijn voorkennis is echter niet passief, maar brengt Hem tot een bepaald handelen, zoals hier Zijn uitverkiezing.
Dat is voor jou, die mag weten uitverkoren te zijn, een enorme bemoediging, want het geeft je de absolute garantie dat jouw uitverkiezing voor eeuwig vastligt. Het is ook voor Petrus ten aanzien van de lezers van zijn brief een zekere zaak (vgl. 2Th 2:13). God zegt: ‘Jij hoort bij Mij.’ Wie zal dat ongedaan maken? Wie is groter en machtiger dan God? Uitverkiezing hangt dan ook niet af van jouw inspanningen, maar van het voornemen van God de Vader, Die uitvoert wat Hij Zich voorneemt (Rm 8:28-30). Over de verantwoordelijkheden die er ook aan verbonden zijn, zal Petrus verderop in dit hoofdstuk spreken.
Wat je bij de uitverkiezing ziet, zie je ook bij het volgende aspect, dat Petrus de “heiliging van [de] Geest” noemt. ‘Heiligen’ betekent ‘apart zetten’ van andere dingen voor een bepaald doel. Gods aardse volk Israël was door allerlei uiterlijke inzettingen apart gezet van de volken om hen heen. Daarbij fungeerde de wet als “scheidsmuur van de omheining” (Ef 2:14). Petrus spreekt over een ‘heiliging van de Geest’. Het hemelse volk waarbij deze gelovigen, en wij, nu behoren, is door de werking van de Heilige Geest apart gezet van de ongelovigen voor God. De Heilige Geest heeft het nieuwe leven in hen gewerkt, hen losgemaakt van de wereld en van Israël en hen verbonden aan hun Messias Die in de hemel is.
Voor het volgende aspect, dat van “gehoorzaamheid”, geldt hetzelfde. Als Joden waren zij gehoorzaamheid verschuldigd aan de wet, met als belofte het leven. Voor hen als gelovigen is daar een andere gehoorzaamheid voor in de plaats gekomen en wel de “gehoorzaamheid … van Jezus Christus”. Aan de oude norm van gehoorzaamheid, de wet, kon niemand voldoen. Aan de nieuwe norm kunnen ze wel voldoen en wel door het nieuwe leven dat zij bezitten.
Dat nieuwe leven is de Heer Jezus. Daardoor zijn zij in staat te gehoorzamen zoals de Heer Jezus dat heeft gedaan. Je leest immers over de gehoorzaamheid van Jezus Christus. Het gaat niet om gehoorzaamheid aan de wet. De norm van gehoorzamen voor de gelovige is niet de wet, maar Christus. Kijk naar Hem, hoe Hij Zijn Vader altijd in liefde heeft gehoorzaamd en je zult op diezelfde wijze gehoorzaam leren zijn. Die gehoorzaamheid gaat veel verder dan gehoorzamen aan de wet.
Als laatste aspect – een aspect dat evenals de gehoorzaamheid verbonden is aan Jezus Christus – wijst Petrus op de “besprenkeling met [het] bloed van Jezus Christus”. Hier vind je het bloed van Christus als de grondslag om te gehoorzamen. Het bloed geeft de volmaakte zekerheid dat voor God alles in orde is.
Ook dit aspect vormt een groot contrast met wat God vroeger aan Zijn volk heeft gegeven. In het Oude Testament is wel sprake van bloed als de grondslag van de verzoening, maar daar is het verbonden aan dieren. Dat bloed kan echter geen zonden wegnemen en niemand een volmaakt geweten voor God geven. Dat kan alleen het bloed van Christus (Hb 10:4-14). Het bloed van Christus plaatst jou in volmaakte reinheid voor het aangezicht van God. Door het bloed van Christus heb je vrede met God (Ef 2:13; Ko 1:20; Rm 5:1). Je mag weten dat dit je positie is.
Daar laat Petrus ook een wens op volgen. Hij wenst dat de gelovigen toenemen in “genade en vrede”. Daarmee bedoelt hij dat je steeds meer verwacht van Gods genade en steeds minder op je eigen kracht vertrouwt. Gods genade is er om je te helpen bij alles wat je te doen hebt. Als dat besef er is en toeneemt, zul je ook de vrede ervaren die Petrus de gelovigen vervolgens toewenst.
God wil dat je groeit, dat jij je vandaag weer meer in Hem verheugt dan gisteren, ondanks of misschien wel dankzij de moeiten die je ervaart. Juist als je geloof wordt beproefd, kun je toenemen in het kennen van de genade die God geeft en de vrede die God Zelf bezit.
Lees nog eens 1 Petrus 1:1-2.
Verwerking: In welke zegeningen mag jij je volgens deze verzen verheugen?
3 - 5 Een levende hoop
3 Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren doen worden tot een levende hoop door [de] opstanding van Jezus Christus uit [de] doden, 4 tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, in [de] hemelen weggelegd voor u, 5 die in [de] kracht van God door [het] geloof bewaard wordt tot [de] behoudenis, die gereed is om in [de] laatste tijd geopenbaard te worden.
V3. Na zijn inleidende woorden, waarin hij de grootheid en het werk van de drie-enige God naar voren heeft gebracht, spreekt Petrus een lofprijzing uit. Hij is vol van wat de God en Vader van de Heer Jezus heeft gedaan. Hij kan niet anders dan Hem loven. Dat is altijd het resultaat als je onder de indruk komt van Wie God is.
Omdat hij vol is van God, ziet hij nog meer van God, Wie Hij is en wat Hij heeft gedaan. Hij spreekt vol bewondering over Gods “grote barmhartigheid” waardoor Hij tot daden is gekomen die ons alleen maar kunnen verbazen. ‘Barmhartigheid’ is ontferming over mensen bij wie de nood zó groot is, dat de ondergang dreigt, terwijl ze zelf geen enkele mogelijkheid hebben om uit die nood te komen. Het gaat om totaal hulpeloze mensen die op geen enkele manier deel konden krijgen aan de zegeningen van God. Dat is de gelegenheid voor God om Zijn ‘grote barmhartigheid’ te tonen.
Petrus spreekt over grote barmhartigheid in verband met de wedergeboorte van een zondaar en de zegeningen die daaraan verbonden zijn. De God en Vader van onze Heer Jezus Christus heeft jou “wedergeboren doen worden”. Dat is werkelijk grote barmhartigheid! Je hebt je ellende en verlorenheid gevoeld en je volkomen onvermogen daar zelf verandering in aan te brengen. Je stond volledig buiten Gods zegeningen. Maar God was met ontferming over jou bewogen en heeft je nieuw leven gegeven.
