1 - 6 De vrouw in het huwelijk
1 Evenzo, vrouwen, weest aan uw eigen mannen onderdanig, opdat, ook als sommigen ongehoorzaam zijn aan het Woord, zij door de wandel van hun vrouwen zonder woord gewonnen worden, 2 wanneer zij uw kuise wandel in vrees hebben opgemerkt. 3 Laat uw versiering niet de uiterlijke zijn: [het] vlechten van [het] haar en [het] omhangen van gouden [dingen] of [het] aantrekken van kleren, 4 maar de verborgen mens van het hart, in de onvergankelijke [versiering] van de zachtmoedige en stille geest, die kostbaar is voor God. 5 Want zo versierden zich vroeger ook de heilige vrouwen die hun hoop op God stelden, terwijl zij aan hun eigen mannen onderdanig waren; 6 zoals Sara Abraham gehoorzaamde en hem ‘heer’ noemde; en haar kinderen bent u geworden, als u goeddoet en geen enkele verschrikking vreest.
V1. Het woord “evenzo” waarmee dit hoofdstuk begint, verwijst naar vers 18 van het vorige hoofdstuk. Net zoals huisknechten hun meesters onderdanig moeten zijn, zelfs als het een verkeerde is, moet een vrouw haar man onderdanig zijn, ook als ze een man heeft die niet naar het Woord leeft. De onderdanige houding van de vrouw ten opzichte van haar man is vandaag de dag volkomen abnormaal. In de wereld wordt de vrouw voorgehouden dat ze juist niet onderdanig moet zijn, maar haar eigen rechten heeft en daarvoor moet opkomen.
Als er in het huwelijk door de man geen rekening wordt gehouden met God en Zijn Woord, wordt de vrouw helaas vaak als een gebruiksvoorwerp behandeld. De gelovige vrouw vindt de kracht om ondanks een vernederende behandeling haar man onderdanig te zijn vanuit haar omgang met de Heer. Bijbelse onderdanigheid is een bewijs van grote geestelijke kracht.
Door haar omgang met de Heer Jezus zal ze de kracht krijgen om haar man tot hulp te zijn, waartoe zij door God is bedoeld (Gn 2:18). Dat betekent dat de man de ‘hulpbehoevende’ is. Het zijn van een hulp is geen minderwaardige positie. Hoe zou dat kunnen als je bedenkt dat God Zichzelf de Hulp van Zijn volk noemt (Dt 33:7; Ps 33:20).
Het is goed te blijven bedenken dat Petrus schrijft over verhoudingen zoals die in het koninkrijk van God gelden. Die verhoudingen staan radicaal tegenover de verhoudingen die in de wereld gelden. Dat geldt ook voor de verhouding in het huwelijk tussen man en vrouw. Als die verhouding onder druk komt te staan doordat de man niet naar het Woord luistert, is het niet de bedoeling dat de vrouw haar man gaat bepreken. Hoe moeilijk dat ook voor haar is, Gods Woord zegt hier dat zij dat niet mag doen.
Zij heeft een ander middel tot haar beschikking en dat is haar wandel, dat wil zeggen haar manier van leven als christin in de dagelijkse zorg voor de huishouding. Daarbij gaat het niet in de eerste plaats om het technisch verrichten van handelingen, zoals het schoonhouden van het huis en het ervoor zorgen dat man en kinderen goed te eten krijgen en er verzorgd uitzien. Het gaat vooral om haar gezindheid in het doen van deze dingen. Doet ze het met tegenzin, of met de liefde van de Heer in haar hart?
Het zal zeker moeilijk zijn om zonder complimenten in de goede gezindheid voor man en kinderen te blijven zorgen. Het is ook moeilijk om, als je iets beter weet, toch te zwijgen. De verleiding is groot om, als haar man het haar weer eens lastig maakt, hem de les te lezen. Zij weet immers vanuit de Schrift hoe een man zijn vrouw behoort te benaderen. Toch mag ze dat niet doen. Ongelovige of aan het Woord ongehoorzame mannen verdragen het niet door hun vrouw op hun gedrag te worden aangesproken.
Het volmaakte voorbeeld voor de vrouw is hier ook de Heer Jezus. Hij heeft in elke verhouding de juiste plaats ingenomen. Zo heeft Hij de ouden niet bepreekt, maar vragen gesteld en op vragen geantwoord. Hij wist alles volmaakt beter, toch nam Hij de juiste plaats in (Lk 2:47). Die plaats nam Hij ook in tegenover Zijn feilbare ouders (Lk 2:51).
V2. Er is nog een valkuil voor de vrouw waarin ze kan vallen en dat is het gebruikmaken van haar natuurlijke charmes om haar man te winnen. Vandaar dat Petrus spreekt over een “kuise wandel”, dat wil zeggen een reine wandel, een wandel die vrij is van de onreinheid die de wereld beheerst. Zij mag zich niet aan haar verplichtingen onttrekken om haar man ook in seksueel opzicht te geven wat bij het huwelijk hoort (1Ko 7:3-5). Maar ze mag de behoeften van haar man niet gebruiken om hem te manipuleren.
