1 - 6 Gods Geest en de geest van de antichrist
1 Geliefden, gelooft niet iedere geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn, want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld. 2 Hieraan kent u de Geest van God: iedere geest die Jezus Christus als in [het] vlees gekomen belijdt, is uit God; 3 en iedere geest die niet Jezus <als in het vlees gekomen> belijdt, is niet uit God; en dit is de [geest] van de antichrist, waarvan u gehoord hebt dat hij komt, en hij is nu al in de wereld. 4 U bent uit God, kinderen, en hebt hen overwonnen, omdat Hij Die in u is, groter is dan hij die in de wereld is. 5 Zij zijn uit de wereld; daarom spreken zij uit de wereld, en de wereld hoort hen. 6 Wij zijn uit God; wie God kent, hoort ons; wie niet uit God is, hoort ons niet. Hieraan kennen wij de geest van de waarheid en de geest van de dwaling.
V1. In het laatste vers van het vorige hoofdstuk heeft Johannes al even gewezen op het feit dat je de Heilige Geest bezit (1Jh 3:24). Daar noemt hij Hem als onderstreping van de zekerheid dat God in jou verblijft. In het gedeelte dat je nu voor je hebt, zal hij het werk van Gods Geest stellen tegenover het werk van de geest van de antichrist.
Je kunt onderscheiden wat van Gods Geest komt en wat komt van de geest van de antichrist door te vragen naar de belijdenis van Jezus Christus. Dit is de eerste toetssteen. Er is nog een toetssteen in dit gedeelte. Dat is de vraag bij wie iemand, die zich als leraar aandient, gehoor vindt voor zijn boodschap (vers 6). Er is sprake van een gezelschap van luisteraars dat bestaat uit hen die uit God zijn en een gezelschap van luisteraars dat bestaat uit hen die uit de wereld zijn. Zij die uit God zijn, luisteren naar de apostelen; zij die uit de wereld zijn, luisteren naar de geest van de antichrist.
Johannes begint met je als ‘geliefde’ aan te spreken. Dat is een prachtig uitgangspunt voor de oude apostel. Het geeft uiting aan de zorg die hij voor je heeft. Vanuit die zorg wil hij je waarschuwen om niet onnozel allerlei mooie praatjes over God en Zijn Zoon te aanvaarden alsof die woorden automatisch van God komen. Zodra je hoort spreken over God en Jezus zou je kunnen denken dat het wel goed zit. Zo is het dus niet. Je moet de geesten beproeven. Je moet weten uit welke bron ze spreken.
Er zijn wel voorbeelden in de Bijbel die laten zien dat ook ongelovigen soms hebben geprofeteerd door de Geest van God, zoals Bileam (Nm 24:2). Wat hij toen zei (Numeri 23-24), kwam uit de goede bron. Maar toen hij het volk de raad gaf om tegen het Woord van God in trouwbreuk te plegen, sprak hij vanuit een verkeerde bron (Nm 25:1; 31:16).
Er staat niet dat je mensen op de proef moet stellen om te weten of zij wel gelovigen zijn, of dat zij de rechte leer aanhangen, maar er wordt gesproken over geesten. Het gaat niet om een orthodoxe belijdenis, maar om de vraag uit welke bron de mensen spreken. Is de bron de Heilige Geest of een demonische geest? Dat is de vraag waar het om gaat. Het gaat erom mensen te ontmaskeren die zich als profeten presenteren en beweren met een boodschap van God te komen, terwijl ze in werkelijkheid de leugen brengen en dus door een demonische geest spreken.
Het gaat om geesten die de werking van de Heilige Geest imiteren. De geest van de islam bijvoorbeeld is duidelijk een demonische geest en geen imitatiegeest. Bij de valse profeten die zijn uitgegaan, is dat anders. Zij imiteren de Geest van God, waar natuurlijk een demonische geest achter zit. Dat ze zijn “uitgegaan”, wijst op activiteit. Activiteit maakt altijd indruk. Wat ook indruk maakt, is dat ze met velen zijn. Je kent de invloed daarvan misschien wel. Als veel mensen iets beweren, maakt dat meer indruk dan wanneer een enkeling iets zegt.
