1 - 6 Voorbeelden van Gods oordeel
1 Er waren echter ook valse profeten onder het volk, zoals er ook onder u valse leraars zullen zijn, die verderfelijke sekten heimelijk zullen invoeren en de Meester Die hen gekocht heeft, zullen verloochenen en een spoedig verderf over zichzelf brengen. 2 En velen zullen hun losbandigheden navolgen, en om hen zal de weg van de waarheid gelasterd worden. 3 En door hebzucht met verzonnen woorden zullen zij koopwaar van u maken; het oordeel rust niet voor hen van oudsher en hun verderf sluimert niet. 4 Want als God engelen die gezondigd hadden niet gespaard, maar hen in de afgrond geworpen en overgeleverd heeft aan ketenen van donkerheid om tot [het] oordeel bewaard te worden; 5 en als Hij [de] oude wereld niet gespaard, maar Noach, een prediker van [de] gerechtigheid, een van de acht, behoed heeft toen Hij [de] zondvloed over [de] wereld van [de] goddelozen bracht; 6 en als Hij [de] steden Sodom en Gomorra tot as verbrand en <tot omkering> veroordeeld, en ze tot een voorbeeld gesteld heeft voor hen die goddeloos zouden leven;
V1. Tegenover hen die door God werden gedreven (2Pt 1:21), de echte profeten, wijst Petrus nu op profeten die door de duivel worden gedreven, de “valse leraars”. Alles wat van God komt en daarom goed is, wordt door de duivel nagedaan. De valse profeten zijn het onkruid dat zoveel op de tarwe lijkt (Mt 13:24-25). Zij bevinden zich onder het volk van God, waaronder Petrus zijn dienst heeft. Hij waarschuwt de gelovigen voor hen. Valse profeten en valse leraren zijn geen nieuw verschijnsel. Ze waren er ook vroeger onder Gods volk (Jr 23:11-21). Ze zetten hun werk voort in de vele valse leraren die de christenheid inmiddels rijk is.
Er zijn vandaag niet weinig mensen die zich voor profeet uitgeven en zich daarbij als leraar voordoen. Valse leraren hebben toegang onder de christenen gekregen omdat Gods Woord niet of nauwelijks wordt gelezen. Dat komt omdat veel christenen geen leven uit God hebben en zij die wel leven uit God hebben, Gods Woord maar moeilijk vinden. Dit geldt vooral voor het profetische woord. Daarom wordt er geen acht op gegeven (2Pt 1:19).
Wie niet weet wat Gods Woord over de toekomst zegt, is een gemakkelijke prooi voor valse leraren die wel een fraaie toekomst weten te schilderen. Daar laten ze zich ook voor betalen (Mi 3:5). Valse leraren verdraaien Gods Woord en geven een andere betekenis aan bijbelse woorden. Ze spreken wat mensen graag horen (Jr 5:31). Hun boodschap sluit helemaal aan bij mensen die alleen leven voor hier-en-nu, zij luisteren daar graag naar (2Tm 4:3-4).
Deze valse leraren zijn erop uit om “verderfelijke sekten heimelijk” in te voeren (vgl. Hd 5:17; 26:5; 1Ko 11:18). Hun leringen zaaien altijd onenigheid en verdeeldheid omdat niet de Heer Jezus, maar zijzelf in het middelpunt staan. Ze zijn altijd uit op hun eigen eer en roem. Ze zoeken onstandvastige zielen en winnen deze voor hun verderfelijke leringen. Zo verzamelen ze mensen om zich heen en maken deze mensen los van de gemeenschap van gelovigen waarvan zij eerst deel uitmaakten. Sektevorming is een werk van het vlees en niet van de Geest (Gl 5:20). Daarin bevindt zich de kiem van het verderf.
Valse leraren gaan niet openlijk te werk, maar in het geheim. Dat laat zien dat ze bezig zijn met werken die bij de duisternis horen. Zulke werken kunnen het licht niet verdragen. Zodra je merkt dat iemand probeert jou op een geheimzinnige manier mee te krijgen in zijn ideeën, bijvoorbeeld over gemeentevorming, wees dan op je hoede. Toets wat er op je afkomt aan Gods Woord.
Vraag je ook af of het voorstel recht doet aan het gezag van de Heer Jezus. Een volgend kenmerk van een valse leraar is namelijk dat hij de Meester door Wie hij is gekocht, verloochent. Hij doet het eerst voorkomen dat hij doet wat de Meester zegt, maar spoedig zal blijken dat hij in het geheel geen rekening met Hem houdt.