Omdat ze dit middel ter beschikking heeft en ook weet hoe ze het moet gebruiken, moet haar wandel “in vrees” zijn, zodat ze niets doet wat een verkeerd beeld geeft van de Heer en Zijn Woord. Wat Gods Woord hier zegt tegen vrouwen die zich in deze situatie bevinden, is niet gemakkelijk op te volgen, maar het is wel de zekere weg tot zegen. Een dergelijke wandel blijft niet onopgemerkt door haar man en zal ertoe leiden dat hij “gewonnen” (vers 1) wordt voor de Heer.
V3. De versiering van de vrouw zit bij haar van nature in uiterlijke dingen. Het is een zwak van haar om het mooie dat zij van nature bezit nog sterker te doen uitkomen. Dan wordt ze zo door haar uiterlijk in beslag genomen, dat ze niet meer ziet wie ze voor de Heer is. Het gaat hier over de vrouw als een discipelin van de Heer, en de vraag is, waarop haar hart is gericht. Is haar hart erop gericht Hem te behagen of mannen te behagen? Ze mag zich zeker voor haar eigen man versieren, maar ze mag niet behaagziek zijn. Ze moet niet opvallen door overdreven aandacht voor haar uiterlijk. De ware versiering zit niet in het uiterlijk.
Je mag je wel afvragen wat mensen opmerken, wat hen raakt, als ze met jou in contact zijn gekomen. Maak je indruk door je uiterlijk, je door de zon of zonnebank bruin getinte huid, je rappe tong, je goedgevormde lichaam, of door de rust en blijdschap in de Heer die je uitstraalt?
Petrus noemt als middelen waardoor de vrouw de aandacht naar haar uiterlijk kan trekken het kunstig vlechten van het haar, de ringen en kettingen van goud waarmee ze zich versiert en de stijlvolle of misschien wel uitdagende kleding. Hij waarschuwt ervoor dat dit voor de gelovige vrouw niet zo moet zijn (1Tm 2:9-11).
V4. Alle uiterlijke versiering is vergankelijk, voorbijgaand. Het innerlijk van de verborgen mens, “de zachtmoedige en stille geest”, is niet voorbijgaand, maar blijvend. Die is kostbaar voor God en daarom onvergankelijk. Het gaat om wat blijft, niet om wat voorbijgaat.
We leven in een tijd waarin uiterlijke schoonheid aanbeden wordt. Het wordt belangrijk gevonden hoe je overkomt. Staar je niet blind op jeugdige schoonheid. Het is o zo tijdelijk. Realiseer je goed dat de uiterlijke mens in verval raakt. Met het ouder worden verbleekt en verrimpelt alle jeugdige schoonheid. Daarom is het zo belangrijk te beseffen dat God het hart aanziet.
Het mooiste aan een mens is zijn innerlijke schoonheid die bestaat uit zachtmoedigheid en een stille geest. Iemands karakter is veel meer de ware mens dan zijn uiterlijk. Zachtmoedigheid kun je van de Heer Jezus leren (Mt 11:29). Ook een stille geest is kenmerkend voor Hem, Die ook innerlijk nooit in opstand is gekomen tegen de omstandigheden waarin Hij was.
V5. Deze onvergankelijke versiering is geen uitvinding voor de tijd waarin Petrus en zijn lezers leven. Vroeger al was dit de versiering van vrouwen die niet leefden voor hier-en-nu, maar voor de toekomst. Dat betekent dat het hier om tijdloze dingen gaat. Deze vrouwen worden “heilige vrouwen” genoemd, want zij leefden in afzondering van de wereld en gericht op God op Wie zij “hun hoop … stelden” voor de toekomst.
Een dergelijke gezindheid van afzondering van de wereld en vertrouwen op God is vandaag nog even belangrijk als toen. Als je die bezit, is het niet moeilijk om onderdanig te zijn. Je houding wordt dan bepaald door wat God heeft gezegd. Hij is je vertrouwen meer dan waard. Als Hij je plaats in het huwelijk heeft bepaald als een plaats van onderdanigheid en je neemt die plaats ook daadwerkelijk in, wordt de ware versiering zichtbaar, “die kostbaar is voor God”.
V6. Uit de ‘heilige vrouwen’ van vroeger noemt Petrus een voorbeeld. Hij wijst op Sara en zegt van haar dat zij “Abraham gehoorzaamde en hem ‘heer’ noemde” (Gn 18:12). Dit voorbeeld is niet bedoeld om duidelijk te maken dat de vrouw haar man met ‘heer’ moet aanspreken. Het gaat erom dat Sara het geen schande vond haar man ‘heer’ te noemen. De bedoeling van dit voorbeeld is te laten zien dat de vrouw ten opzichte van haar man een houding van verschuldigd respect moet laten zien. Het feit dat zij hem gehoorzaamde, wil ook niet zeggen dat zij zijn slaaf was.
