1 - 5 Liefde en overwinnend geloof
1 Ieder die gelooft dat Jezus de Christus is, is uit God geboren; en ieder die liefheeft Hem Die deed geboren worden, heeft <ook> lief hem die uit Hem geboren is. 2 Hieraan weten wij dat wij de kinderen van God liefhebben, wanneer wij God liefhebben en Zijn geboden doen. 3 Want dit is de liefde van God, dat wij Zijn geboden bewaren; en Zijn geboden zijn niet zwaar. 4 Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning die de wereld overwonnen heeft: ons geloof. 5 Wie is het <nu> die de wereld overwint, dan wie gelooft dat Jezus is de Zoon van God?
V1. Johannes geeft een nieuw kenmerk, waaraan je kunt weten of iemand uit God geboren is: “Ieder die gelooft dat Jezus de Christus is, is uit God geboren.” “Jezus”, de nederige Mens op aarde, is “de Christus”, de Man van Gods welbehagen. Hij is het in Wie God al Zijn vreugde vindt en in Wie God al Zijn plannen tot uitvoering brengt. Jezus is niet een tijdelijke verschijningsvorm, maar de Zoon van God Die Mens is geworden en dat altijd zal blijven. Tegelijk is Hij niemand anders dan de Zoon van de levende God, de eeuwige Zoon van God (Mt 16:16). Wat Hij is voor de Vader, is Hij voor ieder die uit God geboren is.
Waar je dan ook maar liefde voor God vindt als Degene Die deed geboren worden, dat wil zeggen als de Gever van het nieuwe leven, vind je ook liefde voor ieder die uit God geboren is. Als je jezelf afvraagt, wie je broeder is, dan is dat ieder die gelooft dat Jezus de Christus is. Dat geloof is het bewijs dat zo iemand hetzelfde nieuwe leven heeft dat ook jij hebt. Jij en die ander hebben dat nieuwe leven van Hem Die deed geboren worden. Jullie hebben een gemeenschappelijke Vader. Jouw relatie tot iedere gelovige loopt via God, uit Wie iedere gelovige geboren is. Je kunt de Vader niet liefhebben zonder ook Zijn kinderen lief te hebben. Het treft God in Zijn hart als je zou zeggen dat je Hem liefhebt, terwijl je Zijn kinderen zou haten.
De liefde tot alle kinderen van God is een algemeen gegeven. Die liefde is er vanwege de gemeenschappelijke Vader Die alle kinderen van God hebben. Misschien heb je wel eens gehoord dat alle mensen kinderen van één Vader zijn. Dat is natuurlijk een grove loochening van het feit dat alle mensen zondaren zijn en door hun zonden van God gescheiden zijn. Er is bekering en een nieuwe geboorte nodig. Alleen als er leven uit God is, alleen als Hij iemand opnieuw geboren heeft doen worden, is iemand in de verhouding tot God als tot zijn Vader gebracht.
V2. In dit vers draait Johannes het om. In vers 1 zegt hij dat je kunt weten dat iemand God liefheeft als hij de kinderen van God liefheeft. In vers 2 zegt hij dat je kunt weten dat iemand de kinderen van God liefheeft als hij God liefheeft en Zijn geboden doet. De algemene liefde tot de kinderen van God krijgt hier een norm. Je zou kunnen zeggen dat de algemene liefde voor alle kinderen van God wordt bestuurd door de liefde tot God en dat de liefde tot God op haar beurt weer wordt bepaald door gehoorzaamheid aan Zijn Woord. Dit betekent in de praktijk dat je niet altijd met iedere gelovige dezelfde weg van geloof kunt bewandelen. Ik wil dit met een voorbeeld duidelijk maken.
Jan en Wim krijgen van hun vader de opdracht om ergens een boodschap te gaan doen. Hun vader zegt hun daarbij welke weg ze moeten volgen. Onderweg zegt Jan dat hij een betere en snellere weg weet en stelt voor die weg te nemen. Wim antwoordt dat vader heeft gezegd dat ze een bepaalde weg moeten volgen en hij wil die graag gaan. Hij houdt van zijn vader en vertrouwt zijn vader dat deze de beste weg heeft voorgesteld. Zijn liefde voor zijn vader en ook zijn liefde voor zijn broer weerhouden hem ervan op het voorstel van zijn broer in te gaan en brengen hem ertoe zijn broer te herinneren aan wat hun vader heeft gezegd.
De les is helder, denk ik. Onze liefde voor elkaar moet worden bestuurd door onze liefde voor de Vader, een liefde die blijkt uit het doen van Zijn geboden.