Dat hij door de Meester is gekocht, betekent niet dat hij een gelovige is. Hij is wel gekocht, maar niet verlost. De Heer Jezus is Eigenaar van het heelal en alles wat zich daarin bevindt, ook de mensen. Hij heeft door Zijn werk op het kruis de wereld gekocht. Hij kocht de wereld om de schat te bezitten die daarin verborgen was (Mt 13:38,44). Op gelijke wijze heeft Hij macht over alle vlees, dat zijn alle mensen. Van die macht maakt Hij gebruik door eeuwig leven te geven aan hen die de Vader Hem heeft gegeven (Jh 17:2).
Het gezag van de Heer Jezus is onbeperkt, maar daar houden deze verdorven lieden geen rekening mee. Hun verdorven handelen zal snel en onverwachts een daarbij passend oordeel van verderf over hen brengen. Het is een verderf dat ze voor zichzelf bereiden (Rm 9:22). Ze trekken het oordeel als het ware naar zich toe. Hij Die hen zal oordelen, is Degene van Wie ze nu nog de rechten verloochenen die Hij over hen heeft.
V2. In hun kielzog op de weg van het verderf gaan “velen” mee. Hun losbandige levensvisie en levenswijze is voor de massa aantrekkelijk. Je hoeft nergens rekening mee te houden. Je kunt je lusten volgen en ze de vrije teugel geven. Het voorbeeld van de valse leraren laat het zien. Dit is de waarheid zoals ze die graag horen en willen beleven. Weg met dat bekrompen denken van kleinzielige christenen die de Bijbel als knechtende norm voor hun leven hebben. Ze kunnen zelf ook wel lezen en dan lezen ze nergens dat God verbiedt dat je jezelf heerlijk kunt uitleven. De liefde is uit God en grenzeloos te genieten. Beperkingen zijn menselijke bedenksels. De mens is een vrij wezen.
Dat door deze denk- en handelwijze “de weg van de waarheid gelasterd” wordt (vgl. Rm 2:24), komt niet bij hen op of ze hebben er geen boodschap aan. Met ‘de weg van de waarheid’ wordt de hele christelijke waarheid bedoeld, zowel in leer als in leven. Ongelovigen moeten niets van Gods waarheid hebben en spotten ermee omdat christenen die de mond vol hebben van normen en waarden, Gods waarheid met voeten treden.
V3. Hun losbandige leven komt voort uit hun “hebzucht”. Niet alleen hun daden zijn verdorven, ook innerlijk zijn ze vol verderf. Ze zijn erop uit hun volgelingen al het geld uit de zak te kloppen. Door prachtige redeneringen die volkomen uit hun duim gezogen zijn, maken zij hun slachtoffers. Deze argeloze mensen worden systematisch ontdaan van hun persoonlijkheid en bezit.
Voor valse leraren bestaat geen menselijkheid. Het zijn roofdieren die mensen slechts als koopwaar zien waaraan ze kunnen verdienen. In het grote Babylon, dat staat voor de rooms-katholieke kerk in de eindtijd, is het roofdier tot volwassenheid gekomen (Op 18:12-13). Het oordeel staat allang vast en zal onherroepelijk komen. Van sluimering, van indutten, alsof het wel zal meevallen en misschien wel voorbij zal gaan, is geen sprake.
V4. Dat God absoluut zeker het verderf zal oordelen, illustreert Petrus met drie voorbeelden uit het verleden. Het eerste voorbeeld betreft engelen die gezondigd hebben. Door wat in Job staat (Jb 1:6; 2:1; 38:7) te vergelijken met wat in Genesis 6 staat (Gn 6:2) blijkt dat de zonde van de engelen de zonde is, die in de brief van Judas beschreven staat (Jd 1:6). Deze engelen hebben een menselijke gedaante aangenomen en hebben met vrouwen gemeenschap gehad. Daardoor hebben zij de plaats verlaten die God hun had gegeven. Dit is een vreselijke ongehoorzaamheid die God moet straffen. Hij heeft hen dan ook niet gespaard.
Wie van God afvalt, bewijst welbewust en doelbewust tegen Hem in te gaan en Hem te tarten in Zijn Wezen. Hij was het aan Zijn gerechtigheid verplicht om deze engelen “in de afgrond” te werpen, weg van de aarde en weg uit de hemel. Ze hadden voor de duisternis gekozen en die hebben ze als een gevangenis gekregen. Ze bevinden zich tot op deze dag in verzekerde bewaring in het voorportaal van de hel, in afwachting van het definitieve vonnis. Dit zal worden voltrokken aan het einde van het vrederijk, wanneer alle kwaad voor eeuwig zal worden opgesloten in de hel, de poel van vuur.