De onderdanigheid of gehoorzaamheid van de vrouw betekent niet dat een man niet naar zijn vrouw hoeft te luisteren. Vrouwen zijn hun man tot hulp gegeven, onder andere om hen van dwaasheden af te houden. Daarvan hebben we ook een voorbeeld uit het leven van Abraham. Sara zei een keer tegen hem dat hij iets moest doen. Toen hij niet naar haar wilde luisteren, zei God dat hij wel naar haar moest luisteren (Gn 21:12).
Dit voorbeeld is een illustratie van de verhoudingen in het huwelijk van de christen en hier met name van de christin. Als zij de houding tegenover haar man aanneemt die Sara tegenover Abraham aannam, lijkt ze in geestelijk opzicht op Sara en kan daarom een van “haar kinderen” worden genoemd. Zij vertoont dan haar natuur en instelling. Vrouwen die Sara hierin navolgen, zullen dat ook laten zien door goed te doen. Daarbij hoeven ze “geen enkele verschrikking” van wie dan ook te vrezen, want wie goeddoet en daarin de wil van de Heer doet, mag zich beschermd weten door God.
Lees nog eens 1 Petrus 3:1-6.
Verwerking: Wat vind jij het mooist aan een Godvrezende vrouw?
7 - 12 Mannen en allen
7 Mannen, evenzo, woont bij hen met verstand als bij een zwakker vat, het vrouwelijke, en bewijst hun eer, omdat zij ook mede-erfgenamen van [de] genade van [het] leven zijn, opdat uw gebeden niet verhinderd worden. 8 En ten slotte, weest allen eensgezind, medelijdend, vol broederlijke liefde, welgezind, nederig, 9 en vergeldt niet kwaad met kwaad, of schelden met schelden, maar zegent integendeel, omdat u ertoe geroepen bent zegen te erven. 10 ‘Want laat hij die [het] leven wil liefhebben en goede dagen zien, zijn tong van kwaad weerhouden en zijn lippen van het spreken van bedrog; 11 laat hij zich afkeren van het kwade en het goede doen, vrede zoeken en ernaar jagen. 12 Want [de] ogen van [de] Heer zijn op [de] rechtvaardigen en Zijn oren tot hun smeken; maar [het] aangezicht van [de] Heer is tegen hen die kwaad doen’.
V7. Na het onderwijs voor de vrouwen volgt nu onderwijs voor de mannen. Ook dit onderwijs begint, evenals vers 1, met “evenzo”, want ook de man moet onderdanig zijn. Voor hem geldt dat hij onderdanig moet zijn aan de instelling van het huwelijk en daarin zijn plaats moet innemen op de wijze die in overeenstemming met Gods gedachten is.
De man moet “met verstand” bij zijn vrouw ‘wonen’. Met ‘wonen’ wordt zijn hele omgang met haar bedoeld en niet slechts de seksuele omgang. In zijn omgang met haar moet hij zich niet laten leiden door zijn hartstochten, maar door het inzicht dat hij heeft in haar persoon. Daarvoor moet hij “verstand” van haar krijgen. Hij moet in haar willen investeren, zijn best doen om haar te begrijpen.
Het is een bekend en tegelijk beschamend gegeven dat mannen vaak meer inzicht in technische dingen hebben dan in hun vrouw. Dat komt ook door hun egoïsme. Mannen denken dat vrouwen zijn zoals zijzelf en kunnen zich slecht inleven in de gevoelens van hun vrouw.
De vrouw is “een zwakker vat”. Met ‘vat’ wordt ‘lichaam’ bedoeld (2Ko 4:7; 1Th 4:4). De vrouw is zwakker in lichamelijke en emotionele zin, maar niet in geestelijke zin. Denk maar eens aan een vrouw als Debora die Barak aanspoorde op de vijand af te gaan met de verzekering dat hij de overwinning zou behalen (Ri 4:4-7). Het gaat hier om het zwakkere van het lichaam en de daaraan verbonden gevoelens. Dat een vrouw daarin anders is, moeten mannen weten en dat moet hun gedrag tegenover haar bepalen. Het moet hun niet een superioriteitsgevoel geven, waarmee ze wat laatdunkend neerkijken op hun vrouw. Nee, de man moet gaan begrijpen dat zij veel heeft wat hij mist en daarvoor moet hij haar eren.
Een extra reden om haar te eren en niet minderwaardig te behandelen is het feit dat zij een “mede-erfgenaam van [de] genade van [het] leven” is. Ook zij heeft door genade deel gekregen aan het leven. Dit leven zal in zijn volle betekenis worden geleefd in het vrederijk, dat is de erfenis. God maakt geen verschil tussen mannen en vrouwen bij het deel dat Hij ieder van de Zijnen aan de erfenis geeft.
Mannen gedragen zich vaak als heersers en vergeten dat ze hoofd zijn. Ook vergeten ze dat het heersen nog toekomst is en dat in de toekomst de vrouwen ook zullen heersen. Als vrouwen trouwer de Heer gediend hebben, zullen zij een groter aandeel in het heersen krijgen. Zo moet de man naar zijn vrouw kijken, zoals God haar ziet.