V3. Het is duidelijk dat het doen van Gods geboden niet bestaat uit je houden aan wetten of regels, maar uit een gezindheid. Het is de vraag naar Zijn wil, naar Zijn geboden. De geboden van de Vader waren voor de Heer Jezus bepalend voor Zijn leven op aarde. Daardoor wist Hij wat Hij moest zeggen en spreken (Jh 12:49) en wat Hij moest doen (Jh 14:31). Hij wist daardoor ook dat Hij Zijn leven moest afleggen en het ook weer moest nemen (Jh 10:18). Hij heeft Zich onderdanig gemaakt aan God en dat moeten wij ook (Jh 15:10). Dan worden de gedachten van God over onze broeders en zusters ook onze gedachten over hen en blijven wij in de liefde van de Heer Jezus.
Johannes zegt als een samenvatting dat de liefde van God erop neerkomt dat je Zijn geboden bewaart. Direct voegt hij eraan toe, als een bemoediging, dat Zijn geboden niet zwaar zijn. Het bewaren, dat is het in je hart hebben en daarnaar leven, van de geboden van God is dat doen wat Hem welgevallig is. Toch ervaar je dat misschien wel eens als niet echt gemakkelijk, soms zelfs als zwaar. Hoe kan Johannes dan zeggen dat Zijn geboden niet zwaar zijn? Als je bijvoorbeeld aan broederliefde denkt, is dat soms best moeilijk en zwaar om in praktijk te brengen.
Je moet bij wat Johannes zegt weer rekening houden met de manier waarop hij de dingen voorstelt. Hij spreekt over het nieuwe leven. Denk je dat Gods geboden zwaar zijn voor het nieuwe leven, het Goddelijke leven? Ik denk het niet. Het zijn de geboden die het leven van de Heer Jezus op aarde kenmerkten. De geboden en het nieuwe leven horen bij elkaar als een vis en water. Als je tegen een vis zegt dat hij in het water moet zwemmen, is dat geen zware opdracht voor het dier. De vis zal daaraan met het grootste plezier voldoen. Het gezegde is niet voor niets: je als een vis in het water voelen. Zo worden ook de geboden door het nieuwe leven met de grootste vreugde uitgevoerd.
Hier zie je tegelijk het enorme onderscheid tussen deze geboden en de geboden van het Oude Testament. De wet was voor Israël een zwaar en zelfs ondraaglijk juk (Hd 15:10). De wet was dan ook gegeven aan een volk in het vlees, een zondig volk, met de opdracht zich daaraan te houden en op die manier het leven te verdienen. Het verschil tussen de wet en het geloof is, dat de wet zegt: doe dit en leef, terwijl het geloof zegt: leef en doe dit. De wet heeft de mens als uitgangspunt, het geloof heeft God als punt van uitgang. Als je gelooft, ben je van harte gehoorzaam geworden aan de leer waarin je bent onderwezen (Rm 6:17). Je hebt een natuur gekregen die ernaar verlangt te gehoorzamen. Een gebod is niet zwaar als het in overeenstemming is met wat je wilt.
V4. Na de relatie tot God en die tot de broeders komt nu de relatie tot de wereld aan de orde. De verhouding tot God en de broeders wordt bepaald door het nieuwe leven. Dat vormt de aansluiting tussen jou en God enerzijds en jou en de broeders anderzijds. Als je echter kijkt naar je verhouding tot de wereld, zie je niets wat bij het nieuwe leven aansluit. Er is geen enkel raakvlak. Het nieuwe leven heeft zijn eigen sfeer, waar de wereld volkomen buiten staat. Jij hebt door je nieuwe leven een eigen wereld, dat is de wereld waarin de Heer Jezus en de Vader alles zijn.
Je verhouding tot de wereld wordt niet alleen gekenmerkt door de afwezigheid van elk raakvlak tussen het hele gezelschap waartoe je behoort en de wereld. Die verhouding wordt ook gekenmerkt door de aanwezigheid van een staat van oorlog. De wereld wil zijn boosaardige invloed op je uitoefenen. De grote bemoediging die je nu krijgt, is dat je mag weten dat je behoort tot het gezelschap van overwinnaars. En waaruit bestaat die overwinning? Uit je geloof. Om dit overwinningsleven ook daadwerkelijk te leiden is het van belang dat je geloof ook praktisch is gericht op Christus als het centrum van de wereld van de Vader. Houd je met Hem bezig, lees over Hem, denk aan Hem, spreek met Hem. Houd je op in het gezelschap van overwinnaars en luister naar wat zij van Hem weten.