V5. Het tweede voorbeeld is de zondvloed die over de “oude wereld” is gekomen. God heeft ook de oude wereld niet kunnen sparen. De oorzaak is het hardnekkig in de slechtheid volharden van de mens. Steeds bedacht de mens het slechte, totdat de hele aarde ervan vervuld was (Gn 6:5-12). God heeft er wel lang geduld mee gehad, liefst honderdtwintig jaar (Gn 6:3). In die tijd heeft God in Zijn genade de mensen gewaarschuwd.
Door Noach heeft Hij de mensen Zijn gerechtigheid voorgehouden, dat Hij de zonde moet oordelen. Hij heeft tevens de weg tot behoud gegeven in de ark die Noach moest bouwen. Elke hamerslag van Noach was een waarschuwing voor het naderende oordeel. De prediking van Noach is helaas zonder resultaat gebleven, maar zonder dat dit iets aan de inhoud van zijn boodschap veranderde. Het bewijs, de zondvloed, kwam. Noach werd als enige behoed voor deze alles verdelgende ramp, samen met de leden van zijn gezin, die ook in de ark waren gegaan (Hb 11:7).
V6. Het derde voorbeeld is het oordeel over de steden Sodom en Gomorra. Deze steden stonden bol van de gruwelijkste zonden. Het leven van de mensen in deze steden bestond uit het voldoen aan alle lichamelijke behoeften en lusten, van eten en drinken tot een algemene beleving van homoseksuele gemeenschap (Lk 17:28-29; Gn 19:4-5). Deze diep verdorven leefwijze roept Gods oordeel over zich af. Gods handelen in oordeel wordt in het oordeel over deze steden wel het meest nadrukkelijk vermeld (Gn 18:20-21; 19:24).
Ook de radicaliteit van het oordeel is indrukwekkend. Petrus spreekt over “tot as verbrand” worden. Het is onmogelijk van as nog iets te maken. Ook heeft God deze steden omgekeerd. Deze steden hadden de orde die God in de schepping heeft gelegd, door hun homoseksuele gedrag omgekeerd en ontvingen daarvoor een overeenkomstige straf.
Er is nog een aspect verbonden aan dit oordeel, namelijk dat het als een afschrikwekkend voorbeeld dient voor ieder die het in zijn hoofd haalt om een dergelijk goddeloos leven te gaan leven. Je zondigt tegen je leven als je het leven van de steden Sodom en Gomorra in hun zondige levenspraktijk navolgt.
Ik denk dat Amsterdam de geest van Sodom en Gomorra ademt. Ook de hele Nederlandse samenleving is daarheen hard op weg omdat die geest haar doordrenkt. Laat je waarschuwen door dit voorbeeld en blijf trouw aan God en Zijn Woord.
Lees nog eens 2 Petrus 2:1-6.
Verwerking: Waarvoor waarschuwt Petrus?
7 - 16 De onrechtvaardigen en hun werken
7 en als Hij [de] rechtvaardige Lot gered heeft die zwaar te lijden had door de wandel in losbandigheid van de zedelozen; 8 (want deze rechtvaardige heeft, toen hij in hun midden woonde, dag aan dag [zijn] rechtvaardige ziel door [het] zien en horen gekweld met [hun] wetteloze werken) 9 dan weet [de] Heer Godvrezenden uit [de] verzoeking te redden, maar onrechtvaardigen te bewaren tot [de] dag van [het] oordeel om gestraft te worden; 10 en vooral hen die in onreine begeerte [het] vlees achterna gaan en [de] heerschappij verachten. Vermetel, aanmatigend, schromen zij niet [de] heerlijkheden te lasteren, 11 terwijl engelen, die in sterkte en macht groter zijn, geen lasterend oordeel tegen hen <vanwege [de] Heer> uitbrengen. 12 Dezen echter, als redeloze dieren, die van nature voortgebracht zijn om gevangen en omgebracht te worden, zullen ook, daar zij lasteren in dingen die zij niet begrijpen, in hun eigen verderf omkomen, 13 en [het] loon van [de] ongerechtigheid ontvangen. Zij achten de zwelgpartij overdag een genot; zij zijn vlekken en smetten en zwelgen in hun bedriegerijen, als zij bij u brassen. 14 Zij hebben overspelige ogen, die niet ophouden te zondigen; zij verlokken onstandvastige zielen en hebben een hart geoefend in hebzucht, kinderen van [de] vervloeking. 15 Door [de] rechte weg te verlaten zijn zij afgedwaald en volgen de weg van Bileam, [de zoon] van Bosor, die [het] loon van [de] ongerechtigheid liefhad, 16 maar een berisping voor zijn eigen wetteloosheid kreeg: [het] stomme lastdier dat met mensenstem sprak, verhinderde de dwaasheid van de profeet.