Dat je wedergeboren bent, houdt in dat de oorsprong van je nieuwe leven ‘van boven’ is (Jh 3:3). Je bent uit God geboren. Daar heb je zelf niets aan gedaan, net zoals je zelf niets hebt gedaan aan je natuurlijke geboorte.
Je natuurlijke geboorte heeft je wel leven gegeven, maar geen enkele hoop op een gelukkige toekomst. Integendeel, je bent in ongerechtigheid geboren en in zonde ontvangen (Ps 51:7). De gevolgen daarvan zijn ook in je leven zichtbaar geworden. De dood en de hel waren als gevolg daarvan je eindbestemming. Door de wedergeboorte die God, door “Zijn grote barmhartigheid”, in jou heeft gewerkt, is in die eindbestemming een radicale verandering gekomen. Je bent namelijk wedergeboren “tot een levende hoop”.
De hoop die Petrus hier voorstelt, is heel anders dan het uitzicht op de dood en de hel. Deze hoop gaat ook veel verder dan het vooruitzicht van een koninkrijk op aarde onder de heerschappij van de Messias, waarnaar Gods aardse volk steeds heeft uitgezien en nog steeds uitziet. De levende hoop is namelijk verbonden met een uit de doden opgestane Jezus Christus. De levende hoop die Petrus hier voorstelt, is geen aardse maar een hemelse hoop en ziet daarom niet op het beërven van het land Kanaän. “Door [de] opstanding van Jezus Christus uit [de] doden” wordt het oog gericht op een deel in een andere wereld.
Christus heeft niet alleen Zijn bloed gegeven en is gestorven, maar Hij is ook opgestaan. Je ziet een levende Heer. Daardoor heb je een levende hoop en zie je over de dood heen alles wat daar met Hem verbonden is. Zonder Zijn opstanding zou er geen hoop zijn (1Ko 15:19-20). Een levende hoop is een hoop die je levendig voor ogen staat. Het betreft niet iets onzekers, maar deze hoop is een absolute zekerheid. Door het nieuwe leven ben je zeker van die hoop.
Je kunt deze hoop zowel objectief als subjectief bezien. Daarmee bedoel ik dat je die hoop kunt zien als iets dat vóór je ligt, iets waarnaar je uitkijkt. Dat is de erfenis die in de volgende verzen wordt voorgesteld. Je kunt die hoop ook zien als iets dat in je is, iets dat je voelt en beleeft. Dat is de hoop op die erfenis, het verlangen ernaar, waardoor je wordt gemotiveerd om met vreugde je weg als pelgrim door dit leven te gaan.
V4. Door de opstanding van de Heer Jezus is de hoop op de erfenis jouw deel geworden. Het is een erfenis die volmaakt zeker je deel zal zijn. Zij ligt voor je klaar en is door niets aan te tasten en door niemand te roven. Het erfdeel ligt vast in de hemelen en wordt daar in Jezus Christus, de opgestane en verheerlijkte Mens, voor jou bewaard.
Niets is in staat die erfenis in waarde te doen verminderen:
1. Zij is “onvergankelijk”, dat wil zeggen niet aan te tasten door de dood, waardoor zij uiteindelijk zou vergaan.
2. Zij is ook “onbevlekt”, dat wil zeggen vrij van elke smet en ook niet door iets van de zonde aan te tasten.
3. Zij is tevens “onverwelkelijk”, dat wil zeggen zonder enige ontsiering of zelfs maar vermindering van haar schoonheid en niet aan te tasten door de tand van de tijd.
Deze erfenis is verbonden aan ‘de Erfgenaam van alle dingen’ (Hb 1:2). Daarom is zij onaantastbaar voor de dood, het vuil en het verval.
Het erfdeel is het koninkrijk van de Heer Jezus dat deze Israëlieten aan wie Petrus schrijft, eenmaal zullen ingaan, evenals jij en ik. Het betreft echter niet het koninkrijk op aarde of het aardse deel van het koninkrijk, dat er zeker ook zal zijn, maar het hemelse deel van het koninkrijk. Wanneer de Heer Jezus openbaar regeert over hemel en aarde, mogen alle gelovigen die zijn gestorven of opgenomen voordat het vrederijk aanbreekt, vanuit de hemel met Hem regeren over allen die in de hemel zijn (engelen, 1Ko 6:3) en die op de aarde zijn en over alles wat op aarde is (1Ko 6:2). Het is het beste deel dat in het koninkrijk denkbaar is.
V5. De erfenis wordt voor jou bewaard door God op een plaats waar geen dief en mot en roest haar kan wegnemen of aantasten. Maar hoe zit het met de erfgenamen? Die zijn toch zwak en onmachtig om zichzelf te bewaren? Dat is zeker waar. Daarom heeft Petrus ook voor de erfgenamen een bemoedigend woord. Zij worden namelijk door de kracht van God voor de erfenis bewaard. Je mag eraan vasthouden dat de erfenis voor jou wordt bewaard en dat jij voor de erfenis wordt bewaard.
En waardoor gebeurt dat? Door niets minder dan de “kracht van God”. Zo zwak als jij bent, zo sterk is God. Jij wordt voor de erfenis bewaard door een bewaking die er voortdurend is en die niet misleid of overweldigd kan worden. Dát is even een zekerheid dat jij als erfgenaam de erfenis in bezit zult nemen!
Dat er sprake is van ‘bewaard worden’, betekent dat er gevaar aanwezig is. Dat moet je je bewust zijn. De bewaking moet je niet zorgeloos maken. Je mag weten – en dat mag je rust geven – dat jij wordt bewaard door de trouw en kracht van God. Tegelijk is er ook iets wat jij moet doen. Om Gods bewarende kracht te ervaren is van jouw kant “geloof” nodig. Geloof geeft aan God de Hem toekomende plaats en houdt jou op je plaats van vertrouwen in Hem. Daarbij houd je je vast aan de uitspraken van Zijn Woord. Het geloof is noodzakelijk, totdat het erfdeel in bezit wordt genomen.
