1 Habakuk gaat op zijn wachtpost staan
1 Ik ging op mijn wachtpost staan,
nam mijn plaats in op de vesting[wal],
en keek uit om te zien wat Hij in mij spreken zou
en wat ik antwoorden zou op mijn aanklacht.
Na de tweede klacht van Habakuk blijft het even stil. Er komt niet zoals de eerste keer direct een antwoord van de HEERE. Dat brengt Habakuk niet tot vertwijfeling, maar hij gaat op zijn wachtpost staan. Hij spreekt over “mijn wachtpost”, waarmee hij aangeeft dat het een plaats is die hij persoonlijk inneemt. Een wachtpost en een vestingwal zijn verhogingen vanwaar de omgeving kan worden afgespeurd om te zien of zich ergens gevaar aandient. Voor ons betekent dit dat we boven de omstandigheden verheven moeten zijn, dicht bij God, zodat we de dingen kunnen gaan zien vanuit Zijn perspectief en Zijn werk kunnen gaan begrijpen.
Habakuk neemt die verheven plaats in om verwachtend uit te zien naar het antwoord dat God gaat geven. Dit is de gepaste houding als we iets hebben gevraagd. Gehaast als we vaak zijn, nemen we weinig of geen tijd en doen we weinig of geen moeite om op de wachtpost te klimmen en op Gods antwoord te wachten. Maar de volharding moet een volmaakt werk hebben (Jk 1:4). Als het antwoord uitblijft, laten we dan toch verwachtend blijven uitzien. Anders kan het gebeuren dat Gods antwoord komt en wij zien het niet. Laten we opzien en uitzien, zoals Habakuk dat doet. Hij wacht op de dageraad van een nieuwe dag waarin God gaat werken. Hij kijkt uit naar licht in de duistere omstandigheden waarin hij is.
God neemt onze zorgen en moeilijkheden niet zozeer weg, maar Hij voegt iets aan ons leven toe. Hij brengt licht in ons leven in de Persoon van de Heer Jezus. Hij komt in onze omstandigheden. Dan verdwijnen de problemen niet, maar ze gaan er anders uitzien. Ook wij moeten openstaan voor Gods stem om op te merken wat Hij tot ons persoonlijk gaat zeggen in verband met al de vragen die Zijn wegen bij ons oproepen. En op Gods antwoord, waarin ook een correctie kan liggen, zal een reactie komen van onze kant, een reactie die God ook verwacht. Als die houding er is, gaat God verder met spreken in vers 2. Er komen meer mededelingen.
Het gaat niet om een letterlijke wachtpost, maar om het gaan staan op een hoogte waardoor iemand wordt uitgetild boven de aardse gebeurtenissen en in verbinding wordt gebracht met de hemel en Hem Die daar troont. Profeten worden vaker wachters genoemd (Js 21:8,11; Jr 6:17; Ez 3:17; 33:2-3). Zij moeten kijken naar de ongerechtigheid onder het volk en waarschuwen voor het onheil dat komt. In die gezindheid van oplettendheid is de profeet klaar om het antwoord te ontvangen.
We moeten leren wachten. Ons ongeduld rekent tijd die we moeten wachten als verloren tijd. Bij Habakuk is dat niet zo. “Wat Hij in mij spreken zou”, betekent dat het spreken van God tot de profeet door een innerlijke, niet uitwendig hoorbare, stem gebeurt. Met het antwoord dat God hem geeft, kan de profeet zijn klacht (Hk 1:13-17) voor zichzelf beantwoorden en dat kan hij ook aan anderen doorgeven.
2 Het visioen moet worden opgeschreven
2 Toen antwoordde de HEERE mij en zei:
Schrijf het visioen op,
grif het duidelijk in tafelen,
zodat het in het snel voorbijlopen te lezen is.