V2. De toetssteen is hoe over de Heer Jezus wordt gedacht. De Heilige Geest brengt alleen naar voren wat tot verheerlijking van de Heer Jezus dient en Hij doet dat met vreugde. De satan en zijn engelen doen het omgekeerde. Ze kunnen mooi praten, maar er is niets wat Hem verheerlijkt. Integendeel, zij zijn erop uit Hem te onteren. Het gaat niet slechts om historische heilsfeiten, maar om feiten verbonden met de Persoon van Christus. Hij moet beleden worden als het Woord dat werkelijk vlees geworden is (Jh 1:14).
Hij heeft niet tijdelijk de gedaante van bloed en vlees aangenomen. Dat Hij “in [het] vlees” gekomen is, wil zeggen dat Hij Mens geworden is. Dat Hij Mens is, hoort vanaf het moment dat Hij dat is geworden onverbrekelijk tot Zijn Persoon. Hij is waarachtig Mens geworden en is dat tot in eeuwigheid. Als Hij nu niet meer Mens zou zijn, was Hij nooit waarachtig Mens geweest.
Dat Hij in het vlees “gekomen is”, houdt per definitie in dat Hij als God altijd heeft bestaan. Iemand kan alleen in het vlees komen als Hij een voorbestaan als God heeft. Hij heeft van eeuwigheid bestaan als de eeuwige Zoon. De belijdenis dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is dan ook tevens een belijdenis van de Godheid van de Heer Jezus.
V3. Als je met iemand over de Heer Jezus spreekt en er komt geen duidelijke belijdenis over Hem uit zijn mond, dan zit het niet goed. Zo iemand is niet uit God, dat wil zeggen is niet uit God geboren (1Jh 3:9-10). Het niet kunnen afleggen van deze belijdenis betekent dat zo iemand niet opnieuw geboren is.
Iemand die uit God geboren is en daardoor nieuw leven heeft, houdt van de Heer Jezus. Dat zal ook te merken zijn. Zeggen van Hem te houden zonder er iets van te laten zien is een leugen uitspreken. Het gaat om de belijdenis van ‘Jezus’. Waar je nieuw leven ontmoet, zal het niet nodig zijn Hem nader te verklaren. Familieleden herkennen elkaar direct.
De geest van de antichrist belijdt Jezus niet als in het vlees gekomen. Het gaat er niet alleen om wat deze geest zegt, maar ook om de hele geest waarin hij komt en optreedt (2Th 2:3). Het is iemand die Jezus niet belijdt en verder ook in geen enkel opzicht rekening houdt met God. De antichrist is de mens in wie de zonde in zijn volheid aanwezig is. De antichrist als persoon moet nog komen, maar zijn geest is nu al in de wereld aanwezig. Die geest is niet uit God, maar komt voort uit de satan.
V4. Wat moet je nu doen als je merkt dat je met een dergelijke geest te maken hebt? Je hoeft niets te doen. Je mag iets weten en dat is dat je een overwinnaar bent van die geest. Je hebt hem niet overwonnen door een discussie te winnen. Je moet niet eens aan een discussie beginnen, want dan lijd je juist de nederlaag. Eva ging ook met de duivel in gesprek en was de verliezer. Je hoeft niet alle argumenten van de tegenstanders te kennen en te weerleggen. Je moet eenvoudig blijven bij wat je in het begin is geleerd, dat is bij de waarheid die jou door de apostelen is bekendgemaakt.
Je bent uit God geboren en mag jezelf zien in de positie van overwinnaar omdat jij door het geloof in de Naam van de Zoon van God de Heilige Geest in je hebt. En het is toch geen vraag wie er groter is, de Geest Die in jou is, of de geest die in de wereld is? Daarom hoef je je niet onder de indruk te laten brengen door alle vertoon van geesten die je willen wijsmaken dat jij maar een armzalig geloof aanhangt en dat zij je met hogere vormen van waarheid bekend kunnen maken. Blijf bij het geloof dat je in het begin hebt gehoord. Dan gedraag je je als overwinnaar en wijkt de vijand (1Jh 5:4).