V7. Dezelfde God Die oordeel over de goddelozen brengt, is de God Die de rechtvaardigen uit de plaats van het oordeel redt. Als je de geschiedenis van Lot kent, zoals die in Genesis wordt beschreven (Gn 13:5-13; 14:8-16; 19:1-38), dan wrijf je toch je ogen nog eens uit om er zeker van te zijn dat je goed leest wat hier van Lot staat: hij was een “rechtvaardige”. Het staat er zelfs tot drie keer toe.
Hij was allesbehalve een Noach, die gerechtigheid predikte. De rechtvaardigheid van Lot werd niet zichtbaar, ze kwam niet tot uiting, niet in zijn woorden en ook niet in zijn daden. Toch was hij een rechtvaardige en wel innerlijk. Daarom moest het ons ook door de Schrift zelf worden meegedeeld, anders hadden we het nooit geweten. Het strekt Lot uiteraard niet tot eer. Zo strekt het jou ook niet tot eer als niemand van jou zou weten dat je een gelovige bent of als andere gelovigen een vraagteken bij jouw geloof moeten zetten omdat ze er niets van zien.
V8. Dat Lot toch een gelovige was, blijkt uit het feit dat hij zwaar leed door wat hij om zich heen zag. Hij zag zedeloze mensen in losbandigheid leven. Hij woonde in hun midden en kwam er dag aan dag mee in aanraking. Hij hoorde hun smerige praat en hij zag hun vuile gedrag. Dat sneed hem allemaal door zijn ziel. Wat hij zag en hoorde, vervulde hem met walging. Wat dat betreft, is hij een voorbeeld voor christenen die zeggen dat het hun niets doet als ze bijvoorbeeld seksueel getinte scènes in een film zien. Snijdt het jou ook door je ziel als je de zedeloze billboards langs de weg ziet of de vuile taal om je heen hoort?
V9. De voorbeelden die Petrus heeft genoemd, maken duidelijk dat de Heer onderscheid weet te maken tussen “Godvrezenden” en “onrechtvaardigen”. Dat blijkt uit Zijn handelen met hen. Zijn handelen met de Godvrezenden blijkt uit hun uitredding; Zijn handelen met de onrechtvaardigen blijkt uit het oordeel dat Hij over hen brengt.
Hij weet met welke verzoekingen mensen te maken hebben die eerbied voor Hem hebben. Deze verzoekingen zijn geloofsbeproevingen, het zijn uiterlijke omstandigheden waarin gelovigen zich kunnen bevinden waardoor hun geloof op de proef wordt gesteld. Daaruit weet de Heer de Zijnen te redden. Hij is in staat de omstandigheden te veranderen of er doorheen te helpen of zelfs ook, zoals in het geval van Lot, de gelovige uit die omstandigheden weg te halen.
De onrechtvaardigen worden bewaard voor het oordeel. Geen enkele onrechtvaardige ontkomt aan het oordeel. Niemand kan weglopen voor God. Voor hen die zich niet buigen voor God, wordt de donkerheid van de duisternis bewaard (vers 17). Dit vormt een grote tegenstelling met de gelovigen die worden bewaard voor de erfenis, terwijl de erfenis bewaard wordt voor hen (1Pt 1:4-5).
V10. Na de voorbeelden die de onontkoombaarheid aan Gods oordeel hebben aangetoond, gaat Petrus verder met het aan de kaak stellen van de valse leraren. Onder hen bevindt zich een categorie die nog dieper verdorven handelt dan valse leraren al in het algemeen doen. Het is een categorie lieden die zich overgeeft aan de onreine begeerten van hun vlees en in mateloze arrogantie alle door God gegeven gezag met verachting behandelen. Vooral zij zullen door Gods oordeel worden getroffen.
Het gaat vandaag om ‘christelijke’ leraren die, om te voldoen aan hun eigen onreine begeerten, leren dat je seks kunt hebben met wie je wilt. Daarvoor weten zij de waarheid van Gods Woord zo te manipuleren, dat ze anderen van hun vrijheid overtuigen en op die manier hun lusten kunnen botvieren.
Ze hebben de euvele moed om elk gezag te tarten waardoor zij zich een beperking opgelegd voelen. Ze zijn zo arrogant en hoogmoedig, dat ze geen enkele verhindering voelen om Gods gezag te belasteren en te verwerpen. Lasteren is het vals beschuldigen en met opzet kwaadspreken van iets of iemand, om de ander verachtelijk te maken. Een voorbeeld daarvan heb je in de feministische theologie die de orde die God in de schepping heeft gelegd, afwijst en ontkracht en weigert over God als Vader te spreken.