Habakuk krijgt antwoord van de HEERE. Hoelang hij daarop heeft gewacht, wordt niet gezegd. Het antwoord komt in een gezicht, een visioen, een innerlijk waarneembare openbaring van God. Hij krijgt een zichtbare boodschap. Dat antwoord is niet alleen voor hem bestemd, maar ook voor anderen, dat is voor het volk. Daarom krijgt hij de opdracht het visioen op te schrijven. Dat visioen moet hij niet op papier schrijven, maar ingriffen op stenen tafelen.
Door het op te schrijven zal het gezicht voor de toekomst bewaard blijven, en door het in te griffen zal het onuitwisbaar zijn en niet verloren gaan (Js 30:8; Ex 17:14; Ps 102:19; Jr 30:2). Tevens wordt daardoor het visioen niet afhankelijk van het geheugen van de mensen. De reden voor het opschrijven wordt in vers 3 gegeven.
Het moet ook “duidelijk” worden opgeschreven (vgl. Dt 27:8). De boodschap is zo belangrijk, dat elk misverstand of het achteloos eraan voorbijgaan moet worden uitgesloten. Dat het te lezen moet zijn voor iemand die snel voorbijloopt, heeft te maken met de korte tijd die rest voordat de vervulling komt. Wie het leest, moet het doorgeven. Het is een boodschap van vreugde voor Israël. De ondergang van de vijand immers betekent de bevrijding van Israël.
In het antwoord zien we enkele belangrijke beginselen:
1. Het visioen of de profetie moet duidelijk aangekondigd worden.
2. Alles zal voor een bepaalde tijd een visioen blijven, dat wil zeggen voorlopig onvervuld.
3. Gedurende deze tijd zal de mens van de wereld groeien in zijn trots en daardoor rijp worden voor het oordeel van God.
4. Gedurende deze tijd zal de rechtvaardige door zijn geloof leven.
5. Op de vastgestelde tijd, die God heeft bepaald, zal het aangekondigde visioen vervuld worden. Het is daarom lonend daarop te wachten.
3 De vastgestelde tijd
3 Voorzeker, het visioen wacht nog op de vastgestelde tijd,
aan het einde zal Hij het werkelijkheid maken. Hij liegt niet.
Als Hij uitblijft, verwacht Hem,
want Hij komt zeker, Hij zal niet wegblijven.
“Het visioen wacht nog”, dat wil zeggen dat de bevrijding niet direct zal komen, maar dat geduld nodig is. Het is zeker dat de bevrijding zal komen. God zal het visioen van de verdelging van de tuchtroede, Babel, “werkelijkheid maken”. Na zeventig jaar zal Babel door de Meden en de Perzen worden overwonnen. Het voornemen van God kan niet verhaast en niet vertraagd worden. Het wordt vervuld op de vooraf “vastgestelde tijd”.
De vastgestelde tijd is ook de bestemde tijd van “het einde” ofwel de eindtijd. Dit is de dubbele bodem van de profetie. “Het einde” heeft een diepere betekenis dan alleen een gebeurtenis op korte termijn. Het gaat dan over de komst van Christus en de vestiging van het vrederijk (vers 14). Dat blijkt uit de aanhaling van het laatste gedeelte van dit vers in de brief aan de Hebreeën (Hb 10:37). Daar blijkt dat het hier gaat over de wederkomst van Christus. God heeft voor de wederkomst van Christus, Die alle beloften zal vervullen, een tijd bestemd. We zien hier dat Jezus Christus de inhoud van het visioen is.
“Als Hij uitblijft” wordt in Hebreeën 10 geciteerd uit de Septuaginta en veranderd in “nog een zeer korte tijd”. Het ‘visioen’ doet de gelovige van nu uitzien naar Hem, naar Zijn komst, als een gebeurtenis die dichtbij is. Als Hij wederkomt, zal Hij alles rechtzetten. In de eindtijd zullen de goddelozen geoordeeld en het volk hersteld en de rechtvaardigen beloond worden (2Th 1:6-7). Als de verhoring uitblijft, is dat omdat de volharding “een volmaakt werk” moet hebben (Jk 1:4).