Het hele gezelschap van de familie van Gods kinderen staat in de wereld als een overwinnende macht. De kracht van hun overwinning is hun geloof, omdat het geloof hun leert afzien van de vijandige wereld en hen richt op de onzichtbare wereld van de Vader. De wereld is het gezelschap mensen dat de Heer Jezus heeft gedood, het is het machtsgebied van de satan. Te midden van die wereld leef jij als gelovige. Dat betekent strijd. Maar jij bezit het overwinningsleven uit God met Wie jij door het geloof in een levensverbinding staat. Zolang je in de wereld bent, gaat die strijd voort, maar is er ook voortdurend overwinning. De overwinning is door je geloof een vaststaand feit. Op het nieuwe leven dat geleefd wordt in de kracht van het geloof, kan de boze geen vat krijgen. Dat is de overwinning.
V5. De overwinning op de wereld door het geloof is het deel van ieder “die gelooft dat Jezus is de Zoon van God”. Aan het begin van dit hoofdstuk heeft Johannes gezegd dat ieder die gelooft dat Jezus de Christus is, uit God geboren is (vers 1). Daardoor wordt iemand lid van de familie van God, waardoor hij tegelijk ook op gespannen voet met de wereld komt te staan. Met het oog op de overwinning over de wereld spreekt Johannes nu over het geloof in Jezus als de Zoon van God. Dat legt de nadruk enerzijds op Zijn waarachtig Mens-zijn en anderzijds op Zijn eeuwige Godheid. In deze beide aspecten van Zijn Persoon, als ik dat zo mag en kan zeggen, is het hele geheim van Zijn Persoon aangegeven. Hij is én als Mens én als God het voorwerp van het geloof van ieder kind van God.
Wie niet zo in Hem gelooft, heeft geen deel aan Hem. Voor wie zo in Hem gelooft, ligt de overwinning vast.
Lees nog eens 1 Johannes 5:1-5.
Verwerking: Waarom zijn de geboden van God niet zwaar?
6 - 13 Gods getuigenis over Zijn Zoon
6 Deze is het Die gekomen is door water en bloed, Jezus Christus; niet door het water alleen, maar door het water en door het bloed. En de Geest is het Die getuigt, omdat de Geest de waarheid is. 7 Want drie zijn er die getuigen: 8 de Geest en het water en het bloed, en deze drie zijn eenstemmig. 9 Als wij het getuigenis van de mensen aannemen, het getuigenis van God is groter; want dit is het getuigenis van God dat Hij getuigd heeft over Zijn Zoon. 10 Wie in de Zoon van God gelooft, heeft het getuigenis in zichzelf; wie God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, omdat hij niet heeft geloofd in het getuigenis dat God heeft gegeven over Zijn Zoon. 11 En dit is het getuigenis: dat God ons eeuwig leven heeft gegeven, en dit leven is in Zijn Zoon. 12 Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet. 13 Deze dingen heb ik u geschreven, opdat u weet dat u eeuwig leven hebt, u die in de Naam van de Zoon van God gelooft.
V6a. Johannes gaat nu nader in op de Persoon Die hij zojuist ‘Jezus, de Zoon van God’ heeft genoemd (vers 5). Hij vertelt Wie Hij is en ook over het werk dat Hij heeft volbracht. Hij wijst eerst op Hem als Degene Die gekomen is. Dat ziet op Zijn komst op aarde en Zijn hele verblijf op aarde. Daarmee heeft Hij uitvoering gegeven aan wat Hij tot God zei bij Zijn komen in de wereld: ”Zie, Ik kom om Uw wil te doen, o God” (Hb 10:5-7). Het toont aan dat Hij bij de Vader was en in de wereld is gekomen.
Zijn hele verblijf op aarde werd gekenmerkt door ‘water’. Dat wil zeggen dat Hij volkomen geleefd heeft door het Woord van God (Mt 4:4), waarvan het water een beeld is (Ef 5:26).
V6b. Hij is echter “niet door het water alleen” gekomen. Zijn onberispelijke, Godverheerlijkende leven alleen zou jou geen behoudenis hebben gebracht. Hij is ook gekomen “door het bloed”. Zijn volmaakt aan God toegewijde leven moest eindigen met het storten van Zijn bloed. Hij moest Zijn bloed geven voor jouw zonden. Zijn kruiswerk is niet los te maken van Zijn leven op aarde. Zonder Zijn bloed is er geen leven voor ons. Jezus Christus heeft geleefd door het Woord van God en heeft Zijn bloed gegeven.