Dat Zijn bewaring gebeurt door middel van geloof, betekent dat het alleen geldt voor de gelovigen. Het betekent ook dat de gelovigen de verantwoordelijkheid hebben zich voor die bewaring aan Hem toe te vertrouwen. Geloven wil immers zeggen: vertrouwen. Hij neemt de Zijnen niet bij de hand om hen op sleeptouw te nemen en zo naar het einddoel te brengen. Hij werkt door geloof, waarbij Hij er ook voor zorgt dat het geloof niet ophoudt. Petrus heeft die bewaring meegemaakt. Nadat hij de Heer verloochend had, is hij hersteld omdat de Heer voor hem had gebeden dat zijn geloof niet zou ophouden (Lk 22:32).
Zoals is gezegd, is geloof nodig zolang we nog onderweg zijn naar het einddoel. Petrus noemt dat einddoel “[de] behoudenis die gereed is om in [de] laatste tijd geopenbaard te worden”. De behoudenis is hier nog toekomst. De behoudenis is wat ons uiteindelijke deel zal zijn als we bij de Heer zijn en met Hem naar de aarde komen.
Dat de behoudenis gereed is, wil zeggen dat alles wat daarvoor nodig is, gedaan is. Dat de behoudenis nog niet is aangebroken, heeft te maken met de lankmoedigheid van God, Die niet wil dat iemand verloren gaat (2Pt 3:9).
Met “[de] laatste tijd” bedoelt Petrus dat met het aanbreken van de behoudenis de voleinding van de tijd gekomen is. Het is het vrederijk, waar alle tijden hun vervulling zullen vinden (Ef 1:10). Dan wordt de behoudenis geopenbaard, zichtbaar. Na het vrederijk zal er geen nieuwe tijdsperiode meer komen, maar zal de eeuwigheid aanbreken.
Lees nog eens 1 Petrus 1:3-5.
Verwerking: Hoe levend is voor jou ‘de levende hoop’ die je hebt gekregen?
6 - 12 Beproeving van het geloof
6 Daarin verheugt u zich, zo nodig nu een korte tijd bedroefd door allerlei verzoekingen, 7 opdat de beproefdheid van uw geloof, veel kostbaarder dan die van goud, dat vergankelijk is en door vuur beproefd wordt, blijkt te zijn tot lof en heerlijkheid en eer bij [de] openbaring van Jezus Christus. 8 Hoewel u Hem niet gezien hebt, hebt u Hem lief; hoewel u Hem nu niet ziet, maar gelooft, verheugt u zich in Hem met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde, 9 terwijl u het einde van <uw> geloof ontvangt, [de] behoudenis van [uw] zielen. 10 Over deze behoudenis hebben profeten onderzocht en nagevorst die van de voor u [bestemde] genade geprofeteerd hebben, 11 terwijl zij navorsten welke of wat voor tijd de Geest van Christus Die in hen was, aanduidde, toen Hij tevoren getuigde van het lijden dat over Christus [zou komen] en van de heerlijkheden daarna. 12 Aan hen werd geopenbaard dat zij niet voor zichzelf, maar voor u de dingen bedienden die u nu zijn aangekondigd door hen die u het evangelie hebben verkondigd door [de] Heilige Geest Die van [de] hemel is gezonden; dingen waarin engelen begerig zijn een blik te werpen.
V6. De tijd van zegen en rust die met het vrederijk zal aanbreken, verheugt het hart van de pelgrim en bemoedigt hem om in het geloof voorwaarts te gaan. Het duurt niet lang meer, nog slechts ”een korte tijd”, en dan heb je het doel bereikt. Het is een korte tijd in vergelijking met de eeuwigheid en ook in vergelijking met de tijd van het vrederijk die duizend jaar duurt (vgl. 2Ko 4:17).
In die korte tijd krijg je te maken met “allerlei verzoekingen”. Petrus zegt er wel bij “zo nodig”. Als je in je geloofsleven met verzoekingen te maken krijgt, is dat omdat God het nodig acht je geloof te beproeven. Pas als we het moeilijk krijgen, zal blijken wat ons geloof waard is, of we echt op God vertrouwen. Als alles ons voor de wind gaat, is het niet moeilijk om te geloven.
Verzoekingen of beproevingen zijn niet fijn, ze zijn geen oorzaak van vreugde, maar van verdriet. Toch kan er tegelijk ook vreugde zijn als je wordt verzocht. Het mag immers een oorzaak van vreugde zijn als je eraan denkt dat de verzoeking het bewijs is dat God Zich met je bezighoudt. Een verzoeking waarmee je te maken krijgt, laat zien dat Hij belang in je stelt. Zo stelt Jakobus het voor (Jk 1:3). Enerzijds is er verdriet, anderzijds is er vreugde (vgl. 2Ko 6:10).
V7. Er zijn “allerlei” of verschillende soorten verzoekingen die God zendt of toelaat in het leven van de gelovige om zijn geloof te testen. Zoals gezegd, doet Hij dat alleen als Hij het nodig vindt. Er staat Hem namelijk een doel voor ogen en dat is dat het geloof tot uiting komt. Verzoekingen zijn ook beproevingen, want het doel van de test is niet alleen het geloof tot uiting te laten komen, maar ook om het zuiverder te maken. Voor God is het geloof van de Zijnen “veel kostbaarder dan … goud”. Goud is het waardevolste metaal in de schepping, maar het is vergankelijk. Het geloof daarentegen is niet van voorbijgaande aard.
Om goud zo zuiver mogelijk te maken wordt het ontdaan van alles wat de waarde ervan vermindert. Daarvoor is een proces nodig waarbij het in het vuur wordt gehouden en wordt gesmolten. Alles wat niet goud is, komt bovendrijven en wordt verwijderd. Zo is het ook met het geloof dat in de vuurgloed van de verdrukking (1Pt 4:12) van alle oneigenlijke elementen wordt gezuiverd (Ps 66:10; Sp 17:3). Beproevingen maken het geloof steeds zuiverder (Jb 23:10). Ook de profeet Maleachi spreekt over een louteringsproces dat de gelovigen uit Israël in de grote verdrukking moeten ondergaan en wel met het oog op de komst van de Messias (Ml 3:1-3).
Het louteringsproces wordt door de Goddelijke Smelter voltrokken. Hij bepaalt de hoogte van de temperatuur van het vuur van de beproeving met het oog op de zuiverheid van het geloof. Daarbij zal Hij niet gaan boven wat het geloof kan dragen (1Ko 10:13).