De bevrijding komt geen moment later dan het ogenblik dat God daarvoor in Zijn wijsheid heeft vastgesteld. In die tijd van wachten blijkt dat de rechtvaardige leeft door zijn geloof, dat wil zeggen door zijn geloofsvertrouwen dat hij op God stelt. Dat zien we in het volgende vers.
4 De hoogmoedige en de rechtvaardige
4 Zie, zijn ziel is hoogmoedig,
niet oprecht in hem,
maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven.
In vers 2 staat de kracht van het visioen, in vers 3 staat de zekerheid ervan. Vers 4 laat het belang van het geloof zien voor het geval de vervulling van het visioen op zich laat wachten. Als er gewacht moet worden, is dat aanleiding voor het geloof om zich te bewijzen als de zekerheid van wat wordt gehoopt (Hb 11:1). Dit is alleen op te brengen door hen die bezig zijn met Hem Die het centrum van de profetie is, dat is Christus.
In dit vers hebben we de onderverdeling in twee groepen waaruit de mensheid bestaat, dat wil zeggen zoals God het ziet. Dit is het antwoord op de worsteling van de profeet die in Habakuk 1beschreven wordt (Hk 1:12-17). Het eerste deel van dit vers betreft de trotse, opgeblazen, overmoedige Chaldeeër. God kent zijn innerlijk. Toch gebruikt God hem.
“Zijn ziel” ziet vooral op zijn begeerten en verlangens. Wat hij begeert, komt niet vanuit eerlijke verlangens, maar vanuit een verdorven, onoprecht, krom gemoed. Een hoogmoedig mens is nooit oprecht. Wat van deze mens wordt gezegd – we kunnen hierbij bijvoorbeeld aan Belsazar denken (Dn 5:22-28) –, is ook algemeen van toepassing op iedere individu die in ongeloof leeft.
Het tweede deel van het vers is van toepassing op de rechtvaardige, dat is de gelovige in Israël. Hij zal leven door zijn geloof, dat is zijn vertrouwen in God (Gn 15:6; 2Kr 20:20; Js 7:9). De rechtvaardige staat in scherp contrast met de hoogmoedige. De rechtvaardige leeft uit zijn geloof en zijn geloof brengt hem tot nederigheid voor God. Habakuk hoeft niet te twijfelen dat de trots van de Chaldeeër zijn eigen ondergang zal bewerken, terwijl de Godvrezende voortdurend opziet naar de HEERE en zal leven.
De rechtvaardige kan door zijn geloof leven in een wereld vol ongerechtigheid, waarbij hij zich met zijn vragen tot God richt, terwijl hij in vertrouwen op Hem zijn weg gaat, ondanks dat er aan de situatie om hem heen niets verandert. Pas als de Heer Jezus terugkomt, zal Hij alles recht zetten. Tot die tijd leeft de gelovige door zijn geloof.
Paulus is zo’n lezer en loper over wie het in vers 2 gaat. Hij heeft het antwoord gelezen en doorgegeven aan de gelovige en aan de zondaar. Hij haalt dit vers 4 aan
1. in de brief aan de Romeinen (Rm 1:17),
2. in de brief aan de Galaten (Gl 3:11) en
3. in de brief aan de Hebreeën (Hb 10:37).
We zien daarbij dat er telkens een ander accent gelegd wordt.
1. In Romeinen 1 beantwoordt hij met dit vers de vraag van Job: ‘Hoe kan een mens rechtvaardig zijn bij God’ (Jb 9:2)? Het antwoord is dat het kan door het verlossingswerk dat door Christus is volbracht. Christus heeft alles gedaan om de schuld uit te delgen. Wie dat gelooft, is een rechtvaardige die door zijn geloof kan leven. De klemtoon ligt hier op de rechtvaardige. Hier zien we hoe een uitspraak uit dit kleine boek Habakuk van fundamenteel belang is voor de rechtvaardiging door God in het evangelie. Rechtvaardiging is geen proces, maar een afgesloten handeling met een blijvend resultaat.