V5. De aanhangers en verkondigers van de dwaalleer “zijn uit de wereld”, ze hebben daar hun oorsprong en daar zijn ze thuis. Alles wat er uit hen komt, is wat ze zijn en waarbij ze horen. Dat vindt aansluiting bij allen die bij de wereld horen en niet bij de gelovigen. De wereld is in de macht van de satan en wordt door hem bestuurd. Vanuit dat boze systeem zendt hij zijn demonen om hun verderfelijke leringen aan de man te brengen. Wat zij brengen, sluit perfect aan bij mensen die tot de wereld behoren. Die mensen horen hen omdat zij dezelfde taal spreken als de mensen van de wereld.
V6. Jij hoort niet meer bij de wereld. Daarom luister je niet naar hen. Omdat jij God kent, luister je naar de apostelen, want zij “zijn uit God”. Het gaat om een radicale tegenstelling, om de tegenstelling tussen waarheid en dwaling. Er is geen enkele verbinding tussen die twee. Zo is er ook geen enkele verbinding tussen hen die uit God zijn en hen die niet uit God zijn. Alles wat jij als kind van God met liefde ontvangt, daarvan begrijpt de ongelovige niets. Hij luistert er niet naar.
Je kunt de woorden “hoort ons” ook ruimer toepassen dan alleen op de apostelen en wel op allen die Gods Woord verkondigen. Het gaat dan om het woord van de apostelen, ofwel het geïnspireerde Woord van God. Je zult graag luisteren naar leraren die je Gods Woord uitleggen en je opbouwen in je geloof. Zij wijzen niet op zichzelf en proberen ook niet jou voor hun ideeën te winnen, maar ze wijzen op Christus. Als je hen hoort, vindt dat aansluiting in je hart omdat de Geest daarin woont.
Dat zal natuurlijk alleen zo zijn als de woorden die je hoort, in overeenstemming zijn met de Schrift. Daarbij maakt het niet uit door wie ze gesproken worden, of dat nu een erkende prediker is of een volledig onbekende gelovige. De toets is Gods Woord, het geschreven Woord. Als dat gesproken wordt, onder de leiding van de Heilige Geest, hoor jij daarnaar.
Lees nog eens 1 Johannes 4:1-6.
Verwerking: Hoe weet je of iets uit de Geest van God is of dat het uit de geest van de antichrist komt?
7 - 14 God is liefde
7 Geliefden, laten wij elkaar liefhebben, want de liefde is uit God; en ieder die liefheeft, is uit God geboren en kent God. 8 Wie niet liefheeft, heeft God niet gekend, want God is liefde. 9 Hierin is de liefde van God ten aanzien van ons geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon in de wereld heeft gezonden, opdat wij zouden leven door Hem. 10 Hierin is de liefde, niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat Hij ons heeft liefgehad en Zijn Zoon heeft gezonden als zoenoffer voor onze zonden. 11 Geliefden, als God ons zó heeft liefgehad, behoren ook wij elkaar lief te hebben. 12 Niemand heeft ooit God aanschouwd. Als wij elkaar liefhebben, blijft God in ons en Zijn liefde is in ons volmaakt. 13 Hieraan weten wij dat wij in Hem blijven en Hij in ons, dat Hij ons van Zijn Geest gegeven heeft. 14 En wij hebben aanschouwd en getuigen, dat de Vader de Zoon heeft gezonden als Heiland van de wereld.
V7. Na het waarschuwende onderwijs met betrekking tot dwaalgeesten in de vorige verzen richt Johannes zich weer op de natuur van God die jij als kind van God hebt gekregen. Hij begint weer met je aan te spreken als ‘geliefde’. Daarmee wil Johannes je laten voelen dat hij je liefheeft, want je hebt evenals hij de Heer Jezus als je leven. Hij zegt er tevens mee dat je een ‘geliefde’ van God bent. Gód heeft je lief.
Dat je de natuur van God hebt, moet zichtbaar worden, want liefde op zich kun je niet zien. De liefde die je voor de ander hebt, “is uit God”. Dat de liefde uit God is, wil niet zeggen dat elke vorm van liefde afkomstig is van God. Uit het verband blijkt dat het om Goddelijke liefde gaat. Je leest in Gods Woord ook over de liefde van de mens die hij van zijn Schepper heeft gekregen. Dat wordt wel ‘natuurlijke liefde’ genoemd en daarmee wordt bijvoorbeeld de liefde van ouders voor hun kinderen bedoeld en omgekeerd. Die liefde heeft God ook gegeven. Die liefde kan echter verkoelen. Met natuurlijke liefde bedoelt God niet een verkeerde liefde, zoals bijvoorbeeld homofiele liefde. Dat is een onnatuurlijke liefde.