Het resultaat van Zijn volmaakte wijsheid zal volledig zichtbaar worden bij de openbaring van Jezus Christus, Die dan zal worden verheerlijkt in Zijn heiligen en bewonderd in allen die hebben geloofd (2Th 1:10). Dan zal voor aller oog zichtbaar worden hoe kostbaar dat geloof is, dat deze gelovigen op aarde in staat stelde alles te verdragen. De onzichtbare Christus Die door de wereld wel verworpen was, maar Die voor hen alles betekende, zal zichtbaar worden als het ware motief van hun leven. Hem zal alle lof en eer en heerlijkheid worden toegebracht voor Zijn alles te boven gaande liefde en genade. Deze liefde en genade hebben aan de Zijnen de kracht gegeven om onder de moeilijkste omstandigheden op Hem te blijven vertrouwen.
V8. Nog is Petrus niet klaar met het voorstellen van de heerlijkheden die verbonden zijn met de Heer Jezus en het geloof in Hem. Je leven in geloof bestaat niet alleen uit verwachten en uitzien, maar ook uit iets wat je nu al bezit en dat is Hijzelf. Je ziet Hem niet, je hebt Hem zelfs nog nooit gezien, maar toch heb je Hem lief. Dat komt door je nieuwe natuur die de Geliefde liefheeft. Daardoor heb je ogen van het hart en zie je in het geloof (Ef 1:18; Hb 11:10,27; Jh 8:56).
Hem liefhebben en je in Hem verheugen heeft een beslissende en vormende invloed op je hart. Het maakt je hart vast en vult het met vreugde, hoe het ook in je leven gaat. Je hebt de Heer Jezus nooit gezien, ook Zijn bloed niet, evenmin als Zijn werk aan het kruis. Toch is het allemaal volkomen waar. Dat geloof je. Het geeft je een vreugde die je onmogelijk in woorden kunt weergeven. Je hele hart en leven zijn ervan vervuld. Het is een “verheerlijkte vreugde”, dat wil zeggen dat deze vreugde niet van de aarde is en hier ook niet past, maar van de hemel komt. ‘Verheerlijkt’ wil zeggen vervuld van roem. Het is een vreugde die vol is van de roem die de Heer Jezus toekomt.
V9. Het genot van die vreugde geeft ook het besef van de “behoudenis van [uw] zielen”. De behoudenis van de ziel is “het einde van <uw> geloof”, dat wil zeggen het doel van het geloof, dat wat door het geloof tot stand komt. Je hebt in het geloof de Heer Jezus aangenomen als Degene Die voor jouw zonden aan het kruis wilde sterven. Dat heeft je direct de behoudenis van je ziel gegeven. Dat je ziel behouden is, houdt in dat je innerlijk volkomen bevrijd bent van de gevolgen van de zonde en dat je ook vrij bent van de vruchten en de ellende van de zonde.
Je lichaam is echter nog niet behouden (Rm 8:23). Je kunt nog ziek worden bijvoorbeeld. Ook de schepping is nog niet behouden, maar zucht nog onder de gevolgen van de zonde (Rm 8:22). De volle behoudenis moet nog komen, daar hoop je nog op en daar zie je volhardend naar uit (Rm 8:24-25).
V10. De profeten van het Oude Testament hebben over deze behoudenis geprofeteerd. Zij hebben gesproken over een tijd van vrede en gerechtigheid op aarde onder de zegenrijke regering van de Heer Jezus. Ze hebben begrepen dat ze spraken over dingen die zij zelf niet bezaten, maar die voor hen die er wel deel aan zouden hebben, “genade” betekende. Die genade is het deel van de lezers van deze brief. Is het geen grote genade te mogen geloven in Hem door Wie de behoudenis volkomen is waargemaakt in je ziel en door Wie de behoudenis volkomen waargemaakt zal worden in de schepping?
V11. De profeten hebben de grootste belangstelling getoond voor de dingen waarover de “Geest van Christus” hen liet schrijven. Ze hebben zich ervoor ingespannen om de dingen te begrijpen waarover ze schreven. Dat er met de openbaring van de Messias een heerlijke tijd zou komen, was voor hen geen verborgenheid. Maar dat de Messias eerst zou moeten lijden en dat daarna de tijd van allerlei heerlijkheden zou aanbreken, dat konden ze niet begrijpen. Is het inderdaad niet een grote genade te mogen weten dat de Messias Jezus Die op aarde geleden heeft, nu al in de hemel met eer en heerlijkheid gekroond is (Hb 2:9) en dat Hij binnenkort met Zijn heerlijkheid de wereld zal vervullen?
V12. Gods Geest heeft de profeten duidelijk gemaakt dat wat zij aankondigden, niet voor henzelf was, maar voor de Joodse lezers van de brief en ook voor ons. Je ogen zijn daarvoor geopend door hen die jou het evangelie hebben verkondigd. Dit zijn de nieuwtestamentische evangelisten, want, zo zegt Petrus, zij hebben gesproken “door [de] Heilige Geest Die van [de] hemel is gezonden”. De Heilige Geest kon immers pas komen, nadat de Heer Jezus door God in de hemel was verheerlijkt (Jh 7:39; Hd 2:33). Wat de Heilige Geest nu in het evangelie heeft geopenbaard, betreft een verheerlijkte Christus en de verbinding van de gelovigen met Hem.
Dan lees je over een tweede groep belangstellenden: de engelen. Er zijn dus twee groepen belangstellenden voor deze dingen: profeten en engelen. Maar engelen hebben zelf geen deel aan de dingen waarin ze belangstellen. De engelen zijn begerig inzicht te krijgen in het geheim hoe God van moordenaars van Zijn Zoon aanbidders van Zijn Zoon heeft gemaakt. Ze herinneren zich de opstand onder de engelen, toen de satan en zijn aanhangers tegen God in opstand kwamen. Ze weten hoe deze afvallige engelen ervoor hebben gezorgd dat ook de mens in opstand tegen God is gekomen. En nu geeft God aan gevallen, opstandige mensen behoudenis. Dat verbaast de engelen bovenmate en daar zouden ze graag meer van begrijpen.
Daarin zijn engelen een voorbeeld voor veel christenen die, terwijl zij wel deel aan deze dingen hebben, er geen belangstelling voor tonen. Ik neem aan dat dit niet voor jou geldt, want anders zou je dit commentaar niet lezen.