V11. In hun vermetelheid en aanmatiging gaat dit soort lieden zover, dat ze zich zelfs boven de machtigste engelen verheffen. Engelen die deze nietige en door en door verdorven mensen in kracht en heiligheid ver te boven gaan (Ps 103:20; 2Kn 19:35), durven niet te doen wat deze lieden wagen te doen (Jd 1:9; Zc 3:2). Hun grootspraak en lastering wordt door de houding van deze vele malen grotere machten als volkomen verwerpelijk aangetoond.
V12. De lieden die zich daaraan schuldig maken, zijn ongelovigen die zich aanmatigend christenen noemen. Ze gedragen zich als “redeloze dieren” en worden daarom daarmee op één lijn gesteld. Bileam wordt zelfs nog onder de dieren gesteld, want hij wordt door een dier terechtgewezen (vers 16).
Net zomin als redeloze dieren kunnen valse leraren met inzicht over dingen nadenken. Ze begrijpen domweg niet waarover ze het hebben, al gebruiken ze nog zulke geleerde woorden. Net zoals de redeloze dieren naar hun natuur ertoe bestemd zijn om gevangen en omgebracht te worden, worden de valse leraren gevangengenomen en omgebracht. Zij handelen naar hun zondige natuur en ontvangen het resultaat van hun handelen.
Ze zijn niet geschapen tot het verderf, alsof ze ertoe bestemd zijn, maar ze komen “in hun eigen verderf” om. Ze brengen zichzelf onder het verderf. Zo zal iemand die er een vrije seksuele leefwijze op na houdt, zich AIDS op de hals kunnen halen en op deze wijze het loon ontvangen dat hoort bij zijn leven in ongerechtigheid.
V13. Ze oefenen hun activiteiten uit voor loon en dit is de manier waarop God hun dat zal betalen. Ik bedoel hiermee niet dat alle mensen die bijvoorbeeld AIDS hebben, deze ziekte hebben als loon voor hun leven in de ongerechtigheid. Iemand kan deze ziekte ook krijgen door onnauwkeurig handelen van anderen. Ik hoorde van iemand die besmet bloed toegediend kreeg. Iemand kan die ziekte ook oplopen bij het verplegen van deze zieken.
Een “zwelgpartij overdag”, als normale mensen aan het werk zijn, is voor hen het toppunt van genot. In plaats van vrijgevig zijn ze inhalig en schrokkerig. En bedenk daarbij dat Petrus het niet heeft over hun gedrag in de wereld. Hij spreekt over mensen die zich te midden van het christelijke gezelschap bevinden. Ze brassen “bij u”. Ze hebben hun plaats weten in te nemen te midden van de christenen om zich met hen te vermengen. Daar doen ze mee met eten en drinken op een manier die duidelijk maakt waaruit hun leven bestaat.
Juist vanwege dit soort mensen is afzondering noodzaak. Als we hen hun gang laten gaan, ‘bevlekken en besmetten’ ze de christelijke gemeenschap. “Vlekken en smetten” zijn geen sieraad, maar bederven wat mooi en schoon is. Daarom moeten ze verwijderd worden zodra ze zichtbaar worden.
V14. Terwijl ze hun buik tegoed doen, zwerven hun ogen rusteloos heen en weer om zoveel mogelijk van het vrouwelijk schoon in zich op te slokken (vgl. Jb 31:1). In hun gedachten plegen ze overspel (Mt 5:28). Er is geen rem op hun schransen en er is geen rem op hun seksuele begeerten. Mensen die zich niet kunnen beheersen als het gaat om eten en drinken, kunnen zich vaak ook niet beheersen op andere terreinen. Zij zondigen constant, zonder ook maar een moment pauze.
Ze zoeken hoe ze “onstandvastige zielen”, dat zijn mensen die hun vastheid niet in de Schrift hebben (vgl. Ko 2:7), aan zich kunnen binden om er voordeel van te hebben. Dit gedrag komt voort uit “een hart” dat getraind is “in hebzucht”. Ze hebben een gevoel ontwikkeld waardoor ze precies weten wie ze tot prooi van hun hebzuchtige verlangens kunnen maken.
Petrus noemt hen kort en krachtig ”kinderen van [de] vervloeking”. Ze komen voort uit een vloek en zijn een vloek voor allen die zich met hen inlaten. Hun einde is ermee in overeenstemming, want de Heer Jezus zal hen als vervloekten naar het eeuwige vuur verwijzen (Mt 25:41).
V15. Dwaalleraren hebben de rechte weg gekend (vgl. 1Sm 12:20-24; Hs 14:10), dat is de weg van gehoorzaamheid aan God en Zijn Woord, maar die verlaten. Vervolgens verdraaien ze ook nog de rechte wegen van de Heer (Hd 13:10). Na de dwaling van Bileam (Jd 1:11) en de leer van Bileam (Op 2:14) komen ze terecht op de weg van Bileam en volgen die.