De Goddelijke liefde kan nooit verkoelen. Die liefde is onafhankelijk van de reactie van degene aan wie ze wordt bewezen. Die liefde is in jou en is het bewijs dat je uit God geboren bent en God kent. Je ziet hoe liefhebben wordt verbonden aan de bron van herkomst en de kennis daarvan. Leven – door geboorte uit God – en kennen – van Degene uit Wie je geboren bent – horen bij elkaar. Door de nieuwe geboorte heb je een gekende relatie met Hem. Je weet bij Wie je hoort, je kent Hem.
V8. Iemand bij wie de Goddelijke liefde ontbreekt, heeft geen relatie met God. Zo iemand heeft God zelfs nooit gekend, er is nooit enige relatie met Hem geweest. Hoe mooi iemand ook over Hem kan spreken, hij is een bedrieger en misleider. God niet kennen betekent dat er geen gemeenschap met God is. Het woord ‘kennen’ heeft in de Bijbel de betekenis van ‘gemeenschap hebben met’. De betekenis van ‘kennen’ komt mooi tot uiting in Genesis 4. In de Herziene Statenvertaling lees je daar: “En Adam had gemeenschap met Eva, zijn vrouw” (Gn 4:1). Letterlijk staat er: ‘Adam kende Eva’, zoals de voetnoot bij Genesis 4:1 in de genoemde vertaling vermeldt. Gemeenschap is een zaak van de diepste intimiteit. Het spreekt dan ook boekdelen als Johannes hier ‘liefhebben’ van God verbindt met ‘kennen’ van God, omdat God liefde is.
Het echte liefhebben komt van God, “want God is liefde”. Alleen als er Goddelijke liefde is, is er liefde voor elkaar, een liefde die voortkomt uit gemeenschap met God. Als we over God spreken als liefde en dat Zijn liefde in ons is en wij daardoor met die liefde kunnen liefhebben, kun je dat met een zee vergelijken. Als hier staat ‘God is liefde’, sta je als het ware bij de zee. Dat Hij als liefde in je woont, kun je vergelijken met een emmer die gevuld is met water uit de zee. Als je de emmer in de zee onderdompelt, kun je zeggen dat de zee in de emmer is. Zo is het met je hart dat ondergedompeld is in de liefde van God. Je moet er maar eens over nadenken en het zal je overweldigen.
V9. God heeft een groot bewijs gegeven van het feit dat Hij liefde is. Liefde is onzichtbaar en moet worden geopenbaard. God bewoont een ontoegankelijk licht (1Tm 6:16). Nooit zouden wij iets van Hem hebben gekend als Hij Zich niet had geopenbaard. Hij heeft Zijn liefde zichtbaar gemaakt door “Zijn eniggeboren Zoon” te geven, of beter, zoals er staat, “in de wereld” te zenden.
Wij hadden God nooit kunnen kennen als Hij dit niet had gedaan. Wij hadden nooit iets geweten van het geheim in God van de wederkerige liefde tussen de Vader en de Zoon. Johannes spreekt over de ‘eniggeboren Zoon’. Dat wil niet zeggen dat Hij pas Zoon is geworden bij Zijn geboorte. Hij is altijd de eniggeboren Zoon geweest. ‘Eniggeboren’ betekent uniek, enig in Zijn soort. Als zodanig heeft de Vader Hem gezonden en is Hij gekomen.
Je leest dat die liefde “ten aanzien van ons geopenbaard” is. Dat houdt in dat het bewijs van Gods liefde volledig buiten jou ligt. Dwaalleraren spreken ook over liefde, maar dan als een mystieke ervaring om daardoor iets van God te leren kennen. Daarvoor moet je dan tot jezelf inkeren en afgaan op je eigen gevoelens. Zo is het niet. ‘Ten aanzien van’ jou betekent dat het wel buiten jou ligt, maar ook dat jij die openbaring hebt mogen waarnemen, erkennen en aanvaarden. Daardoor heb je leven ontvangen.