Toen Christus was gestorven, kwam er uit Zijn zijde bloed en water (Jh 19:34) als het bewijs dat Hij werkelijk gestorven was. Het is tevens een getuigenis dat wij daardoor het eeuwige leven konden ontvangen. In zijn evangelie spreekt Johannes eerst over ‘bloed’ en daarna over ‘water’. Je kunt dat de historische volgorde noemen. Zo gebeurde het op het kruis. Het bloed is voor God de grondslag om mensen van hun zonden te kunnen verlossen. Daardoor kan Hij mensen het eeuwige leven schenken. Het water plaatst meer de reiniging van de zonden van de zondaar door de kracht van het Woord op de voorgrond.
Hier in zijn brief spreekt Johannes eerst over ‘water’ en daarna over ‘bloed’. Je kunt dat de praktische volgorde noemen. Zo ben jij ermee in aanraking gekomen. Eerst heeft het water je gereinigd van je zonden, want die waren het grote obstakel tussen jou en God. Vervolgens heb je gezien dat het bloed al je zonden voor God heeft weggedaan. Water ziet meer op wat jij nodig had en bloed ziet meer op wat voor God nodig was.
V6c. Op het getuigenis van het water en het bloed volgt nog het getuigenis van de Geest. “De Geest is het Die getuigt” van de Heer Jezus, Wie Hij is en wat Hij heeft gedaan. Water en bloed zijn beeldende of symbolische getuigen. Zij stellen iets voor. De Geest is geen symbolische, maar een persoonlijke Getuige. De Geest wordt als Getuige aangevoerd na de getuigen die in hun betekenis spreken van het leven (water) en het sterven van de Heer Jezus (bloed). Hij is als Getuige gekomen nadat de Heer Jezus was opgestaan en verheerlijkt (Jh 7:39). Door de Geest leren we de betekenis van de beeldende of symbolische getuigen. ‘De Geest is de waarheid.’ Je hebt de waarheid van God gevonden door het werk van de Geest van de waarheid.
V7. Zo zijn er drie getuigen met elk een bijzonder getuigenis, terwijl ze samen een eenheid in hun getuigenis vormen. Geen van de getuigen staat los van de andere getuigen. De Geest spreekt uit het Woord. De Geest spreekt over het water en het bloed vanuit het Woord en daarom heb je het volkomen en onbetwistbare getuigenis van deze drie getuigen aangenomen. Het getuigenis is absoluut betrouwbaar, want “in de mond van twee of drie getuigen zal elke zaak vaststaan” (2Ko 13:1).
V8. Johannes noemt de getuigen nog een keer in vers 8 (vers 6), maar nu noemt hij de Geest het eerst. Hij doet dat omdat de Geest jou ertoe heeft gebracht het getuigenis over de Zoon van God aan te nemen. Het is door het werk van de Geest in je hart dat je hebt begrepen en aangenomen Wie de Heer Jezus is en wat Hij heeft gedaan. De drie getuigen zijn “eenstemmig” in hun getuigenis over wat je nodig had om deel te krijgen aan het eeuwige leven dat je is gegeven in de Zoon. Dit drievoudige getuigenis geeft de ontwijfelbare zekerheid dat je de Zoon als je leven hebt.
V9. Johannes vergelijkt “het getuigenis van God” met “het getuigenis van de mensen”, waarmee hij vooral dat van de dwaalleraren zal bedoelen. Mensen kunnen zeggen wat ze willen, maar als ze de betekenis van het water en het bloed niet kennen en daarom ook de Geest niet bezitten, zijn ze leugenaars. Er zijn er die beweren dat ze je kunnen vertellen hoe je in verbinding kunt komen met de Zoon zonder het bloed. Ze spreken bijvoorbeeld over Jezus in verbinding met ‘het water alleen’. Dat wil zeggen dat ze Hem als een goed mens en een navolgenswaardig voorbeeld voorstellen. Over Hem als het Zoenoffer dat een zondaar nodig heeft, reppen ze echter met geen woord.
Je moet daarom goed luisteren naar het getuigenis van God, dat groter is dan het getuigenis van welk mens ook. God heeft van Zijn Zoon getuigd toen Hij gedoopt werd in de Jordaan en ook bij Zijn verheerlijking op de berg (Mt 3:17; 17:5). Het getuigenis heeft toen geklonken, maar de klank is niet weggestorven. Het getuigenis weerklinkt in volle, onverminderde kracht tot op vandaag en zal dat tot in eeuwigheid doen.