2. In Galaten 3 gaat het over geloof tegenover werken van de wet. Paulus haalt dit vers van Habakuk aan om aan te tonen dat het onmogelijk is op grond van werken van de wet leven te krijgen. Wet en geloof hebben geen enkel raakvlak. Het accent ligt hier op geloof. Alleen door geloof is het mogelijk als een rechtvaardige te leven.
3. In Hebreeën 10 gaat het, zoals uit het verband blijkt, over de tegenstelling tussen leven en dood, ofwel het zich onttrekken tot verderf (Hb 10:37-38). Er wordt gewaarschuwd zich niet te onttrekken en om te komen, maar te leven door geloof. Alle geloofshelden van het daaropvolgende hoofdstuk, Hebreeën 11, hebben door geloof geleefd. De nadruk ligt hier op leven met het oog op het betere vaderland.
Zolang het profetische woord nog niet in vervulling is gegaan en het nog chaos in de wereld is, heeft de Godvrezende slechts één houvast en dat is het geloof. Het gaat om praktisch geloof om op aarde te leven. Geloof is het onwankelbare vertrouwen in de trouw van God dat Hij Zijn beloften zal vervullen (Ps 89:34-35). Geloof onderwerpt zich aan God in vertrouwen, terwijl de Chaldeeër opgeblazen is en op zichzelf vertrouwt.
5 De trotse man heeft geen succes
5 En ook omdat hij trouweloos handelt [bij] de wijn,
[en] een trots man is, maar hij zal niet slagen;
[hij] die zijn keel wijd openspert als het graf,
en net als de dood is, die niet verzadigd wordt,
[hij] die alle heidenvolken bij zich verzameld heeft,
en alle volken bij zich bijeengebracht heeft.
Dit vers sluit aan op vers 4a, dat in zijn directe toepassing op Belsazar slaat. Hier gaat de beschrijving verder. Belsazar geeft zich aan wijn over (Dn 5:1-4). Dat benevelt zijn denken en brengt hem tot trouweloos handelen. Wijn geeft aan de drinker ervan niet de gewenste vreugde en kracht, maar voert hem naar een zekere ondergang (Sp 23:31-32). In zijn trots denkt hij over alles te heersen, maar hij zal er niet in slagen zijn positie vast te houden.
De Babyloniërs zijn even onverzadigbaar als het graf en de dood die met opengesperde keel zijn slachtoffers inslikt. Ze zijn net zo onverzadigbaar in het tot zich trekken en onderwerpen van “alle heidenvolken” als de dood is in het tot zich trekken van mensen (Sp 30:15-16). In zijn onophoudelijke hunkering naar meer heeft hij “alle volken bij zich bijeengebracht” (vgl. Pr 5:10). Achter deze trotse, hoogmoedige veelvraat rijst de gestalte op van de goddeloze in de eindtijd, het beest uit de zee (Op 13:1-10).
6 - 8 Spreuk, spotlied, raadsels – eerste ‘wee’
6 Zullen [dan] die allen niet een spreuk en een spotlied, [vol] raadsels, over hem aanheffen?
Men zal zeggen:
Wee hem die vermeerdert wat niet van hem is
– hoelang [nog]? – die gepand goed op zich laadt!
7 Zullen niet, opeens, zij die u bijten, opstaan,
ontwaken wie u doen beven,
zodat u hun tot buit wordt?
8 Omdat ú vele heidenvolken beroofd hebt,
zullen alle overgebleven volken u beroven,
vanwege het [vergoten] bloed van de mensen
en het geweld tegen het land,
de stad en al zijn inwoners.