V10. Je had geen leven, want je was dood in overtredingen en zonden (Ef 2:1). Doordat je dood was, was het onmogelijk om God lief te hebben. Behalve dat je dood was, was je ook schuldig omdat je God niet liefhad. Daarom had je verzoening nodig. Ook daarin heeft de liefde van God voorzien. Een zoenoffer was nodig om aan de heiligheid en gerechtigheid van God te voldoen.
Bij jou en mij was geen liefde voor God. Alles in Gods liefde is van Hem uitgegaan. Zijn hart is naar jou uitgegaan omdat Hij ook jou deel wilde laten uitmaken van een gezelschap van mensen dat Hij in Zijn tegenwoordigheid, aan Zijn hart, wilde brengen. Alles wat dat in de weg stond, heeft Hij weggenomen door Zijn Zoon als “zoenoffer voor onze zonden”, ook voor die van jou, te zenden. Je ziet hierin de grote prijs die Hij daarvoor heeft willen betalen.
Dat God liefde is, moet niet worden verlaagd tot ‘God kan liefhebben’, alsof er momenten zijn dat Hij niet liefheeft. Gods liefde is duidelijk geworden op het kruis van Golgotha. Daardoor weet je wat liefde is. De maatstaf is dat God in Zijn liefde Zijn Zoon heeft gegeven voor zonden die Hij Zelf niet heeft gedaan.
V11. Johannes trekt nu de volgende conclusie: als God ons op die verheven en indrukwekkende wijze heeft liefgehad, kan het niet anders dan dat ook wij elkaar liefhebben. Zo maken ook wij zichtbaar dat God liefde is.
V12. Niemand heeft God ooit kunnen zien, maar Gods liefde is zichtbaar geworden door Zijn Zoon Die Hij in de wereld heeft gezonden (Jh 1:18). De Zoon is echter niet meer op aarde, maar de familie van God wel. Deze familie heeft de Zoon als hun leven. Wat eerst de Zoon heeft gedaan toen Hij op aarde was, behoort nu te gebeuren door de familie van God. En hoe maakt de familie van God het mogelijk dat God wordt aanschouwd? Door elkaar lief te hebben!
Het openlijke getuigenis van Wie God is, wordt gegeven als er liefde is onder de gelovigen, onder hen die de natuur van God hebben. Uit jouw liefde tot je broeder en zuster blijkt dat God Zijn verblijf in jou heeft en dat Zijn liefde in jou volmaakt is. Dat wil zeggen dat Zijn liefde in jou volledig tot uitdrukking komt als jij je broeder en zuster liefhebt. Al je handelingen tegenover je broeder en zuster zijn dan in wezen Gods handelingen. De liefde tot de ander komt in jou tot zijn volle recht en doel.
Als God, Die de bron van liefde is, Zijn verblijf in jou heeft – en dat is zo! –, werkt de liefde in jou niet anders dan in Hem, Die de bron ervan is. Waar de liefde van God vanuit die bron tot uiting komt, kan dat alleen gebeuren in de volmaaktheid die de bron eigen is.
Je weet het inmiddels, maar ik herinner je er nog een keer aan, dat Johannes de dingen voorstelt in hun wezen en niet naar de soms matige praktijk die wij laten zien. Dat mag je niet blind maken voor de verkeerde dingen, maar dat is hier niet aan de orde. Je wordt hier gezien in verbinding met het zoenoffer waardoor je zonden zijn weggenomen. God ziet je zonder zonden en zo moet je hier ook naar jezelf en de ander kijken.
V13. Mocht je je afvragen hoe je kunt weten dat God in jou verblijft en dat jij in God verblijft, dan geeft Johannes nog een zekerheid. Je mag dat namelijk weten door het feit dat God jou “van Zijn Geest gegeven heeft”. Daardoor heb je nu al deel aan dezelfde sfeer van gemeenschap die je straks zult genieten in het huis van de Vader. “Van Zijn Geest” houdt in dat de volheid van het genot nog moet komen in het Vaderhuis. De Geest is je gegeven omdat alleen de Geest weet wat in God is (1Ko 2:11). Je hebt de kennis van de waarheid – dat jij in God bent en Hij in jou is – niet uit jezelf of een mens, maar uit Gods Geest. Door de Geest deel je met God wat van Hem is.