V10. Als dit nu het getuigenis is dat de drie-enige God over Zijn Zoon heeft getuigd, wat zul je dan nog naar één enkel woord luisteren dat mensen die de Geest niet hebben over de Zoon zeggen? Het mogen de geleerdste mensen zijn, met de meest klinkende namen die op de indrukwekkendste manier over Jezus spreken, maar ze zijn blinden en dwazen. Behalve dat hun getuigenis vals is, heb je het ook helemaal niet nodig. Je hebt het getuigenis in jezelf. Je gelooft in de Zoon van God. Je hebt het getuigenis van God over Zijn Zoon aangenomen, je hebt daarmee ingestemd. Daardoor heb je nieuw leven gekregen. Dat bezit je, dat zit in je. Dat nieuwe leven is compleet, het hoeft niet aangevuld te worden. Het moet wel groeien, maar dat is iets anders dan dat er iets aan ontbreekt, waarvan die valse leraren beweren dat ze je dat zouden kunnen geven.
Die valse leraren hebben niet geloofd “in het getuigenis dat God heeft gegeven over Zijn Zoon”. Zij geloven eenvoudig niet wat God heeft gezegd en hebben Hem daarmee tot een leugenaar gemaakt. Zo zijn er ook vandaag velen die zich christen noemen, maar Gods Woord betwisten. Ze leggen wat God heeft gezegd op hun eigen manier uit. Zij menen het beter te weten dan God en verklaren Hem daarmee tot leugenaar.
V11. Wat ze ook mogen beweren, het getuigenis staat vast en is onaantastbaar voor de gemeenste en grofste aanvallen. Je hoeft van de heftigste tegenstand dan ook niet onder de indruk te komen. De inhoud van het getuigenis is dat God je eeuwig leven heeft gegeven, en dit leven is in Zijn Zoon. Daarom staat het volkomen los van iets van de mens en is het tevens onaantastbaar voor welke dwaalleer ook.
Je mag weten, en het ook beleven, dat je door het bezit van het eeuwige leven dat je van God hebt gekregen, in betrekking tot God bent gebracht. Ook al weet je lang niet alles wat het eeuwige leven inhoudt, je hebt het ontvangen, het is in jou. Bedenk daarbij wel dat dit leven het leven is dat “in Zijn Zoon” is. Het leven dat je hebt, is Hij. Hij is de waarachtige God en het eeuwige leven, zoals verderop staat (vers 20). Je kunt het vergelijken met je hand, die wel leven heeft, maar alleen in verbinding met je lichaam. Het leven van je hand is het leven van de hele mens. Als je de hand van het lichaam scheidt, is het leven eruit. Op dezelfde manier heeft ook een blad aan een boom leven. Zo is het eeuwige leven niet te genieten of te beleven buiten de Zoon.
V12. Ondanks wat iemand ook mag zeggen of beweren, de korte en krachtige conclusie is: Heb je de Zoon, dan heb je het leven en alles wat dat inhoudt; heb je de Zoon niet, dan heb je niets en mis je alles wat met het leven verbonden is. Het grote verschil wordt uitgemaakt door het wel of niet hebben van de Zoon van God als je leven.
V13. Johannes gaat zijn brief besluiten. Als inleiding op zijn slotwoorden laat hij je weten waarom hij al het voorgaande heeft geschreven. Als het gaat om de zekerheid van wat is gezegd, legt de Bijbel de nadruk op het geschreven Woord. Hij heeft “geschreven”, opdat je met je hart en niet alleen met je verstand weet dat je eeuwig leven hebt.
Je weet dat je het bezit omdat je hebt gezien wat het eeuwige leven is. Je hebt namelijk gezien Wie Jezus Christus is, dat Hij de Zoon van God is. Je gelooft in Hem, in Zijn Naam. Zijn Naam is een aanduiding voor de volle openbaring van Wie Hij is. Het omvat alle glans en luister die deze Naam inhoudt. Om daarvan meer te leren kennen zul je Gods Woord moeten lezen en onderzoeken. Alles wat je daarin over Hem ontdekt, zul je met de grootste liefde en dankbaarheid in je hart opnemen.
Het is ermee als met het volk Israël aan wie alle zegeningen van het beloofde land waren gegeven nog voordat ze erin getrokken waren. In het boek Deuteronomium stelt Mozes het volk de rijke zegeningen van het land voor. Maar om daadwerkelijk van die zegeningen te genieten moest het volk het land stap voor stap in bezit gaan nemen (Jz 1:2-3).