Lees nog eens 1 Petrus 1:6-12.
Verwerking: Hoe wordt jouw geloof zuiver gemaakt en hoe beleef jij je vreugde in de Heer?
13 - 16 Weest nuchter en heilig
13 Omgordt daarom de lendenen van uw verstand, weest nuchter en hoopt volkomen op de genade die u gebracht wordt bij [de] openbaring van Jezus Christus. 14 Weest als kinderen van [de] gehoorzaamheid niet gelijkvormig aan de begeerten van vroeger in uw onwetendheid, 15 maar wordt, zoals Hij Die u geroepen heeft heilig is, ook zelf heilig in al [uw] wandel; 16 want er staat geschreven: ‘Weest heilig, want Ik ben heilig’.
V13. Na zijn uiteenzetting van wat met Christus en Zijn lijden en Zijn heerlijkheid te maken heeft – het woord “daarom” in dit vers slaat daarop terug –, spreekt Petrus over de praktische gevolgen die dat moet hebben. Je kunt weten wat je zegeningen zijn, maar je hebt ze naar Gods gedachten alleen goed begrepen als het ook een uitwerking in je leven heeft. Om dat invulling te geven spoort Petrus tot enkele handelingen aan. Hij doet dat in krachtige, gebiedende taal.
In de eerste plaats zegt hij: “Omgordt … de lendenen van uw verstand.” ‘Omgorden’ heeft te maken met zich reisvaardig maken, zich klaarmaken voor vertrek. Je ziet dat als het volk Israël zich klaar moet maken om Egypte te verlaten (Ex 12:11). Zo moet jij klaarstaan om op de roep van de Heer de wereld te verlaten en het koninkrijk binnen te gaan. Dit is de gepaste houding van de pelgrim en die bewaart je ervoor je op aarde te vestigen alsof je toekomst hier beneden is. Andere aspecten die aan het omgorden verbonden zijn, zijn dienstbaarheid en strijd (Lk 12:35,37; Jh 13:4-5; Ef 6:14).
Wat moet worden omgord, zijn ‘de lendenen’. De lendenen wijzen op de kracht om te lopen (Dt 33:11; Jb 40:11; Sp 31:17). Als je een aandoening in je lendenen hebt, kun je een stevige wandeling wel vergeten. Hier worden de lendenen verbonden aan je verstand. De aansporing om de lendenen van je verstand te omgorden wil zeggen dat je wordt aangespoord om je in je denken te laten leiden door Christus van Wie je het verstand, met kracht versterkt en geestelijk verlicht, hebt gekregen (1Jh 5:20). Je hebt verstand, dat is inzicht door Gods Geest en Gods Woord, van de dingen die komen gaan. Houd dat voor je aandacht en laat je niet afleiden door allerlei zaken die wel interessant lijken, maar niet meer dan meningen van mensen zijn.
Daar sluit de volgende aansporing op aan: “Weest nuchter.” Je bent nuchter als je de werkelijkheid ziet zoals die is. Die werkelijkheid is de aanstaande openbaring van Jezus Christus Die komt om de wereld te oordelen en Zijn rijk op te richten.
Je nuchterheid verdwijnt als je je blik niet op de toekomst, maar op hier-en-nu richt. Ik hoorde een best wel heftig verhaal dat deze bijbelse nuchterheid goed illustreert. Het gaat over de verkondiging van het evangelie aan kannibalen. Enkele evangelisten waren naar kannibalen toegegaan om het evangelie te verkondigen. Twee waren door hen gedood en opgegeten. Een derde had zich weten te redden. Toch wilde een zekere John er heen om hun het evangelie te brengen. Toen hij daarover met een oude theoloog sprak, wilde deze hem met schijnbaar nuchtere argumenten overreden om van zijn voornemen af te zien.
Het antwoord van John luidde: ‘U zult binnenkort begraven en door de wormen opgevreten worden. Of ik nu hier begraven wordt en door de wormen wordt opgevreten of daar kom en door de kannibalen wordt opgevreten, is toch niet zo’n groot verschil.’ Dat is ‘nuchter bekijken’ in de bijbelse zin van het woord. Het resultaat is dat door John daar het evangelie is gekomen en er mensen tot geloof zijn gekomen.
Deze nuchterheid richt de gedachten op de toekomst die helemaal wordt uitgemaakt door de Heer Jezus. Als je bij Hem hoort, zul je ook delen in Zijn toekomst, in Zijn openbaring of verschijning. Vervolgens word je, na de aansporingen tot omgorden en nuchter zijn, aangespoord om te hopen “op de genade die u gebracht wordt bij [de] openbaring van Jezus Christus”. Je moet daar “volkomen” op hopen. Die hoop mag je door niets laten verminderen. Geen zorg of ziekte mag er de oorzaak van zijn dat je minder gaat hopen op die genade.
Een bepaalde zonde mag daarvan natuurlijk helemaal niet de oorzaak zijn. Als er zonde in je leven is, zul je niet eens hopen op die genade. Dan houd je de gedachte aan de openbaring van de Heer Jezus ver van je verwijderd. Om weer met verlangen naar Zijn komst te kunnen uitzien is belijdenis van je zonde noodzakelijk. Als er van zonde in jouw leven sprake is, moet je er haast mee maken die verhindering uit de weg te ruimen.
V14. Misschien is er van een concrete zonde in je leven geen sprake, maar is er wel de neiging om toe te geven aan de zonde. Je voelt dat er stevig aan je wordt getrokken om een bepaalde zonde te begaan. Dat kan te maken hebben met je begeerten van vroeger. Met het oog daarop komt de volgende aansporing naar je toe dat je als kind van de gehoorzaamheid niet gelijkvormig moet zijn aan die vroegere begeerten. Weet je nog wat er in vers 2 staat? Je bent geroepen tot de gehoorzaamheid van Jezus Christus.
“Kinderen van [de] gehoorzaamheid” zijn gehoorzame kinderen; zij leven naar het beginsel van gehoorzaamheid. Dat je kunt leven als een kind van de gehoorzaamheid, is het gevolg van het feit dat je een kind van God bent. Je bent uit God geboren en hebt daardoor Gods natuur ontvangen (2Pt 1:4).