Door te spreken over “de weg van Bileam” stelt Petrus Bileam als hét voorbeeld van het gaan van een weg die van godsdienst handelswaar maakt. Je vindt zijn geschiedenis in Numeri 22-24. Daar blijkt dat hij zich uitgaf voor een profeet van God, terwijl hij Gods volk wilde vervloeken omdat hem daarvoor veel geld werd aangeboden. Dit geld wordt door God aangemerkt als “[het] loon van [de] ongerechtigheid”. Het is loon dat verdiend wordt met het doen van wetteloze werken.
V16. God verhinderde op bijzondere wijze de dwaasheid van de profeet om Zijn volk te vervloeken. Hij gaf het “stomme lastdier” waarop Bileam reed, het vermogen om “met mensenstem” te spreken. De ezelin berispte Bileam “voor zijn eigen wetteloosheid”. Hij had de ezelin tot drie keer toe geslagen, terwijl de ezelin hem alleen maar had gedragen en hem had beschermd tegen onheil (Nm 22:22-33). Hij bewees hiermee dat hij blind was voor waarschuwingen en volhardend doorging op zijn zelfgekozen weg. Door de ezelin tot hem te laten spreken maakte God duidelijk hoe dwaas de profeet was. In aansluiting daarop liet God Bileam zijn weg vervolgen, terwijl Hij hem dwong om Zijn volk te zegenen.
Ook vandaag heeft God Zijn methoden om tot dwaalleraren te spreken en vaak doet Hij dat ook op een wijze die hardnekkige, geldbeluste dwaalleraren verachtelijk maakt. Het zou goed zijn als zij daarnaar zouden luisteren tot hun behoudenis, anders zullen ze delen in het lot van Bileam (Nm 31:8).
Lees nog eens 2 Petrus 2:7-16.
Verwerking: Welke kenmerken worden in deze verzen van valse leraren gegeven?
17 - 22 Zich afwenden van de bekende weg
17 Dezen zijn waterloze bronnen en nevelen door [de] storm voortgedreven, voor wie de donkerheid van de duisternis bewaard wordt. 18 Want door vruchteloze gezwollen taal te uiten verlokken zij door vleselijke begeerten, door losbandigheden hen die sinds kort ontvlucht waren aan hen die in dwaling wandelen. 19 Zij beloven hun vrijheid, terwijl zijzelf slaven van het verderf zijn; want door wie men overmeesterd is, diens slaaf is men geworden. 20 Want als zij door [de] kennis van <onze> Heer en Heiland Jezus Christus de bevlekkingen van de wereld ontvlucht maar opnieuw daarin verstrikt zijn en erdoor overmeesterd worden, dan is voor hen het laatste erger geworden dan het eerste. 21 Want het was beter voor hen geweest de weg van de gerechtigheid niet gekend te hebben, dan na die gekend te hebben zich af te keren van het heilige gebod dat hun was overgeleverd. 22 Hun is overkomen wat het ware spreekwoord zegt: ‘[De] hond is teruggekeerd naar zijn eigen braaksel’, en: ‘[De] gewassen zeug tot [het] wentelen in [de] modder’.
V17. Valse leraren zijn gelijk aan “waterloze bronnen”. Ze beloven verkwikking aan mensen die daaraan behoefte hebben, maar in plaats daarvan geven ze niets. Er komt geen levend water uit de bron die zij voorgeven te zijn, maar de dood. Dat staat lijnrecht tegenover de bron van water die de Heer Jezus is. Hij geeft water dat in ieder die het ontvangt tot een bron van water wordt waarmee ze anderen kunnen verkwikken (Jh 4:14; 7:38-39). Van die bron hebben dwaalleraren nooit gedronken, want ze willen niet geloven in Hem Die de bron is. Zij zijn te vergelijken met gebroken bakken die geen water houden (Jr 2:13).
Deze lieden zijn ook te vergelijken met “nevelen door [de] storm voortgedreven”. Als iemand in nevelen is gehuld, weet hij niet waar hij is en kan hij ook onmogelijk iemand anders de weg wijzen. Nevel biedt geen enkel houvast en geen enkele oriëntatie. Zo is hun taalgebruik mistig, hun uitspraken zijn zweverig, de toon is zalvend. Ze spreken alleen tot het gevoel.
Ze worden genadeloos en rusteloos met grote kracht voortgedreven door ongrijpbare machten (vgl. Jk 3:4). Je kunt ervoor bewaard blijven heen en weer bewogen te worden door elke wind van leer als je acht geeft op het onderwijs van de gaven die door de Heer gegeven zijn aan Zijn gemeente (Ef 4:14-15).