“De gebeden”, dat is het contact met God, worden “verhinderd” als de man niet goed met zijn vrouw omgaat. De geringschatting van de vrouw door de man zal het gebedsleven negatief beïnvloeden. Er ligt dan geen kracht in of het wordt helemaal nagelaten. Dat is een kwalijke situatie. Het is Gods bedoeling dat man en vrouw samen de Heer dienen, in Zijn werk bezig zijn, met ieder een eigen werk. In een goed huwelijk zullen ze daar samen over praten en samen voor bidden. Dat zal hen ervoor bewaren dat ze langs elkaar heen gaan leven. Het gemeenschappelijk gebed van man en vrouw is dan ook van het grootste belang.
V8. Ingeleid door “ten slotte” wordt – na de huisknechten (1Pt 2:18-25) en de huwelijkspartners (1Pt 3:1-7) – een laatste groep aangesproken. Het betreft “allen”, dat is het gezelschap van alle gelovigen. Daartoe behoren vanzelfsprekend ook de voorgaande groepen. Allen worden aangesproken in hun onderlinge gedrag, hoe ze met elkaar omgaan en elkaar benaderen.
Voorop staat dat ze “eensgezind” moeten zijn. De gelovigen bevinden zich in een vijandige wereld. De vijand is erop uit de gelovigen uit elkaar te drijven. Het enige wapen daartegen is eensgezindheid, dat wil zeggen dat ze allen hetzelfde doel hebben en dat is Christus verheerlijken. Als de gelovigen gericht zijn op de Heer Jezus en Hem voor de aandacht hebben in hun onderlinge verhoudingen, zal het de vijand niet gelukken verdeeldheid te zaaien. Integendeel, zij zullen hierdoor overwinningen op de vijand behalen.
Hun gezindheid zal hen “medelijdend” laten zijn met lijdende gelovigen, maar hen ook brengen tot medelijden met verloren mensen. Medelijden is meevoelen met de nood van anderen en proberen daarin tot steun te zijn. Dat geldt wel speciaal ten aanzien van de medegelovigen. Voor hen behoren we “vol broederlijke liefde” te zijn. Het is een waar genot om in een vijandige wereld, waar blinde haat en koude gevoelens het klimaat bepalen, tot een gezelschap te behoren waar liefde in rijke mate de atmosfeer bepaalt.
Als gelovigen elkaar ontmoeten in samenkomsten of bij elkaar thuis, zou dat de ervaring moeten geven die iemand opdoet wanneer hij, verkleumt door de snijdende kou buiten, een vertrek binnenstapt waar de warmte als een deken over hem heen komt. Diezelfde ervaring moet ook een ongelovige opdoen als hij met een gelovige in contact komt.
Het gezelschap van gelovigen behoort ‘welgezindheid’ uit te stralen naar ieder die zich er bevindt. Het is het tegenovergestelde van een houding die schrik aanjaagt en afstoot. Het is een houding waardoor een ander zich aangetrokken en aanvaard voelt.
Bij die houding past niet een handelen vanuit de hoogte, waardoor de ander het gevoel krijgt dat hem een gunst wordt verleend. Nee, bij welgezindheid past ‘nederigheid’, want de gelovige weet dat ook hijzelf een voorwerp van de welgezindheid van God en de Heer Jezus is. Alles wat hier van de gelovigen wordt gevraagd, is volmaakt te zien bij de Heer Jezus.
V9. Zo was er bij Hem ook niet het vergelden van “kwaad met kwaad” of het beantwoorden van “schelden met schelden”. Zijn reactie op alle kwaad dat Hem werd aangedaan en alle scheldwoorden die tegen Hem zijn geuit, was zegen. Als je op Hem wilt lijken, bid Hem dan dat je ook zo mag reageren.
Een extra aansporing om hierin op Hem te lijken is dat je mag weten dat jij “ertoe bent geroepen zegen te beërven”. Jij had daar vroeger ook geen deel aan. Nu wel. Gun je het anderen om er deel aan te hebben? De Heer gunde het jou wel. Volg Hem dan hierin na en wens anderen toe dat zij ook aan de zegen van het vrederijk deel zullen hebben, want dat wordt met het beërven van de zegen bedoeld.
V10. De zegen van het vrederijk is niet alleen iets wat we in de toekomst zullen genieten. Ook nu al is het mogelijk om het ware leven te genieten en goede dagen te zien. Wie wil dat nu niet? Ook ongelovigen willen dat. Je hoort die wens doorklinken in de groet die we als mensen gebruiken door ‘goede dag’ tegen elkaar te zeggen. Om echt goede dagen te beleven naar de rijke inhoud die hier wordt bedoeld en waardoor het alleen mogelijk is, citeert Petrus enkele verzen uit Psalm 34 (Ps 34:13-17).
Wil je “[het] leven … liefhebben en goede dagen zien”, dan is het noodzakelijk je mond niet te gebruiken voor het spreken van kwade en bedrieglijke dingen. Dat is nogal wat. Het sluit in elk geval uit dat een mens die geen nieuw leven heeft, ooit het ware leven kan genieten en goede dagen zal zien. Alleen door hen die nieuw leven hebben, dat is leven uit God, kan dit in praktijk worden gebracht. Als je dicht bij de Heer blijft, kun jij eraan beantwoorden.