In de vorm van een spotlied wordt in de verzen 6-20 de ondergang van Babel beschreven. In vers 6 komen “die allen”, dat zijn de volken, aan het woord. Zij uiten zich in een spotlied. Het lied is profetisch van inhoud en heeft geldigheid voor alle tijden en volken (vgl. Mi 2:4; Js 14:4).
Een “spotlied” is een actie van mensen die er plezier in hebben anderen te bespotten. “Een spreuk” kan een kort en bondig gezegde zijn, maar ook een uitgebreide gelijkenis. Het kan ook de omschrijving van een situatie zijn die een les inhoudt. Dat laatste is hier de bedoeling. Een ‘raadsel’ is hier een bedekte vorm van spot die ontcijferd moet worden. Het raadselachtige zit hem daarin dat het van toepassing is op Babel, maar daarna op de Meden en vervolgens op de Grieken enzovoort.
Alle volken zullen niet alleen Babel belachelijk maken, maar hem ook gebruiken als een voorbeeld waarop ze anderen wijzen om hun te leren wat er zal gebeuren met hen die geen respect voor God of hun medemensen hebben.
Het lied heeft vijf coupletten. Elk couplet bevat een “wee hem”. De eerste vier beginnen ermee; in het vijfde couplet staat het op een andere plaats (verzen 6b,9,12,15,19). Elk couplet bestaat uit drie versregels. Er staat ook nog een nadere verklaring die wordt ingeluid met “want” of “omdat”.
Het eerste ‘wee’ komt over hem vanwege het zich toe-eigenen van goederen die niet van hem zijn. Het betreft zijn roofzucht en plundering. Het is de zonde van de begeerte, het niet tevreden zijn met wat men heeft. Wij leven in de tijd dat het rijk van het beest, dat is het verenigd Europa, steeds meer gestalte krijgt. Het is een rijk van geweld dat zich toe-eigent wat hem niet toebehoort.
“Hoelang?” is weer de vraag van de gekwelde ziel. Het antwoord op deze vraag is: zeventig jaar. Allen aan wie Babel zich heeft verrijkt, zullen zich tegen hem keren (vers 7). Dan is Babel zelf de buit van de volken die het heeft uitgebuit. Het wordt veroverd door de Meden en de Perzen. “Bijten” is hetzelfde als woekerrente nemen, dat doet pijn.
De reden van het voorgaande wordt in vers 8 gegeven. De omringende volken zullen Babel slaan en het leegschudden. Babel zal met dezelfde maat worden gemeten als waarmee het zelf gemeten heeft (Mt 7:2).
9 - 11 Tweede ‘wee’
9 Wee hem die op winstbejag uit is voor zijn huis,
om zijn nest in de hoogte te bouwen,
om zich te redden uit de greep van het kwaad!
10 U hebt schande voor uw huis beraamd.
Door vele volken uit te roeien,
hebt u tegen uw leven gezondigd,
11 want de steen schreeuwt vanuit de muur,
en de balk antwoordt erop vanuit het houtwerk.
Het tweede ‘wee’ komt over Babel vanwege zijn hebzucht en zelfverheffing. Na de roof- en plunderzucht van het ‘wee’ van de vorige verzen is het “winstbejag” een vanzelfsprekende opvolger, waardoor hij zijn huis van vastigheid en duurzaamheid wil verzekeren (vers 9). ‘Winstbejag’ is een negatief woord, wat nog wordt versterkt doordat die winst onrechtmatig verkregen is.
Babel heeft zijn buit gebruikt om zich zodanig te beveiligen, dat hij meent onaantastbaar en onbereikbaar voor het kwaad te zijn, van welke kant dat ook zou mogen komen. Niemand kan hem benaderen. Hij meent in zijn hoogmoed dat hij uit de greep van het kwaad zal blijven. Hij acht zijn heerschappij even onneembaar als een adelaarsnest in de hoogte. Het hoog bouwen van zijn nest karakteriseert de hoogvliegende gedachten van het hart. Met deze hoogmoedige instelling en zijn in de hoogte gebouwde fort lijkt Babel op Edom dat zich ook veilig waande op een onneembare hoogte (Ob 1:3-4).