De nevelen waarin de dwaalleraren gehuld zijn en waarin zij anderen hullen die naar hun leringen luisteren, zullen overgaan in volledige “donkerheid van de duisternis”. In de nevelen hebben ze zichzelf en anderen gehuld, terwijl de donkerheid van de duisternis door God voor hen wordt bewaard. Daar komen ze terecht omdat God hen daar zal brengen.
Het is de plaats waar alle licht afwezig is. God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis (1Jh 1:5). In de donkerheid van de duisternis ontbreekt elk spoortje van Gods aanwezigheid. Er is voor een mens niets wat erger is dan dat God Zijn handen van hem aftrekt en hem volledig prijsgeeft aan dat waarvoor hij heeft gekozen.
V18. Dwaalleraren praten veel, maar zeggen niets. Het is allemaal gebakken lucht, opgeblazen, hol en zonder inhoud. Tallozen laten zich erdoor in de maling nemen en vertrouwen en bouwen op die nietszeggende woorden. Hun taal staat bol van woorden die de “vleselijke begeerten” actief maken. Hun valse leer spreekt aan omdat het mensen het lekkere gevoel geeft dat ze aan hun seksuele begeerten op losbandige wijze kunnen voldoen en zich ook aan allerlei ander kwaad ongeremd kunnen overgeven.
Hun woorden vinden ingang bij hen die nog steeds op zoek zijn naar de ware zin van het leven omdat ze die niet vonden in het gezelschap van dwalende mensen waartoe ze eerst behoorden. Op hun zoektocht hebben ze ook hun oor te luisteren gelegd bij deze dwaalleraren. Omdat ze zelf geen enkel houvast aan de waarheid van Gods Woord hebben en ook naïef zijn in het persoonlijk onderzoeken daarvan, vallen ze in de grijpgrage handen van deze verdorven lieden.
V19. Het aas dat de valse leraren onstabiele zielen voorhouden, is de belofte van “vrijheid”. Vrijheid in elk opzicht is het hoogste goed voor de autonome mens. Ook in de gemeente van God moet vrijheid zijn, vinden ze. We moeten geen slaven van tradities zijn. Je moet je eigen invulling aan het leven met God kunnen geven. Hoe je dat doet, daar heeft een ander niets mee te maken. Gezag erken je niet, je bepaalt zelf wat je wilt. Die boodschap gaat erin als zoete koek. Verantwoordelijkheid wordt niet gevraagd. Het gaat om genot, om mijn genot welteverstaan.
De mensen die dit prediken, zijn zelf “slaven van het verderf” (Jh 8:34; Rm 6:16). Ze zijn “overmeesterd” door de duivel en aan hem onderworpen. Ze laten zich door hem gebruiken, maar zijn er blind voor dat ze niets anders zijn dan zijn handlangers. In hun luid proclameren van vrijheid beseffen ze niet dat ze als slaaf van de duivel zijn spreekbuis zijn.
Jij bent daarentegen een slaaf van God geworden (Rm 6:12-14) omdat God jou daartoe heeft overmeesterd door Zijn liefde. Dat heeft je in de ware vrijheid gebracht. Ware vrijheid wil zeggen dat je onder de gehoorzaamheid van God bent met daarbij een nieuwe natuur die niets liever wil dan Hem gehoorzaam zijn. Zolang een mens niet onder de heerschappij van de Heer Jezus is, is hij niet vrij, want alleen de Heer Jezus kan werkelijk vrijmaken (Jh 8:36).
V20. Het gaat om hen die eerst de weg van de christen zijn gegaan, maar afvallig geworden zijn. Ze hebben eerst beleden christen te zijn, maar zijn weer teruggekeerd naar de uiterlijke onreinheid van de wereld, “de bevlekkingen van de wereld”, waaraan ze eerst, door christen te worden, ontkomen waren (2Pt 1:4). Het is duidelijk dat bij de mensen om wie het hier gaat, alles slechts uiterlijke schijn geweest is. Hun kennis blijkt niet anders dan alleen een uiterlijke, verstandelijke, kennis te zijn.
Mensen kunnen tot de conclusie komen dat het christendom van alle wereldgodsdiensten de beste papieren heeft. Het is een godsdienst van verdraagzaamheid en zorgzaamheid en vrijheid. Dat kan aanspreken en iemand tot een aanhanger daarvan maken. Van enige overtuiging van zonde en berouw daarover, van de noodzaak van bekering tot God en van redding door het bloed van Christus is geen sprake. Innerlijk is er dan ook niets veranderd.