V11. Ook de andere voorwaarden in dit gedeelte zijn belangrijk. Ze bestaan uit iets dat negatief is en uit iets dat positief is. Het negatieve is dat je je afkeert van het kwade en het positieve is dat je het goede doet. Je ziet dat het negatieve wordt opgevolgd door het positieve. Het is niet de bedoeling dat je leven wordt gekenmerkt door alles wat je niet doet, maar dat het wordt gekenmerkt door het doen van wat goed is.
Wat het doen van het goede inhoudt, lees je vervolgens. Het gaat om het zoeken van de vrede en dat op een intensieve manier. Je moet ernaar jagen, je er volledig voor inzetten. Vrede is niet slechts de afwezigheid van oorlog. Het is de innerlijke rust als gevolg van de gemeenschap met God in het gaan van Zijn weg, met het vertrouwen dat Hij zorgt voor wat nodig is en beschermt tegen gevaren. Deze vrede staat voortdurend onder druk, want de omstandigheden proberen je die vrede te ontnemen. Daarom moet je ernaar jagen.
V12. Om je daarin te bemoedigen vervolgt het citaat met je te richten op de Heer. Je mag weten dat Zijn ogen constant op je gericht zijn. Hij ziet dat je graag wilt genieten van wat Hij geeft. Hij weet ook dat er krachten en machten zijn die jou belagen en dat die veel sterker zijn dan jij bent. Als jij je dat ook bewust bent, zul je tot Hem roepen om hulp. Je mag dan weten dat Zijn oren open zijn voor jouw smeken. Hij hoort je en neemt het voor je op tegen hen die het kwade tegen jou beramen.
Lees nog eens 1 Petrus 3:7-12.
Verwerking: Hoe kun jij een zegen zijn voor je omgeving?
13 - 18 Lijden om de gerechtigheid
13 En wie zal u kwaaddoen, als u ijveraars voor het goede bent geworden? 14 Maar al lijdt u ook ter wille van [de] gerechtigheid, gelukkig bent u. Vreest echter niet zoals zij vrezen, en wordt niet in verwarring gebracht, 15 maar heiligt Christus als Heer in uw harten, altijd bereid tot verantwoording aan ieder die u rekenschap vraagt van de hoop die in u is, maar met zachtmoedigheid en vrees, 16 en met een goed geweten, opdat in wat van u kwaad gesproken wordt <als van boosdoeners>, zij die uw goede wandel in Christus smaden, beschaamd worden. 17 Want het is beter, als de wil van God het wil, door goeddoen te lijden dan door kwaaddoen. 18 Want ook Christus heeft eenmaal voor [de] zonden geleden, [de] Rechtvaardige voor [de] onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen; Hij Die wel gedood is in [het] vlees, maar levend gemaakt in [de] Geest,
V13. Na de toezegging van het vorige vers zou je zeggen dat je niets kan gebeuren. Zo zegt Petrus het ook in vers 13. Je zet je in voor het goede – of: de Goede, dat is de Heer Jezus – en je hebt de Heer aan je zijde. Toch kan het zijn dat je, terwijl je goeddoet en rechtvaardig leeft, geen goede dagen ziet. Soms lijkt zelfs het omgekeerde waar te zijn van wat Petrus hier zegt, want je ziet dat mensen die goeddoen, lijden en dat mensen die kwaaddoen, het goed hebben. Dat heeft te maken met de manier waarop God de wereld regeert.
De regering van God zou je het beste een indirecte manier van regeren kunnen noemen. Dat hangt samen met het feit dat de Heer Jezus nog niet openlijk regeert, zoals dat in het vrederijk het geval zal zijn. Dan zal Hij het kwaad direct oordelen en het goede direct belonen. Zoals de zaken nu nog liggen, leef jij als een rechtvaardige te midden van onrechtvaardigen die het ook nog eens voor het zeggen hebben.
V14. Het zou normaal moeten zijn dat de overheid het goede beloont en het verkeerde bestraft. Het omgekeerde is echter vaak het geval. Dat zie je in dit vers. Dat betekent niet dat jouw lot afhangt van wat onrechtvaardige mensen met je doen. Jouw leven is in Gods hand, aan Wie jij je leven hebt toevertrouwd. Als je jouw omstandigheden zo ziet, weet je dat het God niet uit de hand loopt, maar dat Hij boven alles staat.
Dan kan het wel lijken of je de verliezer bent, maar je weet dat je hoort bij Hem Die de Overwinnaar is. Dat zal ook uiteindelijk te zien zijn. Ook bij de Heer Jezus leek het allemaal verkeerd te gaan, maar Hij heeft de overwinning behaald. Het lijkt er allemaal nog niet op als je om je heen kijkt, maar als je in het geloof naar boven en vooruitkijkt, weet je dat God ten slotte alle kwaad zal straffen en al het goede zal belonen.