Zo ben jij gezegend met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten (Ef 1:3), die je zou kunnen samenvatten met wat Johannes hier “eeuwig leven” noemt. Je bent in het hemelse land, maar je moet de schatten ervan gaan ontdekken. Je moet in geestelijke zin je voet erop zetten. Elke plaats waarop je je voet zet, mag je je eigendom noemen, terwijl het hele land in principe aan je is gegeven. Als je zo stap voor stap ontdekt wat je allemaal is gegeven in de gave van het eeuwige leven, zul je ook verlangend zijn daar de Vader voor te danken (vgl. Dt 26:1-2; Jh 4:10,14,23-24).
Lees nog eens 1 Johannes 5:6-13.
Verwerking: Waaruit bestaat het getuigenis dat God heeft getuigd over Zijn Zoon en wat is de betekenis ervan?
14 - 21 Kennis van het eeuwige leven
14 En dit is de vrijmoedigheid die wij jegens Hem hebben, dat als wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons hoort. 15 En als wij weten dat Hij ons hoort, wat wij ook bidden, dan weten wij dat wij de beden hebben die wij van Hem hebben gebeden. 16 Als iemand zijn broeder ziet zondigen, een zonde niet tot [de] dood, dan zal hij bidden en Hij zal hem [het] leven geven, hun die niet tot [de] dood zondigen. Er is zonde tot [de] dood; daarvoor zeg ik niet dat hij zal vragen. 17 Alle ongerechtigheid is zonde, en er is zonde niet tot [de] dood. 18 Wij weten dat ieder die uit God geboren is, niet zondigt, maar wie uit God geboren is, bewaart zichzelf en de boze heeft geen vat op hem. 19 Wij weten dat wij uit God zijn en de hele wereld in het boze ligt. 20 En wij weten dat de Zoon van God gekomen is en ons [het] verstand gegeven heeft, opdat wij de Waarachtige kennen; en wij zijn in de Waarachtige, in Zijn Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige God en [het] eeuwige leven. 21 Kinderen, wacht u voor de afgoden.
V14. Johannes beschrijft in dit vers een prachtig gevolg van het bezit van het eeuwige leven waarover hij in het vorige vers heeft gesproken. Wie eeuwig leven heeft, heeft ook “vrijmoedigheid”. Deze vrijmoedigheid komt tot uitdrukking in je gebedsleven, want daarin komt de gemeenschap met de Vader en de Zoon tot uiting. Het is het openhartig praten met de Vader en de Zoon over alles wat je bezighoudt, zoals kinderen dat doen die een open verhouding met hun vader hebben. Vrijmoedigheid houdt ook vertrouwen en zekerheid en veiligheid in. Je bent eigen met God, je voelt je bij Hem thuis. Het vloeit allemaal voort uit het bezit en het kennen van het eeuwige leven.
Als je zo in Zijn tegenwoordigheid leeft, in die sfeer van vertrouwen, maak je Hem bekend met je verlangens. Die weet Hij natuurlijk allang. Het gaat er ook niet om dat je Hem iets vertelt wat Hij niet zou weten, maar omdat bidden betekent dat je bewust gemeenschap hebt met Hem. De Heer Jezus heeft voortdurend gebeden. Zijn leven was gebed (Ps 109:4b), maar Hij had ook speciale tijden voor gebed. Hij leefde altijd in bewuste gemeenschap met God, maar Hij bad ook met het oog op speciale gebeurtenissen. Bij Hem was er geen onbekendheid ten aanzien van de verhoring van Zijn gebeden. Hij hoefde Zich niet af te vragen of de Vader wel luisterde, want Hij wist dat de Vader Hem altijd hoorde (Jh 11:42).
V15. Bij jou en mij is dat wel eens anders. Je weet soms niet hoe je moet bidden en ook niet of je het juiste vraagt. Toch mag je bidden, daartoe heb je de vrijmoedigheid. En als je iets bidt wat naar Zijn wil is, dan hoort Hij, dat wil hier zeggen dat Hij verhoort, want Hij hoort je immers altijd. Een mooi voorbeeld van iemand die de bede had die ze had gebeden, ofwel van iemand die verhoord werd, is Hanna, de moeder van Samuel. Zij bad om een zoon. Nadat ze de bede had gekregen, dat wil zeggen de zekerheid van de verhoring, zag ze er anders uit (1Sm 1:17-18).