V14. De Geest geeft je innerlijk de verzekering dat jij in God verblijft en dat God in jou verblijft. Maar er wordt nog iets aan toegevoegd wat uiterlijk is, dat wil zeggen wat buiten jou ligt, maar wat jij wel ziet en waarvan je getuigt. Je hebt de Geest niet gezien en je getuigt ook niet van allerlei geestesgaven die jijzelf of anderen zouden hebben. Wat de Geest je heeft laten zien en waarvoor Hij jou de kracht geeft om daarvan te getuigen, heeft betrekking op de Zoon, Die door de Vader “als Heiland van de wereld” gezonden is.
Het ‘aanschouwen’ en ‘getuigen’ van deze dingen zijn ook prachtige uitingen van het nieuwe leven dat je hebt gekregen. Daardoor kunnen ook zij die daaraan nog geen deel hebben, ervan horen, en als zij zich bekeren er ook deel aan krijgen.
Lees nog eens 1 Johannes 4:7-14.
Verwerking: Hoe heb jij de liefde van God leren kennen en hoe werkt die liefde in jou?
15 - 21 Volmaakte liefde
15 Wie belijdt dat Jezus de Zoon van God is, God blijft in hem en hij in God. 16 En wij hebben onderkend en geloofd de liefde die God ten aanzien van ons heeft. God is liefde, en wie in de liefde blijft, blijft in God en God blijft in hem. 17 Hierin is de liefde bij ons volmaakt (opdat wij vrijmoedigheid hebben in de dag van het oordeel), dat zoals Hij is, ook wij zijn in deze wereld. 18 In de liefde is geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees uit, want de vrees houdt straf in, en wie vreest, is niet volmaakt in de liefde. 19 Wij hebben lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. 20 Als iemand zegt: Ik heb God lief, en hij haat zijn broeder, dan is hij een leugenaar; want wie zijn broeder niet liefheeft die hij gezien heeft, kan God niet liefhebben Die hij niet gezien heeft. 21 En dit gebod hebben wij van Hem: dat wie God liefheeft, ook zijn broeder moet liefhebben.
V15. Er is nog een zekerheid, waaraan je kunt weten of iemand in God zijn verblijf heeft en of in zo iemand God Zijn verblijf heeft. Die zekerheid is de belijdenis “dat Jezus de Zoon van God is”. Deze belijdenis is geen diepe of onbegrijpelijke waarheid, maar is de belijdenis van iedere ware gelovige. Er is geen gelovige die dit niet belijdt, ongeacht of hij jong of oud is. Het is een geweldige waarheid. De vernederde Mens Jezus is de Zoon van God. Hij was dat niet alleen toen Hij op aarde was, Hij is het nog steeds. Wie dat niet gelooft, is geen kind van God.
God heeft gemeenschap met hen die precies zo over Jezus denken als Hij. Zulke mensen voelen zich volkomen thuis bij God. Dat is wat God wenst. Het woord ‘belijden’ geeft dat ook prachtig aan. Belijden betekent ‘hetzelfde zeggen’ en in dit geval houdt dat in hetzelfde zeggen als God. Je vindt die gedachte ook terug in “als wij onze zonden belijden” (1Jh 1:9). Dan spreken we daarmee uit dat God gelijk heeft met alles wat Hij altijd over onze zonden heeft gezegd. Je hebt Zijn gedachten over Zijn Zoon en over jezelf en over de wereld erkend en aanvaard. Als je eraan denkt dat je ver van God verwijderd was en nu gebracht bent in een dergelijke kring van heerlijkheid, komt alle eer daarvoor aan God toe.
V16. Johannes spreekt met grote stelligheid over wat hij en alle gelovigen, “wij” – dit woord staat voorop en heeft daardoor nadruk – “hebben onderkend en geloofd”. Het is verheven boven alle twijfel die dwaalleraren hierover willen zaaien. Jij mag dat ook voor jezelf zo stellen. Jij hebt onderkend en geloofd “de liefde die God ten aanzien van” jou heeft. ‘Onderkennen’ betekent dat je hebt ingezien, en ‘geloven’ betekent dat je hebt aanvaard.