Het lijkt vreemd dat Petrus tegen hen, die vanuit hun verleden juist zo vertrouwd zijn met God, spreekt over “vroeger in uw onwetendheid”. De Joden keken met verachting neer op de onwetende heidenen en meenden dat alleen zij de kennis aangaande de ware God bezaten (Rm 2:17-20). Inderdaad heeft God Zich aan hen op een speciale manier bekendgemaakt. Dat heeft hen echter hoogmoedig gemaakt. Hun hele geschiedenis heeft laten zien dat ze zich alleen op hun uiterlijke positie beroemden en tegelijk hun vleselijke lusten volgden.
Voordat de Joden aan wie de brief is gericht tot geloof in de Heer Jezus als de Messias kwamen, hebben zij ook zo geleefd. Door hun bekering hebben zij daar afstand van genomen. Maar het gevaar om terug te vallen is steeds aanwezig. Daarom klinkt de waarschuwing om niet weer op die wijze te gaan leven.
V15. Na deze waarschuwing om iets niet te doen volgt een aansporing om iets wel te doen. Steeds is de Schrift in evenwicht. Zo spreekt de Schrift over iets afleggen en iets aandoen (Ko 3:8,12). Hier gaat het over niet gelijkvormig zijn aan iets van vroeger en in plaats daarvan heilig worden in alle wandel. Je kunt in dit opzicht je leven vergelijken met een tuin. Een tuin is meer dan de afwezigheid van onkruid. Onkruid wieden is noodzakelijk, maar geen bezigheid op zichzelf. Het gaat erom dat die tuin een bloemenpracht laat zien of vruchten voortbrengt.
Zo is het met je leven als gelovige. Dat leven wordt niet gekenmerkt door alles wat er niet is, maar door alles wat er wel is of moet komen. Hier gaat het erom dat alles in jouw leven – ‘al je wandel’, je hele openbaring – heilig is, dat wil zeggen helemaal aan God gewijd. Het komt erop neer dat in jouw leven Christus, de volmaakt aan God toegewijde Mens, zichtbaar wordt.
Heilig zijn lijkt negatief. Dat is het ook als je het alleen ziet als afgezonderd van het verkeerde. Maar heilig zijn is positief. De hoofdgedachte is namelijk: apart gezet voor. Je ziet dat aan de eerste keer waar het woord ‘heiligen’ in de Bijbel wordt gebruikt. Dat is bij de schepping, als God de zevende dag heiligt (Gn 2:3). Toen was er nog niets verkeerds in de schepping. Het was allemaal goed. Toch heiligde God de zevende dag. Hij zette die apart van de andere dagen als een dag voor Hemzelf.
V16. Om het belang van heiligheid te onderstrepen haalt Petrus een vers uit het Oude Testament aan. Daar roept God Zijn volk op om heilig te zijn omdat Hij heilig is (Lv 11:44; 19:2; 20:26-27). Geldt Zijn heiligheid alleen voor het Oude Testament en niet voor het Nieuwe Testament? Als je even nadenkt, zal het duidelijk zijn dat de heilige God van het Oude Testament dezelfde heilige God van het Nieuwe Testament is. Nergens is dat duidelijker gebleken dan toen Hij Zijn eigen Zoon niet spaarde op het kruis.
In het Oude Testament kon Hij niets met de zonde te doen hebben en dat kan Hij in het Nieuwe Testament ook niet. De oproep om heilig te zijn klinkt omdat God heilig is. Hij kan van een volk dat met Hem in verbinding staat, ongeacht of het een oudtestamentisch of een nieuwtestamentisch volk is, geen lagere norm hanteren dan Zichzelf. De boodschap aangaande Gods heiligheid die in het Oude Testament klinkt, klinkt hier door Petrus even helder in het Nieuwe Testament. Die oproep moet je ertoe brengen je helemaal aan Hem toe te wijden.
Lees nog eens 1 Petrus 1:13-16.
Verwerking: Waarom is het belangrijk ‘nuchter’ en ‘heilig’ te zijn?
17 - 21 Verlost door kostbaar bloed
17 En als u als Vader Hem aanroept Die zonder aanzien des persoons oordeelt naar het werk van ieder, wandelt dan in vrees de tijd van uw bijwoning, 18 daar u weet dat u niet door vergankelijke dingen zilver of goud, verlost bent van uw onvruchtbare, door de vaderen overgeleverde wandel, 19 maar door kostbaar bloed, als van een vlekkeloos en onbesmet lam, [het bloed] van Christus. 20 Hij is wel voorgekend vóór [de] grondlegging van [de] wereld, maar in [het] laatst van de tijden geopenbaard ter wille van u, 21 die door Hem gelooft in God, Die Hem heeft opgewekt uit [de] doden en Hem heerlijkheid gegeven heeft, opdat uw geloof en hoop op God zijn.
V17. Petrus voegt aan de oproep om heilig te zijn nog een argument toe. Dat argument gaat uit van het grote voorrecht dat je nu hebt om God je Vader te mogen noemen. Dat voorrecht is echt groot. Door de Geest Die in je woont, kun je “Abba, Vader” zeggen (Rm 8:15; Gl 4:6). Je mag Hem aanroepen, Hem eren, verheerlijken en aanbidden.
Met dat voorrecht is echter ook verantwoordelijkheid verbonden. God is een Vader Die jou liefheeft en Die jou vanwege Zijn liefde voor jou ook tuchtigt als Hij ziet dat je een verkeerde weg gaat of dreigt te gaan. God is geen aardse vader, die vaak geen tucht uitoefent of die op een verkeerde manier of soms zelfs vanuit een verkeerd motief tucht uitoefent (Hb 12:9-10a). Hij is een Vader Die alleen tuchtigt als het nodig is.
Hij beoordeelt volmaakt ieders werk, zonder iemand voor te trekken of te benadelen. Hij tuchtigt niet alleen om je geloof te beproeven, maar ook als er iets aan je heiligheid ontbreekt (Hb 12:10b).
Het oordeel van de Vader waarover Petrus hier spreekt, slaat niet op het oordeel na het aardse leven. Dat oordeel heeft Hij gegeven aan de Heer Jezus (Jh 5:27). Het oordeel van de Vader heeft betrekking op jouw leven als pelgrim. Als je leven Hem eert, draagt dat Zijn goedkeuring. Als je leven Hem oneer aandoet, zal Hij je tegenkomen om je duidelijk te maken dat er iets moet veranderen.