Een praktisch punt in ons bidden is dat we er vaak geen of in elk geval te weinig tijd voor nemen. Dat geeft aan dat we gebed toch niet zo belangrijk vinden. Voor gebed moet je tijd nemen. Als je ophoudt met bidden, stopt de zegen. Het gaat bij gebed om tijd, volharding en bemoediging in de vorm van verhoring. De enige manier om de lessen van gebed te leren is door te bidden. Zo kun je bijvoorbeeld bidden voor de dienst die een broeder of zuster doet. Als je voor hem of haar God om kracht en zegen bidt, weet je dat het een gebed is naar Zijn wil. Hij wil juist dat we Hem erom vragen. Hij verhoort dat.
V16. Een speciaal gebed is het gebed voor een broeder die jij ziet zondigen. Als je een broeder ziet zondigen, reageer je – zo veronderstelt de apostel – met de christelijke liefde. Die liefde komt tot uiting in het bidden voor de ander. De gemeenschap tussen hem en de Vader is verstoord. Hij heeft geen vrijmoedigheid meer en hij kan niet genieten van de zegeningen van die gemeenschap. Je liefde zal je daarom in de eerste plaats tot gebed voor hem brengen.
Als er zonde in iemands leven is gekomen, is daarmee ook de dood binnengekomen, dat houdt in dit geval de afwezigheid van het genot van het leven in. De uitwerking van het gebed is dat de broeder weer teruggeplaatst wordt in het genot van het leven in het gezelschap van de familie van Gods kinderen, waar de dood en de zonde niet thuishoren.
Nu maakt Johannes nog een onderscheid in de zonde die is begaan. Hij spreekt over “een zonde niet tot de dood” en over “zonde tot de dood”. Voor de eerste soort zonde mag worden gebeden, voor de tweede soort niet. Hoe moet je nu uitmaken met wat voor soort zonde je te doen hebt? Dat zal duidelijk worden in de omgang met de Heer.
Je kunt ervan uitgaan dat een zonde die een gelovige doet, een zonde niet tot de dood is. Als het een zonde tot de dood is, zal dat bijvoorbeeld uit bepaalde omstandigheden blijken (vgl. 1Ko 11:30). Voor Petrus was duidelijk dat Ananias en Saffira tot de dood hadden gezondigd (Hd 5:1-10). Mozes heeft ook tot de dood gezondigd, want hij mocht vanwege zijn zonde het beloofde land niet in. Toen hij God vroeg of hij er toch nog in mocht, kreeg hij als antwoord niet meer met Hem over deze zaak te spreken (Dt 3:25-26). En Jeremia kreeg te horen dat hij niet meer voor het volk mocht bidden. Het was zozeer van God afgeweken, dat het onvermijdelijk was geworden hen in ballingschap te laten wegvoeren (Jr 11:14; 15:1).
Het lijkt erop dat een zonde tot de dood een zonde is die het getuigenis van God op bijzondere wijze schade toebrengt. Door die zonde is op de Naam van God op ernstige en openbare wijze smaad komen te liggen. Het gedrag van een van de Zijnen geeft de tegenstanders van God een extra motief Zijn Naam te lasteren. Dan kan het zo zijn, dat God zo iemand niet langer kan handhaven als Zijn getuige op aarde en neemt Hij hem weg. Als dat het geval is, is er sprake van zonde tot de dood.
V17. Door deze nadruk op de zonde tot de dood kan het lijken alsof andere soorten van zonde niet zo ernstig zijn. Dat zou een tragische vergissing zijn. Johannes stelt nog eens uitdrukkelijk vast dat “alle ongerechtigheid” zonde is, ook al is het vaak zonde niet tot de dood. Wij moeten ons goed realiseren dat dit alleen zo gezegd kan worden omdat de Heer Jezus voor elke zonde van Gods kinderen in de dood is gegaan. “Want het loon van de zonde is [de] dood” (Rm 6:23). Zonde mag dan ook absoluut geen plaats hebben in het leven van een kind van God. Als het toch gebeurt dat hij zondigt, moet die zonde zo snel mogelijk worden beleden. Het gebed voor elkaar is daaraan een geweldige bijdrage.
V18. Johannes eindigt zijn brief met drie verzen die alle drie beginnen met “wij weten” (verzen 18,19,20), met daarna in het laatste vers (vers 21) nog een algemene waarschuwing. Met dit drie keer “wij weten”, wat inhoudt dat je bewuste kennis hebt, legt Johannes nog een keer de heldere beginselen vast die hij in zijn brief uitvoerig heeft behandeld.