Nog eens klinkt die prachtige uitdrukking “God is liefde”. Je kunt het wel uitjubelen: God is liefde! Je hebt het ervaren, je bent door Zijn liefde gered. Je hebt de openbaring van Zijn liefde gezien in het zenden van Zijn Zoon en in het zoenoffer dat de Zoon voor je zonden is geworden. Daardoor heb je leven uit God. De Zoon is je leven. Dat houdt in dat jij in de liefde verblijft en dat jij in God verblijft en dat God in jou verblijft.
V17. Die liefde kan bij jou evenals bij iedere andere gelovige niet anders dan “volmaakt” zijn. Als God liefde is en Hij verblijft in jou en jij in Hem, is er in die liefde geen enkel gebrek. Je kunt dat merken als je denkt aan “de dag van het oordeel”. Denk je dat de beoordeling van God anders zal zijn dan nu als die dag komt? Natuurlijk niet. Je kijkt daarom met vrijmoedigheid naar die dag uit. Je hebt niets te vrezen van de Rechter, want ‘zoals Hij is, ben jij in de wereld’. En hoe is Hij? Hij is in de heerlijkheid, omgeven door heerlijkheid, zonder iets met zonde te doen te hebben. Jij weet dat Hij het werk heeft volbracht en dat je Hem als je leven hebt. Daardoor ben je zoals Hij is, hoewel je nog niet bent waar Hij is.
Het gaat hier niet om je positie in Christus voor God. Je positie in Christus voor God laat Paulus je zien in de brieven die hij heeft geschreven. Johannes laat zien dat de Heer Jezus bij God is, in volle gemeenschap met God in een sfeer en plaats waar alles aan de liefde van God beantwoordt. Daar is geen enkele gedachte meer aan de zonde, want die is volkomen uitgeboet. En wat Hij is, ben jij in de wereld. Je leeft in een sfeer waar alles tegen God is, maar wat jou persoonlijk betreft, ben je als Hij. Er is volkomen gemeenschap met God, harmonie en rust en vrede. Je bent gebracht in gemeenschap met Goddelijke Personen. Je hoeft dan ook geen angst te hebben voor het oordeel.
Johannes heeft al twee keer eerder over vrijmoedigheid gesproken. In 1 Johannes 2 gaat het over de vrijmoedigheid bij de komst van de Zoon, hoe je dan zonder enige belemmering Hem tegemoet kunt treden (1Jh 2:28). In 1 Johannes 3 staat dat je nu al vrijmoedigheid hebt en wel in je verhouding tot God, om in vertrouwen Hem te vragen wat je nodig hebt (1Jh 3:21).
Als Johannes voor de derde keer over vrijmoedigheid spreekt, heeft dat wel verband met 1 Johannes 2:28, maar hij gebruikt daarbij nu de uitdrukking “de dag van het oordeel”. Daarmee plaatst hij het moment waarop alle dingen in het ware licht gesteld zullen worden voor je aandacht. Nu mag veel nog onduidelijk of verward zijn, maar in de dag van het oordeel zal blijken hoe de dingen werkelijk zijn. Dan zal de volmaaktheid van de liefde van God in jou alleen maar des te duidelijker blijken. De dag van het oordeel is er nog niet, maar de vrijmoedigheid is er al wel.
V18. De gedachte aan vrees hoort niet bij de vrijmoedigheid, want vrees hoort niet bij de liefde. Liefde is de volkomen uiting van Wie God is en God heeft geen enkele vrees. Nu je de volmaakte liefde kent en die volmaakte liefde in jou aanwezig is, is de vrees uitgedreven. Je ziet dat God in Zijn liefde alles heeft weggenomen wat verhinderde om in gemeenschap met Hem te leven. Dat leven in gemeenschap met Hem is op aarde even volmaakt als dadelijk bij Hem in de hemel. De omstandigheden zijn dan anders, maar niet het nieuwe leven dat je nu al hebt.