Daarom moet je “in vrees” op aarde je weg gaan. Vrees heeft niet de betekenis van angst voor God of bang zijn om nog verloren te gaan. Vrees betekent hier het bang zijn voor jezelf omdat je weet wat er allemaal nog in je is, waardoor je tot iets kunt komen wat God, jouw Vader, verdrietig maakt. Bedenk dat jij Zijn kind bent en dat je dat bent geworden door de verlossing die de Heer Jezus voor jou heeft bewerkt. Wat voor een hoge prijs heeft Hij daarvoor betaald! Hoe zou je dan nog kunnen wandelen in de begeerten van vroeger, terwijl je op die manier daarvan bent verlost?
De vrees om iets te doen wat niet tot eer van God is, behoort jou de hele “tijd van” je “bijwoning” te kenmerken. De uitdrukking ‘bijwoning’ wijst erop dat je op aarde geen definitief verblijf hebt. Zoals je eerder hebt gezien, word je in deze brief aangesproken als een pelgrim. Je bent een vreemdeling op aarde, op weg naar je erfdeel. Dat moet je je bewust blijven, want anders laat je je van het doel afleiden door allerlei aantrekkelijke dingen om je heen.
De weg van een bijwoner is de weg van de Heer Jezus. Hij is op aarde de ware Vreemdeling en Bijwoner geweest. Hij had hier geen thuis, zelfs geen plaats waar Hij Zijn hoofd kon neerleggen (Mt 8:20). Als je Hem voor ogen houdt, zul je de tijd van je bijwoning op een God welbehaaglijke wijze wandelen.
V18. Dat het niet gaat om vrees om alsnog verloren te gaan of vrees vanwege de onzekerheid of je wel een kind van God bent, blijkt wel uit vers 18. Petrus zegt duidelijk “U weet”. Dat sluit elke twijfel uit. En wat weten ze? Dat ze verlost zijn. Ze weten waardoor ze niet en waardoor ze wel verlost zijn. Ook weten ze waarvan ze verlost zijn: van al hun tradities en overleveringen, van de wandel van hun vaderen.
Door te doen wat anderen vóór jou hebben gedaan, word je niet verlost. Een wandel naar traditie, naar afgekeken en overgenomen gewoonten, brengt een mens geen stap dichter bij de verlossing. Integendeel. Voor wie in zijn hart vertrouwt op een uiterlijke wandel, zal de ware verlossing steeds verder uit het zicht verdwijnen. Zo iemand raakt steeds meer verstrikt in uiterlijkheden. Een dergelijke wandel levert niets op, hij is ‘onvruchtbaar’ in de zin van inhoudsloos.
Om deel te krijgen aan de zegeningen van God is het noodzakelijk om van zo’n wandel verlost te worden. Een dergelijke wandel is als een gevangenis. Zij aan wie Petrus schrijft, konden niet uit die gevangenis verlost worden door vergankelijke dingen als zilver en goud. Ze weten van een verlossing door zilver en goud (Ex 30:12), maar dat was een uiterlijke verlossing en geen bevrijding van een systeem dat hen gevangenhield. Het is ermee als met het bloed van stieren en bokken dat geen zonden kan wegnemen (Hb 10:4).
V19. Tegenover dat volledig tekortschietende bloed staat het “kostbare bloed … van Christus”. Dat bloed heeft wél de ware en definitieve verlossing kunnen bewerken. Het bloed van Christus is vergoten tot vergeving van al je zonden en tot verlossing uit alle machten die jou in hun greep hielden. Het is het bloed als van een onbevlekt en onbesmet lam.
Het lam was de basis van de verlossing van Gods aardse volk uit Egypte, waarvan het bloed beschermde tegen het oordeel van God (Ex 12:1-13). Het Lam, Christus, is de basis van het christendom. Door de overgave van Christus in de dood en het storten van Zijn bloed gaat Gods oordeel voorbij aan ieder die erachter schuilt, dat wil zeggen ieder die gelooft dat Christus ook voor zijn zonden Zijn bloed heeft vergoten. Allen die dat geloven, hebben deel aan de eeuwige verlossing (Hb 9:12).
V20. God had het Lam al “vóór [de] grondlegging van [de] wereld” in Zijn gedachten. Onze verlossing is niet bij God opgekomen toen Hij zag dat de zonde in de wereld was gekomen en hoe ellendig wij eraan toe waren. God is niet overvallen door de zondeval. Hij heeft geweten wat de mens zou doen. Voordat de mens zondigde, ja, voordat de wereld geschapen was, waren Zijn gedachten al op Zijn Zoon gericht, van Wie Hij wist dat Deze het Lam zou zijn.
Dit maakt onze positie als christenen zoveel heerlijker dan die van Israël. Israël is een volk dat door God is uitverkoren vanaf de grondlegging van de wereld en dat voor de aarde bestemd is (Mt 25:34; Op 13:8). De nieuwtestamentische gelovigen zijn uitverkoren vóór de grondlegging van de wereld (Ef 1:4) en voor de hemel bestemd.
Wat God al vóór de grondlegging van de wereld kende, heeft Hij niet voor Zichzelf gehouden. Christus is geopenbaard als het Lam. Hij heeft Zich vertoond aan Zijn volk en aan de wereld. Daarom kon Johannes op Hem wijzen en zeggen: “Zie het Lam van God Dat de zonde van de wereld wegneemt” (Jh 1:29). Toen de Heer Jezus als het Lam in de wereld kwam, brak daarmee het einde van de tijden aan. In alle voorgaande tijden heeft God geprobeerd de meest bevoorrechte mensen op aarde, Zijn volk, tot gehoorzaamheid aan Hem te bewegen. Keer op keer heeft de mens laten zien dat hij dat niet wilde.
Toen kwam als een laatste test Zijn Zoon op aarde. In plaats van naar Hem te luisteren is de zonde van de mens op de vreselijkste wijze openbaar geworden. De mensen hebben de Zoon verworpen en vermoord. Hierdoor is de onverbeterlijkheid van de mens definitief vastgesteld. Op treffende wijze wordt dit alles geïllustreerd in de gelijkenis van de onrechtvaardige landlieden die de Heer Jezus vertelt (Mt 21:33-46).