Trouwens, wat de mensen je ook voor kwaad kunnen aandoen, het betreft toch alleen je lichaam (Mt 10:28). Je ziel is gekocht door het bloed van de Heer Jezus en daarmee ben jij Zijn eigendom dat door niemand te roven is (Jh 10:28-29). In die zin is het daarom toch waar dat jou niets kan gebeuren. Je kunt in geloof zeggen: ‘Als God voor mij is, wie zal tegen mij zijn?’ (Rm 8:31).
Het kan zijn dat je toch lijdt omdat je rechtvaardig leeft in een onrechtvaardige wereld. De wereld ziet het niet graag dat je zo leeft, want dat confronteert haar met haar eigen onrechtvaardige leven. Daarom zal zij jou vervolgen. Je lijdt dan ter wille van de gerechtigheid. Laat je niet door Godvijandige mensen intimideren. Ze proberen je bang te maken, maar ze handelen zelf uit angst.
De wereld is zelf bang voor wat komen gaat, al overschreeuwen de mensen hun angst. Dat doen ze met allerlei hoogmoedige kreten over hun eigen kracht, waarmee ze het wel even tegen God zullen opnemen. De wereld heeft aanleiding om voor het oordeel te vrezen, jij niet. Je hoeft ook niet in verwarring te raken over de gang van zaken in de wereld en in jouw leven.
V15. Jouw rust ligt niet in het onder controle hebben van je leven, zoals de mensen van de wereld alles naar hun hand willen zetten. Je ziet hoe het de mens steeds meer uit de hand loopt. Jouw rust ligt in een heiligdom buiten deze wereld en wel in Christus (Js 8:12-13). De Heer Christus regeert over alles. Als je Hem als Heer in je hart heiligt, dat wil zeggen als je Hem daar de allesbeheersende plaats geeft, zul je zonder enige angst het leven hier-en-nu kunnen leven en de toekomst tegemoet kunnen zien. Met ‘hart’ wordt het centrum van je bestaan bedoeld, de controlekamer van waaruit al je motieven en daden worden aangestuurd (Sp 4:23).
Na je hart komt je mond aan de beurt. Het is belangrijk de Heer ook met je mond te belijden (Rm 10:9-10). Je moet niet alleen verantwoording aan God afleggen, maar ook aan de mensen. Zij zullen je vragen: ‘Waarom leef je zo? Hoe is het mogelijk dat je toelaat dat mensen jou lijden aandoen? Waarom kies je voor verachting?’ Dan mag je getuigen van de hoop die je hebt op de heerlijkheid na het lijden. Zo heeft de Heer Jezus het ook gedaan (Lk 24:26). Kijk ook eens naar Mozes. Mozes zag op de beloning en koos er daardoor voor met het volk van God smadelijk behandeld te worden (Hb 11:24-26). Zo mag jij ervan getuigen dat het voor jou de moeite waard is om te lijden omdat je weet dat de heerlijkheid je wacht.
Het afleggen van verantwoording moet wel gebeuren “met zachtmoedigheid” en niet dreigend, in de zin van: ‘Mijn tijd komt nog wel.’ Leg die verantwoording ook af met “vrees”, vanwege je eigen zondige natuur die nog in je is. Beroem je niet op die geweldige toekomst op een manier die de schijn geeft dat je die op zak hebt en dat je je daarom verder nergens iets van aan hoeft te trekken. De zekerheid van de hoop mag je niet tot een zorgeloze of hoogmoedige christen maken.
V16. Zorg er daarom voor dat je je getuigenis aflegt “met een goed geweten”, dat wil zeggen met een geweten dat niet aanklaagt omdat je motieven niet zuiver zouden zijn bij je verantwoording. Als je zo rekenschap geeft van de hoop die in je is, zullen zij die vanwege je “goede wandel in Christus” kwaad van je spreken, “beschaamd worden”. Ze kunnen zeggen wat ze willen en je als een boosdoener neerzetten, er komt een moment dat ze tot hun eigen schande en schaamte zullen moeten erkennen dat jouw leven in verbinding met Christus staat.
V17. Dit laatste, dat je leeft in verbinding met Christus, moet dan natuurlijk wel de aanleiding van hun smaden van jouw wandel zijn en niet een verkeerd gedrag dat je zou vertonen. Als je lijdt, moet het zijn omdat God het wil. Je hoeft het lijden niet op te zoeken. Maar als zich een situatie voordoet waarin je duidelijk de leiding van de Heer ziet om van Hem te getuigen, doe dat dan, ook al betekent het dat je smaad op je laadt.
Niet elk getuigenis brengt lijden met zich mee. Soms is er zelfs waardering voor wat je zegt en doet. Het mag echter niet gebeuren dat je vanwege het doen van slechte dingen moet lijden. Het enige lijden dat goed is, is vanwege het doen van het goede. Wanneer christenen lijden, gebeurt dat niet zonder de wil van God. Als uit goeddoen lijden voortkomt, weet dan dat het niet buiten Gods wil omgaat, ja, dat het zelfs naar Gods wil is. Dan kan het ook alleen goed zijn. Zijn wil voor ons is altijd zegen.