Het is niet voor te stellen dat iemand, na alles wat Johannes in deze brief heeft uiteengezet, nog vrees voor God heeft met het oog op de eeuwige straf. Jij zult volmondig beamen dat angst voor een oordelend God volkomen is weggenomen door wat je hebt gezien van Zijn liefde. Johannes gebruikt een krachtig woord als hij zegt dat de vrees is ‘uitgedreven’. Er is een kracht in de liefde werkzaam waartegen de vrees het moet afleggen. Wie bang is voor God, “is niet volmaakt in de liefde”. Wie bang is, heeft de liefde van God niet begrepen omdat hij er geen deel aan heeft (vgl. Mt 25:25,30). Zulke pijnlijke angst voor straf past niet in de vertrouwelijke sfeer van liefde waarin Gods kinderen mogen verkeren.
Het kan zijn dat je je afvraagt hoe dit is te rijmen met de oproep van Petrus om God te vrezen (1Pt 1:17). Petrus doelt echter niet op de angst voor het eeuwig oordeel, maar op het gepaste ontzag voor Hem Die vol majesteit is. Je zult het met me eens zijn dat dit een aspect is, waar je ook rekening mee wilt houden. Johannes bedoelt niet te zeggen dat je nu zonder respect voor God moet zijn. Vertrouwelijkheid en respect gaan goed samen.
V19. Johannes besluit in dit vers het gedeelte over liefde met een samenvatting: “Wij hebben lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.” Hij zegt daarbij niet of het gaat om onze liefde tot God of om onze liefde tot de broeders en zusters. Beide aspecten mogen en kunnen niet van elkaar gescheiden worden. Dat jij kunt liefhebben, is omdat Hij jou eerst heeft liefgehad. Hij is de bron.
Johannes verklaart niet nader Wie die ‘Hij’ is. Het kan de Vader zijn en het kan de Zoon zijn. Het maakt ook niet uit. Zowel de Vader als de Zoon is God en daarom is zowel de Vader als de Zoon liefde. De Vader heeft dat bewezen door voor jou Zijn Zoon te geven en de Zoon heeft dat bewezen door voor jou Zichzelf te geven. Wie deze liefde kent, kan niet anders dan ook liefhebben.
V20. Nu je tot vers 19 hebt gezien wat liefde is, komt vanaf vers 20 de test van de liefde. Iemand kan beweren dat hij God liefheeft, maar hoe kun je weten dat dit werkelijk waar is? Wel, je hebt in deze brief steeds weer ontdekt dat Gods natuur terug te vinden is in je broeder en zuster en dat zij in dezelfde relatie tot God staan als jij. Wie zegt dat hij God liefheeft, zal allen liefhebben die de Zoon van God als hun leven hebben. Leven uit zich. Wat wordt beweerd, moet te zien zijn in de broederliefde. God kun je niet zien, je broeder kun je wel zien.
Het woord ‘gezien’ wil zeggen dat je iets goed hebt gezien, dat je er uitvoerig aandacht aan hebt besteed. Zo hebben de discipelen naar de Heer Jezus gekeken (1Jh 1:1), waardoor ze hebben leren kennen Wie de Vader is. Zo moet je ook kijken naar je broeder, voor wie Christus is gestorven.
Iemand bij wie voor zijn broeder in plaats van liefde haat aanwezig is, terwijl hij zegt God lief te hebben, is een leugenaar. Zoals al vaker is opgemerkt, bevindt zo iemand zich in het christelijk gezelschap. Hij noemt de anderen in dat gezelschap ‘broeder’, maar dat is een leugen. Hij beweert van zichzelf dat hij een broeder is, maar hij is het niet. Het leven en de liefde ontbreken, ze zijn niet in hem aanwezig.
V21. Zo iemand trekt zich ook niets aan van het gebod dat de Heer Jezus heeft gegeven om elkaar lief te hebben. Hij heeft de liefde niet in zich en ziet ook niets in de ander wat hij de moeite waard vindt om lief te hebben. Het gebod om de broeder lief te hebben kan alleen worden opgevolgd door hen die God liefhebben, omdat zij Gods liefde hebben onderkend en geloofd.
Denk erom dat het een gebod is en niet een vriendelijk verzoek, waar je willekeurig mee kunt omgaan. Als je God liefhebt, moet je iedere broeder en zuster, zonder uitzondering, liefhebben.
Lees nog eens 1 Johannes 4:15-21.
Verwerking: Waarom kan er in de volmaakte liefde geen vrees zijn?