Wat het einde van de mens betekent, is voor God de aanleiding voor een nieuw begin. De Heer Jezus is als het Lam geopenbaard om de zonde van de mens op de meest duidelijke wijze vast te stellen. Als de mens God geopenbaard in goedheid verwerpt, is zijn toestand hopeloos. Tegelijk echter is de Heer Jezus als het Lam geopenbaard ter wille van ieder die gelooft, ook ter wille van jou. Door Hem geloof je in God. In Hem zie je dat God niet alleen een toornende en wrekende God is. Op grond van wat de Heer Jezus voor jou heeft gedaan, weet je dat God niet meer tegen jou, maar vóór jou is (Rm 8:31-32). Hij heeft immers Zijn Zoon als het Lam gegeven.
V21. Je gelooft echter niet alleen in de Heer Jezus als Degene Die jou tegen de toorn van God beschermt, maar je gelooft ook in God als Degene Die alles goed heeft gemaakt. Door Christus uit de doden op te wekken heeft God het overtuigende bewijs gegeven dat Hij het werk van Zijn Zoon volmaakt heeft bevonden en heeft aangenomen. God heeft Hem de heerlijkheid gegeven die Hem toekomt.
Je geloof en je hoop zijn op Gód gericht. Het is alles van Hem uitgegaan. Door het geloof in wat God met Zijn Christus heeft gedaan, zal Hij je tot het doel brengen. Daarmee is de hoop verbonden dat dezelfde Heer Die nu bij God is, eenmaal zal terugkomen om te regeren en dat jij er dan bij zult zijn.
Lees nog eens 1 Petrus 1:17-21.
Verwerking: Wat leer je hier over het werk van God, over het werk van Christus en over jezelf?
22 - 25 Broederliefde en wedergeboorte
22 Daar u uw zielen hebt gereinigd door de gehoorzaamheid aan de waarheid, tot ongeveinsde broederliefde, hebt elkaar vurig lief uit een rein hart, 23 u die wedergeboren bent, niet uit vergankelijk maar uit onvergankelijk zaad, door Gods levend en blijvend Woord. 24 Want: ‘Alle vlees is als gras en al zijn heerlijkheid als een bloem van [het] gras. Het gras verdort en de bloem valt af, 25 maar het Woord van [de] Heer blijft tot in eeuwigheid’. Dit nu is het Woord dat u verkondigd is.
V22. Na de indrukwekkende woorden in de vorige verzen over het werk van Christus en de heerlijke gevolgen die dat heeft voor hen die er deel aan hebben, is het niet verwonderlijk dat er een oproep komt tot “ongeveinsde broederliefde”. Je bent nog niet op de plaats van bestemming, je bent nog onderweg naar het erfdeel. In de wereld ben je een vreemdeling, maar je hebt in de wereld wel een gezelschap waar je thuis bent. Onderweg naar het doel zie je om je heen je broeders en zusters, mensen die hetzelfde doel voor ogen hebben. Zij zijn voorwerpen van dezelfde liefde van God en verlost door hetzelfde Lam. In hun gezelschap voel je de warmte van de broederliefde. Jouw aanwezigheid draagt aan de temperatuur van de broederliefde bij, want broederliefde is wederkerig. Ze ontvangt warmte en straalt warmte uit.
De oproep komt tot jou als iemand van wie de ziel is “gereinigd door de gehoorzaamheid aan de waarheid”. Je hebt jezelf in het licht van Gods waarheid herkend als zondaar en je hebt in gehoorzaamheid je zonden aan God beleden en je bekeerd. Dat heeft een reinigend werk bij je gedaan (Jh 15:3). Je bent rein geworden, je hebt een rein hart gekregen. In de praktijk wordt dat zichtbaar in het ongeveinsd liefhebben van je broeder en zuster. De broederliefde is een bewijs van de nieuwe natuur. Je hebt de broeders lief omdat ze uit God geboren zijn (1Jh 5:1).
Dat Petrus spreekt over ‘ongeveinsde’ broederliefde, maakt duidelijk dat het een echte liefde is, waarin van huichelarij, het net doen alsof, geen sprake is. Huichelarij, je beter voordoen dan je bent, hoort bij je vroegere leven. Het gaat in het gezelschap van broeders en zusters ook niet om slechts een beetje, flauwe liefde, maar om ‘vurige liefde’ voor elkaar. Het is een opdracht elkaar intens lief te hebben. Dat sluit een plichtmatig liefhebben uit. Ook onoprechte motieven of onzuivere bedoelingen mogen daarbij geen rol spelen. Het moet liefde zijn die uit een rein hart komt.
V23. In een rein hart is geen plaats voor de zonde, het is een hart dat leeft in gemeenschap met God. Die gemeenschap is ontstaan door de wedergeboorte. Deze wedergeboorte is een geboorte die door Gods Woord en Gods Geest is bewerkt (Jh 3:5). Het Woord is een zaad dat in je hart is gezaaid en waaruit het nieuwe leven zich heeft ontwikkeld. Het Woord van God heeft leven in zich. Dat leven is niet “vergankelijk”, voorbijgaand, maar “onvergankelijk”, eeuwig blijvend, zoals God Zelf de onvergankelijke, eeuwig blijvende God is (Rm 1:23; 1Tm 1:17). Als Hij leven geeft, is dat het leven van Hem Zelf dat dan ook Zijn kenmerken bezit.
V24. Dat leven vormt een enorm contrast met het leven van de mens die niet uit God geboren is. Dit contrast zie je ook in het citaat uit de profetie van Jesaja (Js 40:6-8). Uit het citaat komt naar voren wat de natuurlijke mens is als voortgekomen uit vergankelijk zaad. Het leven van de natuurlijke mens lijkt op gras en op een bloem van het gras. Het is een zinnebeeldige voorstelling van een leven waarin het allemaal voorspoedig en mooi lijkt te gaan, maar als je het goed bekijkt, is het kortstondig en vergaat de schoonheid ervan snel.
V25. Tegenover dit leven stelt Jesaja niet het leven uit God, maar het Woord van God. Het leven uit God is onlosmakelijk verbonden aan het Woord van God. Wij hebben het nieuwe leven van de wedergeboorte uitsluitend ontvangen doordat God ons Zijn Woord heeft laten verkondigen. Dat Woord heeft in ons het nieuwe leven gewerkt en daarom blijft dat leven tot in eeuwigheid. Het kan niet verloren gaan, net zomin als er iets van Gods woorden verloren kan gaan. De nieuwe natuur blijft eeuwig, want die natuur is even onvergankelijk als het Woord van God.
Lees nog eens 1 Petrus 1:22-25.
Verwerking: Hoe uit jij je liefde voor je broeders en zusters?