Wat hen in het christendom heeft aangetrokken, wordt slechts in egoïstische zin beleefd: anderen moeten mij verdragen, anderen moeten ervoor zorgen dat ik aan mijn trekken kom, ik ben vrij om te doen waar ik zin in heb. Ze belijden Jezus als Heer en Heiland, maar niet op de manier die de Bijbel aangeeft. Hun belijdenis dat Hij Heer is, is slechts een lippenbelijdenis (Mt 7:21-23; Lk 6:46). Hun belijdenis dat Hij Heiland is, is niet meer dan de belijdenis dat Hij een ‘Heelmaker’ – die betekenis zit ook in het woord ‘Heiland’ – is van situaties waar ze zelf geen weg meer mee weten.
Zodra zulke mensen met dwaalleraren te maken krijgen, blijken ze in hoge mate vatbaar te zijn voor wat deze lieden uitkramen. De valse voorstelling die ze van de Heer Jezus hebben, is een prima toebereide bodem voor het ontvangen van nog meer verderfelijke voorstellingen over Hem. Als ze eenmaal in het kielzog van de valse leraren zijn terechtgekomen, worden ze onweerstaanbaar meegesleurd naar “de bevlekkingen van de wereld” waarin ze vroeger vastzaten en raken opnieuw daarin “verstrikt”. Eenmaal verstrikt is er geen verweer meer en worden ze erdoor “overmeesterd”. De wereld heeft hen weer volledig in haar greep. Hun situatie wordt dan erger dan toen ze zich uiterlijk bekeerden (vgl. Mt 12:45).
V21. Hoe groter de voorrechten zijn die een mens heeft, des te groter is zijn verantwoordelijkheid om daarmee in overeenstemming te leven. Daarom zal iemand die de wil van God heeft gekend en die niet heeft gedaan met dubbele slagen worden geslagen (Lk 12:47-48). Het lijkt net alsof het maar gevaarlijk is om veel van Gods Woord te weten en dat het veiliger is om je maar van de domme te houden. Een dergelijke opvatting getuigt echter niet van liefde voor de Heer Jezus en Gods Woord.
Petrus zegt dit met het oog op hen die zich met de borst vooruit uitgeven als christenen die het allemaal weten en bij wie iedereen terecht kan om de waarheid te leren kennen. Je moet er wel voor betalen natuurlijk. Zulke mensen zijn veel meer verantwoordelijk dan mensen die niet met de Bijbel zijn opgegroeid. Zij hebben lak gehad aan “het heilige gebod” van de Heer, dat is het woord van de Heer om heilig te zijn (1Pt 1:16). Zij zijn slechts uiterlijk heilig geweest, zonder een heilige natuur te bezitten als gevolg van bekering en geloof.
V22. Zij die bekend zijn geweest met de betekenis van het christendom en daar zelfs een tijd in hebben meegelopen en dan toch weer kiezen voor het verderf van de wereld, lijken op een hond en een varken. Petrus gebruikt een spreekwoord of beeldspraak met twee beelden die beide een waarheidsgetrouwe uiting zijn van wat er gebeurt als iemand het christelijk geloof heeft beleden en vervolgens terugkeert naar de wereld.
Het eerste beeld is dat van een hond. Een hond is een onrein dier dat zonder gevoel zich vraatzuchtig en schaamteloos volvreet met wat hij vindt of krijgt (Js 56:11). Een hond kent geen maat. Als hij te veel heeft gevreten, braakt hij het uit. Als hij weer honger krijgt, vreet hij zijn eigen braaksel op. Dit beeld is van toepassing op mensen die eerst de wereld vaarwel hebben gezegd en daar, aangespoord door dwaalleraren, weer naar terugkeren. Ze hadden geen innerlijke voldoening gevonden in de wereld en waren daaruit weggegaan. Nu keren ze er toch weer naar terug. Hieruit blijkt dat zij innerlijk niet werkelijk zijn veranderd. De hond is een hond gebleven.
Ze zijn niet alleen innerlijk tot de wereld, het braaksel, teruggekeerd. Het is ook te zien aan hun leven. Uiterlijk zijn ze als het varken dat terugkeert tot het wentelen in de modder. Je kunt een varken schoonspuiten en lekker laten ruiken, maar zodra het dier de kans krijgt zich weer in de modder te wentelen, zal het dat doen. Het voelt zich thuis in de modder. Dat is het grote verschil met een schaap, die een beeld is van de gelovige. Een schaap kan in de modder vallen, maar voelt zich er niet thuis en zal er weer uit weg willen.
Lees nog eens 2 Petrus 2:17-22.
Verwerking: Om wat voor soort mensen gaat het hier?