V18. God wil ons tot Zichzelf brengen. Met het oog daarop heeft Christus eenmaal geleden. De Heer Jezus heeft geleden en wel het zwaarste lijden, een lijden dat wij nooit konden lijden en ook nooit hoeven te lijden. Het is ook een eenmalig lijden dat nooit herhaald hoeft te worden. Het lijden dat Hij voor de zonden heeft ondergaan, heeft een eeuwigdurende uitwerking. Door wat Hij heeft geleden, zijn de zonden van allen die in Hem geloven voor eeuwig weggedaan en door Zijn offer zijn zij voor altijd volmaakt (Hb 10:14).
Hij heeft de plaats ingenomen van de onrechtvaardigen. Die plaats kon Hij innemen omdat Hij Zelf de Rechtvaardige was. Hij hoefde niet te lijden voor eigen zonden, want die heeft Hij niet gedaan (1Pt 2:22). Daardoor was Hij volmaakt geschikt om voor de zonden van anderen het lijden te ondergaan. Op deze wijze heeft Hij de weg tot God voor zondaars vrijgemaakt. Hij wilde dit lijden ondergaan om jou tot God te brengen, in Zijn tegenwoordigheid, waar jij nooit kon en durfde te komen.
Het lijden van de Heer Jezus betekende voor Hem lijden tot in de dood. Maar Hij is niet in de dood gebleven, Hij is weer levend gemaakt. Hij kon worden “gedood in [het] vlees” omdat Hij in het vlees gekomen was (1Jh 4:3-4), dat wil zeggen dat Hij, Die de eeuwige Zoon is, Mens is geworden. God heeft Hem “in een gedaante gelijk aan het vlees van de zonde” (Rm 8:3) gezonden. Het zal je duidelijk zijn dat met ‘het vlees’ hier ‘lichaam’ wordt bedoeld en niet het zondige vlees. Zijn verschijning op aarde in een lichaam heeft de mens de gelegenheid gegeven Hem te doden. De mens wilde Hem niet, Die zo volmaakt voor de gerechtigheid leefde.
God wilde Hem wel. Vanwege Zijn volmaakt aan God toegewijde leven kon God niet anders – en het was tevens de vreugde van Zijn hart – dan Hem levend maken. Dat heeft Hij gedaan door Zijn Geest, de Heilige Geest (Rm 1:4). Terwijl de wereld Hem niet meer ziet en denkt dat Hij dood is, ken jij Hem niet naar het vlees (2Ko 5:16), maar naar de Geest, dat wil zeggen door de Heilige Geest en op een geestelijke wijze.
Lees nog eens 1 Petrus 3:13-18.
Verwerking: Hoe kun je lijden om de gerechtigheid?
19 - 22 De doop en de gevolgen daarvan
19 in Welke Hij ook heengegaan is en gepredikt heeft tot de geesten in gevangenschap, 20 die destijds ongehoorzaam waren toen de lankmoedigheid van God bleef afwachten in [de] dagen van Noach, terwijl [de] ark gereedgemaakt werd waarin weinigen, dat is acht zielen, gered werden door water. 21 Dit behoudt nu ook u: [het] tegenbeeld [de] doop, die niet is een afleggen van onreinheid van [het] vlees, maar een vraag voor God van een goed geweten, door [de] opstanding van Jezus Christus, 22 Die aan Gods rechterhand is, heengegaan naar [de] hemel, terwijl engelen, machten en krachten Hem onderworpen zijn.
V19. De Joden aan wie Petrus schrijft, moeten naar Christus leren kijken door wat de Heilige Geest hun laat zien (Jh 16:13-14). Dat Christus niet lichamelijk aanwezig is, maar wel door Zijn Geest werkt, vinden ze misschien vreemd. Toch is het geen nieuwe gedachte. Als illustratie daarvoor wijst Petrus op Noach en het werk van de Geest in diens tijd. Christus predikte in de Geest door Noach tot de mensen te midden van wie hij leefde (Gn 6:3).
Met “de geesten in gevangenschap” worden niet de geesten van gestorven ongelovigen bedoeld, maar gewoon de mensen die leefden in de dagen van Noach. Het is dwaasheid te veronderstellen dat Christus nog een prediking heeft voor gestorven mensen (vgl. Lk 16:23-26). Dat er wordt gesproken over ‘geesten in gevangenschap’ wil zeggen dat deze mensen in de macht van de grote boze geest, de duivel, waren. De duivel hield hun geest gevangen (vgl. 2Ko 4:4; Ef 2:2). Wie gezag heeft over iemands geest, heeft gezag over de hele persoon. De prediking van Noach door de Geest van Christus was gericht tot deze mensen die de geestelijke gevangenen van de satan waren.