Met “zijn huis” (vers 9) en “uw huis” (vers 10) wordt de dynastie van Nebukadnezar bedoeld, waarin de koninklijke familie, inclusief de koning, begrepen is. Zoals een adelaar zijn nest hoog bouwt om het tegen verwoesting te beschermen (Jb 39:30), zo tracht de Chaldeeër door roof en plundering zijn koninkrijk te verhogen en te verstevigen zodat zijn familie hem niet ontrukt kan worden.
Door goddeloos handelen heeft Babel het graf van zijn eigen bouwwerk gegraven (vers 10). Wat hij als het versterken van zichzelf bedoelt, zal hem tot schande worden. Alles wat tegen God gericht is, zal als een boemerang op hem zelf terugkeren (Jr 7:19). Wat de goddeloze ook op het oog heeft tot bevrediging van zijn ambitie, hebzucht, plezier of welke begeerte ook, het enige waartoe dit egoïstische streven leidt, is schaamte en dood.
God zegt: “Wie echter tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan. Allen die Mij haten, hebben de dood lief” (Sp 8:36b). Dit geldt in hoge mate voor Babel. Het oordeel dat hem treft, is de tegenhanger van de oordelen die hij zelf over anderen heeft gebracht. Wat een mens zaait, dat zal hij oogsten.
Zelfs de onbezielde dingen zullen Babel beschuldigen van bloedschulden en zonde en getuigen van zijn goddeloze handelen (vers 11; vgl. Lk 19:40). Het is ermee als met al de werken van God: zij hebben een stem en getuigen van Hem door Wie zij tot stand zijn gekomen. Zo hebben ook al de werken van een mens een stem en getuigen van hem die hen heeft gemaakt of gebruikt. Het schreeuwen van de steen is vanwege de misdaden die zijn begaan om ermee te kunnen bouwen. De stenen roepen om wraak (vgl. Gn 4:10), omdat ze geroofd zijn of gekocht zijn met geroofd geld om te kunnen bouwen. Het antwoord van de balk heeft de zin van instemmen met het schreeuwen van de steen.
12 - 14 Derde ‘wee’
12 Wee hem die een stad met [vergoten] bloed bouwt,
die een stad op onrecht grondvest!
13 Zie, is het niet
van de HEERE van de legermachten
dat volken zich inspannen voor het vuur
en natiën zich voor niets afmatten?
14 Want de aarde zal vol worden
met de kennis van de heerlijkheid van de HEERE,
zoals het water [de bodem van] de zee bedekt.
Het derde ‘wee’ komt over Babel vanwege het onderdrukken van overwonnen volken. Het streven van Babel om door zondig gewin zijn koninkrijk duurzaam te grondvesten toont zich ook in het bouwen van steden met het bloed en zweet van onderworpen volken (vers 12). Het materiaal waarmee Babel zijn steden bouwt, is verkregen door bloedvergieten. Gevangenen worden ingezet bij de bouw ervan.
Het resultaat van de geschiedenis van de mens ligt niet in de gebeurtenissen zelf, maar in het geopenbaarde voornemen van “de HEERE van de legermachten” Die de gebeurtenissen leidt (vers 13). Hij is er de oorzaak van dat al de bouwwerken die op die manier tot stand zijn gekomen, geen stand zullen houden.