Het eerste ‘wij weten’ betreft de wetenschap “dat ieder die uit God geboren is, niet zondigt”, wat mensen ook mogen beweren. Jij bent uit God geboren en krachtens je nieuwe leven behoort de praktijk van zondigen niet bij jou. Het nieuwe leven kan niet zondigen en wil niet anders dan de wil van God doen. Je bent uit God geboren en hebt daardoor Zijn natuur. Kan God zondigen? Onmogelijk! In Hem is geen zonde. Dan kun jij in je nieuwe leven dat ook niet. Dat weet iedere gelovige.
Johannes ziet je en spreekt je aan in het nieuwe leven dat je hebt ontvangen omdat je uit God geboren bent. Dat nieuwe leven “bewaart zichzelf”. Het is volkomen veilig en onaantastbaar voor de boze. De boze heeft er geen enkel aanknopingspunt in, zoals de Heer Jezus dat ook van Zichzelf zegt (Jh 14:30). En Hij is dat nieuwe leven in jou. De boze kan net zomin grip op jouw nieuwe natuur krijgen als hij grip kon krijgen op de Heer Jezus.
V19. Behalve met de boze heb je ook met zijn instrument, de wereld, te maken. In zijn tweede ‘wij weten’ wijst Johannes op de radicale scheiding die er is tussen hen die uit God zijn en de hele wereld. Het gaat hier niet zozeer om je geboorte uit God, maar om God Zelf als Degene bij Wie je hoort en met Wie je verbonden bent. Je hoort bij God, terwijl de wereld bij de boze hoort en helemaal door slechtheid omgeven is. De hele wereld, zonder iets wat daarvan is uitgezonderd, ademt slechtheid en is het middel waardoor de boze probeert vat op je te krijgen. Omdat je weet bij Wie je hoort, heb je een scherp oog voor wat de wereld is en je plaats aan de andere kant van de scheidslijn. Je wilt niets met de wereld te maken hebben.
V20. Het derde ‘wij weten’ richt je aandacht op Hem Die centraal staat in Gods wereld, dat is de Zoon van God. Je weet dat Hij in de wereld is gekomen en jou “het verstand gegeven heeft” om “de Waarachtige” te kennen. Eerder was je verduisterd in je verstand (Ef 4:18), hoe intelligent je misschien ook bent. Nu heb je verstand, hoe weinig je misschien in de wereld ook meetelt. Dat heb je te danken aan de komst van de Zoon van God. Als Hij niet gekomen was, was jij in donkerheid gebleven. Maar Hij is gekomen en heeft je verstand geopend (Lk 24:45). Je hebt inzicht gekregen in de plannen van God en hoe Hij die zal vervullen. Alles gebeurt door Zijn Zoon.
Je kent de Waarachtige, dat is God als Degene Die waar is in Zichzelf. In de wereld heerst de leugen, maar die vindt in het nieuwe leven geen aanknopingspunt. Dat komt omdat je Hem kent Die echt is en altijd en over alle dingen de waarheid spreekt. Je kent Hem niet alleen, er staat zelfs dat je in Hem bent. Het is geen afstandelijke kennis, want je bent in de innigste verbinding met Hem gebracht.
Dit betekent niet dat je ingevoerd bent in de Godheid. Johannes zegt er direct achteraan op welke manier je in de Waarachtige bent en dat is doordat je in Zijn Zoon Jezus Christus bent. In Hem Die als Mens gekomen is, ben jij in de Waarachtige. Jij kon niet God worden, maar God kon wel Mens worden en je zo met Zichzelf verenigen. Tegelijk is en blijft Hij, Die Mens geworden is, de waarachtige God en het eeuwige leven. Dat plaatst je voor het ondoorgrondelijke wonder van Zijn Persoon. Hierbij past de oproep: ‘Komt, laten wij aanbidden!’
V21. Het laatste vers is in dit licht ook gepast. Pas op voor afgoden, dat zijn dingen of mensen die aanbidding eisen, vragen of uitlokken, want alle aanbidding komt alleen de Zoon toe. Johannes heeft Hem in deze brief als het eeuwige leven aan je voorgesteld. Het eeuwige leven dat je hebt ontvangen, is Hij. Je kent de Vader en Hem Die Hij heeft gezonden. Daardoor ben je gebracht in de sfeer van het eeuwige leven (Jh 17:3). Houd je daarin op en houd je bezig met Hem Die het eeuwige leven is. Laat je niet verleiden je tijd, je aandacht en je bewondering te geven aan iets of iemand anders. Alleen de Vader en de Zoon komen de aanbidding toe, nu en tot in alle eeuwigheid. Amen.
Lees nog eens 1 Johannes 5:14-21.
Verwerking: Wat heb je in deze brief geleerd over het eeuwige leven?