V20. Noach waarschuwde hen voor het oordeel van de zondvloed dat over deze ongehoorzamen – of: ongelovigen – zou komen. Elke dag dat zijn prediking duurde, was een getuigenis van “de lankmoedigheid van God”. Het oordeel moest komen, maar God bleef afwachten, terwijl de ark gereedgemaakt werd, opdat ieder die wilde komen, erin zou kunnen gaan en gered zou worden. En wat was de ‘opbrengst’? Slechts “acht zielen” gingen in de ark. Petrus benadrukt het geringe aantal door extra te vermelden dat het er maar “weinigen” waren, want de mensheid bestond toen toch al uit miljoenen mensen.
Dit alles moest voor de lezers tot bemoediging dienen. Ook zij waren maar met weinigen. Hun geloof in een verheerlijkte en tevens onzichtbare Heer werd niet gedeeld door de massa van hun volksgenoten. Integendeel, ze waren voor hun volksgenoten een voorwerp van vervolging en spot.
De bedoeling van dit gedeelte is jou te bemoedigen als je te lijden hebt van goddeloze mensen, van lasteraars en spotters. Noach heeft lang gepredikt, maar niet opgegeven. God is lankmoedig en is blijven wachten. Dat geldt ook voor jou. Als jij lijdt, weet je dat de lankmoedigheid van God daarvan een reden is. Als je moet lijden, verdraagt God dat met het oog op de redding van goddelozen. Als je dat wel eens moeilijk vindt en het (ogenschijnlijk) gemakkelijkere leven van de wereld je aantrekt, vraag ik je of je met die goddelozen zou willen ruilen. Om een overwogen keus te maken moet je op het einde letten van hen die het ogenschijnlijk zo voor de wind gaat.
Asaf, die eenzelfde innerlijke worsteling heeft gehad, schrijft daarover in Psalm 73. Lees die psalm maar eens als jij ook met die dingen worstelt (Ps 73:1-28). Ik kan je zeggen dat ik liever niet aan de kant sta van hen die nu een grote mond hebben, want zij zullen daarna geoordeeld worden en in de hel zijn. Liever sta ik aan de kant van Christus en lijd, om straks met Hem in de heerlijkheid te zijn.
Noach is “gered … door water”, dat is het water van de zondvloed waardoor de rest van de mensen is omgekomen. Het water van het oordeel was voor hem het middel om van de oude naar de nieuwe wereld te worden overgebracht. Dat kon op deze manier gebeuren omdat hij een bescherming had tegen het oordeel en dat was de ark. Zo ben jij ook in een nieuwe wereld overgebracht. Voor jou is het oordeel over Christus heengegaan. Omdat je in Hem bent, ben jij niet in het oordeel omgekomen.
V21. Van dit gebeuren is de doop een beeld. De doop wordt een “tegenbeeld” genoemd omdat het een beeld is van een ander beeld, dat van de zondvloed. Doop en zondvloed horen bij elkaar. Het water van de doop en het water van de zondvloed hebben dezelfde betekenis. Beide wateren spreken van de dood. We worden gered door datgene, waarvan de doop een beeld is: het oordeel van de dood. Hoe kan iemand door de dood worden gered? Dat kan als iemand anders in diens plaats in de dood gaat. Dat heeft de Heer Jezus gedaan. Door je te laten dopen laat je in beeld zien wat er met jou is gebeurd toen Christus voor jou stierf.
Door je te laten dopen geef je het openlijke getuigenis dat je van de ene partij, die van de satan, bent overgegaan naar de andere partij, die van de Heer Jezus, de Verworpene. Het lijden dat je ondergaat, is daarvan het gevolg. Het doopwater heeft geen enkele betekenis voor het lichaam als zodanig. Het gaat om de vraag van je geweten voor God. Als je je laat dopen, plaats je jezelf voor God en zeg je tegen Hem dat je de Heer Jezus wilt volgen. Tevens vraag je aan Hem of Hij je ervoor wil bewaren iets te doen wat ongerechtigheid is omdat je een goed geweten wilt hebben en houden.
Jouw weg staat voortaan in verbinding met een opgestane Jezus Christus. Je hebt de wereld en de zonde achter je gelaten. Ze liggen symbolisch begraven in het watergraf van je doop (Rm 6:3). De opstanding van de Heer Jezus is de verbinding die nu alles bepaalt. Door Zijn opstanding is er een nieuwe wereld van zegen en leven voor je ontsloten. Hoe zou je dan nog willen leven in verbinding met de oude wereld waarover je het oordeel hebt erkend?
V22. Dat het allemaal nog in geloof is, doet niets af van de werkelijkheid ervan. Het zal binnenkort allemaal ook zichtbaar worden voor het natuurlijke oog. Tot dat moment mag je weten dat Hij, met Wie jij nu verbonden bent, aan Gods rechterhand in de hemel is. Hij heeft de plaats van het hoogste gezag ingenomen. Alles is aan Hem onderworpen. Je ziet het nog niet om je heen, maar je ziet Hem aan Wie alles onderworpen is (Hb 2:8). Is het zien op Hem in al Zijn heerlijkheid en majesteit niet het grootste motief om het lijden te verdragen dat je soms te verduren hebt?
Lees nog eens 1 Petrus 3:3:19-22.
Verwerking: Wat is de betekenis van de doop en wat zijn de gevolgen van de doop?