Dat Hij Zich hier voorstelt als “de HEERE van de legermachten”, wil zeggen dat Hem alle legermachten in de hemel en op de aarde ten dienste staan, ze staan onder Zijn gezag. Hij is de Opperbevelhebber over alle geschapen machten, maar vooral over Israël. Alles wat tegen Hem opstaat, wordt door Hem geoordeeld. Babel zal het ondervinden, wanneer zijn rijk door het vuur zijn einde vindt. Al zijn werk is tevergeefs. “Inspannen voor het vuur” wil zeggen dat ze de zware arbeid die de krachten verteert en waarmee ze de stad hebben gebouwd, slechts hebben gedaan om door vuur verteerd te worden. Er blijft niets van over (Jr 51:58).
Wat in tegenstelling tot vers 13 wel blijft, is wat ervoor in de plaats komt: het koninkrijk van God (vers 14). Als alle menselijke vijandige machten weggevaagd zijn, zal het koninkrijk van God en van Zijn Christus alle koninkrijken vervangen. Het resultaat daarvan zal zijn dat de aarde vol zal zijn “met de kennis van de heerlijkheid van de HEERE” (Nm 14:21; Js 11:9). “Het water” dat “[de bodem van] de zee bedekt”, is een beeld van de overweldigende volheid, in zijn lengte, breedte en diepte.
Het voornemen van God toen Hij de aarde schiep, was dat deze Zijn heerlijkheid zou weerspiegelen. Zijn heerlijkheid vulde later de tabernakel en de tempel, Zijn woonplaats op aarde. Straks is de hele aarde Zijn woonplaats. Alles op aarde is dan volledig in overeenstemming met Hem, zodat Hij opnieuw kan rusten in Zijn werken. Hij zal dan voor eeuwig worden geprezen (Ps 72:19).
15 - 17 Vierde ‘wee’
15 Wee hem die zijn naaste te drinken geeft,
u die uw vergif daaraan toevoegt, en hem ook dronken maakt
om hun naaktheid te aanschouwen.
16 U bent eerder met schande verzadigd dan met eer.
Drink ook zelf en laat [uw] voorhuid zien.
De beker in de rechterhand van de HEERE zal op u overgaan:
schandelijk braaksel over uw eer.
17 Want het geweld tegen [de] Libanon zal u bedekken
en de verwoesting onder de dieren zal ontsteltenis teweegbrengen,
vanwege het [vergoten] bloed van de mensen, en het geweld aan het land,
de stad en al zijn inwoners.
Van wreedheid in het derde ‘wee’ gaat de profeet in het vierde ‘wee’ over Babel over op zijn schaamteloze behandeling van “zijn naaste”, die hij lief zou moeten hebben. Dronkenschap maakt schaamteloos (vers 15; Gn 9:21). Babel voert de volken dronken om er zijn lusten teugelloos op los te laten.
God zal Babel dronken maken en hem ontdoen van alle schaamtegevoel en hem naakt maken en alle eer ontnemen (vers 16; Jr 25:15-26). Babel krijgt de beker te drinken die hij anderen te drinken heeft gegeven, opdat hij ook dronken zal neerliggen. Deze beker wordt hem door de HEERE gegeven. Ook Jeremia spreekt over de beker van de HEERE, die vol is van Zijn toorn en die Hij de volken te drinken geeft (Jr 25:26).
Het “schandelijk braaksel” is alles wat zij in hun vraatzucht hebben verzwolgen en wat weer als braaksel naar buiten komt. Wat toen hun eer was, zal nu met dit braaksel worden bedekt. Zo zal de HEERE ervoor zorgen dat Babel zich als een dronkenman om en om zal wentelen in zijn eigen braaksel, wat een weerzinwekkend en misselijk makend gezicht zal zijn.
Ze hebben de Libanon in het noorden, waar ze het land zijn binnengekomen, ontbost, bloot en kaal gemaakt door hun militaire campagnes (vers 17). De dieren die zich daar bevonden, hebben ze gedood. Land, stad en inwoners zien in vers 8 op de volken, terwijl er hier Juda en Jeruzalem met zijn inwoners mee worden bedoeld. Babel heeft daar een slachting aangericht. Het geweld dat hij anderen heeft aangedaan, zal op zijn eigen hoofd terugkeren, zodat hij eronder bedekt wordt.
18 - 19 Vijfde ‘wee’
18 Wat is het nut van een gesneden beeld, wanneer zijn maker het gesneden heeft,
[of] van een gegoten beeld dat leugens onderwijst,
wanneer de maker op zijn maaksel vertrouwt
terwijl het stomme afgoden zijn die hij maakt?
19 Wee hem die tegen het stuk hout zegt: Word wakker!
[en:] Ontwaak! tegen een zwijgende steen.
Zouden zij [iemand] kunnen onderwijzen?
Zie, het is met goud en zilver overtrokken,
maar er zit volstrekt geen [levens]geest in hem.
Het vijfde en laatste ‘wee’ komt over Babel vanwege de grootste van alle zonden: afgoderij. Dit “wee” wordt in het tweede deel van dit couplet uitgesproken (vers 19). Dit kwaad is rechtstreeks tegen de HEERE Zelf gericht. De HEERE wordt vervangen door een zelfgemaakt beeld.
Om krachtig de volkomen waardeloosheid ervan aan te geven vraagt de profeet welk nut een afgod heeft (vers 18; vgl. Js 44:9-10; Jr 2:11). Natuurlijk heeft een afgod geen enkel nut. De afgod is “een gegoten beeld dat leugens onderwijst”. De afgod is een ‘leugenleraar’ die bij zijn aanbidders de waanidee bevordert dat hij God is en kan doen, wat van de ware God verwacht mag worden, terwijl het een nietige afgod betreft. Hoe dwaas is het om te vertrouwen op iets wat de eigen handen hebben gemaakt.
Een afgod kan nog zo overtrokken zijn met alle aardse rijkdom, het is en blijft een dood ding, er is geen leven in en het komt er ook nooit in (vers 19). Zo’n god kan niets voor iemand doen. Het is opperste dwaasheid dode materie aan te roepen in de verwachting dat er een reactie komt. Nog erger is dat door een dergelijke aanbidding van een afgod de ware God wordt geloochend. God geeft Zijn eer aan geen ander. Wie Hem veracht, zal door Hem veracht worden (1Sm 2:30b). Over hen die een afgod aanroepen, spreekt Hij Zijn “wee” uit.
20 Wees stil voor God!
20 Maar de HEERE is in Zijn heilige tempel.
Wees stil voor Zijn aangezicht, heel de aarde!
Na het lied komt ineens uit de mond van Habakuk de tegenstelling. Habakuk is een ander mens geworden. Hij is door alles wat hij heeft gezien en gehoord onder de indruk gekomen van Wie God is. Het woord “maar” waarmee hij begint, wijst op de tegenstelling die er is tussen de afgoden en de levende God, Die alles ziet en regeert. Hij is niet verborgen achter goud en zilver, maar levend in de hemel, “Zijn heilige tempel”, klaar en gewillig om Zijn volk te helpen.
Hij is de Almachtige in Wiens tegenwoordigheid het gepast is vol eerbied te zwijgen (Zc 2:13; Zf 1:7a), in het besef dat Hij het oordeel doet uitgaan. Dit geldt voor de hele aarde, want Hij is de God van “heel de aarde”. Hem komt stilheid toe vanwege Zijn indrukwekkende majesteit. Het past de mens stil te zijn voor God. Wat Hij te zeggen heeft, is belangrijker dan wat wij te zeggen hebben. Habakuk roept vooral de trotse opscheppers op hun mond te houden voor die majesteit.
Job doet er ook het zwijgen toe als hij oog in oog is komen te staan met God en het uitroept: “Ik leg mijn hand op mijn mond” (Jb 39:37). Hij wordt stil voor God. Dan kan God tot Hem gaan spreken. Hij is hierin een voorbeeld voor ons. Als wij stil worden voor God, kan Hij gaan antwoorden op onze vragen.